Het gouden Bidsnoer. Zaterdag 20 September 1924 No. 38 Ridder Johan van Brouckhuysen. FEUILLETON IngeMiniaB"MrièfoÜsgea. Gemengd Nieuws. H Een Noord-Limburgsche Zwentibold- I figuur. (Kene Historie-Schets) Een der hoofdfiguren van de ridders van het hertogdom Gelre, en ongetwij-( feld de hoofdfiguur van de Noord-' Limburgsche ridders aller tijden, is voorzeker wel Johan van Brouckhuysen die leefde in de eerste helft der vijf tiende eeuw. Hadde deze ridder eenige eeuwen vroeger geleefd, zoo zou hij voor zijn wijdbefaamde daden, zoowel in onver saagde als edelmoedige maar ook in beruchte vormen, thans voor het Noord-Limburgsche volk, en de bevol king van het voormalig hertogdom Gelre, schitteren als de figuur zooals is de Zwentibold-figuur voor het zuiden onzer provincie. Een gloriekrans van een verheerlijkende sagenbloei zou thans zijn ridderfiguur omgeven. Want het zit in den Limburger, zoowel van het Noorden als van bet Zuiden, zijne sagen en legenden met ruig-fantastische en spontane ridder daden en religieuze, ontroerbare won derheid te doorweven, op te sieren. Het is kenmerkend de romantisch- dichterlijke atmosfeer, die er hangt over ons Limburg, de kleurenrijkste en levendigste, en ook de meest chauvinistische der Hollandsche pro vinciën, en daarom ook wel de minst Hollandsche Van ridder Johan van Brouckhuysen is onder de bevolking dezer streken echter weinig bekend, ja, te weinig bekend, dat deze schets in dit blad naar wij meenen wel op zijn plaats zal zijn. Door geen openbare gedenking wordt men aan hem herinnerd. Door geen nog-bestaande of rondgaande sage of legende is het ridderfiguur thans meer omrankt. En toch nog, als men zoo terloops eens spreekt of den naam noemt van dezen ridder, die heer was Loë, Geysteren, Oostrum en Spraelant, erfhofmeesler en raadsman van den hertog van Gelre, heer ter Horst, drost van Kessel, dan herinnert zich het volk iets Jerug. Ridder van Brouckhuysen?" denkt men na. «Stil eens... Ja, ik heb wel 'ns van hem gehoord, maar hoe of wat dat nou is, of wat men van hem ver telde, ja, dat weet ik niet meer. De geslachtsnaam duidt duidelijk genoeg op een Noord-Limburgsche oorsprong. Men neemt aan, dat het geslacht uit de 12e eeuw stamt. Vaag wordt er in een kroniek hieromtrent gewag gemaakt. Als wapen voerde ridder Johan van Brouckhuysen, en ook andere ridders van Brouckhuysen, een schild, liggend doorsneden van twee kleuren, van be neden sinopel, d.i. de groene wapen- kleur die vaker voorkomt op wapens, en van boven zilver, beladen met twee rijen vier en vijf hermelijnstaarten op het schild een helm met hals- en bovenborstbedekking, de hals omringd met een gemedaillonneerde ketting, en op de helm twee krachtige uitslaande arendvleugelsde omrandingen van weerszijden zijn kronkelingen, als sierlijk uitgesneden dekkleeden, van zilver en zwart afwisselend om beur ten. In de 13e en voor in de 14e eeuw wordt reeds duidelijk en omschreven gewag gemaakt van het geslacht en de Zij was een braaf, godsdienstig en deugdzaam meisje, dat zich van ieder ander harer seote in haar stand onderscheidde, door eene weergalooze eenvoudigheid en eene bekoorlijke on gekunsteldheid des harten, die alleen een rein en onbezoedeld gemoed tot bron hebben. Hoe ouder zij werd, des te meer achting gevoelde ik voor haar, en zonder deze is het ook al spoedig met iedere genegenheid gedaan. Hoe ik bij mij zeiven overlegde, om de jongelieden met elkander in aanraking te brengen ofschoon het dan altijd nog de vraag zou zijn, of deze ontmoeting tot een gunstigen uit slag kon leiden ik wisf er maar niets op te vinden; en dit was ook zoo gemakkelijk niet, indien men be grijpt, dat ik het eergevoel, zoowel van jonkvrouw Constance als van Reinold Flenking, moest sparen. Zoo als het dikwijls