Tweede blad. gu3L8ï Weekblad voor VENRAY, HORST en Omstreken. aSrs, Het gouden Bidsnoer. Adverteert in dit blad Waar de belastinggelden blijven. FEUILLETON. Toontje de Dwerg Valsche rijwielmerken. Donderdag 14 Augustus 1924 48e Jaargang No 38 PEEL ïüN (bij voo'uitbetaling) f 1,30 afzonder). nummers 5 c. (bijvoo'uitbetaling)f 1,30 Uitgave van FIRMA VAN DEN MUNCKHOF, VENRAY Telefoon 81. men' Rroote reduclie' De Telegraaf vermeldt uit het Jaar verslag der Algemeene Rekenkamer weer merkwaardige staaltjes, hoe men aan de ministeries met geld omspringt. Een ambtenaar der registratie woont in Noordwijk, maar is werkzaam in Leiden. Op een gegeven moment wordt deze ambtenaar te werk gesteld in zijn éigen woonplaats. Wat doet de ambte naar?... Hij declareert aan het Rijk lustig telkenmale zoogenaamd «reis- en verblijfkosten" alsof hij eiken dag van Leiden naar Noordwijk reizen moetDe Rekenkamer maakt hiertegen bezwaar. Men zou zoo zeggen, dank baar zal de minister van Financiën hiervan kennis nemen en er terstond een eind aan maken in dezen tijd van «veiligstelling van gulden". Integendeel echter, we lezen dat de minister begon met een formeel beroep op een of ander Koninklijk Besluit nog te verdedigen. Eerst nadat de Rekenkamer in scherpe bewoordingen optreedt, slaagt zij er in den Minister eindelijk van overtuiging te veranderen. Maar nu komt het mooiste nog. De ambtenaar die dergelijke, door den minister »te goeder trouw" geachte door de Rekenkamer als «gefingeerd en in strijd met de waarheid" gekwa lificeerde declaraties indiende en op die manier zich «ten onrechte" f 611,42 had weten te verschaffen, zal dan nu toch eindelijk verplicht worden dit bedrag in 's Rijks kas terug te storten. Maar hoe Ziehier «Inmiddels" heeft de minister van Financiën «voor den duur der tewerk stelling in Noordwijk", dat wil dus zeggen, voor den duur dat hij in zijn eigen woonplaats werkt, hem een toelage van f 4 per dag toegekend, en daarmede zal nu de zoogenaamde «terugstorting" worden verzekerd. PrachtigIs zoo iets aan één parti culiere onderneming mogelijk Een ander geval In strijd met zijn bevoegdheid kent de vorige minister van Landbouw aan een ambtenaar ëen hooger salaris toe dan waarop deze volgens het Bezoldi gingsbesluit recht heeft. De Rekenka mer maakt hierover een opmerking en de tegenwoordige minister van Binnen- landsche Zaken erkent de juistheid van de bemerkingen der Rekenkamer, hij meende echter dat het «onbillijk" was het op die manier te veel genotene (nl. f 858.51) terug te doen storten. De Rekenkamer zegt«Och, laat het hem maar wel terugstorten, maar geef hem dan een gratificatie die hem die terug storting gemakkelijk maakt. We lezen nu weer in het verslag (blz. 42): Eenigen tijd later ontving de Kamer afschrift van een Koninklijk besluit, waarbij den betrokken ambtenaar wegens schadeloosstelling voor salaris derving eene gratificatie van f 2337.94 29. Langzamerhand daalde mijn boek naar beneden, mijn duim, tusschen de beide bladzijden gestoken, waar ik gebleven was, en terwijl ik aan mijne overpeinzing voet gaf, scheen zich van «De gekroonde Posthoorn" de stilte des doods meester gemaakt te hebben, want geen enkel geluid werd meer door mij vernomen. Wel kletterde de hagel van tijd tot tijd tegen de glazen, en de linde- boomen in den tuin schudden heen en weer door den noord-oostenwind, welke nog onveranderd voortwoedde, met felle kracht bewogen maar aan dat alles waren mijn ooren gedurende den avond gewend, en het gaf mij daarbij nog een pleizierig denkbeeld, zoo warm en vrij voor den open haard te zitten, terwijl 't daarbuiten zoo ruw moest uitzien. Toch maakte zich bijwijlen een zachte weemoed van mijn hart meester, en mijn oude spijt welde weer op, dat ik mij op oudejaarsavond niet in den boezem mijner familie had bevonden. Allerlei schrikbeelden drongen mijn geest binnen, en de vrees, door niets gerechtvaardigd en zonder eenige aanleiding daartoe, kwam bij mij op, hoe het niet onmogelijk kon zijn, dat was toegekend. Het college maakte hiertegen bezwaar, omdat belanghebbende geen salaris had gederfd, doch integendeel een te veel aan salaris van f858.51 had genoten. Maar het gaf nietsde zaak bleef zoo. Wat zegt men er van Een. schets uit Noord-Limburg De heer P. Th. Builtjes schrijft over bovenstaande, hier goed .bekende zwer ver de volgende levensschets in de L.K Betrekkelijk weinig is het heengaan bekend van een bekend N.