Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 22
goed beeld van Castenray vóór 1900. Met name de veelal verdwenen, oude boerderijen spreken zeer
aan. Met de opkomst van de mechanisatie zijn veel van deze rustieke boerderijen vervangen door
moderne agrarische bedrijven, maar door het beeldmateriaal weten we gelukkig nog hoe ze er hebben
uitgezien.
Met de ruilverkaveling in 1969 ontstond een totaal ander landschap. Oude houtwallen en veldwegen
verdwenen, de Lollebeek werd gekanaliseerd en kleine bosjes werden gerooid. Door het gebruik van
kunstmest en sproeimiddelen verdwenen ook veel veldbloemen, die vroeger zoveel kleur gaven aan de
wegbermen, de weilanden en de akkerranden. In de lezing van Gérard Lucassen proeven we weer iets
van die oude sfeer. We hopen dat jong en oud deze interessante lezing die om 20.00 uur begint, zullen
bijwonen.
Expositie 75 Jaar Parochie
Op 6 en 7 september vieren we het feit dat Castenray 75 jaar geleden een zelfstandige parochie werd.
Op beide dagen organiseert ons heemkundig genootschap een expositie in De Wis met als titel:
Geloofsbeleving in beeld. Hebt u iets voor deze expositie, laat het ons dan a.u.b. even weten.
Godzijdank zijn er bij de kerkinbraak geen religieuze voorwerpen meegenomen, zodat we ons kerkelijk
bezit in september ook kunnen exposeren.
Het kerkbestuur krijgt de laatste tijd heel wat voor de kiezen. Door de verduistering van het kerkgeld
was de financiële positie al uiterst benard en nu komt daar de inbraakschade ook nog weer eens
bovenop. Als bestuurslid zakt je de moed dan toch wel bijna in de schoenen, want ook zij zijn gewone
vrijwilligers uit ons dorp die zich volop inzetten voor onze dorpsgemeenschap. Op zo'n moment
verdienen ze ons aller steun, al ligt die wellicht slechts op het morele vlak. Wij wensen het kerkbestuur
in elk geval heel veel sterkte toe en we hopen dat ze het enthousiasme, waarmee ze hun bestuurlijke
taken steeds verricht hebben, ook na al deze tegenslagen weten te behouden.
Ook zondagskinderen en met kerstmis geborenen zouden veel geluk in het leven hebben.
Al op de eerste dag ging men met het kindje naar de kerk om het te laten dopen, omdat men er van
overtuigd was dat een ongedoopt kind, mocht het onverhoopt sterven, niet in de hemel zou komen
vanwege de erfzonde die het meedroeg. Vandaar ook dat de vroedvrouw of de buurvrouw de
nooddoop toepasten als het kindje dreigde te sterven tijdens of vlak na de bevalling. Bleef het leven,
dan werd het door de pastoor onder voorwaarde dat de eerste doop niet geldig geweest was, opnieuw
gedoopt. Stierf het kindje voordat het gedoopt was, dan werd de pastoor of de koster gewaarschuwd
en werd het kindje in een kistje van ruwe plankjes op het kerkhof 'ien óngewiejde aerd' begraven. Een
deel van het kerkhof, meestal een hoekje achteraf, was voor dit soort begravingen niet gewijd. De
vader begroef het kindje zelf en er werd niet geluid. Stierf het kindje na gedoopt te zijn, ook de
nooddoop gold, dan werd het na een engelenmis een mis met witte altaargewaden en een
lichtgekleurd kazuifel) in een witgeverfd kistje begraven. Op het kistje lag een kransje van buxus en
bloemen die later op het graf werd gelegd. Er werd één keer geluid.
Verliep alles naar wens en kon het kindje in de kerk gedoopt worden, dan gingen er twee
buurvrouwen mee. Zij hadden een kussen voor het kindje, een doopdoek en een zoutdoekje met zout
bij zich. In het zoutdoekje werd een kwartje gelegd dat als fooi diende voor de pastoor en de koster.
Om de beurt kregen ze twaalf of dertien cent van het kwartje.
Ook peter en meter gingen mee naar de kerk. Als er geen peter of meter waren dan fungeerden de
koster en een buurvrouw als zodanig. Als peter en meter ver weg woonden, lieten ze zich meestal
vertegenwoordigen. De verbindingen tussen de dorpen waren vroeger namelijk erg slecht.
Bij het doopsel kreeg het kindje de namen die ook bij de aangifte op het gemeentehuis werden
opgegeven. (Het geven van voornamen stamt al uit de 12e eeuw. In 1812 stelde Napoleon het dragen
van een achternaam verplicht.) Was het een jongen dan kreeg het de naam van zijn opa van vaders
kant. Een meisje werd genoemd naar de oma van moeders kant.
Was echter de opa van moeders kant overleden, dan kreeg het jongetje vaak zijn naam. Bij een meisje
was dat ook het geval als de oma van vaders kant was overleden. Als tweede of derde naam kreeg het
kindje vaak de naam van peter en/of meter. Peter en meter waren familieleden. Waren er veel
kinderen, dan kwam de hele familie aan de beurt.
17