r
De Kermis.
De noodlottige schilderij.
ZATERDAG 5 AUGUSTUS 1905.
ZES EN TWINTIGSTE JAARGANG.
No. 31.
Uitgever W. A. Van den Mtjnckhof, Venrav.
De Mol.
Pleizierige Kermis!
Landbouw.
Een paar voedergewassen
Mengelwerk.
Abonnementsprijs per kwartaal,
voor Venray 50 c.
franco per post 65 c.
voor het buitenland bij vooruitbetaling 85 c.
afzonderlijke nummers 6 c.
Prijs der A.dvertentiën
van 1 4 regels 20 c.
elke regel meer 5 c
letters en vignetten naar plaatsruimte,
Advertentiën, 3maal geplaatst worden 2maal berekend.
't Is weer Kermis
De sombere levensernst wordt weer
eens voor enkele dagen afgeschut
on met do Zondagsche kleoton aan
hot lichaam komt de piet op het
gelaat en de vreugd in hot hart.
Weken, maanden van te voren
misschien, heeft men er naar uiige
zien, er naar verlangd.
Tegen dezen lijd wordt overal de
algemeene schoonmaak gehouden de
woningen worden van huilen geschil
derd en opgeknapt, en van binnen
gepoetst en geboend, om de kermis
gasten naar belmoren t« kunnen
ontvangen.
De kelders zijn thans voorzien van
de lekkerste spijzen en dranken, en
zelfs bij hen, op wiens tafel het
geheele jaar door slechts de hoogst
eenvoudige mondkost komt, ook daar
wordt mei de kermis gesmuld
Ook de portemonnaie's zijn thans
voorzien, want er is gespaard, door
grooten en kleinen, en onbezorgd wil
men thans genieten van de vreugde,
die deze jaarlijksche ontspanning kan
-bieden.
Do zorgen zijn voor een oogenblik
aan kant gezet en de vroolijkheid
regeert
Gelukkig verschijnsel, zouden we
zeggen.
Mogelijk is er wel de een of andere
Nurks of mopperaar, die zegt: Nu
ziet eens aan, hoeveel geld er geheel
nutteloos verteerd wordt, en dat nog
wel door den werkman, die zich
anders beklaagt over zware zorgen,
over gebrek en armoede
Ik vraag u echter moet zoo iemand
dan altijd krom liggen Mag hij dan
nimmer het leven van de v rooi ij ke
zijde bekijken
Waarachtig, hij moet gedurende
het leven toch genoeg missen, gunt
hem dan toch dat enkel oogenblik van
genoegen.
't, Is noodig en nuttig
Hij, die gedurende een en vijftig
weken hamer of troffel met vlijt heeft
gehanteerd, els en pikdraad gebruikt,
of wel de vermoeienissen van het
boerenbedrijf heeft doorgemaakt, zoo
iemand mag waarlijk wol eens een
paar dagen van onbezorgde rust en
vreugd hebben.
De boog kan niet altijd gespannen
blijven, en daarom begroeten wij mot
vreugde de Kermis, als de rrfbest
geschikte gelegenheid tol ecne gepaste
ontspanning
Eene opmerking mogen wij echter
niet achterhouden
Gij, die kennis houdt, ziet toe en
wecst. voorzichtig, dat gij u zei ven
mees tor blijft
Daar komt een gegeven oogenblik
in uwe feestvreugde, dat gij lot u zelf
moet zeggen tot hiertoe en niet
verder
Toont dan, dat gij karakter genoeg
bezit om ook niet verder te gaan.
Schat het niet te gering, dat
oogenblik, want als gij lafhartig
genoeg bezwijken zoudt, kon het tot
uw ongeluk leiden.
Gedenkt de wijze lessen, die u door
eerbiedwaardige mannen gegeven zijn
en geen wroeging of spijt zij later uw
deel.
Maar kom, we kennen Venray
Hier zijn de woeste drinkgelagen
en losbandige vermaken en uitspattin
gen, welke men in sommige steden
vindt, goddank nog vreemd.
Hier houdt men nog kermis naar
den aloude» trant, dat wil zeggen,
vroolijk en gezellig, doch tevens kalm
en matig.
En den enkele, die zich bij hooge
uitzondering al eens te buiten zou
gaan, vindt zijne voornaamste straf
in de algemeéne afkeuring van net
publiek
Zoo behoort het
Welaan dan, inwoners van Venray,
viert het kermisfeest naar gewoonte
vroolijk en verheugd van zin, en dat
geen enkele wanklank een oogenblik
de kermispret store.