-Limburgsch zwerverstype Toontje de dwerg. Toontje van Elzen, zoo was feitelijk z'n naam, was een alom bekend per soonlijkheid onder z'n beroepsgenooten Hij was geen gewone zwerver. Toontje was in z'n al z'n lange 56 jaren niet grooter geworden dan een dwerg, d.w'z. beenen en corpus hadden een uitgestrektheid, waaraan een lilli putter te kennen is. Z'n ruig-verweerd en verwilderd hoofd vormde een schrille tegenstelling met het overige van z'n lichaam; het had de grootte als van een gewoon mensch. Er was een weelderigen kin bakkebaard uit dit respectabele hoofd ontsproten. Wel wild was die haardos, vooral toen de spiertjes begonnen te grijzen, en de leeftijd was bereikt, waarop bij een mensch de ijdelheid vergaat 1 Hoeveel jaren van zwerven Toontje achter den rug heeft, we weten 't niet, maar dat hij bewust of onbewust een jubileumdag heeft doorwandeld, durven we gerust aannemen. Heel vroeger, in z'n jongensjaren was Toontje schaapherder in de Peel. Daar zag hij trouwens ook 't eerste levenslicht, we meenen in het rand- dorpje Oploo. Bijna den geheelen dag zat Toontje op de wijde heide bij z'n schaapjes en z'n hond. Uit verveling breide of stop te hij kousen. Maar dat leven beviel hem niet; hij werd zwerver op betrekkelijk jongen leeftijd. Toen heeft hij een bundeltje bij el kaar gezocht, verstelgereedschappen aangeschaft en zoo was Toontje zijn loopbaan als zwerver begonnen. Hij kwam er zelfs warmpjes bij te zitten, want zijn hebben en houden, bestond o.m. ook uit twee parapluies. Deze parapluies hebben een belang rijke rol in zijn bestaan vervuld. Toontje sliep bijna nooit, gelijk andere zwervers, in een hooimijt, neen hij hield van de vrije lucht, van ven- Lilatie-overal. En als 't regende, dan waren de twee parapluies zijn dak, dan kroop Toontje hier of daar langs den weg in het struikgewas en sloeg daar zijn bivak op. Ook 's zomers, als de zon blaakte, deden de regenschermen dienst, dan zat hij in de schaduw ervan en lapte z'n klompen wat op. Erbarmelijk kon 't ventje soms. te een mijner huisgenooten zich ongesteld bevond en tevergeefs naar mijne tegen woordigheid verlangde, daar men van vroegere jaren wist, dat ik, waar ik mij ook bevond, den laatsten avond van het jaar altijd thuis wilde door brengen. Wat hadde ik er niet voor willen geven, zoo ik in die stonden mij eensklaps te midden van de mijnen had mogen bevinden Het kwam mij onbegrijpelijk voor, hoe men met hen, die men liefheeft, ooit eenig krakeel kan hebben, en zoo ik mij op dat punt iets te verwijten had, ik was van heden af, met het beste voornemen bezield, voortaan liever alles toe te geven, dan kinder achtige twisten te doen ontstaan, welke de gelegenheid van weerszijden toch altijd, ten minste voor een korten tijd, doen verflauwen. Ik hunkerde naar den morgen, en in mijn geest zag ik mij reeds op den spoortrein, welke mij in vliegende vaart, maar nog te langzaam, het dier baar «huis" nabij bracht. Woorden van liefde en toegenegenheid, welke ik hem of haar wilde zeggen, speelde mij daarbij door den geest. Ik zou dit of dat verbeteren, wat ik vroeger ver keerd had gedaaneene vergissing vergeven, die ik als een kleine be- leediging had aangezien, omdat ik meende daardoor te kort te zijn ge komen. Het scheen mij toe in dat nachtelijk uur, als hadde ik het in mijne macht, om met de lieden, door denzelfden lust bezield als ik, een eldorado in het leven te roepen, waar wij, zoo al niet keer gaan als 't hem niet naar den zin