in
Geïllustreerd Zondagsblad
Iets uit den vreemde.
Een slecht vaderlander,
ZATERDAG 8 OCTOBER 1904.
VIJF EN TWINTIGSTE JAARGANG.
No. 41.
Uitgever W. A. Van den Munckhof, Venray.
Voor de Lezers
Het nieuwe Modeblad
Muzikale Bloemlezing,
De Zaadkorrel,
PEEL
Abonnementsprijs per kwartaal.
voor Venray
franco per post
voor het buitenland bij vooruitbetaling
afzonderlijke nummers
50 c.
65 c.
85 c.
6 c.
MAAS
Prijs der Advertentiën:
van 1 4 regels 20 c.
elke regel meer 5 c.
letters en vignetten naar plaatsruimte.
Advertentiën, 3raaal geplaatst worden 2maal berekend.
JJ
zijn de volgende P||K.11 IKS nan
opgegeven prijzen verkrijgbaar
verschijnt elke week in 10 pagina's
Prijs per 3 maanden 37i/2 Cis,
franco per post 45 ets.
verschijnt 2 maal per maand in 12
pagina's. Hij elk nummer een uitvoe
rig patroor blad en 16 pagina's
roman.
Prijs per 3 maanden 55 ets.,
franco per post 80 ets.
verschijnt 2 maal per maand.
Telkens 12 pagina's muziek en 4
pagina's belangwekkende lectuur.
Prijs per 3 maanden 60 Cts.
franco per post 80 Cts.
als het verst verwijderd en keeren
daartoe terug, omdat het verste hen
altijd aantrekt. En op deze w ijze
verloopen zij hun geheelo leven en
laten zich her- en derwaarts voeren,
on bereiken niets daarbij en vinden
nergens rust en vrede.
Zulk een was intusschen de zaaier
niet. Bij iedero schrede strooide hij
zijn zaad uit het. was goed, vol
koren en de korreltjes vielen en
rolden en kropen weg in de zwarte,
omgewoelde aarde.
En dat zette hij voort tot aan den
avond. Toen was zijn zak leeg, en hij
ging naar huis, naar zijn avondeten
en naar zijn bed.
begon te kriebelen en te steken
En met ieder oogenblik werd het
natter, altijd natter Het kon niet
lang meer duren of de geheele korrel
zou van vocht doordrongen zijn en
wat zou er dan van haar komen I
Het was een droefgeestige, natkou-
de herfstdag. Ieder blad aan hoornen
en struiken droeg een kleine, heldere
neveldruppel en overal zag men ver
welkt gras en geele bladeren. Hier en
daar bewoog zich zwaarmoedig een
eenzaam voertuig over den smeerigen
weg de voerman had zich een grooten
wollen doek en den hals geknoopt en
sloeg van tijd tot tijd de armen over
elkander om zijn bloed wat vlugger
in beweging te brengen en zich wat
te verwarmen. Het was een echt
treurige dag en de menschen, die
men dichters noemt, liepen allen rond
en waren blij dat het zoo treurig
was, en spraken die treurigheid uit
in verzen, welke zij aan geïllustreerde
bladen verkochten.
Op dienzelfden dag ging een zaaier
uit om te zaaien. Met den zaadzak
over den linkerarm, ging hij langzaam
voort, terwijl zijn rechterhand het zaad
koren over den omgeploegden akker
strooido.
Het was een groot veld. F.ang en
zwart strekte het zich uit, voor hem,
met vele, lange, rechte voren, die over
de geheele uitgestrektheid langs elkan
der opliepen. Op het uiterste einde
scheen het of de akker smaller werd,
wat t.ocb niet het geval was. liet was
slechts oen «optisch bedrog", een van
die, waarover men in de leerboeken
lezen kan, doch die mij nog immer
niet duidelijk zijn.
En de man liep voort, tot waar het
veld smal was kwam hij echter op
dat punt. dan was het daar even breed
als op elke andere plaats en het scheen
hem dan of het andere eind smal was.
En dan kwam hij weer hierheen, en
hier aangekomen keerde hij om, en
zoo liep hij op en neer. Het scheen
wel alsof hij onderzocht welke plaats
het smalste was, en alsof hij altijd
vertier ging omdat hij zulke plaats
niet kon vinden. Daar zijn vele
menschen, die zóó hun leven zoek
brengen. Zij loopen na, wat, veraf is
en als zij het bereikt hebben, draaien
zij om en zien nu dat, wat zij verlieten
Een der zaadkorrels lag geheel alleen
tusschen twee zwarte, natte aardhoop-
jes. En deze zaadkorrel was vroeselijk
treurig gestemd. Duister en vochtig
was het hier, en het werd nog don
kerder, en nog vochtiger, want de
nevel des daags trok samen en ging
over in stroomende nachtregen. Met
was om te ■wanhopen.
