Het gouden Bidsnoer.
Zaterdag 20 September 1924 No. 38
Ridder Johan van
Brouckhuysen.
FEUILLETON
IngeMiniaB"MrièfoÜsgea.
Gemengd Nieuws.
H
Een Noord-Limburgsche Zwentibold- I
figuur.
(Kene Historie-Schets)
Een der hoofdfiguren van de ridders
van het hertogdom Gelre, en ongetwij-(
feld de hoofdfiguur van de Noord-'
Limburgsche ridders aller tijden, is
voorzeker wel Johan van Brouckhuysen
die leefde in de eerste helft der vijf
tiende eeuw.
Hadde deze ridder eenige eeuwen
vroeger geleefd, zoo zou hij voor zijn
wijdbefaamde daden, zoowel in onver
saagde als edelmoedige maar ook in
beruchte vormen, thans voor het
Noord-Limburgsche volk, en de bevol
king van het voormalig hertogdom
Gelre, schitteren als de figuur zooals
is de Zwentibold-figuur voor het zuiden
onzer provincie. Een gloriekrans van
een verheerlijkende sagenbloei zou
thans zijn ridderfiguur omgeven.
Want het zit in den Limburger,
zoowel van het Noorden als van bet
Zuiden, zijne sagen en legenden met
ruig-fantastische en spontane ridder
daden en religieuze, ontroerbare won
derheid te doorweven, op te sieren.
Het is kenmerkend de romantisch-
dichterlijke atmosfeer, die er hangt
over ons Limburg, de kleurenrijkste
en levendigste, en ook de meest
chauvinistische der Hollandsche pro
vinciën, en daarom ook wel de minst
Hollandsche
Van ridder Johan van Brouckhuysen
is onder de bevolking dezer streken
echter weinig bekend, ja, te weinig
bekend, dat deze schets in dit blad
naar wij meenen wel op zijn plaats
zal zijn.
Door geen openbare gedenking wordt
men aan hem herinnerd. Door geen
nog-bestaande of rondgaande sage of
legende is het ridderfiguur thans meer
omrankt. En toch nog, als men zoo
terloops eens spreekt of den naam
noemt van dezen ridder, die heer was
Loë, Geysteren, Oostrum en Spraelant,
erfhofmeesler en raadsman van den
hertog van Gelre, heer ter Horst, drost
van Kessel, dan herinnert zich het
volk iets Jerug.
Ridder van Brouckhuysen?" denkt
men na. «Stil eens... Ja, ik heb wel
'ns van hem gehoord, maar hoe of wat
dat nou is, of wat men van hem ver
telde, ja, dat weet ik niet meer.
De geslachtsnaam duidt duidelijk
genoeg op een Noord-Limburgsche
oorsprong. Men neemt aan, dat het
geslacht uit de 12e eeuw stamt. Vaag
wordt er in een kroniek hieromtrent
gewag gemaakt.
Als wapen voerde ridder Johan van
Brouckhuysen, en ook andere ridders
van Brouckhuysen, een schild, liggend
doorsneden van twee kleuren, van be
neden sinopel, d.i. de groene wapen-
kleur die vaker voorkomt op wapens,
en van boven zilver, beladen met twee
rijen vier en vijf hermelijnstaarten
op het schild een helm met hals- en
bovenborstbedekking, de hals omringd
met een gemedaillonneerde ketting, en
op de helm twee krachtige uitslaande
arendvleugelsde omrandingen van
weerszijden zijn kronkelingen, als
sierlijk uitgesneden dekkleeden, van
zilver en zwart afwisselend om beur
ten.
In de 13e en voor in de 14e eeuw
wordt reeds duidelijk en omschreven
gewag gemaakt van het geslacht en de
Zij was een braaf, godsdienstig
en deugdzaam meisje, dat zich van
ieder ander harer seote in haar stand
onderscheidde, door eene weergalooze
eenvoudigheid en eene bekoorlijke on
gekunsteldheid des harten, die alleen
een rein en onbezoedeld gemoed tot
bron hebben. Hoe ouder zij werd, des
te meer achting gevoelde ik voor haar,
en zonder deze is het ook al spoedig
met iedere genegenheid gedaan.
