gA Stichting Heemkundig Genootschap
Castenray
Kribke kiëke.
Woensdag 4 januari: Vergadering bij Jan Strijbos. Aanvang 19.30 uur.
Boerengezegden
0 Prebieër alle dinger en behald 't goeje!
0 Bekans is nie gans! (Bijna is niet helemaal!)
0 Ge mot de pot bekenne. (Je moet eten wat de pot schaft.)
0 'n Vrommes bekiekte van veur en 'n koew van aachter.
0 't Laeve is krek 'n kienderhimd: kort en beschete!
Van ons oud-lid Toon Kuijpers uit Horst kregen we het volgende kerstverhaal ingestuurd. Een
sfeerbeeld, passend in deze kersttijd. Het deel over meester Vollebergh komt volgende keer weer
Een verhaal van een oud inwoner van Castenray, die het zich als de dag van gisteren
herinnert, dat hij als kleine jongen met zijn ouders, broers en zussen op kerstdag
's namiddags 't Jezuskiendje in de kerk mocht gaan kijken.
Het zal vlak voor de oorlog zijn geweest.
We waren er klaar voor.
Moeder had ons allemaal de zondagse kleren aangetrokken, de gezichten gewassen en de haren
gekamd. Mijn zussen hadden allen een mooie, gesteven, rechtopstaande, witte strik in hun haar. Dat
was moeders trots.
Tijdens onze wandeling naar de kerk vertelden vader en moeder over het kindje Jezus en hoe het in
een koude nacht in een stal werd geboren, omdat er in de huizen geen plaats was.
Het was de eerste keer in mijn leven dat ik met mijn ouders via de grote eikenhouten deuren de
grote kerk binnenging. We kwamen in het portaal dat zich onder de toren bevond. Ik zag daar de
touwen hangen, waarmee de klokken werden geluid. Toen ik door de volgende eikenhouten deuren
de kerk inliep, moest ik even wennen aan het geheimzinnige donker. Ik vond het heel spannend en
huiverde een beetje. Schoorvoetend ging het aan vaders vinger, die ik stevig omklemde met mijn
kleine handje, verder de kerk in door het middenpad. Het rook er heilig. Vader zei, dat het van de
wierook kwam die gedurende het Lof rijkelijk werd gebrand. Het was een en al geheimzinnigheid
en heiligheid, vooral heiligheid. Je mocht er niet praten, alleen als het zeer noodzakelijk was:
fluisteren. Door de ramen kwam een zacht winterzonlicht naar binnen, wat het geheel, door het
kleurrijke gebrandschilderde glas, alleen nog geheimzinniger maakte. In het zonlicht dat in de
richting van het stalletje straalde, hing de geheimzinnige mist van de wierook.
Het kwam mij zo hemels over. Het leek wel een kerstmisprent.
"Wat is de kerk van binnen toch groot. Daar kunnen veel mensen in", dacht ik. "Wat een hoog
plafond." Verder schuifelend kwamen we bij het stalletje.
Het kribke vormde het middelpunt van de stal, waarin het kindje Jezus lag, vlak voor het gezicht
van de os en de ezel. Ik vroeg me toen al af, waarom er voor een os, en nog erger, voor een ezel was
gekozen. "Ze hadden daar toch wel een paar mooiere dieren neer kunnen zetten", dacht ik zo. "Een
paard of een hond."
De herders met hun schapen op de nek en hun fluit aan de mond, vond ik wel mooi en ook
spannend. Hoewel het nacht was, toen het kindje werd geboren, liepen de herders in korte broeken
en fel gekleurde hemden. "Ze zullen het wel koud hebben", zei ik tegen mijn vader.
"Dat denk ik ook wel, jongen", zei mijn vader en vertelde dat de herders in de nacht de ster gezien
hadden, die hun de weg naar de kribbe had gewezen. De ster was door de koster boven de stal
opgehangen.
aan bod.
-22-
t»cf)tmg fieemfcunötg 6enootscf)dp
Castenray