sa omstreken.
ELIGIUS de Organist.
ZATERDAG 12 JULI 1800.
ELFDE JAARGANG.
Uitgever:
W. VAX DIA HUXCRÜOF-Snsscn.
Doze Courant verschijnt iedercn Zaterdag.
Een aanstekelijk kwaad.
Feuilleton.
No 28.
Stand der Xüaan.
V.M. 2a Woensdag. L.K. 9° Woensdag. N.M. lCe Woensdag.
E, K. 25e Woensdag.
SRittd «lor Zon.
5, 10, 10,22, 2S Juni op 3.14; 3,12; 3.-41; 3,50; 3.43; y/in.; oiiJop8.11, 8.10, 8.19, 8.22 8.22; n/
Abonnementsprijs per kwartaal.
voor Wenray
franco per post
voor het buitenland
afzonderlijke nummers
50 c.
65 c.
85 e.
6 c.
Prijs der Ad verten tiën
ran 15 regels 30 c.
elke regel meer 6 c,
groote letters en vignetten nnrtr pmstsruimte.
Advei'tentien, 3nm.nl geplaatst, worden 2nmal berekend.
dvertentiën of Ingezonden
Stukken gelieve men Vrijdag
'vóór 2 uur 's-middags te be
zorgen aan het Bureau «Peel en
Maas" te Venray.
Laster! 't was een bedorven men-
schenhart, dat u deed geboren worden,
't was een ellendig wezen, dat u deed
ontstaan. liet vonnis der verdoeming
ever u, laag uitvloeisel van oen nog
lager karakter! Uit duistere holen
voortgekropen, sluipt de giflige slang
voort langs geheime en bedekte paden.
Schuilend onder rozen en bladoren
sleept zij zich voort, alios met haren
git'tigen adem verpestend en elk oo-
genblik met helsch genot en vurig
verlangen zoekende naar eene nieuwe
piooi.
Vlucht onschuld, vlucht! Bespiedend
richt zij hare vurige oogen op u
brandend van duivelschen lust lekt zij
de giftige kaken. Vlucht, uw vijand
nadert, tiij, die uw geluk benijdt,
wien uwe onschuld een doorn in 't
oog is; hij, die dat-geluk verwoesten
wil, die uwe eer en goeden naam
tracht te bezoedelen en door hot slijk
te sleuren.
Helaas! er is geen vluchten moge
lijk:
Neen, de laster treedt niet op in
een openlijken strijd; hij is te laf om
met open vizier en met riddolijUe wa
pens ie kampen. Hij nadert ongemerkt
hij gebruikt wapenen, die niet te
weerstaan zijnbij wendt middelen
aan, die den toets der billijkheid
duchten. En daarom hangt bij het
masker voor der gehuichelde vriend
schap.
Aan ontwijken is geen denken. Der
bloeddorstige hijena en den wroeden
tijger gelijk, is hij te lafhartig om
27.
Er is hier geen sprake van nederigdheid
antwoordde Eligius op wreveligen toon; maar
gij moet bedenken, dat liet hier cene zaak van
zeer groot gewicht geldt, welke een onver
deelde oplettendheid veroischt. Weet gij wel,
wat zulk een concours zeggen wilEr zul
len mannen mededingen van eene beproefde
bekwaamheid. De zaak is ter nnuwernood
ruchtbaar gemaakt en reeds zijn er onder
scheidene met roem bekende namen op de
lijst ingeschreven. Er is onder de mededingers
een voormalige Italiaanschc kapelmeester, die
zeer knap moet zijnliet is alleen om den
lieer Bernard genoegen te geven, dat ik mij
insgelijks zal laten inschrijven; doch ik weet
niet, of ik wel in de gelegenheid zal zijn het
examen bij te wonen of daartoe lust zal
hebben.