Hoe ik bij mij zeiven overlegde,
om de jongelieden met elkander in
aanraking te brengen ofschoon het
dan altijd nog de vraag zou zijn, of
deze ontmoeting tot een gunstigen uit
slag kon leiden ik wisf er maar
niets op te vinden; en dit was ook
zoo gemakkelijk niet, indien men be
grijpt, dat ik het eergevoel, zoowel
van jonkvrouw Constance als van
Reinold Flenking, moest sparen. Zoo
als het dikwijls gaat, het doelwit, wat
ons tevergeefs zooveel overweging en
zorgen kost, bereikt men op een oogen-
iblik, wanneer men er het minst aan
.denkt.
De fabriek van Reinold grensde
.aan het bosch van »Doeblenburg". De
.uitbreiding van zijne zaken eischte
.gebiedend eene niet onaanzienlijke ver-
ridders van Brouckhuysen (geschreven
o.m. Broeckese, Broichusen, Bruchusen,
Broeckhuysen, enz.) in 1338 treed o.a.
de familie v. Br. in bezit van Wickrade,
in 1390 treden ze op als heeren van
Geysteren, in 1401 als heeren van
Spraeland en Oostrum. De toenmalige
(1390 en 1401) heer was Willem van
Brouckhuysen, die behalve nog erfhof-
meester was van het hertogdom Gelre
en ambtsman 's lands van Resse! hij
stierf in 1415. Zijn zoon Willem erfde
van hem zijn heerschap van genoemde
gewesten. Deze overleed reeds eind
1428 of begin 1429, ongehuwdhij
schijnt van een meer ziekelijke inborst
te zijn geweest. Zijn moeder, Agnes
Vrouwe van Brouckhuysen-Cok tot
Waardenburg ontving de bezittingen
van haar zoon terug zooals ze haar
waren aangestorven. Omstreeks Paschen
van dat jaar treedt dan ridder Johan
van Brouckhuysen voor goed op den
voorgrond, toen volgens eene kroniek,
»heft Vrouwe Agnese Asamen «pge-
draegen en myns gnadige heer heft
daermede beleent Johan van Broichusen
heer tot LoëJohan was een jongere
broeder van den juist genoemden
Willem. Deze had nochthans een
ouderen broeder, die in 1415 erf hof
meester was, en heer van Waarden
burg en Amersoyzijn zoon Gerrit,
gehuwd met Wal rave van Brederode,
kreeg beleend van Johan van Brouk-
huysen in 1442 het ambt van erfhof-
meester. Toen echter deze ridder Gerrit
sneuvelde in den z.g. Hubertusslag in
1444, ging het erfhofmeesterschap weer
op Johan van Br. (Wij komen nog
nader op dezen slag terug.)
Reeds een halve eeuw na Gelre's
verheffing tot hertogdom, was het ge
slacht van Brouckhuysen de waardig
heid toegeërfd van Hofmeester. Jan
van Brouckhuysen heeft van 1427 deze
titel gevoerd tot 1442, en na 1444
weerom tot 1450, bij het opmaken van
zijn testament; toen kende hij deze
waardigheid toe aan zijnen achterneef
eveneens Johan genaamd.
In dat jaar toog hij ter beêvaart
naar het Heilig Land en den berg
Sinai. »Here Johan van Broukhuysen
toech pelgrimaede tot Jherusalem ende
voirt na Santé Katharinen op bergh
Sinai, dae hi in wege end v^lde doet
en bleef sonder geboirc gelaten."
Hij stierf gedurende deze pelgrims
tocht, waarschijnlijk in 1450. Echter
een ander kroniek meld«Johannes
au tem de BroLchuysen obiit in terra
sancta anno 1452 die 17 December",
is Br. stierf in het Heilig Land het
jaar 14-52 op 17 December. Uit deze en
andere gegevens nog is het aanemelijk
dat de ridder-pelgrim overleed 17 Dec.