ging, dan vloekte hij soms dat het een aard had. We herinneren ons nog, dat hij eens op de Milsbeek zat te verstellen en te vloeken. Dat laatste deed hij met zoo'n aanzwellenden ijver en met zoo'n volhardingsvermogen, dat een boertje, die in die buurt aan 't gras maaien was, kwaad en erg driftig naar hem toe liep en dreigde: «Als je niet gauw ophoudt, dan snijd ik je den kop af I Toontje schrok en bedaarde. Was Toontje al een driftkop en ver- wenschte hij in vermeende eenzaam heid heel de wereld, als hij 's mor gens bij het ontwaken in de buurt 'n schoorsteen zag rooken, stapte hij altijd met 't rechterbeen uit «bed". Welge moed en met 't minst leelijke gezicht dat hij zetten kon, klopte hij aan en vroeg om een «bak" koffie. Men was dan wel zoo vriendelijk hem er een boterhammetje bij te geven en Toontje nam dat alles aan onder dank en de heilbede «God zegene u I" Met moeite klom hij voor z'n ontbijt op 'n stoel, liet zijn beentjes erlangs bengelen en slurfde de dampende koffie naar binnen; ook de boterham liet hij zich goed smaken. Na drie-viermaal en nog eens bedankt te hebben nam Toontje afscheid. Zoo leek hij het zachte, goedhartige man neke, dat elk leelijk woordje, hoe klein ook, vermijden zou. «Dag moederke, dank je wel, moe- derke 1" en Toontje ving z'n dagelijk- sche reis weer aan. Zijn operatieterrein was tamelijk uit gestrekt. Geheel Noord-Limburg behoorde daaronder. Z'n korte beentjes droegen hem zoowel naar Horst als naar Mook Bij voorkeur bewandelde hij de bin nenwegen; hij kende ze alle op z'n duimpje. Toen Toonje's beste jaren achter den rug waren, schafte hij zich een wa gentje aan, te weten: het onderstel van een kinderwagen, dat hij als cadeau van een echtpaar-op-leeftijd ontvangen had. Daarmede heeft hij nog heel wat kilometers afgelegd. In zijn norsch onvriendelijk karak ter lag heel z'n persoonlijkheid, wan neer de natuur vele gaven aan het lichaam onthoudt, heeft de mismaakte neiging om te veronderstellen dat iedere lach van z'n evenmensch betrek king heeft op zijn misvorming. Dat maakt achterdochtig en wrokkig men acht zich den uitgestootene der Maat schappij. In deze sfeer was ook Toontje opgegroeid. Niemand heeft ooit edele eigenschappen in hem ontwikkeld, al bezat hij die wel. Teruggetrokken uit de samenleving bezat Toontje daarover heel vage ideeën. Lezen of schrijven kon hij niet, zoodat hij in z'n afzondering op geen enkele wijze met de beschaving en de loopende meening kennis maakte. Ik trachtte hem een keer te inter viewen, 't was in de oorlogsjaren maar daarvoor was Toontje in zijn wantrouwigheid niet te vinden. geheel van verdriet bevrijd, dan toch in alles zeer de volmaaktheid nabij zouden komen. Ik gevoelde mij geluk kig bij dat denkbeeld, en meer dan ooit voelde ik eerbied voor de deugd. Het kwam mij thans niet alleen slecht, maar ook dwaas voor haar te verwaarloozen, en de gedachten, vol gebreken te zijn en een goed ontwik kelden geest te bezitten, kon ik niet met elkander gepaard doen gaan. Waar mijn geest verder heendwaalde, herin ner ik mij niet juist, maar wel weet ik, dat ik mij zoo aan mijne over peinzing overgaf, dat het boek aan mijne hand ontviel, zonder dat ik het bemerkte. Ik steunde met mijn rechter elleboog op de rugleuning van mijn armstoel, en mijn hoofd, dat eenigszins zwaar van het denken werd, lag op mijne hand; dus met mijne linkerzijde naar het haardvuur gekeerd, had ik juist mijn blik gericht naar den ge- harnasten ridder op de schilderij, die door het licht van mijne nachtkaars, welke nog altijd brandend op de tafel stond, werd beschenen, en mij voort durend zoo grimmig aankeek, dat zoo ik daartoe de kracht had bezeten, ik hem gaarne van den wand had willen kijken, want het ellendige schilderstuk maakte een akeligen indruk op mij. De kaarsen werden voor mijn oog hoe langer hoe doffer het scheen mij toe of ik het gehuil van den wind en hagelgekletter op een afstand van ver scheidene uren hoorde, en