'~4Jk SL
Ontwaakt.
keerzijde der medaille.
Je leven lang, mijnheer!
ZATERDAG 8 APRIL 1905.
ZES EN TWINTIGSTE JAARGANG.
No. 14.
Uitgever W. A. Van den Munckhof, Venray.
Abonnementsprijs per kwartaal
voor Venray 50 c.
franco por post 65 c.
voor het buitenland bij vooruitbetaling 85 c.
afzondorlijke nummers 6 c.
,SïV _,s"SaÏ\
Prijs der Advertentiën
van 1 4 regels 20 c.
elke regel meer c'
letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertontien, Smaal geplaatst worden 2raaal berekend.
en drukt zacht een belevenden kus op
Zij is fjokomon de heerlijke trotsche
Jonkvrouw in haar stralende, schitte
rende kleeding en heeft aan de aarde
die daar noderlag in eentonige» loover-
slaap, den ontwakenskus op de lippen
gedrukt.
De bewegingloosheid ging weg van
haar, nieuw, fnsch, warm leven klopt
haar in de aderen zij ademt diep
de aarde is ontwaakt
Met haar is haar geheele hofhouding
levend geworden.
Alles rekt zich en strekt de slaap
dronken. stijve ledematen uit.
Een duizendstommige jubel trilt door
de luchten, en lachende echo's geven
elkander jubelend weer den blijden
kreetOntwaakt.
Voorzichtig steekt het zachte gras
zijn teeder kopje omhoog en spitst de
fijn-groene oortjes van levenslust
beeft de zwellende knop, en streelende
luchtjes liefkoozen wiegend de slanke
wilgenbloesoms.
Ontwaakt kiingelt 'i sneeuwklokje
geurt vreugdevol het nederig viooltje,
roept blijde de stemmige anemoon,
j/iMl luide de geele sleutelbloerji.
Ontwaakt soemen de reien der
dansende muggen en de nieuwsgierig
schuwe zwerm der arbeidzoekende
bijen.
Ontwaakt trilt de altijd stijgende
leeuwerik het firmament tegemoet,
tjilpt vol begeerte na zooveel magere
dagen do vraatzuchtige musch, hamert
do specht, verhaalt de meerle aan mor
genrood eu avondster.
Ontwaakt murmelt het praatzieke
beekje overmoodig zijn van stijve ban-
dew bevrijde golven voortstuwend.
Een heilig fluisteren en ruischen
gaat door do geheele natuur, een
geheimvol kiemen, ontspruiten, groeien
en bloeien.
Ontwaakt
Niels kan zich onttrekken aan de
opwekkende aanraking dier in jeugd
bloeiende Jonkvrouw,on ook de menscli
geiaakt onder haten verheffende» in
vloed.
Vrijer ademen de longen en luchti
ger klopt het hart.
De zonne gaat werlei
terend haar haan.
Voor haar vlieden de donkere
wolken en zegevierend verdrijft, zij de
loodzware nevelen.
I)e arme man treedt naar buiten
uit zijn enge, dompige hut, waarin
de bange slaap der zorgen hem
verlammend hield omkneld hij is
ontwaakt
Niet langer kwellen meer koudeen
duisternis, de wereldzaal is verwarmd
eu verlicht en hij mag daar binnen
gaan om zijn verstijfde leden te ver
kwikken, zijn somberen blik te verlich
ten.
Behoedzaam opent de liefelijke
Jonkvrouw «Lente" de lijdonskamer
der kranke» en legt hare eerstelingen
in de doorschijnetid-vermagerde en
bevende handen.
Haar zachto adem teekent een blos
op de bleeke wangen en een heller
schittering in 't verzwakte oog.
Aarzelend en schuchter verheft zich
de hoop in kleine verheffing die den
dood gewijde is ontwaakt
die verdorde lippen.
Dan heft zich die gebogen gestalte
rechtop, en mot levenlustige» gloed
staart die anders bijna uitgeglomme
blik naar die groenende, bloeiende,
lachende weiden.
Jonge moed en jonge kracht zijn
in dat langzaam kloppend hart ont
waakt.
Weldoend dringen do vriendelijke
zonnestralen in dat naar warmte
snakkend lichaam en droomend luis
tert hij naar dat veelstemmig lied der
gevederde zangers, en vleiend trilt het
hem door de ziel, als eens in de
Mei
Zoo zweeft die heerlijke Jonkvrouw
door dat groote, groote rijk en zelfs
de poort van het kerkhof zijn haar
géén beletsel, ofschoon*daar een mach
tiger stem moet klinken ter ontwaking.