Zet de zorgen en beslommeringen
des levens voor een oogenblik ter
zijde en vermaakt u op gepaste wijze.
Van harte wenschen wij iedereen,
oud en jong, arm en rijk, een
vroolijke, scliukHtaww tfrt~
't Is een zeer goed oeder voor ons
melkvee. Bij gebruik 'ghven de dieren
veel en goede melk. Men zaait per'
II. A 60 a 80 L. of 20 a 30 KG.
Het kleine dunne ponworteltje ver
takt zich veel maar dringt niet diep
in den grond. Een opzettelijke be
mesting wordt in den regel ook bi,
herfstspurrie niet aangewend.
Daar nu bij de teelt van elk voeder
gewas een groote opbr. ngst hoofddoe
is, is men met het oog op den korten
tijd van groei genoodzaakt door over
bemesting net plantje (ol een kraclitigen
groei te dwingen.
Wenschelijk is hol dan ook den
grond te gieren.
Nog vlugger zal een gift chili
werken, daar deze nies!-tof direct dooi
de plant wordt opgenomen.
Wanneer wo dan ook bij het op
komen der plantjes een 100 KG. chili
per 11. A. uitstrooien zullen we goede
resultaten verkrijgen. W.
Do mol staat nog bij zeer velen in
een kwaden reuk, niet alleen.-omdat 't
lier door zijn ijverig jagen tusschen
Als straks het rijpe koren is
binnengehaald, denkt men in ver
schillende streken al weer aan een
tweede gewas, dat als groenvoer voor
het vee dienst doet en een zachte
overgang moet vormen van de weide
.ot den stal.
Als zoodanig treden vooral op de
zand- en veengronden do spurrie en
de stoppolknol op den voorgrond.
De stoppelknol wil op onze zand
gronden uitstekend groeien. Vooral
houdt ze van een vochthoudenden
en vruchtbaren grond.
Daar de pen wortel nog al vri j ver
den grond indringt, is het zaak te
zorgen voor een diepe bouwvoor. Do
plant moet tevreden zijn met het
voedsel, dat nog in de akker overge
bleven is.
Doe beter dus de voorvrucht ver
zorgd is, hoe grooler kans de stop
pelknol heeft voor een nog voldoende
voedselvoorraad.
Vooral zijn knolgewassen dankbaar
voor een kali en stikslofbemesting.
Gewoonlijk zal in de bouwvoor nog
wel een voldoende voorraad phosphor-
zuur en kali aanwezig zijn, doch met
een stikstofbemesting wordt meestal
spaarzaam gehandeld.
Door een gift chili, als direct
werkende stikstofbemesting, zal men
de plant tot een .krachtige» groei
aansporen. Voor overbemesting per
H. A. circa 100 K,G. uit te strooien
is aan te bevelen.
Is de herfst knol als groenvoeder
niet te versmaden; in voederwaarde
moet ze evenwel achterstaan bij de
spurrie daar de knol een minder
gunstige» invloed schijnt te hebben
op geur en smaak van de melk.
Spurrie wordt op zandgronden als
groenvoer veel verbouwd.
en
wortels der pjan'en •- oiy tuinen 1
nkke.* i.u-M.ig en 1 11 kun 'liljlr,
maar omdat velen nog steeds vast
houden aan het oude geloof, dat de mol
is een planteneter, die zich voedt ten
koste onzer gewassen.
Uit verschillende proeven is echter
duidelijk gebleken, dat dit geenzins het
geval is, dat de mol liever den honger
dood sterft, dan zijn honger stilt met
plantaardig voedsel.
De mol is dus een vleeschetend dier.
Hij is een onverzoenlijke vijand van
allerlei in den grond levende dieren,
als veenmollen, engerlingen, koper
wormen, emelten. enz. en als zoodanig
behoort hij niet tot de vijanden, maar
integendeel tot de groote vrienden van
land en tuinbouw gerekend te worden.
Maar dat hij verbazend lastig kan
zijn en geduchte schade kan veroor
zaken, is ook waar.
E11 wat het zwaarste is, moet het
zwaarste wegen; in zulke gevallen kun
nen we met den boosdoener geen ver
schoon in g gebruiken.
Evenwel, liever dan hem te dooden,
zullen wij dan trachten hem te ver
drijven, opdat hij elders, waar hij niet
of minder hinderlijk is, zijn nuttig werk
kan voortzotten.
