Ongeveer een week na onze evacuatie, maar in elk geval voor 13 november, toen de toren van onze
kerk werd opgeblazen, kregen wij in Klein-Oirlo bezoek van Wolff. Ik zie hem nog zitten met zijn
benen over elkaar geslagen en zijn veldmuts voor zich op tafel. Hij had slecht nieuws voor ons.
Onbekende officieren hadden ons huis gevorderd en gedroegen zich als frontsoldaten.
Wolff vreesde het ergste voor onze spullen. Hij had een plannetje bedacht en stelde mijn ouders voor
om mij met een kruiwagen naar Castenray te sturen en dan de spullen, die we achter hadden moeten
laten en hadden gemist, alsnog mee te nemen naar Klein-Oirlo. Gezien mijn leeftijd kon ik dat het
beste doen. Ik was klein van stuk, droeg nog een korte broek en kon best doorgaan voor een jongen
van een jaar of veertien. De volgende dag trok ik dus met kruiwagen naar Castenray en ging zoals
gewoonlijk thuis achterom. Ik schrok wel, toen vanuit de ramen links en rechts van de openslaande
deuren van de achterkamer twee prachtige bruine rijpaarden me aanstaarden. Ik was nog niet
bekomen van de schrik, toen de keukendeur open ging en ik tegenover een Duitse officier stond, die
me nogal bars vroeg wat ik moest en of ik niet wist dat het hier Sperrgebiet was. Gelukkig ging op
dat moment de deur van de bijkeuken open en verscheen Wolff ten tonele als redder in de nood. Hij
vertelde de officier, dat ik op zijn verzoek was gekomen. Wat hij verder zei, kon ik niet volgen, maar
ik hoefde niet meteen te vertrekken, mocht niet naar binnen, maar moest buiten wachten. Dat kon ik
me veertien dagen later ook wel voorstellen, maar daarover later meer.
Ik had geen idee wat ik mee zou nemen. Wolff haalde de naaimachine van Moeke met nog
wat klein spul uit het huis en ik heb dat toen mee genomen naar Klein-Oirlo. Het was de laatste keer
dat ik Wolff heb gezien. Jos zag hem een week later nog in Broekhuizenvorst, waar de stoet
dwangarbeiders langs kwam op weg naar het Ruhrgebied als slachtoffers van de grote razzia van
donderdag 17 november. Alleen uit Castenray zijn er in de herfst van 1944 liefst 47 mensen
gedeporteerd.
Van die razzia heb ik zelf nauwelijks iets gezien. Sterker nog, ik had helemaal niet door, wat
er zich die morgen voor een drama afspeelde in Klein-Oirlo. Ik was al een tijdje flink ziek geweest,
had dysenterie en zag er bar slecht uit. Dat is misschien wel mijn geluk geweest. Die dag was ik voor
het eerst weer op en ging een evacué opzoeken, die ook ziek was of deed alsof hij ziek was. Hij lag
in de schuilkelder achter het huis bij het kippenhok.
We praatten wat en hoorden een stem, die riep: Jemand da? We hielden ons muisstil, maar de
Duitser hield aan en eiste nogmaals dat we naar buiten kwamen. Ik ging toen naar buiten, maar Teng,
een onderduiker afkomstig van het Overbroek, bleef waar hij was. De Duitser vroeg me of er nog
iemand in de schuilkelder zat en toen zei ik: Jaein Kranker", waarop hij spelend met zijn geweer
antwoordde: "Der Kranke soil heraus kommen maar Teng bleef beneden en zei tegen mij, dat ik
maar moest zeggen, dat hij een besmettelijk ziekte had. De Duitser vroeg toen wat hij dan mankeerde,
waarop Teng zei: "Zeg maar waf' en ik verzon dat hij dysenterie had. Ik denk dat de Duitser me
geloofde, want er kwam uit dat hol onder de grond geen al te frisse lucht en omdat frontsoldaten niet
happig zijn op besmettelijke ziekten, liet hij het daarbij. Daarna was ik aan de beurt. Hij vroeg me:
"Wie alt bist du? waarop ik zei, dat ik veertien jaar was en hij geloofde me blijkbaar, want hij
vertrok met de woorden: "In Holland ist jeder vierzehn, glaube ich
Jan Vollenberg vanTies, die vrijwel even oud was als ik en een paar huizen verderop in
overall met zijn vader met de kalveren bezig was, zei hetzelfde als ik, maar werd niet geloofd. Jan
was forser dan ik, niet ziek en zijn overall maakte meer indruk dan mijn korte broek. Jan moest mee.
Toon Kuijpers heeft zijn verhaal op papier gezet.
Toen het weer helemaal stil was geworden en ik me weer buiten waagde, hoorde ik het slechte
nieuws, dat Jos, mijn broer, ook opgepakt was. Na het beroep op de Ortskommandant was Vader
zonder Jos terug gekomen en niemand rekende er nog op dat de Duitsers hem alsnog vrij zouden
laten ondanks zijn handicap en in weerwil van een Ausweis. Hoe het met hem verder verliep, heeft hij
tijdens de herdenkingsdienst in Castenray op 20 oktober 2004 zelf verteld en valt bovendien buiten
het bestek van mijn herinneringen aan Wereldoorlog II.
-20-