het was mij of er een dikke mist in het ver trek hing, welke mijne ademhaling benauwde. Uit den aard van z'n karakter wilde hij liever niet met andere menschen spreken of omgaan. Dat verklaarde tevens ook, waarom de zwerver altijd op een afgelegen plaats «met z'n ziel onder den arm" bivakkeerde. Uren, onafgebroken, kon hij in ééne houding doorbrengen, zittende of met de borst geleund op z'n stok. Hij zocht geen aanraking met de menschen, vermeed zelfs in de meeste gevallen hun nabijheid. Als hij in de bewoonde wereld verscheen, dan was hij vaak het mikpunt der schooljeugd, die hem plaagden en sarden, en werd door de grooteren met meelijdende verwondering nagegaapt. Zulk een belangstelling was Toontje niet naar den zin. Hij was geen kermis gast, die met zijn misvorming te kijk loopt en er munt uit slaat. Norsch en nurksch stond hij tegen over de wereld. Hij haatte ze ver vloekte ze in weerwil dat hij ze noodig had. Deze dwerg met z'n ruw verweerden grooten kop en dat nietig kinderlijfje, had beter niet de wereld kunnen leven. Innerlijk echter was hij ermede in strijd, en alleen het denkbeeldik, de abnormale, behoor er niet bij heeft hem tot het einde in zijn isolement gehouden. Toontje zou al eens eer hel tijdelijke met het eeuwige verwisseld hebben. In den kouden winter van het jaar 1918 heette het, dat hij aan den Plasmolen bevroren was. Dagen, weken liet hij niets van zich hooren, en men veronderstelde niet anders, dan dat de doodsklokken reeds voor den dwerg geluid hadden. Hoe verwonderd keek men op, toen Toontje op een goeden dag in levenden lijve weder voor ons stond Aan eene vrouw, die Toontje hier over sprak, gaf hij spottend ten ant woord «Ja maar, 't heeft gedooid 1" Met een karakter, niet van humor ontbloot, zou hij nooit die norsche natuur hebben behouden, wanneer er een tikje toenadering en begrijpen in hem was gegroeid. Maar de wereld heeft hem die niet aangeboden, en hij wist ze niet te zoeken. Naar aanleiding van de berichten in de bladen, dat er tal van valsche rij wielmerken in omloop waren, werd vanwege 't departement van Financiën opgemerkt dat dit overdreven moest zijn, daar de plaatjes zeer moeilijk na te maken waren, wijl daarvoor een negenpersmachine noodig was, die zeer zeldzaam is en zeer kostbaar. Naar aanleiding van deze officieele tegenspraak schrijft 'n deskundige het volgende in het «Volk" «Iemand, die een beetje thuis is in het metaalvak, zal glimlachen over de naïve manier, waarop vragers meteen kluitje in het riet gestuurd worden. Ons rijwielbelastingplaatje is na te maken en wordt, volgens geruchten, Het kastje, dat zich thans aan mijne rechterzijde bevond, begon te kraken, de schilderij van den geharnasten ridder bewoog. Het scheen mij toe, of de gewapende krijgsman opeens leven had verkregen hij trad als uit eene kleine kamer van het doek af, stapte met afgemeten passen om de vierkante tafel heen, en greep naar de kaars, welke daar stond te branden. Zijn gelaat veranderde van oogenblik tot oogenblik en nam, tot mijn schrik, de trekken van den woesten vreemdeling aan, die mij zoo ongewenscht tot buur man verstrekte. Mijn stoel begon onder mij te kra ken, mijne knieën knikten en mijn hart klopte hoorbaar van angst. Ik wilde mij zei ven overheerschen, naar hem toegaan en opheldering van zijn gedrag vragen, maar ik zat als verlamd op mijn zetel, en elke poging om mij op te heffen mislukte. Ik voelde, dat ik koud werd. Mijn mond stamelde een gebed, maar mijne tong verstijfde van ontzetting. Tranen van angst en weemoed welke ik ver geefs poogde te stelpen, ontvloeiden mijns ondanks aan mijne gloeiende oogen. Ik wilde om hulp roepen, doch het was mij onmogelijk eenig geluid voort te brengen mijne keel scheen mij toegeknepen. Meer en meer nam de vreeselijke verschijning de gedaante van het wezen aan, dat ons ter mid dernacht was komen verontrusten en ons vermakelijk gesprek had gestoord. Het scheen mij toe, of de wapen rusting