UitgeverW. A. Van den Munckhof, Venraj.
Sociale taak
Broedermoord.
Zaterdag ÏO Juli 1909.
BOste Jaargang
No. 2&
Dit nummer
bestaat uit
TWEE BLADEN.
der Vrouwen en Meisjes.
Mengelwerk.
Kokkelkorrels
Abonnementsprijs per kwartaal
Prijs der Advert.entiën:
Voor zoover tot op onzen tijd de
vrouw zich bezig hield uiet belangen
die buiten haar huisgezin gelegen
zijn, was het meestal op het gebied
der armenzorg, dat zo werkzaam
was. Op het veld der christelijke
liefdadigheid heoft zij dan ook on
schatbare diensten verworven.
In een tijd dat er nog weinig
ander maatschappelijk euvel was,
dan dat eeno kleine, door de natuur
misdeelde volksklasse, in ellende en
armoede gedompeld was, lag be!
voor de hand dat de vrouw zich
geroepen gevoelde tot leniging en
verzachting van den nood.
Doch de omstandigheden zijn ver
anderd. Het grootste maatschappe
lijk kwaad is nu niet, dat enkele
buisgezinnen in kommervolle om
standigheden verkeeren; neen, het
kwaad is veel algemeener. De ver
houding tusschen de verschillende
klassen is niet meer zooals het be-
hoort on de groote taak van heden
is daarom, de maatschappij weer te
herstellen op christelijke grondslagen
Die taak nu rust voornamelijk op
de schouders van de mannen, omdat
zij uit den aard der zaak meer naar
buiten treden dan de vrouw, die
voor een goed deel opgaat in huise
lijk leven. Doch de man kan dat niet
alleen. Hij moet daarbij geholpen
worden door de vrouw. Deze kan in
de sociale actie behulpzaam zijn door
te toonen, belang te stellen in het
wérk van den man.
Zoo rust op de vrouw, als levens
gezellin van den man, ook de plicht
zijn werk te steunen en aan te
moedigen. Wil de man dus deel
nemen aan de sociale beweging, dan
mag de vrouw hem daarvan niet
terughouden, doch veeleer hem
daartoe raden. Uit verkeerd begre
pen zuiuigheid mag ze geen bezwaar
maken tegen de kleine geldelijke
bijdragen, die daarmee gepaard gaai
b.v. voor betaling van eenige contri»
butie, of voor betaling van eenige
lectuur. Zij moet verder zelf die
lectuur doorlezen, vooreerst voor
eigen geestesor.tspanning en vervol
gens om met den man en de oudere
kinderen de verschillende vraagstuk
ken te kunnen bespreken.
Op die manier wordt ook de gezel
ligheid in huis ten zeerste verhoogd,
omdat er dan andere dingen te bo-
spreken zijn dan de kleine dagelijk-
sche belangen. Het huisgezin kan
dan worden eene goede sociale op
voedingsschool; waarbij do vrouwe
lijke werkzaamheid een machtige
factor wordt tot boogere volksont
wikkeling.
Deze verplichtingen gelden voor
iedere vrouw zonder onderscheid,
doch er zijn nog bijzondere verplich
tingen.
Zoo moet de arbeidersvrouw de
groote beteekenis inzien van de
vakbeweging; zij moet weten dat
's mans werkzaamheid daarin nood
zakelijk is, en dat de vakvereeniging
de eenige weg is, waarlangs de
arbeidersstand in z'n geheel kan
hooger opstijgen.
Ook de viouwen van middenstan
ders. van landbouwers, van beamb
ten enz. moeten de hooge beteekenis
inzien van het vereenigingsleven
barerechtgenooten.
Op de vrouw van den werkgever
rusten niet minder belangrijke ver
plichtingen. Een christelijk patroon
toch is gehouden de belangen van
zijn personeel te behartigen, zooveel
in zijn vermogen ligt. Door den
grooten omvang van het bedrijf en
den hevigen concurrentiestrijd is het
hem dikwijls moeilijk zich nog met
het personeel bezig te houden.
Daarom kan die taak voor een
goed deel door de vrouw worden
overgenomen, die zich nauwkeurig
op de hoogte moet stellen van den
toestand van het personeel en van
hunne huisgezinnon. Voornamelijk
wanne, r de arbeiders in moeifijubt;»
den verkeeren, wanneer zij zelf of
hunne echtgenooten ziek zijn, kun
nen zij zulke huisgezinnen met raad
en daad bijstaan. Ook door te zorgen
voor de belangen van de kinderen
van het personeel, wannéér deze
hunne ouders verliezen, door te
zorgen voor goede bewaarscholen,
voor vakonderwijs aan do jongens en
ïuishoud onderwijs aan dc meisjes,
kon de werkgeversvrouw zich groote
verdiensten verwerven.
