Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 45
met Wilhelmina van Lipzig die in 1892 te Velden geboren was. Uit het huwelijk werden zeven
kinderen geboren, maar twee stierven op zo jonge leeftijd, dat er in feite sprake was van een gezin
met vijf kinderen. De oudste is To (Catharina Maria Wilhelmina), geboren op 4 mei 1921. Zij leeft
momenteel als kloosterzuster in het kloosterverzorgingshuis te Uden, na vele jaren met heel veel
liefde missiewerk op Flores (Indonesië) te hebben verricht.
De tweede is Jan (Jan Herman Jozef) die op 26 november 1922 geboren werd. Ook hij verrichtte een
groot deel van zijn leven zeer nuttig missiewerk op Flores en hij verblijft tegenwoordig in het
klooster Sk Willibrord van de SVD (Societas Ver bi Divini) te Deurne. De congregatie SVD,
Gemeenschap van het Goddelijk Woord, werd in 1875 in Steyl opgericht door Arnold Janssen (in
2003 heilig verklaard), een RKpriester uit het Duitse Goch bij Siebengewald. Een tweede missiehuis
dat tot 1944 in Uden stond, is in 1954 in Deurne herbouwd. De Duitsers bliezen het klooster in Uden
op, toen ze zich tijdens de operatie Market Garden moesten terugtrekken.
De derde is Harrie (Hendrikus Joannes Hubertus) die afstudeerde als ingenieur. Hij werd geboren
op 19 oktober 1924 en woont samen met zijn echtgenote Truus Weijs-Loonen uit Leunen in
Piasmolen. Harrie, zijn echtgenote Truus en pater Jan waren op 7 september 2008 nog aanwezig
bij de viering van 75 Jaar Parochie Castenray.
Dan volgt Mia (Maria Wilhelmina Elisa) die geboren werd op 14 juni 1926. Zij trouwde met Thei
Geurts (Schodder Thei) van het Schoor. Tijdens de ruilverkaveling in 1969 brachten zij hun
boerderij in Castenray in voor een boerderij in de Peel in America. Later bouwden ze een woning in
de kern van America.
Betsie (Maria Elisabeth Lamberdina) werd geboren op 11 juli 1928 en zij overleed op 22 juli 1930,
slechts twee jaar oud door verdrinking in de vijver (de 'visweier') achter het huis.
De volgende, Joos (Josephus Franciscus Petrus), werd geboren op 9 februari 1930. Hij trouwde met
Dien Kuijpers en ze zongen beiden jarenlang in het Castenrayse koor. Ze emigreerden naar Italië,
keerden na een aantal jaren terug en gingen in Venray wonen. Joos overleed op 29 mei 2002.
De jongste was Pietje (Petrus Lambertus Marinus), geboren op 31 december 1931. Hij overleed een
maand voor zijn eerste verjaardag op 1 december 1931.
Het gezin van Grdd Weijs heeft dus heel wat leed moeten doorstaan, maar uit een diep geloof putten
ze veel kracht Grdd Weijs overleed op 29 januari 1978 in het bejaardenhuis te Well, nadat zijn
echtgenote Wilhelmina Weijs-van Lipzig al eerder was overleden op 22 september 1976 in het
ziekenhuis te Venray.
Was er vroeger een kind overleden, dan kwam de jeugd uit de buurt 's avonds bij elkaar om het een en
ander te regelen voor de begrafenis. Tijdens zo'n bijeenkomst werd de rozenkrans gebeden. Voor
kinderen jonger dan zeven jaar vijf tientjes en vanaf zeven jaar vijftien tientjes, evenals bij de
volwassenen.
Kinderen die gedoopt waren voor hun dood kregen een 'engelenmis'. Over het kistje legde men een
wit kleed en daarop kwamen bloemen en bloemenkransjes te liggen. Deze bloemenkransjes had men
gemaakt van papier. Tijdens de tocht naar de begraafplaats liep een buurkind met een versierd kruis
voorop. Een buurjongen droeg het kistje onder een van zijn armen naar de kerk. Was de weg naar de
kerk lang, dan droegen twee buurjongens om beurten het doodskistje. Het kistje werd met zand bedekt
en terwijl alleen de kleine klokken luidden, strooiden een paar buurkinderen palmtakjes en bloemen op
het graf. Degenen die het kistje gedragen hadden, hadden een takje met zwart en wit lint in hun hand.
Was een zieke heel ernstig ziek, dan werd er een dokter bijgehaald. Rond 1900 ging men daarvoor per
fiets of met het rijtuig naar Horst of naar Venray. Wanneer de dokter constateerde dat er
stervensgevaar was, dan waarschuwde een van de 'dönste naobere' de pastoor. Een buurman haalde
dan het H. Oliekruis in de kerk. Genas de zieke dan bracht hij of zij het kruis zelf weer terug naar de
kerk.
De stervende kreeg het sacrament van het H. Oliesel, het sacrament van de stervenden. In de
volksmond sprak men van 'bedienen'. De naaste buur waarschuwde ook de koster en meestal zorgde
die dat er een misdienaar gehaald werd. Was die er niet dan ging de koster met de pastoor mee. De
misdienaar, gekleed in zwarte toog en superplie, of de koster liep dan voorop met een lantaarn met een
brandende kaars en een bel. Het bellen gebeurde met korte tussenpozen.
13