1450 aan den voet van den Berg
Sinaï.
Ridder Johan van Brouckhuysen
was, behalve een der hoofdfiguren van
al de toenmaels Geldersche kwartieren,
ook een der meest bedrijvigste ridders
van zijn tijd. Veel was hij dan aan
het Geldersch hof, en diende zijnen
hertog met raad en in de hofbediening.
Onversaagd en met doodsverachting
streed en vocht hij als een fiere ridder
voor zijn vorst, en deed de vijanden
zijn zwaard duchten.
Bij toernooien, harnasgevechten en
groote jachttochten was hij steeds een
der vooraanstaande ridders, en uit deze
meer vreedzame ridderkampen trad hij
uit als de winnaar. In zijn forsche,
ijzersterke gestalte, met hoog opwelvend
voorhoofd en onversaagden blik, was
hij de ideale ridderfiguur, die van
geen nietsdoen noch rust wilde weten,
en altijd op tocht was of in bedrijvig
heid. Hij voldeed aan den aandrang,
giooting. De werkplaatsen op zich
zeiven hadden dit noodig, en nu er
een grooter getal handen aan het werk
kwam, waren er ook nog meer ar
beiderswoningen noodig. Zou die aan
bouwing op eene geschikte en doel
matige wijze plaats vinden, dan kon
dit niet beter geschieden, dan wanneer
de fabrikant zich in het bezit zag van
eenige bunders grond van gezegd woud
Hij had mij dit reeds eenige keeren te
kennen gegeven, maar ofschoon ik
den verkoop, na vooraf de freule er
over geraadpleegd te hebben, best op
mij had kunnen nemen, ik nam den
schijn aan, dat de eigenares met den
belanghebbende zelf moest spreken.
Dit beviel Reinold niet al te best, en
hoe ongaarne hij zich naar de eenige
bezitster van »Doeblenburg" begaf, hij
moest er ten laatste toe besluiten, daar
de zaak anders niet verder kwam, en
de aanbouwing geen uitstel gedoogde.
Inmiddels had er een voorval
plaats, dat, bij den kwijnenden toe
stand, waarin de freule verkeerde, hare
fezondheid een hevigen schok toe-
racht, en wat ik u in korte woorden
zal mededeelen.
Op zekeren Dinsdagmorgen bracht
ik haör weder een bezoek, en hoopte
haar in eene opgeruimde stemming te
vinden, omdat ik een paar dagen te
voren haar de komst van Reinold be
richt, en de redenen, welke aanleiding
daartoe gaven, had vermeld. Ik zeide
haar, ik had dit haar bericht, doch ik
had de noodige voorzorgen gebruikt,
om haar zooveel mogelijk aan de eer
te laten, en haar beleefd gevraagd,
die hem dreef tot kampen en krijg
voeren, hoe ruwer en feller de strijd
was, des te meer was hij in zijn
element.
Verschillende oorlogen maakte hij
mee, bestendigde ze, of hielp in weer
andere oorlogen een der krijgoversten.