Wanneer de vrouwen op de hier
aangegeven manier werkzaam zijn,
dan toonen ze te zijn moderne
vrouwen in den goeden zin" van het
woord, d.w.z. vrouwen die de nooder
van hunnen tijd kennen en die bereid
zijn aan de leniging daarvan naar
hare krachten mede te werken.
Die medewerking bestaat, zooals
we zagen, in het steunen van den
man. Doch niet,alleen en uitsluitend
daarin. Doch ook een voornaam
onderdeel van hare taak bestaat in,
de sociale actie der vrouwen in het
belang van haai eigen geslacht.
Overal dus waar van den algemeen
socialen nood do vrouw het slacht»
offer wordt, ligt het voor de hand
dat hier de vrouw zelf ook optreedt
om den nood te lenigen. En hierbij
wordt zij wederkeerig gesteund dooi
den man.
Het is bekend dat van het drank
misbruik voornamelijk de vrouw het
slachtoffer wordt. Daarom is het van
de Mariavereoniging goed gezion, dat
zij hier eene groote taak vervullen
moet en vervullen kan. In datopzicht
kan dan ook de vrouwelijke actie in
onzo plaats op prachtige resultaten
roemen. be
dwelmende middelen zi e»- nadeelig;
tot de meest bekende be1 opren het
afschieten van dynamietp tronen, 't
gebruik van ongebluschte kalk en
ook van kokkelkorrels, welke zeer
schadelijk zijn en afkomst g zijn van
eene plant uit Voorlndië.(
Bij somaiige schrijvers wordende
kokkelkorrels reeds vroegtijdig ver
meld onder de middelen tel bedwel
ming, en bijeen van hel laatst der
16e eeuw heet net, dat zij in Enge
land gebruikt werden niet alleen om
visch te bedwelmen, maar ook om
wormen onschadelijk te maken en
dat in 1035 in genoemd land deze
vrucht belast was met 2 shilling per
pond.
Nu de kokkelkorrels, o aal ronde
vruchten met geaderde hui'', bevatten
o.ra. een stof welke zeer -et-giftig is
en welke ook wel m errr.'den voor
heen in bier werd gebiuikt. waardoor
het bedwelmend vermoge van dien
drank sterk toenam maar natuurlijk
zeer slecht werkte op het u e.nschelijk
lichaam.
Voor vischgebruik word n de kor«
reis fijn gemalen, ven. gd met
broodkruimels of iets d.- 'gelijks en
gedrenkt in brandewijn «en deeg
gemaakt waarvan pi woraen
ïedraaid; deze pillen in het visch-
water geworpen, hebben een zonder
linge uitwerking, 's Avonds inliet
water geworpen, heeft men 's mor
gens de visschen maar voor het op
scheppen en wanneer men toevallig
een visch zoo'n pil ziet ophappen, dan
is 'i of het dier met een tooverslag
is aangeraakt, want'l draait dol in 't
rond, komt op den rug spartelend
boven en wordt een gemakkelijk te
eroveren prooi.
Zoo'n visscherij geeft een aardig
succes, maar die er aan meedoen
zijn gewetenlooze visschers, wier.
het alleen om winstbejag te doen
is. Niet alleen dat de vischstand
door het gebruik van dat bedwelmend
middel ernstig wordt geschaad maar
het gebruik van aldus gevangen
visch doei den gebruiker ernstige
schade aan het lichaam waarbij
zich veigiltiggingsverschijnsele.il ver»
toonen.
De visschers, die hun bedrij
waardig uitoefenen, zijn natuurlijk
gezworen vijanden van het gebruik
van zulk óntuig zij schrijven de
visch-aimoede onzer binnenwateren
behalve do roof visscherij, het beva
ren met stoombooten onzer smalle
binnenwateren, het verontreinigen
daarvan, ook toe aan het gebruik
van bedwelmende middelen.
Voor de ontwikkeling van de
visscherij werkt het gebruik van be»
PEEL
voor Venrat 50 c.
franco per post 65 c.
voor het buitenland by vooruitbetaling 85 c.
afzonderlijke nummers 6 c.
MAAS
van 1 4 regels 20 c.
elke regel meer 5 c.
letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2:naal berekend.
Even voor Leiden splitst zich dc Rijn
in twee takken, den ouden en den nieu
wen Rijn om binnen de stad aan de visch-
brug zich weer te vereenigen :'t Is een
lief plaatsje. Het eiland door de beide
takken gevormd draagt dc naam van de
Waardaan de eene zijde voert de weg
door fraaie landhuizen omzoomd, naar de
stad, aan de andere zijde naar het vrien
delijke Leiderdorp.
Op den uithoek van dat eiland stond in
ouden tijd (12 eeuw) een adelijk slot, dat
aan ridders van den Waard toebehoorde.