gaat, het doelwit, wat ons tevergeefs zooveel overweging en zorgen kost, bereikt men op een oogen- iblik, wanneer men er het minst aan .denkt. De fabriek van Reinold grensde .aan het bosch van »Doeblenburg". De .uitbreiding van zijne zaken eischte .gebiedend eene niet onaanzienlijke ver- ridders van Brouckhuysen (geschreven o.m. Broeckese, Broichusen, Bruchusen, Broeckhuysen, enz.) in 1338 treed o.a. de familie v. Br. in bezit van Wickrade, in 1390 treden ze op als heeren van Geysteren, in 1401 als heeren van Spraeland en Oostrum. De toenmalige (1390 en 1401) heer was Willem van Brouckhuysen, die behalve nog erfhof- meester was van het hertogdom Gelre en ambtsman 's lands van Resse! hij stierf in 1415. Zijn zoon Willem erfde van hem zijn heerschap van genoemde gewesten. Deze overleed reeds eind 1428 of begin 1429, ongehuwdhij schijnt van een meer ziekelijke inborst te zijn geweest. Zijn moeder, Agnes Vrouwe van Brouckhuysen-Cok tot Waardenburg ontving de bezittingen van haar zoon terug zooals ze haar waren aangestorven. Omstreeks Paschen van dat jaar treedt dan ridder Johan van Brouckhuysen voor goed op den voorgrond, toen volgens eene kroniek, »heft Vrouwe Agnese Asamen «pge- draegen en myns gnadige heer heft daermede beleent Johan van Broichusen heer tot LoëJohan was een jongere broeder van den juist genoemden Willem. Deze had nochthans een ouderen broeder, die in 1415 erf hof meester was, en heer van Waarden burg en Amersoyzijn zoon Gerrit, gehuwd met Wal rave van Brederode, kreeg beleend van Johan van Brouk- huysen in 1442 het ambt van erfhof- meester. Toen echter deze ridder Gerrit sneuvelde in den z.g. Hubertusslag in 1444, ging het erfhofmeesterschap weer op Johan van Br. (Wij komen nog nader op dezen slag terug.) Reeds een halve eeuw na Gelre's verheffing tot hertogdom, was het ge slacht van Brouckhuysen de waardig heid toegeërfd van Hofmeester. Jan van Brouckhuysen heeft van 1427 deze titel gevoerd tot 1442, en na 1444 weerom tot 1450, bij het opmaken van zijn testament; toen kende hij deze waardigheid toe aan zijnen achterneef eveneens Johan genaamd. In dat jaar toog hij ter beêvaart naar het Heilig Land en den berg Sinai. »Here Johan van Broukhuysen toech pelgrimaede tot Jherusalem ende voirt na Santé Katharinen op bergh Sinai, dae hi in wege end v^lde doet en bleef sonder geboirc gelaten." Hij stierf gedurende deze pelgrims tocht, waarschijnlijk in 1450. Echter een ander kroniek meld«Johannes au tem de BroLchuysen obiit in terra sancta anno 1452 die 17 December", is Br. stierf in het Heilig Land het jaar 14-52 op 17 December. Uit deze en andere gegevens nog is het aanemelijk dat de ridder-pelgrim overleed 17 Dec. 1450 aan den voet van den Berg Sinaï. Ridder Johan van Brouckhuysen was, behalve een der hoofdfiguren van al de toenmaels Geldersche kwartieren, ook een der meest bedrijvigste ridders van zijn tijd. Veel was hij dan aan het Geldersch hof, en diende zijnen hertog met raad en in de hofbediening. Onversaagd en met doodsverachting streed en vocht hij als een fiere ridder voor zijn vorst, en deed de vijanden zijn zwaard duchten. Bij toernooien, harnasgevechten en groote jachttochten was hij steeds een der vooraanstaande ridders, en uit deze meer vreedzame ridderkampen trad hij uit als de winnaar. In zijn forsche, ijzersterke gestalte, met hoog opwelvend voorhoofd en onversaagden blik, was hij de ideale ridderfiguur, die van geen nietsdoen noch rust wilde weten, en altijd op tocht was of in bedrijvig heid. Hij voldeed aan den aandrang, giooting. De werkplaatsen op zich zeiven hadden dit noodig, en nu er een grooter getal handen aan het werk kwam, waren er ook nog meer ar beiderswoningen noodig. Zou die aan bouwing op eene geschikte en doel matige wijze plaats vinden, dan kon