Vasten
Vorige week vertelden we dat de veertigdaagse vasten begint op Aswoensdag. Op deze dag was het
vasten- en onthoudingsdag, zoals de pastoor vroeger vanaf de preekstoel aankondigde. Vroeger was
Aswoensdag een zeer strenge vasten- en onthoudingsdag. Het tegenwoordige 'hérringschélle' zou
daarbij zeer ongepast zijn. 's Morgens ging iedereen naar de kerk om een askruisje te halen. Dat
werd door de priester op het voorhoofd gezet met vochtige as van verbrande palmtakjes van de
vorige Pasen. Kinderen probeerden het askruisje zo lang mogelijk op het voorhoofd te houden.
De eerste volle week van de vastentijd zijn de quatertemperdagen. De woensdag, vrijdag en
zaterdag waren vastendagen. In de daarop volgende weken was het alleen op vrijdag verplicht te
vasten, behalve in de Goede Week, dan waren woensdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag
vastendagen.
Op Paaszaterdag kwam er om 12.00 uur een einde aan de vasten. Op Goede Vrijdag bestond het
eten uit brood zonder melk of vet en besmeerd met stroop, 's Middags werd er gistpannenkoek
gemengd met water gegeten. Melk was helemaal verboden. Degenen die zware arbeid moesten
verrichten of ernstig ziek waren, mochten met toestemming van de pastoor melk drinken en wat
beter eten, maar ook voor hen bleef vlees verboden.
Quatertemperdagen (quattuor tempora=vier tijden) waren er vier keer per jaar, aan het begin van elk
jaargetijde. Het waren drie dagen, oorspronkelijk de woensdag, donderdag en vrijdag, van gebed
met betrekking tot de oogst. Zo kwamen de quatertemperdagen van het vooijaar te vallen in de
vastentijd. Later werden het de woensdag, vrijdag en zaterdag. Voor de zomer werden het die drie
dagen na Pinksteren, voor de herfst na de Kruisverheffing op 14 september en voor de winter na de
derde zondag van de Advent. In 2005 hebben de Nederlandse bisschoppen besloten de
quatertemperdagen opnieuw in te voeren, maar nu alleen op een woensdag. Het zijn gebedsdagen
voor de eenheid onder de christenen, voor de geestelijkheid, voor de oogst en voor de vrede.
In de vasten ging men meestal dagelijks naar de kerk. Op de vrijdagavonden was het extra druk,
omdat dan de kruisweg werd gebeden. In de vastentijd werden er geen huwelijken gesloten en er
waren ook geen andere feesten. De verloofden kwamen niet bij elkaar, behalve met Halfvasten of
anders pas op Paasmaandag. Dan was 'de jacht ope', zoals men schertsend zei, ook voor jongelui
die nog verkering zochten. Een gezegde uit die tijd was: 'Mit Halfvaste is 't goëd ien 't hoalt.' Als
een jongen in de vastentijd toch zijn meisje bezocht, dan werd hij er door de pastoor zeker op
aangesproken. De pastoor had daar voldoende gezag voor.
Op woensdag in de eerste volle week voor Pasen werden de nieuwe priesters door de bisschop
gewijd. In de kerken werd voor hen een extra gebed gevraagd. Het was ook de tijd dat de kinderen
die daarvoor in aanmerking kwamen, gingen biechten. Dat gebeurde voor het eerst op 7-jarige
leeftijd. Pas op 11-jarige leeftijd deden de kinderen de Eerste H. Communie. Dat was de Plechtige
Communie. Een jaar later deden ze de Tweede Communie. Dat was dan tevens het einde van de
lagere schooltijd. De kinderen werden verplicht elke zondag een half uur voor het begin van het Lof
de catechismusles bij te wonen.
In de Passieweek, de week voor Palmzondag, werden door de vrouw van de koster bij de boeren en
burgers eieren opgehaald, want de meeste burgers hielden ook wel enkele kippen. De huishoudster
van de pastoor ging dan ook mee om paaseieren in te zamelen. Per gezin gaf men drie tot zes eieren.
Bij gezinnen waar in dat jaar een begrafenis had plaatsgevonden, kreeg de koster het dubbele aantal
eieren als beloning voor het extra luiden van de klokken. De koster moest vroeger meerdere keren
per dag naar de kerk om handmatig de klokken te luiden, 's Morgens om zes uur voor het Angelus,
een half uur en een kwartier voor de mis, om twaalf uur het Angelus en om zes uur het Angelus.
Waren er meerdere missen, zoals op zondag, dan moest de koster ook meerdere keren aantreden.
Het luiden deed hij beneden onder de klokkentoren door aan een lang, dik touw te trekken. Bij een
begrafenis werd volgens gebruik 's avonds ervoor geluid met twee klokken voor een volwassene en
met één klok voor een kind. Korte tijd voor 1940 werd op de dag van het overlijden 's avonds
geluid. Vervolgens werd even gestopt, waarna het Angelus werd geluid om het begin van de avond
aan te geven. Een koster had het vroeger erg druk met zijn werk voor de kerk. Tegenwoordig
gebeurt het luiden volledig mechanisch en is er een tijdklok ingesteld. Kosters zijn er nog slechts
weinigen. In de meeste parochies wordt enig werk bij toerbeurt door de kerkmeesters verzorgd,
zoals dat ook bij ons wekelijks gebeurt. Ook aparte collectanten, die men vroeger wel had, zijn er
nog nauwelijks meer. Ook het collecteren is een taak voor de kerkmeesters geworden.
17