Een grijze, edele ridder bewoonde het
met twee zoons in dien tijd door de legende
bedoeld zijne gade was gestorven, en hij
beweende haar nog dagelijks.
Slechts nog twee flinke dappere zoons
hechtte den ouden man nog aan het leven
in hen zag hij de hoop van zijn gcslachi
dat door hen voor uitsterven bewaard zou
blijven.
Maar dikwijls zijn de wegen der men-
schen anders dan die van GodDe
oude ridder had zijn beide zonen innig
lief, doch met zeker teeder welgevallen,
zekere geheime voorliefde, zag hij den
jongsten Herman, steeds aan, en geen
wonder ook, de jongeling herinnerde hem
zijne innige liefde en betreurde.Hildcgonde.
Hij had fijne blonde lokken, haar zachte
blauwe oogen met v'riendclijkcn opslag-;
als zijn moeder was Herman zachtzinnig
en vroommedelijden met alles wat zwak
lijdend was.
Dit deed den nog sterken en ecnigzins
ruwen vader- de echte vrouwelijkheid
zijner beminde vrouw gedenken en maakte
Herman in het diepst van zijn hart tot
zijn heveling.
Otto de oudste daarentegen was een
schoon man in dc %-olste beteekenis van
ht woord zijn trekken waren lier en streng
zijn gestalte forsch en van bijna herculische
krachten, zijn stem ruw en gebiedend.
Was Hermans naam in den omtrek door
ieder geëerd en bemind, zagen de land
lieden naar hem op als naar een hooger
wezen, een engel bijna, voor Otto koester
den zij een met angst en schrik vermengden
eerbied.
Zijn verschijning wekte ontzag, zijn
sombere blik alleen deed den eenvoudigen
boer reeds beven en met zorg den tijd
verbeiden, dat hij op zijn vaderskasteel
heer en meester zou worden.
De sombere hoUding van Otto had
echter zijn oorzaak toornig bemerkte
hij, hoe de vriendelijke Herman ieders
hart, zoowel van zijn vader als van den
minsten landman wist te winnen. De nijd
sloop in zijn geest en vergiftigde alles
wat er nog goeds, edels en waarlijk rid
derlijks in zijn gemoed leefde.
Hij beschuldigde lierman van zwakke
lafheid, waar deze slechts zachtheid en
echte christelijke liefde tentoon spreidde
zijn dapperheid achtte hij teruggezet door
den lof welke van alle kanten aan Herman's
edele vredelievende hoedanigheden ge
bracht werd.
Hij peinsde op wraak en begon den
broeder te haten, die 'niets vermoedend,
hem vriendelijk en echt broederlijk te
gemoet kwam, maar elk liefdevol woord
van Herman was een druppel kokende
olie gelijk die op Otto's van wrok en haat
gloeiende ziel neerviel en aan het vuur
van den nijd nieuw voedsel gaf.
Op zekéren avond stond Otto in den
tuin van het kasteel Met neergeslagen
oogen en over de borst gekruiste armen
ging hij op en neer, vertoornd op zijn
broeder en misschien - ofschoon hij l
niet bekende wel het ergste op zichzelf.
Daar nadert hem de blonde Herman met
■en smartelijke uitdrukking in de schoone
oogen.
Mijn broeder! zoo sprak hij min
zaam wat treurig schouwspel zag ik daar.
Krijgslieden sleepten een grijsaard naai
den torenkerkerik vroeg hun, op wiens
bevelen zij handelden, en hun antwoord
was, op het uwe. Broeder wat kan die
zwakke oude man misdaan hebben om
zoo uw toorn op te wekken Zwaar is
zeker zijn vergrijp geweest?
Ja antwoordc Otto niet een duivel-
schen lach, ja! hij heeft mij beïeedigd,
gehoond! Toen ik langs zijn hut kwam,
school hij weg zeker om zijn plicht te
ontgaan mij te begroeten maar ik zal hem
zijn misdrijf doen gedenken, dat zweer ik
bij mijn zwaard.
Nu schoten Herman's anders zoo vrien
delijke oogen vonken van verontwaardiging
zijn aangezicht gloeide en met een slem,
waarin niets weeks weerklonk, sprak hij
En ik zeg u broeder, dat uw daad
laaghartig is! Die wraak op een zwakken
grijsaard moest u, een ridder, onwaardig
toeschijnen. Laat hem los, of ik ga naar
vader en ontdek hem uw misdaad. Nog
zijt gij hier geen heer, nog is hij de meester
zoolang God zijne dierbare dagen spaart.
Op zijn bevel zal de grijze worden vrij
gelaten
Dat nimmer riep Otto, buiten zich
zelf van woede, gij staat steeds tusschen
mij en mijne boeren, tusschen mijn vader
en mij. Vervloekte melkbaard, gij zult niet
klagen bij wien dan ook.
