Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 47
hebbe gezönge en niks gehad, sneej mar 'n stuk van 't vaerkesgat. Sneej mar diép, sneej mar diép, sneej
mar enne vinger diép. Dor baove an die schaorste, dor hange de lange waorste. As de dikke gegaete
zien, dan zun de dunne wel baeter zien.
Dit gebruik stamde uit vroeger tijden, toen de arme mensen bij de rijken langs gingen voor eten. In
de dorpen waren die rijken meestal een aantal 'dikke' boeren, waar men eieren, brood en worst
inzamelde. Zo konden de armen zich, voordat de vasten begon, ook nog eens op een goedkope manier
begaajeaan al dat lekkers. Later namen de kinderen dit gebruik over om snoepgoed en geld bij
elkaar te zingen.
Het feest begon vroeger op de avond voor Aswoensdag met hetaanmakenvan de vastenavond. Het
was een avond met veel dans en zang in de cafés, verkleedpartijen en trekken door het dorp en langs
de boerderijen. Veel straatvastenavond dus, waarbij hele groepen al zingend en hossend
rondtrokken. De zondag voor Aswoensdag was een heel rustige dag. In de cafés legde men een
kaartje met als prijzen een peperkoek, een 'plats', een krentenmik of een 'weggekél', een gebakken
brood in de vorm van een mannenfiguur. Op de maandag was er van alles te beleven. Zo waren er
bijvoorbeeld kruiwagenraces, waarbij men staande op een platte, houten kruiwagen zonder
zijwanden een beugelbal zo snel mogelijk over de eindstreep moest zien te brengen. De afstand van
ongeveer 25 meter moest heen en terug worden afgelegd. Verder waren er ook wedstrijden in
mastklimmen, zaklopen en rennen met een porseleinen ei op een lepel die men tussen de tanden had
geklemd.
De foto van vandaag is 45 jaar geleden, in 1964, gemaakt in het café van Thei en Gon Jakobs. Dat
café is gesloopt en ervoor in de plaats kwam het dorpsplein en ook werden er enkele woningen op de
vrijgekomen grond gebouwd.
Staand v.l.n.r.: Jac Kuijpers; Piet Dinghs; Piet Reijnders; Wiek Kiinen; Frans Weijs; Hay Jacobs;
Piet Strijbos. Zittend v.l.n.r.: Toon Drab bels; vorst Hay Strijbos; Jac Jakobs; Prins Toon I Kuijpers;
nar Wim Smits; Hay Strijbos; Thei 'mit d'n trekbuül' Büddiger. Geheel rechts Mia Jakobs.
Een stervende heette ten volle bediend na te hebben gebiecht, de H. Communie te hebben ontvangen,
gezalfd te zijn met de H. Olie en de Pauselijke Zegen met volle aflaat te hebben ontvangen. Wanneer
men zo voorbereid was op de dood, dan sprak men van een zalig sterven.
Na afloop vroeg men of de stervende nog een laatste wens had. Deze moest later ingewilligd worden,
anders zou de ziel geen rust vinden.
Wanneer een buurtgenoot ernstig ziek was en het H. Oliesel was toegediend, dan kregen de twee naaste
buren de taak om 'de rozenkrans te gaan aanzeggen'. Vervolgens kwamen de buurtbewoners, vrienden
en de in de omgeving wonende familieleden drie avonden bij elkaar om voor de zieke de rozenkrans te
bidden. Lag de zieke op sterven, dan stak men een gewijde kaars aan. Vroeger geloofde men namelijk
sterk in de geestenwerende kracht van een brandende kaars. Een van de huisgenoten bad de rozenkrans
voor of de gebeden van de stervenden. Was de pastoor aanwezig, dan deed hij dat. Na het uitblazen van
de laatste adem, sloot men de mond van de overledene en legde onder zijn kin een kussentje of iets
anders, zodat de mond niet meer open kon vallen. Vroeger dacht men dat de geest die het lichaam
verlaten had op die manier ook niet meer het lichaam kon binnengaan.
De ogen van de overledene werden door een familielid gesloten en de handen werden gevouwen. Door
de handen werd een rozenkrans gestrengeld of de overledene kreeg een kruis in de handen. De
gordijnen werden dichtgetrokken en de blinden voor de ramen werden gesloten. Deze bleven gesloten
tot na de begrafenis. Van oorsprong diende dit om de geest van de dode te beletten weer terug te keren.
De vrouwen van de naaste buren zorgden voor het afleggen en wassen van de dode. In Oirlo deed dat
vrouw van de Laar, die daarvoor betaald werd. Zij woonde met haar gezin in een woning van de kerk,
het zogenaamde armenhuis. Trouwens in meer plaatsen had men een vast iemand die tegen betaling
doden aflegde. Soms bestond het loon uit de kleding die de gestorvene aanhad. Vrouw van de Laar
vroeg daarnaast nog een daggeld, zijnde zestig cent, wat later verhoogd werd naar een gulden.
De dode werd opgebaard in het sterfbed of op een lange tafel en de buren, vrienden en kennissen
brachten hem een laatste bezoek. Voordat men het huis binnenging, knielde men eerst op de stoep om
een Onze Vader en een Wees Gegroet te bidden.
21