Daaruit sproten veldslagen, roove-
rijen, plundertochten, brandstichtigen,
manslagen, schade en vernieling. Ook
nam hij deel aan de strooptochten
heinde en verre meestal organiseerde
hij ze zelf. De toenmalige ridders en
heeren zochten al te vaak hiermede
hunne macht en hunne onversaagd
heid te toonen, en erin dachten ze zich
de eer hunner macht en hunner waar
digheid ook deze drang naar uitspat
tende exploits en vernieling op andere
riddergoederen dreef hem. Het moesten
vermogende een machtige ridders zijn,
die dit konden doen, hunne benden,
enz. konden houden, en uit die ridders
schitterde (als we dit woord in dezen
zin mogen gebruiken) ridder Johan
van Brouckhuysen. Zulke tochten vin
den wij van hem vermeld naar het
Gulicksche gebied, in het Kleefsche,
in de Tielerwaard, naar den Rijn, in
Brabant, en het gebied van Meurs, en
m eer-
Een kenmerk echter van hem was
en bleef steeds zijn nobel karakter,
dat ten slotte zegevierde op zijn
krijgsdrang stroopwoede en vernielings-
zucht. Het allerschoonst vinden wij
dit overtuigenderwijs in zijn eigen
testamentwe bespreken dit nog. Maar
ook, zoo werd er eens verhaald deelde
hij vaak de buit dier tochten onder de
arme en hulpbehoevende bevolking
uiteens zouden onbekende ridders
zelfs de buit, der bevolking ontroofd,
geheim hebben terugbezorgd. Deze
twee laatste gegevens werden eenmaal
met eerbied door den volsmond ver
haald. Ouden van dagen zullen zich
het mogelijk nog even hiervan kunnen
herinneren.
Wordt vervolgd.
GERARD LEMMENS.
Zelfs vrouwen klagen,
Wij leven in een drukkenden tijd.
Zelfs vrouwen klagen somwijlen. Het
is een feit, dat velen op een crisispunt
zijn aanbeland, waarop of hun gezond
heid moet lijden of zij hun werk
moeten opgeven. Duizeligheid en pijn
in den rug zijn waarschuwingen van
opkomende nierkwalen.
Laat uw werk dan een poos rusten
gij hebt gebiedend rust, ontspanning
en frissche lucht meer levenszonne-
schijn noodig.
Overwerking strijdt met onze levens-
eischen al te vaak is zij de oorzaak
van nieraandoeningen bij vrouwen.
Foster's Rugpijn Nieren Pillen vol
doen aan alle eischen. Zij herstellen
de ongemakken en onrust, veroorzaakt
door nierverschijnselen als urinaire
kwalen, rugpijn, waterzuchtige zwel
lingen, rheumatische pijnen en zenuw
overspanning.
Zelfs gevorderde nierstoornissen als
nierzand, nier- en blaasontsteking, spit,
rheumatiek, nierwaterzucht en ischias
worden met succes bestreden door
Foster's Pillen.
Verkrijgbaar in apotheken en drogist
zaken d f 1.75 per flacon (geel etiket
met zwarten opdruk). 31
i
Een tienjarige herdenking van het
weer.
Het weer in Augustus 1914 en de
opmarscli der Duitsehers.
Er wordt zooveel herdacht tegen
woordig, dat het weer ook zijn beurt
wil hebben. Een feestelijk jubilé zullen
we er niet van maken, schrijft men
aan de »N, R. Crt.", al staan we mis
schien voor het begin van een na-
wanneer het haar gelegen kwam den
fabrikant te ontvangen. Had zij echter
aan den drang van haar hart gehoor
gegeven, zeker zou zij gezegd hebben
ieder uur van den dag. Dit deed zij
echter niet, maar bepaalde daarvoor
een tijd, acht dagen later, des middags
te een uur, in de hoop, zooals zij zeide,
dat hare gezondheid haar wellicht dan
toe zou laten, den fabrikant op eene
gepaster en voor haar gemakkelijker
manier te ontvangen.
Op den morgen dan, waarvan
hier sprake is, trad ik, na vooraf door
mijn klopper aan de deur van mijn
aanwezen kennis gegeven te hebben,
zonder van binnen af hare toestemming
ontvangen te hebben, de kamer in,
waar haar bediende mij had gezegd,
dat zij verblijf hield.
Ik ontstelde niet weinig, toen ik
haar verbleekt, in eene half liggende
houding op de sofa zag zitten.
Wat was er nu weer'gebeurd, dat
haar zoodanig had aangegrepen, dat
smart of angst haai sprakeloos maakte?
dacht ik, en op haar toeloopende, vroeg
ik met bekommering, wat haar deerde.