Gelijk Eligius terecht aanmerkte, waren
de omstandigheden alles behalve gunstig voor
hem. Van den eenen kant zijne stervende be
huwdmoeder, zijn kleine zusters met hare
hulpeloosheid, hare armoede en eindelijk zijn
aanhoudend zwoegen en zorgen, om in de be
hoeften van die vier personen en zich zeiven
te voorzien; van den anderen kant een oom,
die met eiken dag verminderde, een neef, die
zich zeiven in liet verderf stortte, eeno erfenis
een strijd aan te binden volgens de
eischcn van recht en billijkheid; hij
bespiedt zijn slachtoffer en in stilte
nader sluipend, overvalt hij het op
de meest verradelijke wijze.
Arme ongelukkigen, die zijne slacht-
offeis werd! Wat baat het u, al uwe
krachten in 't werk te stellen, om u
aan den wreeden vijand te ontrukken
wat baat liet u, door uw gedrag en
uwe pogingen aan zijne klauwen te
willen ontkomen, 't Is alles te vergeefs,
legen hem geen middel, geen wapen,
geen raad!
Hoe weinig is er noodig, om door
den sluwen wreedaard te worden
aangevallen! Een wenk, een gebaar,
een oogopslag, een woord is genoeg.
Een kleine vonk is in staat den fel
sten brand te veroorzaken. Nog er
ger, de laster plant zich voort met
ongelooflijke snelheid, zijne woorden
worden erger en gevaarlijker bij elke
schrede! Hij is als de sneeuwbal die
onder liet voortrollen aanhoudend in
omvang toeneemt.
Onder de woorden, die den mond
ontvlieden en den mensch ontreinigen,
onder dé boosdoeners^ der lippen be
hoort ook het laffe woordze zeggen
dat liet waar is."
Ilebt ge het zelf gezien, gehoord,
bijgewoond?
»Noen, ze zeggen,...
"Wie zeggen?
"Nu, "ze" ik weet het niet, »men,"
de menschen natuurlijk.
»Goed, weten die het zeker? kun
nen ze man en paard noemen?
"Gij vraagt zooveel: weet ik alles?
of ze man en paard weten? dat kan
ik juist niet zeggen, maar
«Maar mensch, gij martelt mij!
Mijne fortuin, mijn levensgeluk, mijn
goede naam en eer staan op het spel!
Noem mij een bewijs, dat ik weer
leggen, een getuige, dien ik tot ver-
welke hem bedreigde en naar zijne wijze van
zien, indien zij hem te beurt vie!, in de oogen
der wereld zou onteeren; eene aaneenschake
ling van kwellingen, welke dan ook wel ge
schikt was, om een twintigjarigen jongeling
allen moed te benemen. Voeg hierbij nog. dat
Eligius, zich verplicht achtte zijne nasporingen
omtrent Gustaafs levenswijze geheel alleen
voort te zetten en dat achtervolgens de treu
rigste bijzonderheden omtrent het gedrag van
zijn neef ter zijner kennisse gekomen waren.
Hij vernam tot zijne niet geringe ontsteltenis,
dat sedert den dag, waarop Dasson aan Gns-
taaf kennis gegeven had, dat de ziekte zijns
ooms ongeneeselijk was en deze derhalve be
greep. dat de oude man den staat van zijn
huishouden niet meer nauwkeurig zou kunnen
nagaan, Gustaaf zich in huis aan belangrijke
diefstallen schuldig maakte. Daar de ontzet
tende sommen gelds, welke hij tot dusverre
door allerlei vleierijen en behendige kunst
grepen van zijn oom had weten tc bekomen,
niet toereikende waren, om zijne verteringen
te bestrijden en zijn hartstocht voor het spel
te bevredigen, had de rampzalige, tot, over de
ooren in schulden stekende, reeds een groot
aantal kostbare voorwerpen ontvreemd, waar
van de verkoop alleen strekte, om zijne teu
gellooze hartstochten te bevredigen. Naarmate
de sluier, welke het losbandig en zedeloos ge
drag van zijn neef verborgen had, voor zijne
oogen opgeheven werd, voelde Eligius zijne
hoop o n Gustaaf tot inkeer te brengen, ver
flauwen doch hij wilde evenwel, gelijk het
een waar christen betaamt, den moed niet
opgeven, vóór hij cone laatste beslissende
poging gewaagd had. Hij wist, en op welken
antwoording dwingen ban.