Zij haast zich voort naar dat bleeke
kind. welk3 heete tranen op een on
versierd graf vallen, vult zijn handjes
met welriekende gaven en weldra
is die dorre aarde in een weelderig
bloembed veranderd. Dan klopt dat
arme, kleine hartje blij der, de bitter
heid der smart wijkt, de bitterheid,
welke het aanzien van dat somber
graf zoo dikwijls in dat hartje op
hoopte.
Nu, nu kan het zijn dierbaar moe
dertje behalve zijn schreiend gebed
nog een uitwendig teekeu van liefde
schenken
Ja ontwaken Overal ontwaken,
zelfs in het somber oord des doods.
Gloed en blijheid, zonneschijf*
Onder dit opschrift schrijft Paul v.
Kollenberg in Limburg:
Alom klinkt het wachtwoord Ver-
eenigt U.
Dit is op de eerste plaats een
natuurlijke uiting, omdat zij ligt in
de natuur van den monscb, die tot
vereenigirig bestem l is.
In onzen tijd is dfl wachtwoord voor
velen eene noodzakelijkheid, nl. voor
diegenen die in den Jood zijn.
En daar er velen nood zijn, vooral
personen in bepaalde vakken, zoo is
het noodzakelijk, dik deze zich vereeni-
nigen om zich door het aanwenden
hunner rechten datgene te verzekeren
wat hun toekomt.
In den diatig der omstandigheden
werd hiervan het eerste werk geuiaakt
door den werkmar den arbeider of
schoon het te bet- ijfelen valt of hij
wel in den grootst n nood verkeerde.
Maar zijn aantel was groot en wat
uj deed en leed e.i streed, lag voor
iedereen bloot.
Daar is echter een klasse in de
maatschappij, wier handelen, lijden en
strijden minder den dag komt,
maar desniettemin treuriger is dan dat
van den werkman; dit is nl. de mid
denstand, waaronder wij vooral willen
begrijpen den kleinen burgerstand.
Nemen wij eens een voorbeeld, liefst
uit eene stad, omdat op de dorpen veelal
minder kommer en zorg ouder den
middenstand heerscht dan in de ste
den.
goud-schit-
en
vogelzang zijn de jubelende gezellen
der Lente en waar zij zich nederzet,
planten zij haar bloemenstaf
Zij, de Lente, steekt den jongen
een bloem op den hoed, toovert liet
joedelend lied op zijn lippen en jaagt
hen naar buiten, naar buiten, in de
schoonheid, in do blijheid
Zij strengelt in de lokken van het
meisje een frisschen bloemenkrans,
vult haar harteke met blijde verlan
gens en lluisloit haar zoete liefde
woorden in.
Ouders en kinderen voert zij hare
feestzaal binnen, waar alles geniet
oog, hart, oor, reuk, en gemoed.
Zij leert den kleinen do handjes
reppen om do heerlijkste ruikers sa
men te binden zeker niet om die
lieve lentekinderen, de bloemen, te
vernielen maar om ze mee te nemen
naar huis, om als zij opgesloten zijn
door het zien dier bloemen altijd op
nieuw de hartverkwikkende waarheid
te hooren ontwaaktalles is ont
waakt
O, hart door zorgen en angsten
gekweld, o ziel, in zwaarmoedige stem
ming treurend, opent U voor de
lieflijke blikken dier hemelschoone
Jonkvrouw
Naar buiten Naar buiten
Op Gods uitgestrekte weide groeit
voor allen een bloempje en in de stra
ling zijner eerste schoonheid, in de
zoetheid zijner eerste geuren, in de
vol krachtige levenslust die uit dat
wonderbaar samenstel II in vonken
tegenspat, hoort gij met onweerstaan
bare aandoening ontwaakt ont
waakt! JAN.
Een vader bekleedt een goede rijks-
of andere betrekking door 't daaraan
verbonden inkomen kan hij met zijn
vrouw en kinderen een netten stand
voeren hij kan zijne zoons en dochters
een behoorlijk goede opvoeding geven,
indien hij daartoe den tijd heeft.
Maar dia tijd is hem niet gegeven,
de onverbiddelijke dood snijdt zijn
leven af, voordat eenige wensch aan
gaande zijne kinderen vervuld is.
Wij willen aannemen dat de weduwe
een pensioen krijgt van het Rijk of uit
het een of ander fonds, maar uit pen
sioen der weduwe is in ieder geval veel
lager dan het tractement van den over
leden man.
