voor flllAY HOEST en arastreken, UitgeverW. A. Van den Munckhof, Venraj. Men zegt Individualiteit. Zuterdag 19 Februari 1910. 31 ate .Taargang- TWEE Dit nummer bestaat uit BLADEN. Werken en niet Bedelen- Zoon van den Veteraan. N*o. 8 PEEL EN MAAS Abonnementsprijs per kwartaal voor Vbnray 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c. c. afzonderlijke nummers Prijs der Advertentiën van 1 4 regels elke regel meer letters en vignetten naiir plaatsruimte. Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2tuaal berekend. 20 c. 5 c. Kent gij lezer, een schijnbaar on» noozeler maar inderdaad verderf» lykei- maskerachtige uitdrukking Een masker, omdat het verbergt vie de eerste zegsman is, die er toch altijd zijn moet. Verderfelijk uiteraard reeds omdat Toor 't zeggen van iets vaars, iets schoons, iets goeds de mensch zich niet behoeft Ie verbergeD. Onnoozel, in schijn althans, omdat dit »men" een algemeenheid geeft te kennen en niemand te vermoeden pleegt dat die algemeenheid onwaar» heid spreken zou. »Men zegt" kan voor eeuvig en altijd iemands levensgeluk verwoes ten, kan zaken, die stonden op stengen grondslag, ruineeren, kan landen in ongerustheid, in beroering in oorlog brengen. In een vreedzaam en tevreden huisgezin wordt het geluk verstoord men" heeft gesproken en gelasterd Op eon bankinstelling heeft een run plaats, van heinde en verre komen de menschen, die er hun geld in bewaring of ter belegging hadden gegeven en vroegen met klem en onverwijld hun geld terug, »men" had gekogd dat de bank gevaagde speculaties had ondernomen en ont zettende sommen verloren. In-een vergadering van Hoog: mogenden wordt plotseling getwijfeld aan 's lands vrijheid, onafhankelijk» heid en veiligheid, omdat een lucht» hartig uitgesproken woord zaken en toestanden en leiten deed vei moeden welke zorgvuldig, angstvallig voor het publiek schenen verborgen te zijn. Niet altijd kunnen de verwekte vermoedens, het »men zegt" met de noodige kracht en den bekwamen spoed, die vereischt wordt, tegen» gesproken. Niet altijd breiigt de weerlegging aanstonds volkomen licht en herstel vap-kalmte te w eeg. Niet altijd weet door feitelijke tegenspraak een zaak of fioantieele instelling haar klanten te kalmeeren. Ed zeker niet altijd wordt in het particuliere leven de mond gesnoerd aan die zoo gretig hun »men zegt" de wereld ingooien. Want helaas 1 't is immers een masker, dat spreekt. Breng het geval als gij wilt bij de Justitie, dien een aanklacht in. Straks, bij 't voorloopig onder» zoek reeds trekken zich terug degenen, van w ie geweten werd dat zij het eerste als getuigen de booze uitspraak der geruchten hebben op» gevangen. De zegsman, beet bet dan zeer kernachtig, ligt op 't kerkhof. En intus8chen groeit de kracht van het lasterlijk bericht aan, 't wordt een monsterachtig ondier met duizend grijparmen, meidoogenloos dreigend te verstikken zijn arme slachtoffers. Nu wordt dikwijls degene bang, die het beest uit zijn hol heelt ge» jaagd en is nog niet alle goede gevoel geweken uit zijn hart; hij zou er op toe willen vliegen en nog trachten te redden wat te redden 7alt. Maar anderen zijn er, die zich op den achtergrond verschuilen en naar den afloop van hun vernielingswerk blijven toezien met blijkbaar leed» vermaak. Christenen, die we allen zijn, moesten anders doen. Hun moest de hoogste wet steeds duidelijk voor oogen staan, de hoogste wet der liefde. Die in den naaste niet gedoogt te zoeken wat afkeurenswaardig 13, die zeker nimmer toestaat te lasteren en te liegen, die noopt tot vergoe. lijken, tot het zoeken van veront» 8chuldigingen. Die ons zeggen leert bij ons zelf; zouden