Toen moest ik in militaire dienst en werd uitgezonden naar Curaqao, waar Jan Vollenberg al een half
jaar verbleef. Na de diensttijd werd ik achtereenvolgens in 1951 benoemd aan de Sint
Nicolaasschool te Venlo-Genooi en daarna in 1954 aan de Dr.Poelsschool in Venray. Na de
hoofdakte ging ik aan de RK Leergangen in Tilburg geschiedenis studeren.
In 1958 ben ik getrouwd met Doortje van den Bosch, die toen in Veghel woonde. We zijn nog in 1958
verhuisd naar Schijndel, waar ik werd benoemd als leraar avo aan de huishoudschool. Daar werd
onze Karin, ons eerste kind geboren, ons zorgenkind, dat op 21-jarige leeftijd stierf op Maria
Roepaan in Ottersum.
In 1965 werd ik tot leraar geschiedenis en staatsinrichting benoemd aan het Sint Janslyceum in Den
Bosch, werd er schooldecaan en in 1974 door de collega 's gekozen tot conrector van de brugklassen.
De laatste jaren was ik plaatsvervangend rector. Ik ben daarnaast vanaf1977 ook nog enkele jaren
als leraar geschiedenis aan het Tilburgs Avondlyceum verbonden geweest en maakte deel uit van de
Onderwijs Commissie van OMO, ons Middelbaar Onderwijs in Noord-Brabant.
Na mijn pensionering ben ik gevraagd als secretaris van het bestuur van de Mytylschool in
's Hertogenbosch en enkele jaren later als secretaris van de Brabantse Kastelenstichting en heb voor
die stichting de nog bestaande kastelen in Noord-Brabant geïnventariseerd, meegewerkt aan de
Kastelengids van Noord-Brabant en jarenlang met Omroep Brabant en de Vrienden van Brabantse
Kastelen op Tweede Pinksterdag de Brabantse Kastelendag georganiseerd. Via de Kastelenstichting
rolde ik in het bestuur van De Federatie Noord-Brabants Monumentenoverleg, een koepelorganisatie
van alle monumentenorganisaties in Noord-Brabant, waar ik ook secretaris van was.
Doortje en ik hebben een zoon, die naar mijn vader Herman heet en een dochter Maartje, die ons vier
kleinkinderen hebben gegeven, waar we erg blij mee zijn, maar helaas wonen onze kinderen en
kleinkinderen in Rotterdam en Den Haag. Doortje is in Helvoirt jarenlang maatschappelijk werker
geweest. Dat werk, dat haar na aan het hart lag, heeft ze nog een aantal jaren gedaan, toen ik al in
de vut was.
NAJAAR 1944-1
31 augustus 1944 kregen mijn ouders een gestencild briefje van de Venlose kweekschool, waar ik
aangemeld was voor de onderwijzersopleiding. Regent en directeur lieten weten dat'tengevolge van
de bizondere omstandigheden voor de laagste drie klassen de vacantie tot nader orde werd
verlengd." Spoedig bleek dat een verstandig besluit, want drie dagen later werd de stad
gebombardeerd en bij een van de volgende bombardementen in oktober en november werden
kweekschool en omgeving totaal verwoest.
Na de invasie op 6 juni 1944 waren de Engelsen, Canadezen en Amerikanen in juli door de
Duitse linies in Normandië gebroken. Ze bereikten Parijs op 25 augustus, bevrijdden Brussel en
Antwerpen en stonden begin september voor het Albertkanaal, waar de Duitsers vergeefs probeerden
hen tegen te houden. In paniek zetten ze het letterlijk op een lopen, want mede door gebrek aan
brandstof moesten ze tanks, vrachtauto's en ander rollend materieel grotendeels achter laten. Ook in
Castenray zagen we ze zeulen op fietsen zonder banden, met bolderkarren, steps en kruiwagens, met
karren en vierwielige wagens volgepakt met hun persoonlijke uitrusting, hun wapens, geroofd
huisraad en vee op weg naar de 'Heimat' met in hun kielzog NSB-ers en 'moffenmeiden'. Omdat
niets veilig was voor de roversbende hadden wij onze fietsen en karren verstopt en bleven de paarden
op stal. Het hoogtepunt van de vlucht viel op dinsdag 5 september, 'Dolle Dinsdag'.
Ruim vier jaar eerder, in de meidagen van 1940, stond ik met Joos Weijs en Huub van Rhee
ook langs de provinciale weg, tegenover de school. Toen zagen we een modelleger passeren, maar in
tegenovergestelde richting. Eindeloze colonnes van zware vrachtauto's, kanonnen en ander materieel
met soldaten in grauwe uniformen tegenover elkaar gezeten in twee rijen op houten banken, helmen
op, de wapens tussen de knieën op weg naarEngeland, zingend "Wir fahren gegen Engeland".
Zullen we eens naar hen zwaaien, zeiden we. Toen ze terug zwaaiden, schaamden we ons, want in
onze ogen was het landverraad.
Nu, najaar 1944, was de stemming anders. De Duitsers waren duidelijk aangeslagen, maar nog
niet verslagen. Dat zouden we ook in Noord-Limburg spoedig merken. Aan de overzijde van de Maas
werden de gedemoraliseerde soldaten opgevangen, opnieuw ingedeeld, bewapend en teruggestuurd
naar het front. We waren nog niet van hen af. In tegendeel. De strijd moest nog beginnen.