Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 34
Stichting Heemkundig Genootschap is ANBÏ-instelling
Op 1 januari 2008 zijn de belastingregels voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI)
gewijzigd op het gebied van schenking, successie en aftrek van giften. Alleen instellingen die door de
Belastingdienst zijn aangewezen als een ANBI kunnen gebruikmaken van de fiscale voordelen.
Een ANBI is een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of
algemeen nut beogende instelling die als zodanig door de Belastingdienst is aangewezen.
Een ANBI hoeft geen successierecht of schenkingsrecht te betalen over erfenissen en
schenkingen die de ANBI ontvangt in het kader van het algemeen belang.
Als een instelling door de Belastingdienst is aangewezen als een ANBI, kan een donateur giften
van de inkomsten- of vennootschapsbelasting aftrekken binnen de daarvoor geldende regels.
Wij hebben bij de Belastingdienst een verzoek ingediend om als ANBI aangemerkt te mogen worden
en hierop hebben we, na aanpassing van onze statuten, bericht ontvangen dat onze stichting per 1
januari 2008 als zodanig staat geregistreerd.
Werd een verkering door de wederzijdse ouders goedgekeurd, dan volgde op een geschikt moment
een huwelijksaanzoek. Dat ging meestal zonder poespas. Voor het huwelijk werden de trouwringen
gekocht, die men tot het trouwen aan de rechter ringvinger droeg. Cadeautjes werden niet gegeven,
maar als het kermis was, kocht men bij de snoepkraam een soort peperkoek met gekleurde
suikerbloemetjes en de tekst 'Ik bemin U' of 'Ik hou van jou'. Die nam het meisje mee naar huis om
er op te trakteren.
Gedurende de eerste tijd van de vaste verkering mocht het meisje niet naar het huis van de jongen
gaan. Gebeurde dat toch eens, dan moest een zus haar begeleiden. De verkering werd ook zoveel
mogelijk geheim gehouden en het voornemen om te trouwen zo laat mogelijk bekend gemaakt.
'Vroeg èp straot, laat ien de kaerk' vond men. Gaf men vroeg ruchtbaarheid aan een voorgenomen
huwelijk, dan kon men allerlei moeilijkheden treffen die een huwelijkssluiting alleen maar
vertraagden.
Rond 1900 hadden een jongen en een meisje alleen op zondag de gelegenheid elkaar te ontmoeten.
Door de week was taboe. Later kwamen de zaterdagavond en de woensdag er bij als dagen van
ontmoeting. Op de woensdag was het zogenaamde 'waek durzage'.
Tijdens de Advent, de vier weken voor Kerstmis en in de Vasten, de veertig dagen voor Pasen, mocht
de jongen ook niet naar zijn meisje. Alleen op Halfvasten was 'de jacht los', niet alleen voor hen die
verkering hadden, maar ook voor hen die ze zochten. Ook de Eerste Kerstdag, Paasdag en
Pinksterdag waren geen dagen voor de geliefden om samen te zijn. En slapen onder één dak was
helemaal uit den boze, tot zelfs de nacht voor het huwelijk. Gebeurde dat toch, dan was dat een
schande voor de ouders en voor de baas en bazin waar het meisje in dienst was. Toch gebeurde het
dat de jongen en het meisje elkaar stiekem ontmoetten, bijvoorbeeld als de ouders niet thuis waren.
Het meisje hing dan een doek uit het raam van haar slaapkamer of ze stak een bezem uit het raam om
de jongen de weg te wijzen. Zoiets werd streng afgekeurd, maar het gebeurde wel.
De voorbereiding op het huwelijk was zeer minimaal. Ook de seksuele voorbereiding was
bedroevend. Een tijdje vóór de huwelijksdag werd het aanstaande paar door de pastoor uitgenodigd
op de pastorie te verschijnen. De pastoor praatte dan niet met de twee samen, maar met elk
afzonderlijk. De pastoor controleerde tijdens zo'n gesprek hoe het gesteld was met de kennis van de
catechismus. Was er te weinig blijven hangen van de vroegere catechismuslessen. dan kreeg men een
catechismus mee om de kennis op te halen en later nog eens terug te komen. Praten over de seksuele
kant van het huwelijk werd door de pastoor zoveel mogelijk gemeden. Dat gebeurde hooguit in wat
algemene bewoordingen.
Rond 1900 was het bij de wat meer welgestelde boeren gebruikelijk dat de aanstaande bruid zelf het
garen spon van het op de eigen boerderij verbouwde vlas. Van het garen maakte de wever in Horst
een linnen doek, waarvan het meisje het bruidshemd voor haar en haar aanstaande en de
beddenlakens voor het bruidsbed maakte. Ook maakte ze het mutsje dat bij het bruidshemd hoorde.
Deze kleding voor de bruidsnacht diende later ook als doodskleed. De beddenlakens werden zowel in
het kraambed als in het sterfbed gebruikt. Na het trouwen borduurde de bruid dikwijls in kruissteek
met rood garen de trouwdatum op de hemden.
13