Wij gaan stilzwijgend voorbij die
groote massa van weduwen, voor welke
niets overblijft na deu dood van den
kost winnende» man, dan toch zou het
tafereel al to donker worden.
Bij die weduwe dan, welke't geluk
heeft een pensioen te genieten, stijgen
do kosten en uitgaven mot den dag,
naarmate da kinderen grooter worden
en hunne studies voortzetten om de oen
of andere betrekking te veroveren.
Daarbij is die weduwe meestal ge
noodzaakt den uiterlijken rang te
voeren van haren echtgenoot terwille
der kinderen, omdat in.de wereld,
ongelukkigerwijze, zooveel gelet wordt
op het uiterlijke voorkomen niet alleen
van gelaat, maar ook en meer nog op
uiterlijk vertoon.
Nu is tevens een miserabel iets, dat
de heeren van de belasting, in zekeren
tak hiervan, afgaan op de uiterlijke
manier van leven, zoodat de menschen
waarover hier sprake is, over t alge
meen veel te zwaar en te hoog belast
zijn, maar daarenboven het minst in
staat en daarbij hat minst giuiegen zijn
om tegen de belastingen te reclameeren.
Maar hoe ziet, hot uit met het innor-
ijke
In huis is alles tamelijk netjes, nog
getuigende van den welstand gedurende
het leven van den echtgenootmaar...
men kan bij die lieden den voet zoo
dikwijls in huis zetten als men wil,
nooit zal men hen aan den maaltijd vin
den, al is't ook etenstijd. Zij nemen hun
maaltijd in een kamertje, waarin zij
niemand nooit toelaten buiten de hais-
genooten, omdat die maaltijd zoo sober
is, dat Jiij het geziekt van een vreem
deling niet kan doorstaan.
Nog is er iets, wat zorgvuldig wordt
verborgen gehouden voor het oog van
iedereen, die niet tot het huishouden
behoort, nl. de wasch en het onder
goed
'i Is alles zoo armoedig, dal zolfs de
arbeider, de werkman daarvan geen
begrip heeft.
Men meene niet, dat hier verboeldiug
of fantasie in het spel is neen, het is
een betreurenswaardige waarheid, dat
in de steden veel, zeer veel leed gedra
gen wordt door don kleinen burger
stand het is nog meer te betreuren
dat voor dien stand zoo weinig gedaan
wordthet is allertreurigst, dat die'
stand nog meer en moer verdrukt
wordt.
Wie onzer kent niet winkeliers in
de steden die voorheen een net be
staan hadden en van welke men heden
weet, dat 't voor iedereen onbegrijpelijk
is, waarvan zij leven.
En waaraan ligt de schuld van dien
veranderden toestand, die zulke bur
gerlui uit den welstand in de klauwen
der armoede heeft geworpen
Aan de vereenigingen, aan de ver-
eenigingen van kapitalisten, aan allerlei
vereenigingen die opgericht zijn om
eens. of hij
den kleinen winkelier het brood uit
den mond te stelen, aan vereeniging
zelfs van mannen, die hunne traote-
menten genieten, leven en teren van
het geld, dat die nooddruftige winkelier
nog in belastingen moet opbrengen.
-Wel noen
«Goddank Maar kyk eerst,
niet ae!»ter ons aan komt."
Ik keek om en de heete straat af.
-Geen bochel te zien," sprak ik gerust-
stellend.
Badouresque scheen te herademen.
-Wat is 't nu eigenlijk met dat bocheltje
I* 't een schuldeischer
Mijn vriend haalde de schouders op.
-Een schuldeischer 'k Wou, dat liet
niets anders was dan dat, 't is 't is
een 't is de «en op geheimzin-
nigen toon fluisterde hij 'tis DE DUIVEL"
Ik barstte in een schaterlach uit.
Badouresque is een soort reus, zes vcet
iioug, schouders van een zakkendrager en
de borst van een. worstolaar. Hij heeft een
baard als oen sapeur.
Met gewichten van 30 kilo's heb ik hem
zien balanceeren, of het garenklosjes waren
een twaalftal tweegevechten heeft hij achter
den rug.
Waarschijnlijk begrijpt de lezer nu, waar
om ik het uitschaterde over zijn benauwdheid
voor dat bocheltje.
Met een droef verwijt in den blik zag hij
me aan, andermaal de schouders ophalend
en zeide
«Ja, lach ma&r Wanneer je alles weet.
zul je 't niet meer doen."