Zij staarde mij zwijgend aan daarna
ontvloeide een stroom van tranen aan
hare oogen terwijl zij met hare linker
hand, welke met haar arm in eene
machtelooze houding over het achterste
gedeelte van de rustbank hing, mijne
aandacht trachtte te vestigen op een
verfrommeld wit papiertje, dat op den
grond lag. Ik raapte het op, en niet
zonder gejaagdheid las ik de volgende
woorden
zomertje, want het herdenken slaat
behalve op 1914, op de laatste Augus
tusmaand, waarin de vacantie van
millioenen Europeanen door den regen
is bedorven en ontelbare stumpers nog
lang aan hun rheumatische pijnen
zullen lijden tengevolge van het zitten
in h^t natte gras.
In het kort geleden in de dagbladen
verschenen weersoverzicht van Augus
tus 1924 van De Bilt, kon men zien
dat de gemiddelde neerslag voor
Augustus 80 m.m. is. Maar in 1914
toen de wereldoorlog begon, viel te
Rotterdam in Augustus slechts 35 m.m.
en dit jaar 182 m.m. In 1914 minder
dan de helft, in 1924 meer dan het
dubbele van de hoeveelheid waarop
gerekend kan worden. De regenmeter
bij de gasfabriek aan de Keilehaven
ving 229 m.m. op, een verschil van
47 m.m. met den regenmeter op het
Poortgebouw, op slechts 5 K.M. af
stand daarvan in dezelfde gemeente.
Nog in een ander opzicht was het
Augustusweder in 1914 veel afwijkend
van dat in 1924, namelijk door de
vele winden uit Noord tot Zuid-Oost.
De driemaal daagsche waarnemingen,
ten 8 u. v.m., 2 u. n.m. en 7 u. n.m.,
dus 93 in getal voor de geheele maand
geven voor 1914 een cijfer van 41 uit
genoemd deel van het kompas tegen
slechts 7 voor dit jaar. Hiermede houdt,
dit spreekt van zelf, het verschil in
regenval nauw verband.
In het bijzonder wordt in deze her
denking de aandacht op deze twee
punten gevestigd, omdat zij buiten
twijfel in 1914 van groot gewicht
waren voor wat in de volgende 10
jaren is gebeurd.
Het Duitsche leger kwam vrijwel
tegelijk met de mannen van de Entente
in het laatst van Juli en begin Augus
tus 1914 onder de wapenen Volgens
een vast plan viel het onmiddellijk in
België waar het achtereenvolgens Luik
en de verdere vestingen van de Maas
linie overweldigde, om dagelijks groote
stukken vooruit te rukken, steeds ver
der van huis, steeds met langer ver
bindingslijnen, tot het op het eind van
Augustus diep in Noord-Frankrijk en
bij Antwerpen stond. Een heele ruiter-
afdeeling drong door lot bij Parijs, de
Fransche regeering maakte zich op
voor verplaatsing naar Bordeaux.
Zou dit mogelijk geweest zijn als
Augustus 1914 eens hetzelfde weertype
had gehad van 1924?
Elke dag, neen elke minuut was
voor beide oorlogvoerenden zoo uiterst
kostbaar De Duitscher hoopte op een
volledige doorbraak alvorens Frankrijk
en het te hulp snellende Engelsche
leger zich georganiseerd hadden. Kre
gen zij daarioe den tijd dan daalden
de kansen voor de middenrijken met
snelheid, want het leger van de Entente
was nabij zijn hulpbronnen, terwijl dat
der middenrijken zijn verbindingen
telkens moest verlengen.
Droog weder beteekende voor het
leger dat vooruit moest, dat men droge
kleederen hield, dus minder moe werd
verder kon marcheeren, beter gestemd
bleef, dat ook de legertros langs goede
wegen sneller vooruit kon komen ter
wijl er niéts bedierf. Het succes bleef
dan ook voortdurend aan de met alle
snelheid voorlrukkende Duitsehers, en
als zij vochten rolden met den Noorde
lijken tot Zuid-Oostelijken wind alle
stof, kruitgassen en giftige wolken
naar hun vijanden, die in het weer als
het ware een onkwetsbaren machtigen
vijand te meer hadden gekregen.