Dat deed dan ook de zaadkorrel.
En om in nog slechteren luim Ie ge
raken, begon zij zich te vermeien in
alle. mogelijke herinneringen uit betere
dagen.
Zij herinnerde zich den tijd toen
zij hoog boven in een ranken aar zat,
eliefkoosd door de zon, gewiegd
door de winden, gelukkig als een
kind op de armen zijner moeder.
Het heele groote, grauwgroene
korenveld was vol aren en halmen,
en hoog aan den blauwen hemel stond
een stralende zon. en alle leeuwerik-
ken jubelden hun lied van zonsopgang
tot aan het avondrood. En als de
zon onderging, werd hot niet kil en
vochtig zooals nu, maar een zachte
dauw viel als een lafenis over het
door de zon dorstige koren, en een
groote zilveren maan scheen liefelijk
over de rijpende velden.
Dat waren heerlijke tijden, die nu
voor immer verdwenene
Want ach! De ontzettende dag
brak aan, waarop de sikkel over de
velden gleed, en zich sissend een weg
door het koren baande. En het koren
werd samen gebonden en op wagens
geladen. De geheele akker geleek een
slachtveld, vanwaar onophoudelijk
dooden on gewonden werden vervoerd.
Toen kwam de nog ireeselijker
dag in do schuur, loen de dorsch-
vlegei over het gouden koren rond
sprong en meedoogenloos raakte, als
iemand die blindelings slaat. En do
aren werden gespleten, do kleine
korenfamilie, die vanaf de groene
jeugd was Ie samen geweest, er. de
enkele korrelen vlogen naar alle
zijden uiteen en zagen elkander nim
mer weer.
Maar in de korenzak was ten
minste gezelschap. Men lag wel een
beelje opeengedrongen en nu en dan
viel het moeilijk adem le balen, maar
men kon toch spreken met elkander,
men had deelgenooten in zijn lijden.
Maar nu was er volstrekte verla
tenheid, treurige eenzaamheid zekere
ondergang Het koren wist, dat
het geen vochtigheid kon verdragen,
het was in den laatsten tijd zeer
gevoelig geworden. Het merkte reeds,
hoo het in zijn uiterste cellenweefsel
Den anderen dag ging do oggo
over het veld en nu kwam de korrel
in het stikdonkere le liggen. Aarde
boven, aarde onder, overal aan allo
zijden aarde. En nat werd zij ook
nog gedurig.
Het koren voelde zich zeer ziek.
Het giste en kooklo in hem, hel
water drong van alle kanten door
zijn schaal, in zijn ingewanden was
geen droge plaals meer te bekennen.
Het was hom of hij moest vei gaan.
Toen wijdde hij aan zijn vroegere
zonnige dagen een laatsle gedachte,
een laatste en treurig verlangen.
'Ach waarom" Haagde het, nwerd
ik geschapen, als lat geheel op zóó
verschrikkelijke wijze moet eindigen
Veel beter ware bet indien ik nooit liet
zonnelicht gekend hadde en van deze
ellende ware vers jhoond gebleven
Toen sprak eri een stem lot liet
arme, verlaten en die slem
scheen op te i:cV~het
der aarde.
«Vrees niet", zeidu zij, «gij zult
niet teu gronde gaan. Onderwerp U
droost en gewillig et) ik beloof u
een beter bestaan. Sterf, wijl liet
mijn wil is, en gij zult leven."
«Wie zijt gij, die daar spreekt f'
vroeg het koren en het was daarbij
ganseli eerbiedig gestemd, want het
was hem, o( het sprak lot liet geheelo
aardrijk, ja tot alles wat bestoud.
-.Ik ben Degene, die u schiep, en
die u thans op nieuw scheppen wil"
luidde het antwoord der stem.
Toen onderwierp zich het arme,
stervende koren aan den wil zijns
Schepper, en was zich van niets meer
bewust.
opsteeg int het binnenste der aarde,
maar afdaalde uit de hoogte, zeidc
«Indien de zaadkorrel niet in do
aarde valt en sterft, blij It zij alleen.
Maar als zij sterlt, zul zij veelvuldige
vruchten voortbrengen'.
Arme lijdende mensch, die in langzame
kwijning wegteert, den levenslust voo-
lende kampen leger, een onoverwinne
lijke kwaal een treurig bestaan
voortslepend in altijd vernielend lijden;
arme mensch, pas toe wal gij laast
en verheug li in do voorlichting des
gelools en in de verwachting der hope.
