ELIGIUS de Organist. ZATERDAG 10 MEI 1890 EFLPE JAARGANG. No 19. Uitgever: IV. VAX DEN MliNCIvllOF-Sassen. Doze Courant verschijnt iedcren Zaterdag. Bismarck's droom. Stand dor ülann. V.M. 4* Zondag. L.K. 11* Zondag. N.M. 18e Zondag. E, K. 2Ce Maandag. Stand 5, 10, 10. 22, 28 Mei op 5.30; 5,18; 5.5; 4,52; dor Zon. 4.30; v in.; onder 6.37 0.40, 0. 50, 7.7 7.10. n'm Abonnementsprijs per kwartaal. voor Venray 50 c. franco per post 65 c. voor het buitenland 85 c. afzonderlijke nummers 6 c. Prijs der A.dvertentièn: Tail 15 rebels 30 c. elke regel meer 6 c. groote lettere en vignetten naar plaatsruimte. Advertentiën. Smaal geplaatst, worden 2maal berekend. Advertentiën of Ingezonden Stukken gelieve men Vrijdag vóór 2 uur 's-middags te be zorgen aan het Bureau «Peel en Maas" te Venray. Het was 1 April, des avonds. Ver moeid van de drukten, die deze dag Item had opgeleverd, zat de groote man achterover geleund in een fauteuil. Het was halfdonker in de kamer; slechts de haard verspreidde een spook achtig roodon gloed, terwijl de grootste stilte hecrschte. Ken allergcschikste omgeving dus om te mijmeren en eens tot rust te komen en daaraan had Bismarck juist de grootste behoefte. Welk een dag was deze voor hem ge weest! Het volk had hem op de uit bundigste wijze tal van liefdeblijken gegeven, en toch hoe somber en hitter was het in zijn gemoed gesteld! Welk een bittere haat vervulde zijn hait tegen den ondankbaren vorst, dié hein, den trouwen dienaar, hem, aan wien Duitschland zijn vrijheid, zijn grootheid, ja "alles! verschuldigd was, nu op zoo grievende wijze zijn ontslag had gegeven. «Gij zult er nog eens berouw van hebben", zoo sprak hij hardop, van ingehouden woede knersetandend,, »gij jong, onervaren kind, dat gij mijne hulp hebt ver smaad. O, ik weet het, ik gevoel het. Duitschland zal onder uwe onbedacht zame en teugelooze regeering te niet gaangij zult mijn werk ongedaan maken, maar wee u, voor de gevolgen! O, Duitschland, mijn Duitschland!" vervolgde hij op jammerlijken toon, zijn gelaat in zijne handen verbergen de, »ik heb u zoo lief gehad, en nu, terwijl ik de kracht tot werken nog in mij gevoel, word ik tot niets-doen gedwongen door een eigonzinnig kind, dat meent het beter te weten dan ik met mijn jarenlange ervaringen en veelbeproefde wijsheid. O, mijn Duit land 1 ik zal het lijdzaam moeten aanzien, hoe dat kind u mishandelt; het zal mij zijn als smeektet gij mij dringend om hulp om u uit zijne onbekwame handen te redden, en ik zal er machteloos bij staan. O, mijn God! ware ik slechts voor een paar jaren gestorven, want dat kan ik niet dragen Overweldigd door zijne smart, zonk de groote man achterover in zijn stoel en wrong wanhopend de handen. Eensklaps bedrogen zijne oogen hem? zag hij den jongen keizer vóór zich staan, geheel zooals hij hem koude. Hoe mannelijk en krach tig zag hij er uit! welk een levens lust en levenskracht straalden uit zijne oogen. Bismarck, de groote onverschrokken Bismarck, gevoelde zich een oogenblik overweldigd door dit toonbeeld van jeugd en energie, en vóór hij in staat was te spreken, na;n de keizer liet woord -Gij oude, zwakke man! wat spreekt gij tociï voor wartaal? Uwe woorden getuigen van ouderdom en onverstand, ondanks uwe jarenlange ervaring en veelbe proefde wijsheid. Ge zegt dut ik er berouw van zal hebben, dat ik uwe hulp heb versmaad? Bij God! nu noch nimmer kan dat gebeuren. Gij zegt, dat Duitschland onder mijne regeeriug teniet zal gaan? Gij oude man! waar om zal liet onder mijne regeering teniet gaan, terwijl het onder de uwe zoo heeft gebloeid'? Gij zegt, dat ik uw werk ongedaan zal maken? Ik zweer u, ik zal het doen vermeerde ren, met mijne nieuwere beginselen en jeugdige krachten zal ik uw werk het bevorderen van Duilschlands grootheid voortzetten. Gij bekent, dat gij Duitschland liefhebt? Denkt gij soms. dat ik dat ik er niet i zal hebben Gij genziunig kind? het minder liefheb, lijn leven vooi veil noemt mij een ci- Zeg mij eens, wat waart gij op mijn leeftijd? Liet gij u regeeren