wij in zulke omstandigheden niet ook zoo. of wellicht veel erger hebben gedaan Als wij allen die grondwaarheden wat meer naleefden, er zou heel wat vruchtbaarheid onttrokken worden aan den grond, waaruit de distel van het men zegt zoo welig optiert. M. C. daardoor op zijne omgeving, op man kan aanvaten, om zijn brond te ver- zfjn leeltyd Iebepalen was onuingeSgk. en vrouw en kinderen te voeden; j Zijn moeder was dood en l'ieita*wo nde hij de zaken in het algemeen' heeft, in j 16,11 1 die maar opmerkzaam, ijverig en spaairami nu met zijn vader, een oud-zeesoldaat één woord net accomodatievei mogen ja ^.iajn de wereld niet tert gronde. Ontleen plein inden TV waarover hij beschikt, zou niet na i,ewga de gesc'iiedeois van Hans Smits Op onzen aardbodem neemt de mensch daarom een hooger, ver hevener standpunt in dan het dier, omdat hij begaafd is met een denk vermogen. Terwijl de mensch, wan neer hij behoorlijk denkt, zich zijn handelingen bewust is, weten we van het dier, dat het slechts handelt volgens instinct en dus onbewust moet zijn van het al of niet verkeer de daarom. Nemen we dan ook aan dat bet instinct een onbewuste drijfveer is, die het dier tot verrichtingen aanzet, al dadelijk volgt daaruit, dat de meiisch aan' de hand van het »cogito ergo sum" (ik denk, dus ber, ik), door zijn denkvermogen een afzonderlijke plaats inneemt. Waar geen twee bladeren van een zelfden boom identiek zijn, daar be hoeft 't geen betoog, dat een mensch met zijn vrijen, door denken be stuurden wil, gelijk is een ander. En juist door dat willekeurige onge- lijk-zijn, ontstaat het op-zich-zelf- staand individu en begrijpelijk wordt nu het abstracte begrip, dat de individuen van elkander onder» scheidt en men aanduidt met den naam «individualiteit''- Er bestaat dus verschil lusschen de individuën onderling, een ver» schil, dat des te duidelijker in het oog springt, naarmate men waar» noemt hoe verschillend de individuën denken. Hoe de mensch denkt, wélke be» grippen hij zich vormt van de dingen om hem heen, welken kijk te gaan zijn, ware hij niet in staat zijn gedachten en de gevolgen van zijn denken, kenbaar en voor ari» deren verstaanbaar te maken. Want uit zijne handelingen, zijn spreken, zijn schrijven, zijno physieke ver» richtingen moet men zijnen gedach» tengang afleiden en geraakt daar door tot een psychiscne beschouwing van het individu. Dat men door die beschouwing 10 staat is de individuën van elkander te onderscheiden, spreekt nu m.i. vanzelf. De iudividualiteit kenmerkt den mensch dus naar zijn persoonlijkheid naar zijn eigenschappen en naar zijne eigenaardigheden, waarvan het denken van het individu den basis vormt. Houdt men nu in het oog dat de menschen verschillen, zelfs wat karakter en gemoeds eigenschappen betreft, naar den grond waarop zij leven, dan kan individualiteit geen absoluut, geen volstrekt be;: ip zijn temeer waar het vaatsteUf t canjjli' dividualiteit ook afhangt van de plaats van den waarnemer. Inder daad is dit dan ook betrekkelijk en ik zou tot hem, die zijne meening over een ander moest uitspreken, voor het vormen van zijn oordeel, den dichter willen nazeggen Schijnt anderen, wat U krom scheen, recht Noem niemand dadelijk dom of slecht. D. 1 Werkzaamheden in den tuin in Februari. In den siertuin kunnen nog boomen en heesters geplant worden. Het snoeien van boomen en heesters moet afgeloopen zijn, omdat er lang» zatnet'hand veel ander werk komt. In het laatst van de maand kan men graszoden leggen, als dat noodig is. Verder zorgt men, dat de siertuin op tijd gpspit en bemest is, zoodat men in de volgende maand daarmede geen zorg heeft. In