Ik weet het niet, maar hot moet
toch waar wezen, zeggen ze.'
O, wie verlost ons van dat lafle,
van dat laaghartige woord?
De laster, hoe veel levens heeft
hij verwoest, hoeveel geluk en vreugde
vergald, hoeveel voorspoed en wel
vaart vernietigd! /.iet, wat de wree
daard al vermag. Liefde en eensge
zindheid verbant hij 1 goeden naam
cr. eer schandvlekt hijharten zich
verheugende in zalig genot, doorboort
hij met den angelsteek der smart;
waar het licht der vreugde zijne koes
terende stralen richt, werpt hij don
kere schaduwen. Helaas! hoeveel
rampzaligen, wier levensgeluk hij door
zijne schandelijke aantijgingen ver
woestte, slepen thans in den nacht
der schande hun beklagenwaardig
bestaan voort. Geen troost voor u,
ongelukkigen, geen heul in uwe
bange smart. De hand van den wree
daard heeft zich naar u uitgestrekt,
zijn vinger heeft u nagewezen, de
openbare meening wist hij door leu
geus en bedrog tegen u in het liar-
1195» te jagen; en strijd^was te
vergeefs.
Booze tongen, het wee en ach van
zoovele ongelukkigen is uwe schuld!
De faster is doof voor alle klachten,
koud en. gevoelloos bij zoo veel el
lende. Zijn hoongelach versmaat de
stem der zuchtenden, die om herstel
van eer roepen. En wat het ergste
is, overal vindt hij zijne aanhangers
in stad en dorp, in buurt en wijk
treft men ze aan de kwaadsprekers
en lasteraars. Hot geringste wat ge
beurt verergeren zij. Zoo plant hot
onheil zich voort met ongelooflijken
spoed, en eer hij, wien het geldt, er
zelfs aan denkt, heeft de taal des
kwaadsprekers hem vaslgestrikt in
hare mazen.
dog èn in welken schouwburg Gustaaf zou
optreden; dezo daad, welke hij, in zijne een
voudigheid, als een uitvloeisel van jeugdige
onbezonnenheid had beschouwd, van welke
hij nog wel terug te brengen zou zijn, kwam
hein na zijne bedroevende ontdekkingen in
hare ware gedaante voor: als een bewijs van
zijne diepe bedorvenheid en zijne afschudding
van alle eergevoel. Ondanks al zijne moeiten
hem nooit kunnende ontmoeten, besloot Eli
gius hem te schrijven. Een kernachtige brief,
waarvan iedere volzin den weg tot zijn hart
had moeten vinden en waarin Eligius zich on
voorwaardelijk ter zijner beschikking stelde,
om eeno verzoening met zijn 00111 te bewerken,
werd daarop aan hem gericht. I)e edele jon
geling wachtte, met het onwankelbaar ver
trouwen van eeno schoone ziel, van zijn neef
een a itwoord, zoo als zijn eigen hart liet hein
in de pen zou gegeven hebben; hij wachtte,
en bleef wachten. Gedurende 3 dagen sloog hij
telkens, als hij te huis komende de kamer van
den klokluider binnen trad, terstond een on
derzoekenden blik op de tafel, waarop altijd
zijn sleutel lag cr. waarnaast, hij hoopte een
briefje, al ware liet ook nog zoo kort van in
houd, te zullen zien liggenmaar hij zog
zich telkens bitter teleurgesteld Gustaaf liet
noch scliriftcl jk, noch mondelings iets van
zich hooren.
XVII.