"Meen je 't f'
«Als je uitgelachen zyt 'l Laten we hier
een glas bier drinken.
Nu, luister even. Ongeveer acht of negen
maanden geleden ga ik met een mijner
vrijden «Gal.- Central'' op Moutmartro
binnen. Bij don ingang loop ik per ongeluk
het bocheltje tegen het lijf, dat wij zooeven
tegenkwamen.
-Kijk wat beter uit je oogen, lummel
snauwde hij me t09.
Ik boog me voorover, greep het misbak
sel bij het middel, stak het in de tucht eu
bood het toen mijne ODtschuldiging aan.
Hy was purperkleurig geworden, en
altoos doorrazend, poogde hij roe tegen den
buik en het hoofd te schoppen.
Toen ik hem weer op den grond gezet
had zeide ik:
-UEdele is niet gemakkelijk 1"
Hij ging achter een tafeltje zitten en begon
opnieuw te schelden
«Domoor, idiootwees maar niet bang 1
ik zal je wel weten te vinden
Al de aanwezigen schudden van 't lachen.
Ik deed juist, of ik hem achterna wilde
zetten, waarop hij naar de deur liep eu me
daar nog eens toeriep «Ja, uitstel is niet
verloren Ik zal je mijn voet nog wel eens
laten voelen op zekere plaats wacht
maar 1"
Ik kwam een stap nader. Weer riep
hij
-lk
Drie maanden geleden ontmoette ik in de
i ue Fontaine mijn vriend Scipiu Badouresque,
dien ik in geen eeuwigen lijd meer gezien
had.
Hij kwam van buiten Parijs, zeide hij de
bekommering lag op zyn gelaat.
Over koetjes en kaltjes sprekend, gingen
wij de oploopende straat langs, toen hij me
plotseling bij den arm greep en mij toe
fluisterde met het uiterlijk van iomand, die
doodelijk verschrikt is
«Gauw, gauw! Laten wo aau den anderen
kant gaan loopen dat hij ons niet ziet 1"
«Dat wie ons niet ziet vroeg ik.
«Ik zal 't je strakjes zeggen."
Door mijn vriend meegesleurd, stak ik
de straat over. Haastig stapte hij voort,
zonder spreken, met het gezicht naar den
huizenkant gekeerd Een beetje uit mijn
humeur maakte ik mij van zijn arm los.
«Nu, wat is er We maken een mal
figuur."
Hij waagde een schuwen blik naar mijn
kant en hijgde
«Je hebt hem dus niet gezien f Komt hij
niet achter ons op?"
«Maar wie voor den drommel
Badouresque fluisterde «Het bocheltje I"
Met de grootste verbazing herhaalde ik
«Het bocheltje? Welk bocheltje!"
»Hebt je daareven geen bocheltje voor
gindsch café zien zitton V
je mijn voet laten voelen, wacht
maar Je leven lang. mijnheer, zul je 'm
voelen." En woedend suel.jp bij heen.
Lachend keerde ik naar mijn vrienden
terug. Achter mij werd de deur nog eens
opengeworpen en eene scherpe, doordringen
de stem riep
„ja, mijnheer, je leven lang, mijnheer."
Ik vroeg aan den bediende, wie dat
zonderling personage was en vernam, dat
het een graveur was uit de rue Noliet.
Daarna spraken wij over iets anders.
Tegen middernacht, na een vriend thuis
gebracht te hebber, op de place Clichy,
zocht ik mijne woning op in de rue Fran-
coeur. Juist was ik de burg Caulaincourt
halverwege over, toen ik eensklaps op zekere
plaats een schop kreeg. Verbaasd kijk ik
om. En wat zie ik op tien passen van rae
af Het bocheltje, dat zich den buik vast
houdt van 't lachen. Daarna zijne handen
als spreekbuis gebruikend, schreeuwde hij
mij toe Zei ik 't je niet I Ik zal je mijn
voet doen govoebu 1 Je leven lang mijnheer 1"
Toornig stormde ik op hem lus. «Je leven
lang, mijnheer 1" herhaalde hij nog en me
toen zijn bochel toekeerend. vluchtte hij met
ongelooflijke snelheid, terwijl zijne beenen
met zyn lichaam den vorm eener omgekeer
de T vormden.
Een tijdlang zette ik hem na. Weldra
begaf me de adem. «Ik zal je morgen wei
krijgen schreeuwdo ik hem na.