den bloementuin moet er nauw» keurig worden toegezien, dat de bedden met voorjaarsbloemen van hun dekmateriaal worden ontdaan. In den moestuin kan men de bedden voor de verschillende groenten ge» reed maken. Het is de zaak, dat men na een natten winter, als deze, zorgt dat de bedden zoo goed mogelijk drogen. Daarom moeten ze eerst worden ingedeeld op lage gronden en paatjes uitgeschept en dan bij droog weer het bed herhaaldelijk met de vork worden omgewerkt. Als de zon er is, droogt de grond spoedig en kan men in het laatst van de maand beginnen met een en ander te zaaien. Mengelwerk. Er is allerlei werk, dat ook de armste De ou te Hans was een bedelaar, die in den oorlog zijn rechterbeen verloren had, Meerdere jaren geleden ging hij van huis tot iiuis in de dorpen, om brood te bedelen Nu ecuter zit de oude Hans ais een rijk man in een leuningstoel, en de menschen «taan er verbaasd over, en niemand weet, waarvan hij tiet heeft. De een zegt hij heeft een schat gevonden neen, zegt de ander, de duivel heeft bet hem door den schoorsteen gegooid; een derde wat anders, en ik zeg ze zijn allen dwazen. Ik zal het u beter vertellen. Hans had drie zoneD, die hij, niettegen staande zijne armoede, in de christelyk< deugd opvoedde en dcor de goedheid van mildadige menschen en van den onderwijzer vuor niets op school liet gaan. Op zekeren dag zat Hans op het veld en deelde zijn brood mei de drie knapen. Jongens, zeide Hans gij zijt groot genoeg en kunt met werken uw brood zelf verdienen maar bedelen moogt gij niet want Bedelbnod is bittre nood Gestolen brood brengt galgendood. Gij Pieter zijt veertien jaar oud hebt zeer goede oogen, zoek u werk. Gij hebt Gabriel gezonde armen, ga en schaf u werk. Gij Vitus zijt elf jaren oud, hebt twee gezonde boenen, loop naar uw brood. Zij zochten nu groote beenderen en ver kochten die aan de kunstdraaiers, jenever- flessclien aan de apothekers, koeien paardenharen aan tapijt en zadelmakers. In den winter maakten zij bezems, korven en tafel raatten. Later gingen zij ieder huu weg. De vader vernam niets meer van hen. Na velo jaren zat Hans op een Zondag onder de lindeboomeo, toen er twee prach tige rijtuigen het dorp binnenkwamen de inzittende naar den ouden Haos vroegen. Drie jeugdige hjeren en twee rijk gekleede dames stegen uit, en allen vielen met open armen om den hals van den ouden Hans, die niet wist wat er met hem gebeurde. Vader, kent gij ons niet riep de oudste, ik ben uw Pieter. ik ben thans specereien- en worsthandelaar, en deze mijn vrouw. Toeo sprak de tweede En ik ben u Gabriel en deze is mijn vrouw, ik heb tot nu tie een grooten ndel in graan gedreven. Dnrna zij de derde: En ik ben uw Vitus en Kom, uit Oost In lië, waarhee i ik driemalen met allerlei koopwaren gerend ben ik heb uit de couranten het, ve» blijf mijner broe ders gevonden en mij een landgoed dicii bij hunne woningen gekocht. Nu komen ij en willen u met ons medenamen, om u op uwen ouden dag te verplegen. Toen weende de oude Huns vreugde tranen aan de borst zijner veelgeliefde kinderen en hy zegende hen ea huune echtgenooien. Ja spraken zijne diie zonen, gij moet by ons wonen, want aan u alleen hebben ^wij ons geluk te danken. Hadt gij ons niet geleerd mos en lompen, beenderen en haar, bruiden en bladeren en al zulke zaken te verzamelen en te benutten, dan zouden wij thans nog arme bedelaars zijn maar wij hebben uw spreuk ons dikwijls voor den geest gehaald, ais bet ons soms tegenliep Bedelbrood is bittre nood Gestolen brood is galgendood 't Verdiende brood geeft zegen groot, en dan ging het. Pierre was een echte Parijsche straat jongen. men zag aan hem