Op de eerste zondag van januari is de maandelijkse collecte voor onze eigen kerk vervallen, in verband met de extra-collecte voor Oost-Priesterhulp. We meenden, dat we deze maand onze maandelijk se collecte doorgang moesten laten vinden omdat in deze maanden de verwarmingskosten voor onze kerk bijzonder hoog zijn. We ho pen, dat U daarom deze maandelijkse collecte extra zult gedenken, zodat we de Memisa ook niet teleurstellen. De meeropbrengst van de collecte zullen we overmaken aan de Memisa. Bij Memisa gaat het om medische hulp in de Derde Wereld-landen. Daar krijgt de verkondiging van het evangelie handen en voeten in medicijnen, klinieken, ziekenhuizen, de opleiding van medisch personeel, kur- sussen rond hygiëne, gezondheidszorg en voedselbereiding. Via ra dio, televisie en de pers zult U wel meer vernemen over het werk van de Memisa. Die naam MEMISA heeft bij missionarissen en men sen over de hele wereld een goede klank. Het is maar een verhaal_1^_maar_toch_111 Heel lang geleden - God moet nog jong zijn geweest - speelde Hij met zijn vriendjes in een grote tuin. "Jij moet hem zijn", zei den ze tegen God. Ze verstopten zich en God moest zoeken. "Honderd, honderdtien, wie niet weg is, is gezien". God had ze gauw ontdekt zoals altijd. Hij stelde er een eer in iedereen het vlugst te kunnen vinden. Toen op een keer, zou God zich gaan verstoppen en al de anderen zouden Hem gaan zoeken. En terwijl de vriendjes van God hun ogen sloten en honderd blaad jes telden van een rozenstruik, zocht God een goede plek om zich te verschuilen. Hij verroerde zich niet en durfde bijna niet te ademen. Zouden ze Hem vinden? Toen de anderen hun ogen openden, zagen ze God nergens. En ze gingen naar huis en sloten de deur. Rondom de tafel praatten ze erover, waar God toch wel kon zijn gebleven. Iemand zei: "God is dood, wat ik je zeg"! Maar dat ge zegde viel niet goed bij de anderen. Ze schrokken alleen al bij de gedAchte, dat God dood zou zijn. Al meenden ze, dat Hij dan tenminste wel in de hemel zou zijn gekomen. Eén pakte de bijbel en zocht daarin naar het gelijk aan zijn kant: "Zie je wel, het staat er toch, dat Hij een God is die eeuwig leeft"? "Dat zegt me niets", vond toen een derde, "want dan zou ik Hem ook willen zien"! "Weet je wat", zei toen het laatste vriendje, dat graag de eerste wilde zijn, "dan zal ik zolang op de stoel van God gaan zitten" en hij voegde meteen de daad bij het woord. En zo waren ze bezig, altijd maar bezig, bezig over God. Heel lang geleden heeft God zich verstopt. En Hij denkt: "Ze moeten tóch intussen wel tot honderd zijn gekomen. Honderd eeuw en lang zit Ik hier al. Ze zullen me toch niet vergeten? Ze zul len toch wel naar me zoeken..."? 12

Oostrum's Weekblad | 1980 | | pagina 12