Al de bemoeiingen van Eligius zijn zonder
eenig gevolg gebleven hij moet Gustaaf dus
aan zijn treurig lot overlaten. Hij kan hiertoe
noclitlians niet besluiten: hij wil tot eiken
prijs zijn neef sproken en hem redden.
Denkt er aan, lasteraars, hoe veel
rampen op zedelijk gebied door u
worden veroorzaakt. Een oogonblik
van ernstig overwegen en. ge zult vol
ontzetting de woorden smoren die op
uwe lippen zweefden.
Ach, dat ieder voorzichtiger ware.
Dat toch ieder do helpende hand
biedc, om dat kwaad met wortel en
tak uit to roeien, dat kwaad 't welk
vooral in onzen zoo hoog geprezen
tijd, helaas! eene ware en algemeene
besmetting is geworden.
De Duilsclic Keizer Ie Zweden.
Koning Oscar van Zweden en de
Duitsche keizer hebben elkander op
liet gala-diner ten paloize te Christiania
op den 2en Juli meer dan hoffelijk toe
gesproken. De gastheer zeide, gewag-
makende van de geestdrift, waarmede
de keizer door de Noorwegers ontvan
gen was, dat deze in de herhaalde komst
van den hoogen gast eene sympathie
voor hun land erkennen, waarvoor zij
hoogst gevoelig zijn. Aan de kusten en
in de dalen van de uitgestrekte noor-
wcegsche kust woont een afgezonderd
levend volk, dal weinig gelegen! -id
heeft zijne gevoelens -'te doen blijken
doch dat diep voelt en lang onthoudt.
Zijne eenparige en krachtige begroeting
van den hoogen bezoeker geldt niet
slechts den heerscher over een stamver
want volk, maar vooral don vorst en
mensch, die getoond heeft een vriend
des volks en tot groote daden gezind tc
2Ü«.
Na zich bijna tot bet einde van liet
maal bedacht te hebben, antwoordde
Wilhelm II. Hij dankte voor de hem
geschonken schitterende ontvangst en
ging toen voort
"Toen ik jong was, is het mij niet
mogelijk geweest groote reizen te onder
nemen, dewijl het do wcnsch mijns
grootvaders was, dat ik steeds in zijne
nabijheid bleef. Ik acht hot echter voou
eenen regeerder noodzakelijk, dat hij
zich over alles persoonlijk onderricht,
uit alle bronnen inlichtingen put, en
zijne buren kennen leert, ten einde met
hen goede betrekkingen aan te knoopen
en te onderhouden. Dit zijn de doelein
den welke ik met mijne buitenlandscho
reizen op het oog heb. Dat ik dit land
bezocht heb is niet alleen geschied we
gens de gehechtheid en de vriendschap,
die ik Uwe Majesteit toedraag, maar
ook uithoofde mijner genegenheid voor
dit krachtige volk. Mot tooverkracht
trekt het mij aan. Het is een volk, dat
in standvastigcn strijd tegen de natuur
machten niet eigen kracht staande is
gebleven, dat in zijne volks overleverin
gen en zijne fabelleer steeds de schoon
ste deugden, mannentrouw on konings-
trouw, hoog gehouden heeft. Dat zijn
deugden, die vooral den Germanen eigen
zijn, en hot Noorweegschc volk hooft in
zijne letterkunde datgene geëerd, wat
den Germanen het hoogste geldt. In
vroeger eeuwen trokken de Noorman
nen de zee over om andere natiën te
bevechten; thans komen Duitschors naar
Noorwegen, om er als vrienden te vcr-
n 'ij M.-1.' eenmaal weder,
gevaar dreigen, dan houd ik mij over
tuigd, dat de Noorsche krijgers, hunnen
voorvaderen gelijk, gereed zouden staan
het zwaardNn de vuist en het schild van
den wand te nemen, om pal tc staan
voor liunuon koning. De hulde van uw
volk heeft mij diep getroffen. Ik acht
haar, als niet alleen mijnen persoon ge
bracht, maar ook als de uitdrukking
van de eensgezindheid der Nooren te
genover Duitschlaiul en tegenover IJwe
Majesteit, mijnen gastheer. Ik drink'
enz.