dit niet beter geschieden, dan wanneer de fabrikant zich in het bezit zag van eenige bunders grond van gezegd woud Hij had mij dit reeds eenige keeren te kennen gegeven, maar ofschoon ik den verkoop, na vooraf de freule er over geraadpleegd te hebben, best op mij had kunnen nemen, ik nam den schijn aan, dat de eigenares met den belanghebbende zelf moest spreken. Dit beviel Reinold niet al te best, en hoe ongaarne hij zich naar de eenige bezitster van »Doeblenburg" begaf, hij moest er ten laatste toe besluiten, daar de zaak anders niet verder kwam, en de aanbouwing geen uitstel gedoogde. Inmiddels had er een voorval plaats, dat, bij den kwijnenden toe stand, waarin de freule verkeerde, hare fezondheid een hevigen schok toe- racht, en wat ik u in korte woorden zal mededeelen. Op zekeren Dinsdagmorgen bracht ik haör weder een bezoek, en hoopte haar in eene opgeruimde stemming te vinden, omdat ik een paar dagen te voren haar de komst van Reinold be richt, en de redenen, welke aanleiding daartoe gaven, had vermeld. Ik zeide haar, ik had dit haar bericht, doch ik had de noodige voorzorgen gebruikt, om haar zooveel mogelijk aan de eer te laten, en haar beleefd gevraagd, die hem dreef tot kampen en krijg voeren, hoe ruwer en feller de strijd was, des te meer was hij in zijn element. Verschillende oorlogen maakte hij mee, bestendigde ze, of hielp in weer andere oorlogen een der krijgoversten. Daaruit sproten veldslagen, roove- rijen, plundertochten, brandstichtigen, manslagen, schade en vernieling. Ook nam hij deel aan de strooptochten heinde en verre meestal organiseerde hij ze zelf. De toenmalige ridders en heeren zochten al te vaak hiermede hunne macht en hunne onversaagd heid te toonen, en erin dachten ze zich de eer hunner macht en hunner waar digheid ook deze drang naar uitspat tende exploits en vernieling op andere riddergoederen dreef hem. Het moesten vermogende een machtige ridders zijn, die dit konden doen, hunne benden, enz. konden houden, en uit die ridders schitterde (als we dit woord in dezen zin mogen gebruiken) ridder Johan van Brouckhuysen. Zulke tochten vin den wij van hem vermeld naar het Gulicksche gebied, in het Kleefsche, in de Tielerwaard, naar den Rijn, in Brabant, en het gebied van Meurs, en m eer- Een kenmerk echter van hem was en bleef steeds zijn nobel karakter, dat ten slotte zegevierde op zijn krijgsdrang stroopwoede en vernielings- zucht. Het allerschoonst vinden wij dit overtuigenderwijs in zijn eigen testamentwe bespreken dit nog. Maar ook, zoo werd er eens verhaald deelde hij vaak de buit dier tochten onder de arme en hulpbehoevende bevolking uiteens zouden onbekende ridders zelfs de buit, der bevolking ontroofd, geheim hebben terugbezorgd. Deze twee laatste gegevens werden eenmaal met eerbied door den volsmond ver haald. Ouden van dagen zullen zich het mogelijk nog even hiervan kunnen herinneren. Wordt vervolgd. GERARD LEMMENS. Zelfs vrouwen klagen, Wij leven in een drukkenden tijd. Zelfs vrouwen klagen somwijlen. Het is een feit, dat velen op een crisispunt zijn aanbeland, waarop of hun gezond heid moet lijden of zij hun werk moeten opgeven. Duizeligheid en pijn in den rug zijn waarschuwingen van opkomende nierkwalen. Laat uw werk dan een poos rusten gij hebt gebiedend rust, ontspanning en frissche lucht meer levenszonne- schijn noodig. Overwerking strijdt met onze levens- eischen al te vaak is zij de oorzaak van nieraandoeningen bij vrouwen. Foster's Rugpijn Nieren Pillen vol doen aan alle eischen. Zij herstellen de ongemakken en onrust, veroorzaakt door nierverschijnselen als urinaire kwalen, rugpijn, waterzuchtige zwel lingen, rheumatische pijnen en zenuw overspanning. Zelfs gevorderde nierstoornissen als nierzand, nier- en blaasontsteking, spit, rheumatiek, nierwaterzucht en ischias worden met succes bestreden door Foster's Pillen. Verkrijgbaar in apotheken en drogist zaken d f 1.75 per flacon (geel etiket met zwarten opdruk). 