De Entente-landen stopten onmiddel
lijk het geven van alle weerberichten
die tot het opmaken van een verwach
ting zouden kunnen dienen, zij zagen
terecht in van hoeveel invloed hel
weer op de bewegingen van hun vijand
was, hoe hij daarmee in zijn plannen
rekening had te houden.
Begunstigd door buitengewoon fraai
weer kon dus in 1914 het Duitsche
leger zeer diep in de Ententelanden
«Waarde Constance,
«Zoo er u nog iets aan uw broeder
gelegen is, kom dan morgenavond
tegen zonsondergang bij de ruïne
van Gorlas in het bosch van Doeblen-
burg."
»Ik heb u belangrijke mededeelin-
gen te doen. Vrees niets, er zal u
geen kwaad geschieden. Indien gij
deze belofte niet mocht vertrouwen,
kies u dan een of meerdere geleiders,
die, wal mij aanbelangt, bij hetgeen
ik te behandelen heb, tegenwoordig
kunnen zijn. In ieder geval ik moet
u spreken. Bedenk wel, dat het de
laatste maal zal zijn, dat gij zult
worden toegesproken door
Uw ongelukkigen broeder
Richard."
Was het wonder, dat dit briefje
haar een toeval op het lijf had gejaagd
Dus de doodgewifande Richard leefde
nogZonderlinge samenloop van om
standigheden Ik had op dat oogen-
blik een gevoel, als men mij met een
vinger van ijs langs mijn ruggegraat
streek, en het duurde geruimen tijd,
voor ik het woord tot jonkvrouw Con
stance konde richten, die met hevige
snikken, en eindelijk weer tot hare
kennis gekomen, mij aanstaarde.
Ik zal met u meegaan, is't goed
sprak ik tot haar.
Zij knikte bevestigend en loosde
een diepen zucht.
Toen eerst schelde ik, en beval
den aankomende, spoedig een glas ijs
koud water te brengen; een paar min.
doordringen alvorens het gestuit werd,
en het kreeg hierdoor een groot wel
varend gebied als waardevol onderpand
in handen. Ware dit eerste succes
zoo groot niet geweest, vermoedelijk
hadden de partijen zich dan, nadat zij
in de loopgraven feitelijk vastgewerkt
zaten, spoediger op een redelijke basis
met elkander verstaan
Hoeveel leed is dus aan de mooie
Augustus 1914 niet te wijten geweest,
terwijl de tegenvaller van 1924 zich
meer heeft beperkt, althans voor zoo
verre men dit vermag te beoordeelen,
tot wat verregende vacantie-dagen, en
wat kleiner oogst dan men gehoopt
had. Het bewijst slechts dat ook het
goede en mooie op den juisten tijd
moet komen en men het beste doet zich
thans rustig te schikken in zijn 182
m.m. regen, zij zullen minder tranen
kosten dan de mooie dagen van 1914.
De loonstrijd in de mynsteek.
De Alg. Chr. Mijnwerkers Bond
hield Zondag een druk bezochte be-
stuurderskonferentie, waaraan nage
noeg alle afdeelingen, in totaal ruim
honderd personen, deelnamen.
Na urenlange besprekingen werd
een motie aangenomen met op 8 n^
algemeene stemmen, waarin den afge
vaardigden in de contract-commissie
opdracht werdt gegeven, aan de directie
voor te stellen
le. Ingaande 1 October 1924 de
gemiddelde houwersloonen vast te
stellen op f 6,20 per diens'(thans f 6,50).
Mocht voor 1 Januari 1925 geen ver
betering komen op de internationale
kolenmarkt, dan op dien datum de
loonen terug te brengen tot f 6 per
dienst. Zou echter de toestand verbete
ren, dan het tegenwoordige loon van
f 6.50 weer in te voeren.