JAN
Op een voorjaarsmorgen, een der
eersten van het jaar, stak een groene
spruit het hoofd uit do natte aarde
omhoog. De zon scheen zoo warm,
dat de aarde ervan dampte. En hoog
in de blauwe luchten zongen t.allooze
lèeuwerikken. hun jubelend lied.
liet koren want dit was het
groene spruitje zag verrukt om zich
been. Het was dan in waarheid terug
gekoerd aan het leven, teruggekeerd
naar do zon en den zang der leeu-
worikken. Op nieuw zou het leven.
En dat niet alleen. Maar rondom
op het veld zag het andere groene
spruiten een geheele menigte en
het erkende zijn broeders en zusters
Toen voelde zich do jor.ge plant
doordrongen van een zwellende le
vensvolheid, en het scheen haar a's
moest zij uit loutere dankbaarheid
opgroeien, hoog op tot aan den slra
lenden hemel en om die met hare
bladeren te liefkoozen.
En dezelfde jubeldrang der dank
baarheid scheen ook de leeuwerikken
op te voeren in de luchte hoog, zoo
hoog als hun vleugelen hen dragen
konden; en hoe hooger zij kwamen,
des te voller, helderder, blijder schal
de hun lied.
En een stem, die nu niet meer
De forsehe smid Lordy van Sainte-Marie-
aux-Mines was dien avond niet op zijn dreef
Gewoonlijk ging hij. zoodra met zonsonder-
gang liet vuur in de smederij was uitgedoofd,
op de bank voor zijn deur zitten om de
aangename rust te genieten, die volgt op
z waren arbeid en een warme dagtaak.
Maar op genoemden avond bleef hij in
zijne smederij, totdat het tijd was om gaan
te eten, en toen ging hij nog als tegen zijn
zin aan tafel.
Zi.ine vrouw dacht bij zichzelf, terwijl zij
hem aankeek
"Wat scheelt hem toch t. Zou hij mis-
soiiirU sit'c'me tijdiirg va» :itri f^gutivui -ütrbbidi,
die hij mij niet wil vertellen Zou onze
oudste misschien ziek zijn
Maar zij durfde niets vragen cn deed
maar haar best om haar drie kleine blond-
kopjes in te toornen, wier haar aan dc kleur
van rijp kolen deed denken, en die aan talel
zaten te lachen, terwijl zij hun brood knab
belden.
Eindelijk schoof de sinid toornig zijn bord
van zich, met den uitroep O dat canaille
"Die deugnieten
••Tegen wie heb je 't toch, Lordy V'
vroeg zijne vrouw.
«Tegen wie ik 't heb barstte hij los,
«Natuurlijk tegen dat vijl'- of zestal jonge
schavuiten in Frausohe uniformen die al den
geheelen dag arm in arm met Beicrsche
soldaten in de stad rondslingeren, 't Zijn
van die deugnieten, welke gekozen hebben
ora boe heet 't ook weer 't tot
Pruisen te worden genaturaliseerd. En dat
men dagelijks zulke valsche Elzasscrs teiug
moet zien komen Hoe is het mogelijk
zóó diep te zinken
Het moedertje trachtte hen nog te verde
digen.
«Ja, maar zie je, man, zoo gaat 't en <»cl
die kinderen zijn maar half te beschuldigen,
't Is ook zoo ver waar ze worden heenge
zonden, heel haar Algiers in Afrika.
Zij krijgen daarginds heimwee en de ver
zoeking om terug te komen en soldaat af
tc zijn".
L idy liet zijn vuist met kracht "p de
tafel neerkomen.
«Zwijg moeder," zei hij, «jelui vrouwen
begrijpt er niets van. Om maar nliijd je
kinderen bij je te kunnen houden en alleen
voor hen en -voor niets 0!' niemand anders
te leven, zul jelui alles wat zij doen ver
goelijken. Maar ik zeg je, dat die jongens
deugcnieteii zijn, afvalligen, lafaards van do
ergste soort, en dat ik, zoowaar mijn naam
George Lordy is, en ik Frankrijk 7 jaar
lang met eere heb gediend, indien onzo
Christiaan ooit tot zulk een laagheid in
staat mocht blijken to zijn, hem mijne sabel
door liet lijf zou steken 1"
En zich half oprichtend wees de zwaar
gebouwde smid dreigend naar zijn lange
sabel, die aan den muur hing, boven het
portret van zijn zoon. de beeltenis van een
zouaaf, daarginds in Afrika genomen maar
het zien van dat eerlijke, door dezon u-ebruinde
Elzasser gelaat verbleekt en verschoten
zooals men dikwijls ziet gebeuren met hel
dere kleuren die aan scherp licht zyn
blootgesteld, bracht hem op eens weer tot
bedaren, en hij begon te lachen.