31 i Een tienjarige herdenking van het weer. Het weer in Augustus 1914 en de opmarscli der Duitsehers. Er wordt zooveel herdacht tegen woordig, dat het weer ook zijn beurt wil hebben. Een feestelijk jubilé zullen we er niet van maken, schrijft men aan de »N, R. Crt.", al staan we mis schien voor het begin van een na- wanneer het haar gelegen kwam den fabrikant te ontvangen. Had zij echter aan den drang van haar hart gehoor gegeven, zeker zou zij gezegd hebben ieder uur van den dag. Dit deed zij echter niet, maar bepaalde daarvoor een tijd, acht dagen later, des middags te een uur, in de hoop, zooals zij zeide, dat hare gezondheid haar wellicht dan toe zou laten, den fabrikant op eene gepaster en voor haar gemakkelijker manier te ontvangen. Op den morgen dan, waarvan hier sprake is, trad ik, na vooraf door mijn klopper aan de deur van mijn aanwezen kennis gegeven te hebben, zonder van binnen af hare toestemming ontvangen te hebben, de kamer in, waar haar bediende mij had gezegd, dat zij verblijf hield. Ik ontstelde niet weinig, toen ik haar verbleekt, in eene half liggende houding op de sofa zag zitten. Wat was er nu weer'gebeurd, dat haar zoodanig had aangegrepen, dat smart of angst haai sprakeloos maakte? dacht ik, en op haar toeloopende, vroeg ik met bekommering, wat haar deerde. Zij staarde mij zwijgend aan daarna ontvloeide een stroom van tranen aan hare oogen terwijl zij met hare linker hand, welke met haar arm in eene machtelooze houding over het achterste gedeelte van de rustbank hing, mijne aandacht trachtte te vestigen op een verfrommeld wit papiertje, dat op den grond lag. Ik raapte het op, en niet zonder gejaagdheid las ik de volgende woorden zomertje, want het herdenken slaat behalve op 1914, op de laatste Augus tusmaand, waarin de vacantie van millioenen Europeanen door den regen is bedorven en ontelbare stumpers nog lang aan hun rheumatische pijnen zullen lijden tengevolge van het zitten in h^t natte gras. In het kort geleden in de dagbladen verschenen weersoverzicht van Augus tus 1924 van De Bilt, kon men zien dat de gemiddelde neerslag voor Augustus 80 m.m. is. Maar in 1914 toen de wereldoorlog begon, viel te Rotterdam in Augustus slechts 35 m.m. en dit jaar 182 m.m. In 1914 minder dan de helft, in 1924 meer dan het dubbele van de hoeveelheid waarop gerekend kan worden. De regenmeter bij de gasfabriek aan de Keilehaven ving 229 m.m. op, een verschil van 47 m.m. met den regenmeter op het Poortgebouw, op slechts 5 K.M. af stand daarvan in dezelfde gemeente. Nog in een ander opzicht was het Augustusweder in 1914 veel afwijkend van dat in 1924, namelijk door de vele winden uit Noord tot Zuid-Oost. De driemaal daagsche waarnemingen, ten 8 u. v.m., 2 u. n.m. en 7 u. n.m., dus 93 in getal voor de geheele maand geven voor 1914 een cijfer van 41 uit genoemd deel van het kompas tegen slechts 7 voor dit jaar. Hiermede houdt, dit spreekt van zelf, het verschil in regenval nauw verband. In het bijzonder wordt in deze her denking de aandacht op deze twee punten gevestigd, omdat zij buiten twijfel in 1914 van groot gewicht waren voor wat in de volgende 10 jaren is gebeurd. Het Duitsche leger kwam vrijwel tegelijk met de mannen van de Entente in het laatst van Juli en begin Augus tus 1914 onder de wapenen Volgens een vast plan viel het onmiddellijk in België waar het achtereenvolgens Luik en de verdere vestingen van de Maas linie overweldigde, om dagelijks groote stukken vooruit te rukken, steeds ver der van huis, steeds met langer ver bindingslijnen, tot het op het eind van Augustus diep in Noord-Frankrijk en bij