Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 56 scheplepel Was men dorstig en flink bezweet van het spelendan liep men naar de boerderij en schepte men water uit de emmer. Vervolgens ging men verder met vlagveroveren of een ander spel Bij de boerderij stond het Lucia-Johannes-Jozef kapelletje. Langs het kapelletje liep een veldweg de zogenaamde Lijkweg. Vóór 1929 had Castenray nog geen eigen kerkhof en werden de overledenen via deze. Lijkweg naar het kerkhof in Venray gebracht Tachtig jaar lang verzorgde de familie Janssen het kapelletje. Nadat de veldweg kwam te vervallenstond het kapelletje jarenlang verscholen tegen het struikgewas en na het rooien van de struiken kwam het midden in het akkerland te staan. In 1992 besloot de Dorpsraad na overleg met de Stichting Kruisen en Kapellen Venray het kapelletje te verplaatsen naar de huidige locatie op de hoek van de Lollebeekweg en de Oosterbosweg. Op de foto v.Ln.r.: Peter (Pieëterke) Janssen; moeder Janssen; Truuj; Co ba; Marie; Pierre; Bertus. Achter het kippenhok staan de bomen van de Castenray se Berg. Deze 'berg' is ontstaan door het opstuiven van zand. Vroeger haalden de boeren er met paard en wagen het gele zand, wanneer men iets ging bouwen. Bij de aanleg van het fietspad Horst-Venray heeft men een flink stuk afgegraven, want de Castenrayse Berg begon in het verleden vlakbij de Straat, nu Lollebeekweg. Na de mis kleedde de pastoor zich weer om en droeg hij weer de zwarte koorkap. Na het zingen van het 'Libera me' door het koor bad hij het Onze Vader en liep al zegenend met wijwater rond de kist. Vervolgens zong het koor 'In paradisum deducant te Angeli' ('De Engelen mogen u het paradijs binnen leiden') en werd het lijk, dat met de voeten naar het altaar gericht in de kerk had gestaan, met de voeten voorop de kerk uitgedragen. Zo ging het naar het kerkhof dat vroeger vrijwel overal bij de kerk lag. Daags voor de begrafenis was daar het graf gegraven door enkele buurtgenoten van de overledene. Allen schaarden zich rondom het graf en de pastoor besprenkelde nogmaals de kist met wijwater. Na nog enkele gebeden was de ceremonie voorbij. Op sommige plaatsen was het gebruikelijk dat de pastoor drie keer een schep aarde op de kist wierp, nadat men de kist langs een schuin geplaatste plank in het graf had laten glijden. Na de pastoor gooiden de naaste familieleden en de overige aanwezigen één schep zand op de kist. Trok men vervolgens de schuin geplaatste plank weg, dan viel de kist met een plof horizontaal in het graf. Later vond men deze klap van de kist voor de familie erg schokkend en gebruikte men touwen om de kist te laten zakken. Echter, het onder de kist uit trekken van de touwen maakte een schurend geluid en ook dat werd als pijnlijk ervaren. Tegenwoordig wordt de kist mechanisch neergelaten, waarbij de familie meestal niet aanwezig is, omdat de kerkhofceremonie op een centrale plek plaatsvindt. Nadat de pastoor en de misdienaars het kerkhof verlaten hadden, bad een buurtgenoot vijf Onze Vaders en vijf Weesgegroetjes, gevolgd door de wens voor een eeuwige rust van de ziel van de overledene. Daarna ging men weer naar de kerk, waar een buurtgenoot de kruisweg voorbad. Daarmee was de begrafenisplechtigheid beëindigd en ging men terug naar het huis van de overledene. De bosjes stro werden kruisgewijs bij kruispunten neergelegd en voorbijgangers maakten daar een kruisteken en baden meestal ook voor de zielenrust van de dode. Was het een begrafenis geweest met brooduitdeling voor de armen, dan konden die het brood nu bij de bakker of in de sacristie afhalen. Zij moesten echter wel in de begrafenismis aanwezig zijn, anders was het brood niet verdiend, 's Zomers maakte men daar niet zoveel gebruik van, omdat bijna iedereen werk had, maar 's winters zaten er veel mensen zonder werk en werd deze brooduitdeling (met bonnen) gretig bezocht. Vrouwen die een toer op de muts droegen, mochten niet deelnemen aan de brooduitdeling, omdat het dragen van een toer op welstand duidde. Zij zouden het brood wel zelf kunnen betalen. Het gebruik van de brooduitdeling stamt al uit de eerste tijd van het christendom. Men wilde het terugkeren van de ziel verhinderen, omdat die anders geen rust zou vinden. Men wilde het vertoeven van de ziel bij het lichaam zo aangenaam mogelijk maken door het bijvoegen van eten, gereedschap en geschenken bij het graf. Bij en soms op het graf werden lijk- of liefdemaaltijden gehouden, waarbij ook de armen uitgenodigd waren. Meestal ontaardden deze overdadige maaltijden in drinkgelagen en braspartijen, ondanks het feit dat de armen moesten worden uitgenodigd. 17

Castenrays dorpsblad De Schans | 2009 | | pagina 17