aan de leden des krijgsmans ontviel, die met afgepaste en forsche bij honderdtallen nagemaakt. Toevallig kwam mij deze week van meer dan een zijde ter oore, dat de menschen, die dan wel in het bezit zijn van «negenpersmachines" ze bij bosjes ons land binnenwerken, n.l. onze Oostelijke buren van het bezette gebied. En zonder negenpersmachine gaat het ook en zelfs meer dan twee per dag. Laat het Departement van Finan ciën, dat maar eens aan de Hembrug aan de eerste de beste monddeksel- maker vragen. De heele opzet van de rijwielbelas ting is uit technisch oogpunt één groote mislukking, terwijl de financieele het in verband met de technische een zal worden. Wie zal het verschil van een glad afneembaar koperplaatje kunnen onder scheiden van een belastingplaatje, als de fiets rijdende is? Staande en aan de hand is het rijwiel niet belasting plichtig. Moeten op een drukken dag, alle honderdduizenden wielrijders door de belastingambtenaren gecontroleerd worden De minister heeft de rijwielbelasting willen uitvoeren op een koopje, dat voor 1924 een «strop" zal blijken. Met voorbijgaan van de lichamen, die den minister in dezen hadden kunnen adviseeren, is op eigen houtje het plaatje ontworpen. Het model is geheim gehouden en het is zonder eenige bepaling hoe en waarmee het aan het rijwiel zou bevestigd worden, uitgegeven. Een technische kommissie uit de bestaande bonden op rijwielgebied en den A. N. W. Bhad zeker een goede bevestiging en wellicht een goed idee aan de hand kunnen doen voor een belastingmerk. IngezQaien MidedttUagsB. De eindelooze taak van vrouwen. Gemiddeld werkt een huisvrouw lan ger dan ieder ander. De rust, die zij kan nemen, is slechts een onderbreking van haar nooit eindigende taak. Dit is te betreuren. Alle lichaamsorganen voelen de inspanning, vooral de nieren. Dan verloonen zich urinestoornissen, zenuwachtigheid, prikkelbaarheid, hoofdpijn, duizeligheid, pijn in den rug of in de lendenen en zijden, loom heid, moedeloosheid, bloedarmoede. De vrouwen moeten er werkelijk op uit zijn om dit te veranderen. Meer tijd moet worden gevonden voor rust en voor ontspanning buitenshuis. Voor kom zoodoende de ontwikkeling van rheumatiek, waterzucht, steenvorming, graveel, of nier- en blaasontsteking. Laat Foster's Rugpijn Nieren Pillen u nu helpen. Wacht niet, tot de ver moeide nieren uitgeput zijn. Neem een verstandige leefwijze aan en vertrouw het herstellende werk aan Foster's Pillen toe. Verkrijgbaar in apotheken en dro gistzaken f 1,75 per flacon (geel etiket met zwarten opdruk). 28 stappen, welke den grond onder mij deden dreunen, zooals de Steenen Gast in Mozart's «Don Juan", onophoudelijk langs mij heen en om de tafel voort schreed. De capuchon, waarin ik den vreemdeling in den vooravond en ook naderhand beneden in de gelagkamer had ontmoet, nam de plaats in van het ijzeren borstharnas, en bedekte zijn gansche gestalte weder tot den grond. Het akelig litteeken op zijn voorhoofd grijnsde mij huiveringwekkend tegen. Zijn blauwe bril was verdwenen, en een glansloos paar oogen, hol en in gevallen, staarde mij wraakzuchtig aan. Hij had de kaars in zijne bijna ont vleesde hand genomen, en zwaaide er onder het loopen de kamer mede in 't rond. Eindelijk hield hij de vlam tegen het gordijn, dat voor het venster hing. Hemel I Zou het zijn voornemen zijn brand te stichten! O, Krelis Blauw had wel gelijk waar die verschijning zich vertoonde, daar gebeurde een ongeluk! Maar kon ik 't hem dan niet beletten? Was dan mijn moed mij geheel ontzonken Nog een oogenblik en het gordijn vatte vuur, de vlam zou zich spoedig aan het done hout van het kozijn mede- deelen en «De gekroonde Posthoorn" na eenige uren in de asch liggen, zoo als dit voor tien jaren geleden met het kasteel «Doeblenburg" plaats vond. Nog altijd zat ik als vastgenageld op mijn stoel en ik ondervond een gevoel, of men mij gekluisterd had. Vervolg zie Eerste Blad.

Peel en Maas | 1924 | | pagina 5