Verschillende middelen staan ons
daartoe ten dienste, worden althans
aanbevolen, weinige echter geven af
doende baat.
Het leggen van in petroleum ge
drenkte lappen in de mollengaten hielp
ons dikwijls.
Het best beviel ons: het neerleggen
op de door den mol bezochte plaatsen
van wortels of stukken schors van den
gouden regen.
Met geen ander middel konden we
den zwarten jager zoo goed op een
afstand houden. Men zij er echter voor
zichtig mee, althans met de zaden,
welke vergiftig zijn en menig hoentje
hebben gedood.
Is de mol al te lastig, dan moet hij
worden gevangen, waartoe honden en
vallen kunnen dienen.
Niemand kome echter in verzoeking
der mol, den zoo nuttigen helper van
land en tuinman bij het verdelgen van
allerlei schadelijke dieren, anders dan
bij besliste noodzakelijkheid onschade
lijk te maken.
Do oude Sondrina, mijne keukenmeid,
bracht mij het geheimzinnige nieuws.
In Santa Christina, op den anderen oever
der Arno, zouden in het oude slot van de
Montehalo's schilderijen en de bibliotheek
verkocht worden.
Ken oude man had liet Sandrina op de
markt verteld en zich aangeboden den »pa-
trono" er heen te brengen, als hij het ver
langde.
Danr ik lang in Toskane was en in kost»
baro schilderijen en handschriften veel deed,
wist ik, dat in het slot veel schoons te
vinden was, en begaf me op een November-
namiddag er heen. Een oude, verschrompelde
man bracht mo op een wankelenden wagen
er naar toe.
Do geheele heerlijkheid was door een
langen, zoowat tien voet lioogen muur om
geven, waarin zich een zware met yzer
beslagen poort en daarnaast een klein deurtje
bevond. Ik trok aan de bel en een man
verscheen voor het gotralie kykgal.
Blijkbaar herkende hij mijn geleider.
Boze lieer is oen Engejyhman uit
Florence" zeide hij, hij wil dé schilderijen
Uitstekend, antwoordde de groote
stevige man beleefd.
Ik zal ze mijnheer met veel genoegen
toonen.
Gij zijt zeker de bewaarder
Jawel, signor. Ziet ge. mijnheer komt
hier niet. Hij is meestal in Parijs en alleen
in 't voorjaar een poosje in zijn paleis te
Florence. I11 de tien jaar, dat ik hier ben is
hij niet eenmaal hier geweest.
Ik zag eens rond mij. Het oude gebouw
met zijn gewelfde bovengangen strekte zich
om drie zijden van het binnenplein uit.
Twee groote trappen leidden naar het
hoofdportaal op de eerste verdieping. Boven
de poort was het familiewapen in steen uit
gekapt, 't was grauw en verweerd, maar
toch herkenbaar.
Ik liet den koetsier op liet binnenplein en
volgde den bewaker naar de ruime vestibule,
waar eenige schilderijen aan do wanden
hingen.
Het geheele slot zag er koud, dood ach en
verwaarloosd uit. De man opende de deur
van een lange donkere ruimte, waaruit e -n
bedompte lucht ons tegenwoei. Blijkbaar
was de kamer in langen tijd niet' op n
geweest. Na een poosje kwamen we in do
groote zaal. waar een schoono Johannes"
uit de school van Giotto hing.
Ik wees er op en vroeg
Welken prijs vraagt ge voor d e
schilderij
Dat, riep de man, liet is een van de
beste. Do professor van de academie zegt,
dat liet een schoon stuk is uit de school van
Giotto.
- Jawel, riep ik minachtend, 'n copie,
en dan nog een slechte.
Hebt ge volmacht, het doek te verkoopen?
De man haalde zwjjgcnd oen lijst te voor
schijn, en zeide
Ik iieb de opdracht 't niet beneden do
500 lire te verkoopen.
ierhonderd lire Ik was sprakeloos. Het
was minstens het twintigvoudige waard. Op
zijn Italiaansch begon ik echter te bieden,
maar de man bleef bij zijn stuk en ik betaalde
hem het geld, waarna bij m|j een slecht
geschreven kwitantie overreikte.
Den volgenden dag zou ik het doek laten
halen,
Ik was op het punt te vertrekken, toen
de man mij vroeg
Signor, ge herinnert 11 het portret nog
wel van kardinaal Guillo de Medici dat u in
de balzaal zoo opviel
Ge weet wel, dat met dien rooden kardi
naalshoed en het wapen in den hoek Ge
meendet. dat liet een Pontnrmo was
Dat is liet ook, geloof ik. Waarom
vraagt ge dit
Nu, zeide hij aarzelend, misschien
zoudt go zin hebben het te koopen.