Antwerpen stond. Een heele ruiter- afdeeling drong door lot bij Parijs, de Fransche regeering maakte zich op voor verplaatsing naar Bordeaux. Zou dit mogelijk geweest zijn als Augustus 1914 eens hetzelfde weertype had gehad van 1924? Elke dag, neen elke minuut was voor beide oorlogvoerenden zoo uiterst kostbaar De Duitscher hoopte op een volledige doorbraak alvorens Frankrijk en het te hulp snellende Engelsche leger zich georganiseerd hadden. Kre gen zij daarioe den tijd dan daalden de kansen voor de middenrijken met snelheid, want het leger van de Entente was nabij zijn hulpbronnen, terwijl dat der middenrijken zijn verbindingen telkens moest verlengen. Droog weder beteekende voor het leger dat vooruit moest, dat men droge kleederen hield, dus minder moe werd verder kon marcheeren, beter gestemd bleef, dat ook de legertros langs goede wegen sneller vooruit kon komen ter wijl er niéts bedierf. Het succes bleef dan ook voortdurend aan de met alle snelheid voorlrukkende Duitsehers, en als zij vochten rolden met den Noorde lijken tot Zuid-Oostelijken wind alle stof, kruitgassen en giftige wolken naar hun vijanden, die in het weer als het ware een onkwetsbaren machtigen vijand te meer hadden gekregen. De Entente-landen stopten onmiddel lijk het geven van alle weerberichten die tot het opmaken van een verwach ting zouden kunnen dienen, zij zagen terecht in van hoeveel invloed hel weer op de bewegingen van hun vijand was, hoe hij daarmee in zijn plannen rekening had te houden. Begunstigd door buitengewoon fraai weer kon dus in 1914 het Duitsche leger zeer diep in de Ententelanden «Waarde Constance, «Zoo er u nog iets aan uw broeder gelegen is, kom dan morgenavond tegen zonsondergang bij de ruïne van Gorlas in het bosch van Doeblen- burg." »Ik heb u belangrijke mededeelin- gen te doen. Vrees niets, er zal u geen kwaad geschieden. Indien gij deze belofte niet mocht vertrouwen, kies u dan een of meerdere geleiders, die, wal mij aanbelangt, bij hetgeen ik te behandelen heb, tegenwoordig kunnen zijn. In ieder geval ik moet u spreken. Bedenk wel, dat het de laatste maal zal zijn, dat gij zult worden toegesproken door Uw ongelukkigen broeder Richard." Was het wonder, dat dit briefje haar een toeval op het lijf had gejaagd Dus de doodgewifande Richard leefde nogZonderlinge samenloop van om standigheden Ik had op dat oogen- blik een gevoel, als men mij met een vinger van ijs langs mijn ruggegraat streek, en het duurde geruimen tijd, voor ik het woord tot jonkvrouw Con stance konde richten, die met hevige snikken, en eindelijk weer tot hare kennis gekomen, mij aanstaarde. Ik zal met u meegaan, is't goed sprak ik tot haar. Zij knikte bevestigend en loosde een diepen zucht. Toen eerst schelde ik, en beval den aankomende, spoedig een glas ijs koud water te brengen; een paar min. doordringen alvorens het gestuit werd, en het kreeg hierdoor een groot wel varend gebied als waardevol onderpand in handen. Ware dit eerste succes zoo groot niet geweest, vermoedelijk hadden de partijen zich dan, nadat zij in de loopgraven feitelijk vastgewerkt zaten, spoediger op een redelijke basis met elkander verstaan Hoeveel leed is dus aan de mooie Augustus 1914 niet te wijten geweest, terwijl de tegenvaller van 1924 zich meer heeft beperkt, althans voor zoo verre men dit vermag te beoordeelen, tot wat verregende vacantie-dagen, en wat kleiner oogst dan men gehoopt had. Het bewijst slechts dat ook het goede en mooie op den juisten tijd moet komen en men het beste doet zich thans rustig te schikken in zijn 182 m.m. regen, zij zullen minder tranen kosten dan de mooie dagen van 1914. De loonstrijd in de mynsteek. De Alg. Chr. Mijnwerkers Bond hield Zondag een druk bezochte be- stuurderskonferentie, waaraan nage noeg alle afdeelingen, in