door menschcn van rijperen leeftijd? Zijt gij daardoor zoo groot geworden? Bismarck, ge wordt oud en kunt u daarom niet meer in mijn toestand verplaatsen, maar zeg mij toch eens; de meest beroemde man nen, waren dat zelfstandige mannen of liepen zij aan den leiband van manr.en van meer ervaring? En zeg mij ook eens: indien gij aan liet bewind waart gebleven, wat zou dan met uw dood het gevolg zijn? Zou ik dan, gewoon gevorden op u te steunen en u in alles te volgen, in staat zijn dat groote rijk geheel al leen te besturen? Is het niet beter nu, in den besten tijd van mijn leven, dat te moeten doen, dan later hul peloos als een kind, Duitschland zicu ten ondergaan door het gemis van uwe stevige hand? Br-marck, gij zijt een groot man li, eeij leven vol roem en groote <t:*eüh ligt achter u, maar wees daarmede dan nu ook tevreden, geniet na van uw wel verdiende rusL en laat het aan het na levende geslacht over om uwe taak te vervolgen. Waarlijk, ik gevoel de kracht in mij een groot man te wor den, maar dit zou mij onmogelijk zijn zoolang ik aan uw leiband liep ik moet zelfstandig optreden, zelf standig handelen, in één woord: ik moet vrij zijn? Eu geloof mij: ik heb hel goede op hot oog, en, mocht ik al eens anders handelen dan gij zoudt gedaan hebben, dat komt dan door bet onderscheid tusschen ouder dom en jeugd, maar beiden streven naar hetzelfde doel-liet bevorderen van Duitschlauds grootheid 1" Na deze woorden verdween de kei- Feuilleton. 18. Arme Eligius, antwoordde Dasson, hem met deelneming bij de hand vattende, ik. bid u, zet u toch zoo niet in vuar! Mijn hemel! in plaats van zoo tegen uw neef uit te varen, hetgeen toch niets aan de zaak toe- of afdoet, moesten wij God liever danken, dat Hij ons dc verlei dingen bespaard heeft, welke hem sedert zijne kindschc jaren omgeven hebben; wie weet, of wij, wanneer wij even als hij geheel aan ons zclven overgelaten geweest waren en van jongs af aan eene onbepaalde vrijheid van handeion gehad hadden, niet eveneens of mis schien Gij hebt gelijk, waarde vriend, hernam Eligius, als door een tooverslag bedareude, gij hebt gelijk. Het past mij niet, om zulk een oordeel uit te spreken, mij, die bij eene eerste beproeving zoo diep gevallen ben. Er bestaat een dag in mijn leven, waarvan dc herinnering in mijn hart eene oindelouzo barm hartigheid voor rayne medcmenschen moet doen aanwezig blijven en mij voor mij zeiven op eoDe rustelooze waakzaamheid bcdaeht moet doen zijn. X. Alle gissingen, alle vooronderstellingen, alle zielskwellingen van Eligius hadden thans zer op even geheimzinnige wijze als hij gekomen was en liet Bismarck weer alleen met zijne gedachten. De woorden van den keizer gesproken op een toon van vurige overtuiging en jeugdige geestdrift, hadden een diepen indruk op hem gemaakt. Ja, er was veel waars in. Ilet was Bismarck, als had niet de keizer, maar als had hij zelf zoo gesproken. Mij gevoelde zich alsof hij weer jong was, en ja! ook hij had tocu zoo gedacht, zoo ge sproken, zoo gevoeld. Zou de keizer dan geheel gelijk hebben en moest hij dan nu maar gaan rusten en alle regeo- ringszaken aan hem overlaten "Maar neen, neen!" riep hij harts tochtelijk uit, «rusten, wat is rusten? Ik kan niet rusten, er bestaat voor mij geen rust; zoolang ik leef, moet ik wer ken en streven, anders ben ik liever dood. Ach, mijn God'", en hij verborg weer het gelaat in de handen, «indien mijne taak hier is afgedaan, zooals de keizer zegt, waarom mij dan niet te la ten sterven? Zoolang ik nu nog dat wcr- kelooze leven moet leiden, dat voor mij '•■li»- tie uoujt 4$ ik hu'tsioclktT- lijk naar den dood*verlangen, -waar om mag ik dan nu niet sterven? Waar om moet ik mijn leven, dat ik altijd met werken heb doorgebracht, nu zoo nutte loos en doelloos eindigen!" Eene poos bleef Bismarck onbewege lijk zitten; toen werd hij eensklaps op geschrikt door eene stem, die tot hem sprak; «Bismarck, gij groote Bismarck gij hebt een roemrijk leven geleid en veel tot stand gebracht, maar het einde van uw leven is