2e. Om per 1 Oct. 1924 de loonen
van de arbeiders uit de 3e vakgroep
(ongeschoolde, bovengrondsche arbei
ders), te brengen van 49 op 47 cent
per uur. Een vermindering dus van 2
cent evenals voor de arbeiders uit de
le en 2e vakgroep.
3e. Om voor de jeugdige arbeiders
beneden 23 jaar van jaar tot jaar een
nader overeen te komen gemiddeld
uurloon vast te stellen.
Ten slotte wordt aan de directies
verzocht rekening te willen houden
met de huidige duurte en tevens met
de goede tijden, welke de mijnen had
den.
De 10 pCt. loonsverlaging voor het
ondergrondsche personeel en de groote
loonsverlaging voor de bovengrondsche
ongeschoolde arbeiders, wenschte de
besturen-confertic in geen geval te
aanvaarden.
Na deze vergadering had een alge
meene ledenvergadering plaats, welke
eveneens zeer druk was bezocht.
In de stampvolle zaal van het Patro
naat spraken achtereenvolgens de
voorzitter der R. K. Werklieden-ver-
eeniging, de heer J.' Maenen, lid der
Ged. Staten, de voorz. der Alg. Chr.
Mijnwerkersbond Stins en de hoofd
aalmoezenier van den arbeid Mgr. Dr.
H. Poels.
De heer Stins gaf een overzicht van
het verhandelde in de besturen-confe-
rentie, terwijl Mgr. Poels er op aan
drong, dat de ongeorganiseerden zich
bij een der bestaande bonden zouden
aansluiten, en met het kruis op de
borst met opgeheven knuisten hun
loon en arbeidstijd zouden verdedigen.
Het toppunt van reclame.
Waarschijnlijk als gevolg van de
reclame van Blue Band op onze ge
stempelde postzegels heeft de Directie
der N V. Oirschotsche Stoelenfabriek
aan den Directeur-Generaal der Poste
rijen en Telegrafie een roijaal aanbod
gedaan, indien op de ruggen der jassen
van de ambtenaren en beambten wordt
geplaatst: «Gebruikt allen alleen de
Oirschotsche stoelen van de N. V.
Oirschotsche Stoelenfabriek."
In ieder geval heeft de firma nu
reeds een onbetaalde reclame
later dronk zij daarvan eenige teugeni
en ik sprenkelde haar het overgeblevene
in het aangezicht.
Dit scheen haar te verfrisschen,
en langzamerhand herstelde zij zich.
Ik had het briefje naast haar op een
werktafeltje gelegdzij wees er op, en
sprak zeer langzaam en afgebroken
dezen volzin
Ik heb den moed niet het te be
waren, steek gij het bij u.
Bij deze woorden haalde de rent
meester het bedoelde schrijven uit zijn
zak. Het was een klein velletje grof
postpapier, waarop de bovengenoemde
woorden waren geschreven met een
pen, die veel van een zwavelstok moet
gehad hebben terwijl de inkt, waar
van gebruik was gemaakt, wel iets
weg had van modder. De ophalen der
letters waren even grof als de neer
halen, en zij kregen in haar langwer-
pigen vorm iets spookachtigs voor
mijne blikken, dat mij wonder aan
greep, waarschijnlijk omdat het ver
haal mij opnieuw zenuwachtig maakte.
Na een goed uur, vervolgde de
heer Van der Wilk, was de freule ge
noegzaam hersteld om geregeld met
mij te kunnen spreken ofschoon zij
zich dikwijls zoo zacht en onduidelijk
uitdrukte, dat ik genoodzaakt was mijn
oor bijna tot aan hare lippen te
brengen.
Wat dunkt u er van vroeg zij
mij, met een angstigen blik.
Dat het eene zonderlinge geschie-
nenis is, antwoordde ik.
Wordt vervolgd.