De avond begint reeds te vallen. Den ge-
hcelen dag heeft Eligius met klimmende ge
jaagdheid dc uren geteld, welke hem nader
brachten tot den gevreesden avond. Plotseling
ontroert hij van het hoofd tot de voetende
oudorwetschc, aan den muur zijner Kamer
hangende Klok slaat mof. een Knarsend geluid
zeven ure; nog een half uur en zijn neef gaat
op de planken verschijnen. Eligius staat op,
neemt zijn hoed en gaat uit.
Hij begeeft zich naar hel plein, op hetwelk
do schouwburg staat. Het is een onaanzienlijk
gebouw, waar gewoonlijk de slechtste stukken
opgevoerd worden en dat door de zedelooste
en diepst gezonken jongelieden van Parijs be
zocht wordt. Met een angstig kloppend hart
doorkruist Eligius het, plein in alle richtingen
Slordig gekleede jongelingen, wie de losban
digheid in duidelijke trekken op dc holle wan
gen en diep in hunne kassen weggezonken
oogen gegrift, staaf, gaan zonder ophouden af
en aan. terwijl zij elkander in liet- voorbijgaan
woorden toespreken, welken den kuischen
jongeling van schaamte en ergernis liet bloed
naar de wangen doen stijgen. Intusseheu
worden de toegangen der zaal als het ware
belegerd: met hoopen verlaten do wocsAeiin-
gen de omliggende koffiehuizen en stroomen
van alle kanten toezij duwen, stooten en
stompen elkander, om spoediger binnen te
dringen en luide boven het woeste gelach en
gelier klinken de woorden: -liet stuk vari
Dupréjean! het stuk van Dupréjean. Hoerah
Dtiprêjean gaat optreden den armen Eligius
voortdurend in de ooreu en doen zijn hart van
eeno namelnoze droefheid ineen krimpen;
want die naam, welke in dat uur doos zoo
vele onreine lippen bezoedeld wordt, heeft
zijne moeder gedragen. Eindelijk zijn allen
binnen, nu hoort Eligius niets meor, de schei-
pe tonen der fluitjes, welke gillend boven het
gejoel uitklonken, bereiken thans zijn oor niol
men zou gezegd hebben, dat, om dia woelige
menigte te kunnen bevay.cn, de morsige zaal
hare wanden heeft uitgezet en op dat zelfdo
plein, waar eenigo minuien te voren zoo veel
drukte en verwarring licerscliten bevindt do
jonge Castelnau zich bijna geheel alleen met
do politie-agenten en de soldaten van den
wachtpost, aan wie de bewaking van den
schouwburg is opgedragen. Met gespinm n
aandacht en ternauwernood ademhalende staat
Eligius te luisteren; alles blijft stil en rustig
en reeds begint van lieverlede de hoop 111 her*
te ontwaken, dat alles goed zal afluopon, toen
eensklaps een ontzetten.I gedruïseh zich bin
nen doet hooien en de menigte nog onts'.ui-
mïger naar buiten dringt, dun zij er in gegaan
is; kreten, scheldwoorden, verwenschingen,
gefluit klinken verward dooreen met de be
dreigingen dér soldaten en der politic-commis
sarissen, die de zaal doen ontruimen. -Waar
is hij, waar is hij?" riepen eeno menigte drei
gende stemmen. «Hij is door de gangen ont
snapt," antwoordc-n anderen; -hij zal de ach
terdeur uitkomen Op dit, geroep snelt de
drom woestelingen derwaartsmaar ditmaal
is K'.igius hen voor geweest. Hij is naar Gus
taaf toegesneld en heeft hem bij de band ge
grepen, toen deze doodsbleek, met de kleedo
ren geheel in wanorde, den drempel van die
deur overschreed en als een ziuneloozo voort
liep.
WorcU vcrvol/jd.