eene dwaling geweest. Wel verre dat uwe taak was afgedaan, begon nu juist' het moeilijkste gedeelte, en dat hebt gij niet begrepen. De moeste groote mannen hebben hun leven met eene dwaling geëindigd eu daarop hebt gij geene uitzondering gemaakt. Leer nu van mij, welke taak u nog wachtte plaats gemaakt voor de werkelijkheid; het zoo gevreesde eerste mondgesprek had plaats gegrepen; de middelen van bestaan waren op gesomd en berekend gewordenalle noodige schikkingen getroffen. Op de achtste verdie ping van een somber, in eene nauwe en mor sige straat gelegen huis, bewoonde het arme huisgezin, dat. den goeden Eligius zoo onver- hoedsch op bet !ijf gevallen was, een door een paar tochtschermen in twee declcn gescheiden zoldervertrek. Zoodra mejuffrouw Castelnau dit ollendig verblijf, waarin het vrolijke daglicht niet dan met weêrzin door eenige weinige hier en daar door papier vervangen glasruiten scheen door te dringen, had betrokken, was zy verplicht geweest te bed te gaan liggen. Reeds langen tijd aan de tering lijdende, moest het inder daad verwondering baren, hoe zij nog liet einde barer langdurige reis bad kunnen be reiken maar hadden de hoop en het verlangen, om Parijs te bereiken, haar als het ware met bovennatuurlijke krachten gesterkt, zoo was de ontspanning, welke hierop volgde, des te heviger cu eenmaal op de plaats harer ho- stemming gekomen, was zij in een volkomen staat van uitputting vervallen, welke haar in de onmogelijkheid stelde, het bed te verlaten. Zie! nu ts de geiieele dag voorbij gegaan, zonder dat uw broeder een voet hier gezet heott, zeide zij tot haro oudste dochter, op den avond daags na het betrokken van haar naar geestig verblijf. Ik denk dat hij welhaast hier zal zijn? antwoordde Sophia, hij heeft ons immers gis teren uitdrukkelijk gezegd, dat hij ons niet vóór den a rond zou komen bezoeken Als hij ons maar niet aan ons lot over laat en niets meer van zich laat hoor en? merkte Adóle aan. Foei, Adóle! riep de kleine Josephine verstoord uit, hoe is liet mogelijk, dut zulk eene gedachte bij u kan opkomen! Hij is zulk een goed broeder! Lieve Hemel ik voor mij heb hem al lief, als had ik hem mijn gehcele leven lang gekend! Zeg eens, moeder-lief, waarom kwam Eligius nooit te Uzès l.t bid u. Josephine, sprak Sophia, dat gij moeder niet toespreekt, of liet moet drin gend noodzakelijk zijn; de doctor heeft dit immers dringend aanbevolen? Zuo! dunkt u dan, dut als ik zeg, dat mijn broeder zoo goed is, en ik gaarne gehad had, dat hij eens te U ós was geweest, om hem eerder te leereu kennen, dat dit spreken is zonder noodzakelijkheid?M jus inziens is dit oen bewijs dat gij niet van hem houdt. Ja, ik houd wel van hem maar ik hoor moeder niet gaarne zoo geweldig hoosten en sedert wij hier zijn, liet het meisje er met diepe neerslachtigheid op volgen, is haar hoest schrikbarend verergerd. Hoe kan dit ook anders, mompelde de zieke, nauw verstaanbaar, 111 zulk een vochtig-m dampkring en in zulk oen tochtig vertrek!.... Sophia ging, deze woorden hoorende, naar het bed harer inoedeii schikte een ouden ver sleten doek, waarin 'de zieke haar hoofd ge wikkeld had, in ordf, stopte aan alle zijden do. helaas! zeer dunne dekens goed in, eu Adóle een steeu overgevende, welken mejuf frouw Castelnau aan de voeten had, zeide zij tot deze Stook het vuur wat op, en doe dezen en betreur bet, dat gij haar nu niet meer vervullen kunt. In plaats van u op uwe meerdere ervaring en levenswijsheid to laten voorstaan en den keizer uw ludp en raad op te dringen, hadt ge u nede rig op den achtergrond moeten houden. Ge hadt u in de plaats van den keizer moeten verbeelden, want gij zijt ook eenmaal jong geweest, jong en onerva ren, en haut hem geheel zijn eigen gang moeten laten gaan, wetende dat men door sch.tde eu schande wijs moet wor den en dat een zelfstandig man op zich zelf moet staan. Ge zegt. dat ge dan toch een nutteloos leven leiddet en even goed dood hadt kunnen zijn? Maar denkt gc dan niet, dat, indien ge zoo bescheiden waart geweest, den