Ziet ge, signor, ging hij vertrouwelijk
fluisterend voort, mijnheer heeft geld noodig,
gereed geld, hij verkoopt zijn schilderijen
liever uit de hand dan ze een handelaar over
te geven. Bezie dat beeld nog eens.
't Was een schoon portret uit de 16e eeuw-
in een ovale zwarte lijst en ik kon de
verzoeking niet weerstaan, liet nog eens te
bekijken. Misschien kon ik er voor een
koopje aankomen.
Gij zult het goedkoop bebbeu, ging
de man voort, maar ge zult nalunrlyk niet
over den verkoop spreken, de markies wil
niet 1.ebben dat 't in Florence bekend wordt
dat hij gebrek aan geld heeft.
Natuurlijk niet, zeide ik, ge kunt mij
vertrouwen.
We traden weer de schoone oude balzaal
binnen.
Het kardinaalsportret was zwart geworden
van ouderdomi en hing aan het einde van de
zaal. In den hoek ervan bevond zich het
wapen der Medici en daarboven een roode
kardinaalshoed met de 30 kwasten.
Bij nader bekijken herkende ik 't beslist
als een oorspronkelijk werk van Potormo en
wel als een zynsr beste. En ik kon dit nu
goedkoop krijgen.
Begeerig trad ik naderbij, maar daar 't
al begon te schemeren, kon ik 't portret
niot in al zijn schoonheid bewonderen.
Ge zult er een beter gezicht op
Ik was by na bij de groote vleugeldeur,
toen plotseling, zonder 't minste teeken voor
af, de steenen vloer onder mij zich opende en
ik het volgende oogenblik in een donkere
diepte stortte.
Onwillekeurig strekte ik de armen uit en
deed een hopelooze poging om ray te
redden.
Hoe weet ik zelf niet, maar ik voelde
dat myn handen en knieën op een stuk steen
terecht gekomen waren, dat langzaam scheen
weg te glijden.
Ik bevond me in volslagen duisternis en
mijn handen gleden immer verder op de
glibberige plaat, terwijl ik van tijd^tot tijd
beproefde een vast steunpunt te vinden.
Plotseling klonk onder mij oen krakend
krassend geluid, alsof oen roestige machine
langzaam in beweging gezet werd, en het
volgende oogenblik begreep ik plotseling
mijn toestand men had mij in een
I rabocchetti geworpen, een der gruwelijkste
foltertuigen dor Oudheid en het rad met
de verschrikkelijke messen was zoo juist
in beweging gezet door water, dit tot die
doel er heen gelei I was. Ik hoorde het,
water over het rad l -open. Ik wist, dat
ik verloren was
Ik had me aan een steen, die waaisehyn-
lijk door de vochtigheid losgeraakt was,
vastgeklemd, maar hij was glibberig on
bood me zoo weinig houvast, dat ik begreep
het maar een poosje te zullen uithouden.
Ik kreeg al kramp in mijn vingers en
polsen, ieder oogenblik kon ik verloren zyn.
Ik trachtte aan een middel tot redding
te denken maar niets viel my in. Ik zag
den dood voor oogen, mijn kracht begaf
ray, ieder oogenblik gleden mijn vingers
verder uit.
Plotseling zag ik onder me den zwakken
schijn van een olielampje en de gestalteu
van twee manoen.
Hij is er uiet, riep een der kerels.
Onbegrijpelijk, zeide de ander, in
wien ik den man herkende, die my de
schilderij verkocht had.
Ik heb hem er zelf in zien vaileu.
Misschien is hij door het gat in het
water gevallen, evenals die Duitscher ver
leden week. We moeten werkelijk die drie
ontbrekende messen weer in orde maken.
We hebben in eik geval zyn 400
lire en zijn lijk zal uit het kanaal niet te
voorschyn komen.
I oen ging het licht weg en ik hoorde
niets meer.
V an wat er toen gebeurde, heb ik geen
k'nnr bewustzijn meer, allctj \vp<
Ma INT IK? DR..
t
t
1»
zien.
!.oh' 01», ge daar bij de der.; t,^at staan,
signor, zeide de man en ik volgde zyn
aanwijzing, terwijl ik het portret in het
oog hield.