totaal ruim honderd personen, deelnamen. Na urenlange besprekingen werd een motie aangenomen met op 8 n^ algemeene stemmen, waarin den afge vaardigden in de contract-commissie opdracht werdt gegeven, aan de directie voor te stellen le. Ingaande 1 October 1924 de gemiddelde houwersloonen vast te stellen op f 6,20 per diens'(thans f 6,50). Mocht voor 1 Januari 1925 geen ver betering komen op de internationale kolenmarkt, dan op dien datum de loonen terug te brengen tot f 6 per dienst. Zou echter de toestand verbete ren, dan het tegenwoordige loon van f 6.50 weer in te voeren. 2e. Om per 1 Oct. 1924 de loonen van de arbeiders uit de 3e vakgroep (ongeschoolde, bovengrondsche arbei ders), te brengen van 49 op 47 cent per uur. Een vermindering dus van 2 cent evenals voor de arbeiders uit de le en 2e vakgroep. 3e. Om voor de jeugdige arbeiders beneden 23 jaar van jaar tot jaar een nader overeen te komen gemiddeld uurloon vast te stellen. Ten slotte wordt aan de directies verzocht rekening te willen houden met de huidige duurte en tevens met de goede tijden, welke de mijnen had den. De 10 pCt. loonsverlaging voor het ondergrondsche personeel en de groote loonsverlaging voor de bovengrondsche ongeschoolde arbeiders, wenschte de besturen-confertic in geen geval te aanvaarden. Na deze vergadering had een alge meene ledenvergadering plaats, welke eveneens zeer druk was bezocht. In de stampvolle zaal van het Patro naat spraken achtereenvolgens de voorzitter der R. K. Werklieden-ver- eeniging, de heer J.' Maenen, lid der Ged. Staten, de voorz. der Alg. Chr. Mijnwerkersbond Stins en de hoofd aalmoezenier van den arbeid Mgr. Dr. H. Poels. De heer Stins gaf een overzicht van het verhandelde in de besturen-confe- rentie, terwijl Mgr. Poels er op aan drong, dat de ongeorganiseerden zich bij een der bestaande bonden zouden aansluiten, en met het kruis op de borst met opgeheven knuisten hun loon en arbeidstijd zouden verdedigen. Het toppunt van reclame. Waarschijnlijk als gevolg van de reclame van Blue Band op onze ge stempelde postzegels heeft de Directie der N V. Oirschotsche Stoelenfabriek aan den Directeur-Generaal der Poste rijen en Telegrafie een roijaal aanbod gedaan, indien op de ruggen der jassen van de ambtenaren en beambten wordt geplaatst: «Gebruikt allen alleen de Oirschotsche stoelen van de N. V. Oirschotsche Stoelenfabriek." In ieder geval heeft de firma nu reeds een onbetaalde reclame later dronk zij daarvan eenige teugeni en ik sprenkelde haar het overgeblevene in het aangezicht. Dit scheen haar te verfrisschen, en langzamerhand herstelde zij zich. Ik had het briefje naast haar op een werktafeltje gelegdzij wees er op, en sprak zeer langzaam en afgebroken dezen volzin Ik heb den moed niet het te be waren, steek gij het bij u. Bij deze woorden haalde de rent meester het bedoelde schrijven uit zijn zak. Het was een klein velletje grof postpapier, waarop de bovengenoemde woorden waren geschreven met een pen, die veel van een zwavelstok moet gehad hebben terwijl de inkt, waar van gebruik was gemaakt, wel iets weg had van modder. De ophalen der letters waren even grof als de neer halen, en zij kregen in haar langwer- pigen vorm iets spookachtigs voor mijne blikken, dat mij wonder aan greep, waarschijnlijk omdat het ver haal mij opnieuw zenuwachtig maakte. Na een goed uur, vervolgde de heer Van der Wilk, was de freule ge noegzaam hersteld om geregeld met mij te kunnen spreken ofschoon zij zich dikwijls zoo zacht en onduidelijk uitdrukte, dat ik genoodzaakt was mijn oor bijna tot aan hare lippen te brengen. Wat dunkt u er van vroeg zij mij, met een angstigen blik. Dat het eene zonderlinge geschie- nenis is, antwoordde ik. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1924 | | pagina 5