keizer niet uwe meerderheid te doen gevoelen, hij niet dikwijls uit zich zclvon tot u gekomen zou zijn mot eene bcdo om hulp en raad? Wat hadt gc hem, en daarme de Duitschland, dan nog groote diensten kunnen bewijzen, en wat waren u dan uwe ervaring en wijsheid uog goed to stade gekomen! Wat had gc dan on merkbaar de onervaren hand en jeugdl ed ïk^j[de& iuk^for kunnen en bcbkgelcu! r>, ik ^ct fc,., },>t is moeilijk, "óm, als men jarenlang zoo goed als aan het hoofd heeft gestaan, zich eensklaps bescheiden terug te trek ken en de h ierschappij aan jeugdige, driftige handen over te geven, maar daarom zeide ik ook, dat het moeilijk ste gedeelte uwer taak nog op u wacht te. Hoe zeer is het te betreuren, dat zoo vele grooie mannon, hoe groot ook, toch altijd op het einde van hun loven door hun eigen grootheid verblind wor den en daardoor niet meer in staat zijn, het grootste on moeiclijkste gedeelte van hun taak te begrijpen en te volbrengen!" Dc stem zweeg, en Bismarck, de oo gen openende en hot daglicht door de ramen ziende schemeren, begreep, dat hij den nacht slapende en droomende steen wannen, en geef dan liet pannetje met gerstewater eens aan. Dit is de Latste suiker, fluisterde Adóle, haar een in een papiertje gewikkeld stukje suiker latende zien. Houd u stilsprak Sophia even zacht; Eligius komt zoo meteen en brengt nieuwe mede. Slaapt gij, lieve moeder? vroeg Adóle, zich deelnemend over iiare moeder hceubui- gende. Slapen!.... Men kan wel zien, dat gij nog kinderen zijtSlapen!! De slaap bezoekt de lydenssponde der armen slechts zeer zel den! Ach! ik wil hier niet blijven.... lijden en bovendien aan alles gebrek hebben klaagde mejuffrouw Castelnau, onderwijl zij. na zich met moeite opgericht te hebben, met hare klamme en vermagerde hand liet aarde werken kopje aannam, dat Adóle haar bracht. Wy zouden het te U/ós niet beter heb ben. antwoordde Adóle halfluid. Ja toch: want dan zouden wij nog het geld bezitten, dat wij op reis verteerd hebben. Te U/ós lag ik in mijn eigen ledikant, een dikken strooz «k en een goed veeren bed en hier op een ellendig gebuurd, dat mij zoo zeer doot, als lag ik op planken Ja, dat is wel waar, moeder, hernam Adele; doch het geval ligt er nu eenmaal toe en er is niets meer aan to veranderen! Gij weet, dat wij geen beter onderkomen kunnen vinden, daar wij geen geld hebben. Mijn broeder betaalt de huur en hy is ongetwyfeld niet veel ryker dan wij. Reken er op, moeder, vervolgde Sophia, die bij het licht van een flauw brandend lampje Josephina's jurk, welke door do reis veel ge leden had, zat te verstellen; reken er op. dat zoodra mijn broeder iels zal winnen, hij u onbekrompener zal ondersteunen. Maar, ge lijk hij ons gisteren zeide, men moet lang leerling zijn, alvorens mei) meester kan worden. Dat klinkt rnl| zoo zonderling in de ooren, viel Josephine haar lachende in do rede, als ik tl hoor zeggen, dat Eligjus een leerling is! hij. die zoo groot is en het uitzicht heeft van een volwassen man!Hoor eens Sophie, weet gij wel, dat ik sterkou honger heb Zie, of er nog iets in do tafellade ligt; ik meen. dat er nog wat brood is. Ik vind hier een stukje, dat juist groot genoeg voor mij zijn zal, hernam Joseph ine. Kijk hier vind ik nog wit! Dit zeggende, vcrtoor.Jo het meisje, met een verheugd go- laat. aan hare zuster een pijp ohocolndo, in een verzilverd papier gewikkeld. Foei! daar moogt gij niet nan komen, sprak Sophie; dat is liet overschot der choco lade, welke do doctor voor moeder meege* bracht heeft.... Gy moet u tevreden stellen roet het stuk brood Dat hebt gij misIk heb nog oen appeltje, dat eene jultrouw vuij onderweg jn den post wagen gegeven heeft; ik ga hot halen, hot ligt onder in den koffer. Waarom hebt gij hot daarin verborgen? Omdat ik weet, dat moeder er zoo veel van houdt, fluisterde het meisje, baron mond tegen het oor harer zuster loggende; ik was bang, dat zij or lust in mocht krijgen en dan zou zy aan hot hoesten geraakt zijn.... Wordt vér volgcl.

Peel en Maas | 1890 | | pagina 1