Castenrayse mensen vertellen - juffrouw Timmermans deel 2
Welke ouders durfden tegen de wil van de pastoor van Oirlo, tegen de wil van de kerk in te gaan? Ik
weet nog dat enkele ouders hun kinderen niet naar Oirlo stuurden, maar naar Tienray, naar Meerlo en
sommigen zelfs korte tijd naar Horst.
Rector Verheggen kon er niet tegen dat de schoolstrijd tussen Oirlo en Castenray op die manier over
de hoofden van de kinderen en hun ouders werd uitgevochten. Maar hij meende zijn plicht te moeten
doen ten opzichte van de pastoor van Oirlo. Als rector was hij immers de ondergeschikte. Ook
achteraf moet ik constateren dat dit een zwarte bladzijde is in de geschiedenis van Oirlo met als
oorzaak het egoïsme van de pastoor van de Katholieke Kerk. Ik ben er van overtuigd dat dit het leven
van rector Verheggen heeft bekort.
Door het optreden van de pastoor van Oirlo kwam ik op wachtgeld. Als wachtgeldster heb ik nog
negen maanden in Arcen aan de school gestaan, waarna ik door deken Joosten als onderwijzeres in
Helden-dorp werd benoemd en ik een vaste aanstelling genoot. Ik ben daar op 1 januari 1935
begonnen. In 1938 heb ik toen een huis gebouwd in Helden, waarin ik 62 jaren, tot 2000, heb
gewoond.
Toen dat alleen wonen twee jaren geleden niet meer mogelijk was, heb ik mijn huis aan een
familielid verkocht en ben naar het verzorginghuis 'De Wietel' in Panningen verhuisd, waar ik nog
vele jaren hoop te wonen in goede gezondheid.
Tijdens mijn dienstjaren in Castenray was ik daar in de kost bij Jacobus Geurts, alias Smulders
Koeëbus, aan de Venrayseweg. Zijn vrouw heette Nel en ze hadden een dochter Stiena. Dit enige
kind van de familie is in 1939 op 18-jarige leeftijd aan de toen nog ongeneeslijke ziekte tuberculose
(tbc) gestorven.
Ik verdiende in die dagen een maandsalaris van 78 gulden en ik moest een kostgeld betalen van 45
gulden per maand. Ik hield dus niet veel over.
In het weekeinde reisde ik naar huis. In die tijd een hele onderneming. Ik ging dan naar koster Baer
Kuijpers om te vragen de rode vlag uit te hangen, zodat de buschauffeur wist dat hij moest stoppen,
omdat er een passagier in huis wachtte. Vooral bij slecht weer was dat wel handig. Truuj, de vrouw
van de koster, had mij dat idee aan de hand gedaan. "Dan hoefje niet aan de straat te staan wachten",
had ze gezegd.
Ik reisde dan per bus naar Venlo en van daaruit per stoomtram naar Helden, waar ik werd afgehaald
door iemand van mijn familie die mij dan thuis bracht in Egchel.
Mijn werktijden waren van maandagmorgen 8.30 uur tot zaterdagmiddag 13.00 uur. Mijn weekend
was dus vrij kort. Elke maandagmorgen ging ik echter weer blij gemoed naar Castenray, waar ik heel
veel plezier aan mijn werk met mijn kleine kinderen beleefde.
In de tijd dat ik in Castenray werkte, kwam ik na werktijd wel eens bij de dienstbode van de rector,
de rectorsmaad juffrouw van Sas, waar ik dan wat kon bijpraten. Deze had een hondje dat Boyke
heette. Het was zo'n klein, irritant kefding met wit en zwarte haren en een harige staart. Toen ik op
een zekere dag weer bij haar op bezoek kwam, zag ik dat het kefding aan één kant een dikke snuit
had. Ik vroeg aan van Sas hoe het diertje daar toch aan was gekomen. Ze wist het niet. Haar
troeteldiertje had zich waarschijnlijk ergens aan pijn gedaan of had misschien een ontstoken kaak of
kies. Enkele dagen later hoorde ik in het dorp, dat het hondje weer eens bij Tinus van de Kaöster aan
de broek had gehangen. Deze had dat smerige kefding met zijn klomp van zich af geschopt met een
dikke kop als gevolg. Iedereen in het dorp had er schik in.
Meestel echter ging ik 's avonds naar het huis van meester Vollebergh, waar ik me thuis voelde en
zowel de meester als zijn vrouw hebben altijd veel belangstelling voor mijn werk gehad. Ik voelde
me bij dat gezin echt thuis. Het was ook voor mij een trieste gebeurtenis toen een kind van de familie
Vollebergh kwam te overlijden. Pieërke was toen 6 jaren oud. Ik vergeet nooit het verdriet dat die
mensen toen hebben gehad. Het kind werd onder grote belangstelling begraven op het kerkhof in
Castenray. Dat was voor de ouders een grote troost, maar daar kregen ze het kind niet mee terug. Ik
leefde intens met hen mee, maar wat is een mens dan machteloos. Ik kan me de kinderen van de
familie Vollebergh nog heel goed voor de geest halen. Jozef, de oudste en verder waren er Antoon,
Riet en Henriëtte.
16