17
Dagboek van zuster Verona - deel 6.
1 november
Toen de aanval voortduurde, kregen wij allen de generale absolutie en daarna de H. Communie op
onze strozak. Des avonds kregen wij weer allen de generale absolutie. De aanvallen namen in
hevigheid toe. Meneer Pastoor bad een tientje voor om bijzondere bescherming voor de nacht, die
niet veel goeds beloofde. Het was angstwekkend. Als O.L. Vrouw ons niet zo beschermd had,
waren er veel doden geweest. Tienray was front. Soldaten en enkele burgers werden gedood.
Overdag bad Meneer Pastoor een rozenhoedje voor, zo innig, zo vertrouwvol, zo smekend, als ik er
nooit in mijn leven een heb gebeden. Bij ieder tientje voegde hij een korte overweging, toepasselijk
op de grote nood en ellende waarin wij ons allen bevonden. Hij sprak zo nederig, zo smekend, zo
kinderlijk vertrouwvol, dat het ons allen door de ziel ging. Allen schreiden van aandoening. Zijn
eerwaarde deed zich kennen als een groot Mariavereerder. Nooit heb ik iemand zo horen bidden en
smeken. Hij sprak, bad en smeekte, alsof O.L. Vrouw voor hem stond, alsof zij in ons midden was.
Hij sprak haar aan, zeggende: "Moeder, zie hier Uw arme, gemartelde kinderen! Zie hier die
geslagen moeders met hun kleine kinderen, enz., enz. Moeder, help ons toch, Moeder, U moet ons
nu dadelijk helpen. Wij weten geen raad meerDan herinnerde hij aan Lourdes en nodigde
alle aanwezigen uit de grond te kussen. Sommigen baden alles met uitgestrekte armen. Maria heeft
ons geholpen, niet ééns, maar honderd keer in die tijd.
2 november
Allerzielen, een H. Mis in de kelder met H. Communie. Wij waren de hele dag in de keldergang.
Plotseling bericht dat wij Tienray moesten verlaten. Wij waren voorbereid op die jobstijding maar
wij bleven nog tot vrijdagmorgen. De Duitse autoriteiten zeiden ook nu weer, dat wij over de Maas
zouden gaan en dan naar Duitsland. Daar zouden wij het goed hebben en in ziekenhuizen kunnen
werken. Wij wisten wel beter. Nu moesten we voor de derde keer evacueren. Waar naartoe? Overal
duizenden evacués. Er waren boerderijen waar ze 70-80-90 vreemden hadden. Ik kan niet alles
optekenen. Het is stof voor een dik boek. Welke richting zouden wij uitgaan?
3 november
Zr. Hendrina en ik gingen op de beek aan,
richting klein Oirlo. Dit ging niet wegens
'Sperre'. Er stond een wacht die zei dat
het in Klein Oirlo zeer gevaarlijk was. Het
was gevechtszone, enz.! Voortdurend
vielen er granaten. Zr. Hendrina wilde er
vanaf zien. Ik legde mij er niet bij neer,
maar ging alleen het hoekhuis, waar nog
meer soldaten waren, binnen. De mensen
en soldaten waren van dezelfde mening. Maar er stond een evacué in de gang, die natuurlijk hoorde
wat ik zei. Zij zei: "Ik ga met u mee naar Meerlo. Gaat u naar meneer Kapelaan om inlichtingen te
vragen. Hij zal wel iets voor u weten, ik ben zelf hier ook heel vreemd." Deze meneer kapelaan was
direct bereid ons op te nemen, als wij in de keuken durfden te slapen. De kleine kelder was meer
dan vol. Er waren tien personen in met zes onderduikers. Meneer kapelaan Jenniskens ging zelf met
de huishoudster bij de buren slapen. Bovendien waren er Rode Kruissoldaten in huis, zodat de
soldaten de hele dag in en uit liepen. Uwe Voorzienigheid, Vader, leidt alles. Wij hadden alweer
een onderdak. Deo gratias! Wat was O.L. Heer goed met ons. Met een licht hart gingen we naar
Tienray de blijde boodschap brengen, dat wij onze intrek bij meneer kapelaan in Meerlo konden
nemen. De zusters in Tienray zagen ons liever niet, dan wel. Toen het in Meerlo zo kritiek werd, dat
wij wéér moesten evacueren, ging Moeder overste met Zr. Hendrina vragen of wij terug mochten
komen. Het mocht niet.
Een joodse onderduiker bij Martens in Klein
Oirlo.