evenmin als aan zijn kameraden hoe oud hij was. Men kon wel eenigszins vermoeden, dat hij tusschen de tien en achtien moest zijn. maar nader mple. Iedereen uit de huurt kende don vader en hield van hem. want men wist, dat de mond, die g°heel verborgen was achter de groote knevels, het glimlachen nog niet had verleerd en dat er een hart van guud klopte onder zijn oude plunje, een hart, dat wei grootendeels toebehoorde aan zijn Pierre, maar dat toch ook plaats had voer nog anderen. Wat hield de oude man van zijn jongen En hoe gelukkig was hij, als zijn lieveling uit de senool thuis gekomen was en met hem een diep zinnige redeneeringen hield over alles wat hij dien dag geleerd had. Toen kwam het beleg. Alles werd anders en niet heter. De oude sprak niet dan vol haat over de -Prussiens", die zijn heerlyk, gemoedelijk leventje zoo ruw verstoorden en verwijderiug teweegbrachten tusscben hem en zijn Pierre, want deze was een van geheel andere,gedachte en vond het heerlijk, dat de stad belegerd werd. Nu had hij immers altijd vacantie, en op straat kon hij allerlei kattekwaad uit halen, zonder dat by daarvoor een pak slaag opliep^'s avonds kwam hij niet meer zooals anders gezellig praten maar hy liet den ouden man al meer aan zijn lot over,en zocht zijn heil bij zijn kameraden, die evenals hij met volle teugen genoten van de vrijheid. Zij liepen met de soldaten mee, die naar de wallen gingea, en wisten precies te zeggen, welk regiment «ie mooi ste muziek had en welk de slechtste. Maar zij, of ten raiDSte de kameraden, deden nog wat anders. Waar was prachtiger gelegenheid om te dobbelen dan op bet plein van Chateau d'Eau. de verzamelplaats van alle straatjongens 1 Altijd kon men er Pierre vinden, maar hijzelf speelde, bij gebrek aan geld, nooit mee. Wel keek hy er altijd naar met oogen, waarin te lezen stond, b©e graag hij ook een kansje zou wageo. Een jongen vooral bewonderde bij, een rooten brutalen jongen, met groote spij kers onder zijn schoenen, waardoor hij de jaloezie van alle andere jongens opwekte Eens liet een van de jongens een geld- stukje valien. Toevallig rolde het tot voor de voeten van Pierre, dié het opraapte. De brutale jongen die dat zag. Dat zou je w.llen hebben hé i Welnu, als je zin hebt zal ik je zoggen hoe je er aan kunt komen. Toen liet apM uit was. u'ing hij met Pierre naai' een etilleu i.-oa van net plein en stalde h«*m *o ru-?t ln»m klanten te gaan verkoop»» am <le Piui&en Telkens a's r»ij mie ging z u tij vijftien guldon krijgen. Ernst weigeidc Pierre verontwaardigd en bleif hij drie dagen u t de buurt van het plein, waar hij wist dat zijn verleider altijd was. De drie dagen geleken hem due jaren. Overdag at noch dronk hij telkens liep hij den kant van bet plein uit. om dan o gauw bij kon weer terug «e keeren. Nachts droomde bij dat de goudstukken een blinkende rij op hem afkwamen rollen in snelle vaart eo hem wilden verpletieien onder hun gewicht. Da onrust werd hem te sterk. Den vierden dag ging hy weer naar het plein, zag den grooten ongen weer terug en... liet zich door hem verleiden. Zij vertrokkeo 's morgens vroeg onder een sneeuwbui met een zak op den rug en de kranten verborgeu onder hun kielen. Toen zy de stad zouden verlaten, begon het al licht te worden. De jongen nam Pierre by de hand, ging met hem naar de schildwacht, een goedig uitziend man eu begon op luimerigen toon» Och, mijnheertje laat ons toch voorbij gaan. Moeder is ziek en vader docd. Ik wiide eens kijken of myn broeitje en ik.niet wat aardappels zouden vinden buiten. Hij begon te tuilen. Pierre boog bij al die leugens het boc-fj. De

Peel en Maas | 1910 | | pagina 1