«Ik ben wel dwaas om my zoo op te
winden," zei hij. «Alsof onze Christiaan er
ooit aan zou denken om Pruis tc worden,
hij, dio er in den oorlog zoo menigen heeft
neergeschoten."
Door deze geduchte weer in een goed
humeur gebracht, eindigde hij vroolijk zijn
maaltijd en ging spoedig dam op heen om
wat verpozing te zoeken.
Vrouw Lordy blijft alleen. Nadat zij haar
drie blondkopjps naar bed heeft gebracht,
die zich nog gernimeu tyd in do naaste
kamer laton hoeren als een nest jonge vogelt
jes tegen dat ze gaan slapen, neemt zij haar
werk en gaat in den tuin voor do deur
zitten verstellen. Nu en dan zucht zij oven,
terwijl zij by zichzelf denkt -Ja. ik wil 't
wel geloovcn. T Zijn lafaards, afvalligen.
Maar één ding is toch zeker hunne moeders
zyn niettegenstaande alles heel Mij als zij zo
weerzien,"
Zij denkt terug aan den tijd. toen -haar
jongen nog niot naar hot leger was vertrok
ken, en Id «o hij dan altijd op dezon lijd
van den 'dag het tuintje verzorgde. Zij kijkt
naar den pui, waar hij dan tolkeo3 den
gieter ging vullen en ziet hem dit weer d ion
in zijn wijden kiel, met zijn lang haar.
dat mooie haar, dat men heeft afgeknipt,
toen Lij zouaaf werd. Plotseling begint
zij te beven. Zij heeft do kleine achterdeur»
die op het veld uitkoait. hooren opengaan.
De honden blaffen niet, en toch sluipt degeon
die er aankomt, als een dief langs do muren
en tusschen de bijenkorven door.
«Dag, moeder
Haar Christiaan staat voor haar met- zijn
uniform half openhangend, beschaamd, ver-
met de anderen in het land teruggekomen.
en reeds een uur lang heeft hij om het huis
rondgeslopen, omdat hij niet naar binnen
durfde gaan, zoolang zijn vader thuis was.
Zijne moeder zou hem wel willen beknorren,
maar zij heeft er den moed niet toe het is
ook al zoo lang geleden, sedoit zij hem
gezien en aan haar hart gedrukt heeft. En
hij geeft haar zulke goede redenen voor zijne
terugkomst op. J it hij volstrekt niet in
Algiers kon aarden, dat hij zo naar de
smederij verlangde, dat 't hem zoo begon to
vervelen zyn leven zoover van hen af le
slijten, en dat dan dc discipiino zooveel
strenger was geworden en dat zijn kame
raads hom altijd voor «Pruis" iiadden uit
gescholden om zyn Elzasser accent. Zij
gelooft alles wat hij zegt zij heeft hem
maar aan te zien om hora te golooven.
Aanhoudend doorpratend zijn zij naar
binnen gegaan in het lage woonvertrek. De
kleintjes zijn wakker geworden en komen
in hunne hemdjes op bloote voeten aanloopen
om hun grooten broer een.kusje te brengen.
Zyn moeder wil hein wat te eten geven,
maar hy hoeft geen honger, alleen maar
dorst, een vreesdij ken dir«'. en hij slaat
het ecne glas water na 1. andere naar
binnen op al het bier en den witten wyn,
welken hij dien dag a! 1» Je heiberg heeft
gedronken.
Daar hooren zij opeen-, iemand in den hof.
"t I* de smid. die terugkomt. -Christiaan,
d.iar is vader roept vrouw Lordy angstig.
-Snel, verberg je ik moet hem eerst spre
ken en hem alles uitleggen." en zij duwt
haar zoon achter de grooie kachel en neemt
vlug met bevendo handen haar naaiwerk
op. Ongelukkig is de muis van den zonaal
op infel blijven liggen en dat is het eerst
wat Lordy bij zijn binnenkomen ziet. Verder
hot blceko gericht van zijne vrouw en liar,»
verwarring. Hij begrijpt alles.
«Christiaan is hierzegt hij met een
vreeselijke slem. 011 terwijl hij mei een
woedend gebaar zijn sabel van den wand
rukt, vliegt hij naar de kachel, waarachter
de zouaaf, bleek van angst m geheel onW
nuchtord, zit neergehurkt, tegen den muur
leunend om niet ie vallen.
Zijne moeder snelt tusschen hen beiden.
-Lordy doe hem geen kwaad," smeekte
zij. -Ik heb hem geschreven, dat hij
terug moest komen, dat iij hem noodig
hadt in de smederij.
Zij heeft zich krampachtig aan de armen
van haar man vastgeklemd on laat zich
snikkend door hem meesleepen. De kinderen
beginnen daarnaast in 't donker te schreien
op het hooren van die toornige en die
weenendö stemmen, welke zoo hard en