Toen het Veulen nog een 'vuileke' was (44) is
Derde deel van de brief van april 1950 van het Veulens Thuisfront aan
onze jongens in indië.
VARIA. Het is Paaszaterdag, 8 Aprii. Het Veulen ligt stil en verlaten.
Enkel ziet men zo af en toe iemand fietsen welke ofwel naar het Veulen
ofwel naar Venray zijn zonden register gaat inleveren, en de stille hoop
koestert dat de penitentie bij de grote schoonmaak niet te zwaar za! zijn.
Ofwel dat de biechtvader misschien het naadje van de kous wil weten en
zij mogelijk dan een en ander zullen moeten zeggen hetgeen zij liever
voor zich alleen willen houden. Hoe het ook zij, het was de dag der grote
schoonmaak. Tegen circa half zes ziet men ze dan ook overal bezig met
het opmaken van de bloementuintjes om deze er dan met de Pasen er
op hun Paasbest er doen uitzien. Zo ook is men bij Nades de Lauw
bezig toen men in de gaten kreeg dat zij nog met een varken van het
vrouwelijk geslacht naar Hendrix (steenfabriek) moesten gaan om te
biechten, alwaar de hofmeester zijn zitdagen houdt. Zo gezegd, zo
gedaan. Het varken wordt uit zijn hok gelaten en Engel en Piet (met zijn
onafscheidelijke pijp) worden met de bedevaart belast. Had men het dier
van tevoren maar beter ingelicht dan zou een en ander wei beter zijn
verlopen. Alles ging vrij goed totdat het aan de driesprong van wegen
VEULEN-LEUNEN-LORBAAN voorbij Cox kwam. Heel parmantig als
een dame stapte het voorbij en Engel met een stokje in de hand er
achteraan. In de verte ziet het beest iemand per rijwiel uit de richting
Venray naderen welke vermoedelijk bij de Paters zijn zondenregister
had ingeleverd. Toen de bewuste persoon dichterbij kwam ontwaarde
het dier zo'n somber gezicht dat het angstig werd. Waarschijnlijk had
deze een flinke penitentie ontvangen waarvan hij nog onder de indruk
was. De persoon in kwestie was intussen het dier genaderd, waarbij het
dusdanig door vrees werd bevangen dat het rechtsomkeert maakte en
met een flinke damespas de terugtocht naar haar uitgangsbasis
aanvaardde. Engel daarentegen stond perplex omreden dat alles zo
haastig in zijn werk ging en hij bijna niet bemerkte dat het dier hem
haastig passeerde. Toen hij dan van de schrik bekomen was zette hij de
achtervolging in en of hij al riep dat de vasten uit was of kom Carolientje,
het hielp allemaal niets. Met rasse schreden harder dan Engel lopen kon
ging het varken huiswaarts tot bij Drabbeis Kobus alwaar Piet zich
inmiddels had opgesteld om de zo snel terugkerende op te vangen,
hetgeen hem dan ook gelukte. De wielrijder was intussen ook
gepasseerd, zodat de zenuwen van het varken wat tot rust kwamen en
het er dan ook maar weer gedwee deed wat Engel wilde en dus de reis