Daar flikkerde een zwaard, daar klonk
een onderdrukte kreet...
Otto, ik vergeef u, klonk het flauw
en de moordenaar snelde weg naar den
burcht en het was of' de furiën met haar
bloedige geesels hem reeds vervolgden.
Eenige uren later zaten vader en zoon
aan het avondmaal.
Onrustig zag de grijze ridder rond.
Waar toeft Herman toch vroeg hij
nog nimmer liet hij zijn vader wachten.
o v "'J VYULUICII.
Otto antwoordde niet maar telkens greep
hij den beker reikte dien den schenker
toe en ledigde hem in een teug. De wijn
sloeg hem naar het hoofd, en bezorgd door
een angstig voorgevoel gedreven, zag de
vader zijn oudsten zoon aan, terwijl zijn
gedachten slechts met den jongsten bezig
waren.
Waar blijft Herman? vroeg hij
telkens maar het antwoord bleef uit en
Otto dronk en dronk steeds voort.
Toen kende zijns vaders onrust geen
grenzen meer.
Mijn God Wat is er geschied
vroeg hij met smartelijk gewrongen han
den. Otto spreek waar is uw broeder,
mijn zoon, mijn jongste lieveling.
Spreekt! Ik zie het aan uw oogen, gij
weet hetDoch nog bleef Otto zwijgen
Zijn oogen staarde steeds den vader aan
doodsche bleekte bedekte zijne wangen.
En sidderend naderde hem de oude
uit zijn stem spreekt doodangst, terwijl
hij nogmaals vraagt;
Otto waar is mijn zoon I
Eindelijk springt de oudste thans zijn
eenige zoon woest overeind
Uw laffe weeke zoon werd naar
verdienste gestrafthij heulde steeds met
het volk, gaf het, in zijn flauwheid alles
toe. Nu ondervond hij hun valschen aard.
Een dorpeling heeft hem verraderlijk ver
moord.
Vermoord door een dorpeling 1 kermt
de vader. O, Otto hij werd door de ge-
hcele streek bemind. Neen, dat kan niet
wezenhij de afgod van het volk.
Welnu, brast dc moordenaar uit, zoo
ge niet gelooft, verneem dan de volle
waarheid, misschien is u die liever en
meer geloofwaardig, hij viel door deze
hand, uw eenige lieveling!
Kaïn! klonk het woord van den
ontzettenden vader. Kaïn! gij hebt uw
broeder vermoord! Welnu dan, vloek
over ul Met het zwaard, dat gij hem
door het hart staakt hebt gij uw vader
gedood. Wees gevloekt.
Bewusteloos zonk de grijsaard in zijn
zetel terug. Otto snelde naar buiten inden
stikdonkeren nacht. De oude ridder had
de waarheid gesproken; zijn leven was
geknaktHerman was de zonnestraal van
zijn leven geweestnu hij diens liefelijke
stem niet meer hoorde, nu hij dc vlugge
gestalte niet meer aanschouwen mocht
waren ook vaders krachten gebroken.
Otto had hij uil zijn oogen verbannea.
Kwijnend bracht hij den winter door, en
bij de eerste stralen der lentezon riep
lierman zijn vader op naar een beter
oord. Nu kon de moordenaar terugkecren
nam bezit van zijn vaders naam en goed
en besloot een streng onverbiddelijk heer
te wezen.
Maar zie toen hij door dc-n slottuin ging
en de plaats naderde waar Herman door
zijn zwaard gevallen was, trad hij plotse
ling ontzet achteruitvoor zijn voeten lag
een groote bloedvlek.
Hij riep zijn dienaren en beval:
Graaf uit die plek
Men haalde spaden en houweelen groef
de aarde om doch nauwelijks was de vlek
verdwenen, of zij vertoonde zich opnieuw.
Koud zweet brak Otto uit, en hij
krijschtte
Spit den grond om, maakt daar een
kuil, plant daar gras en bloemen.
IJdele moeitehet bloed kleurde den
grond en het gras en de bloemen, en de
ridder voelde, dat de rust hem verliet dat
de wroeging met haar ijzeren klauwen
hem de borst verscheurde.
Die bloedvlek vervolgde hem overal
onwillekeurig richtte hij steeds daarheen
zijne schreden; hij deed wat in zijn ver
mogen was om hem uit te wisschen, ver
geefs.
Toen verdween op zekeren morgen
heer Otto uit zijn kasteel, dat hem onbe
woonbaar toescheen en niemand weet
waarheen hij zich begaf, en hoe zijn einde
was. Zijn riddergoed viel den graaf van
Holland ten deel, zijn brucht werd een
puinhoop, maar wat ook voorbijging, niet