Donderdag 13 oktober 1994 - Pagina 15 was enkele dagen tevoren naar Horst overgeplaatst. In het centrum van het dorp bleek niets gespaard. De eerste bomaanval begon op St. Servatius, waar in een systematische volgorde de wasserij, daarna enkele paviljoenen geraakt werden, zo in de richting van het dorp. Het land tussen Servatius en het dorp, werd herschapen in een ware zandwoestijn met een keten van diepe kuilen er dwars doorheen. Nooit zal ik de eerste aanblik vergeten van de ver woeste Grote Straat. Het is zo heel vreemd wanneer je, waar voor een uur terug nog de mensen liepen, nu hopen puin liggen; het is een eigenaardige gewaarwording als je denkt dat op de plaats waar nu die ste nen en brokken puin branden, je voor een uur terug nog rustig stond te pra ten. Het treft je diep als je bij een huis komt, met de grond gelijk gemaakt, terwijl je weet dat de mensen in de kel der waren. Wie voelt niet de radeloze angst van de jongen die zijn plicht als helper van de Geneeskundige Dienst deed en thuis gekomen blijft staan voor verwrongen balken en muurresten, terwijl moeder en zusjes daar ergens onder moeten zit ten. Waar moet dé hulp vandaan ko men bij de uitgebroken branden, wan neer de straten verdwenen zijn onder het puin en geen brandweerwagen er meer door kan. Wie zal met de wils kracht van een razende gaan graven houwen, brokken puin wegtorsen, als rondom je een regen van granaten neerkomt. Dan dat vreselijke verhaal in die eerste ogenblikken na de ve- schrikking, daar ginds in de Draalstraat moet iemand verbrand zijn maar niemand weet wie het slachtoffer is. Het vroegere beeld wat Venray bood voor altijd verdwenen, de brede open Patersstraat; de gezellige winkelstraat, de Grotestraat voor de helft met de grond gelijk gemaakt. Het Paters- klooster, waar het Duitse zendstation stond opgesteld aan de achterzijde een troosteloze ruine; de Draalstraat voor goed verdwenen; de ene zijde van het Henseniusplein bestond nog slechts uit resten verwrongen ijzer en massa's puin. De lijn der verwoestingen liep van Oost naar West van Servatius loodrecht op het dorp tot bij de bio scoop Luxor. De etappelinies, die de Engelsen volgens de BBC hadden ge bombardeerd bleken dus te liggen ten zuiden van deze lijn tot de lijn Paters kerk Langstraat. Het is begrijpelijk dat menige bittere verzuchtingen geslaakt werden, want mén had ons altijd geleerd dat de RAF de burgerbevolking wel zou sparen. Deze raid schijnt wel een van de facto ren in de strijd te zijn geweest, waar van wij, die nu eenmaal deze strijd lij delijk moesten ondergaan, de draag wijdte niet kunnen overzien. Voor ons onbegrijpelijk. Voor onze bevrijders, bij het opzetten van hun doorbraak- plannen, een voor de hand liggende noodzakelijkheid. Naderhand zal de generaal, die het operatieplan opzette, wellicht tot ande re conclusie gekomen zijn, want ook hij kende niet alle omstandigheden. Zeker is, dat onze bevrijders voor een ontzaggelijke taak stonden om een vij and die letterlijk achter iedere heg en haag ieder huis.zich verzette, van ieder bos een vesting had gemaakt, vernieti gend te verslaan. En eigenlijk gezien 4t aantal verwoestingen was het doden aantal bij het bombardement nog aan de lage kant; helaas kostte deze aanval aan 35 burgers het leven. HET LEVEN IN VERWOESTING EN VERNIELING Venray was kapot gemokerd, het centrum van onze plaats verbrijzeld, maar boven de puinhopen stond nog steeds zij het gehavend de eeuwenoude Petrus Banden, als een trouwe waker, die met ons de hitte van het vuur zou doorstaan. Onder hem puinhopen, brokstukken, brandende ruines. Men sen lagen bedolven, doden en gewon den lagen tussen de steenbrokken op straat. Hulp moest er komen, maar was dit nog mogelijk onder het aan houdend granaatvuur?. Mogelijk was het menselijkerwijze niet, maar daar vroegen de mannen en de vrouwen die hun plicht kenden niet naar. Het leven van een ander stond op het spel. Daar lag een gewonde die moest naar het ziekenhuis, zelf was je gelukkig niet getroffen dus helpen. Ja, de geest was niet gebroken, de geest van hen, die hun angst overwonnen. Het was de priester die een stervende bijstond het was de dokter die, al was hij alles verloren, de leiding nam bij de hulp aan gewonden, het was de kerel die een schop in zijn handen nam en begon te graven tot hij niet meer kon, het was de bakker, die zorgde ondanks de granaten dat er brood was, het was het meisje dat zojuist nog door de li nies gekomen, zich aanstonds beschik baar stelde als verpleegster, het was de kleine gekrulde broeder van St. Serva tius die alles durfde, het waren zij die zorgden voor de gaarkeuken, de man nen der brandweer, het waren de talrij ke vrijwilligers, die mee aanpakten, die niet in de kelders uit angst tot zelfbe houd wegdoken, maar die allen held- halftig de consequenties van deze ogenblikken aanvaarden. De mens was in gevaar, ieder moment langer wach ten kon voor hem de dood betekenen, dus ging je zonder meer, je groef, je droeg brancards, je hielp gewonden. TOEN BEGON DE EINDSTRIJD Helder scheen de zon dien morgen, en de Spitfires met „het vliegend oog der artillerie" een langpotig langzaam vliegende tweedekker deden hun gewo ne ochtendpatrouilles en verkennin gen. Dat was zo sedert weken al het be gin van de dagorde. Om negen uur was de Parochiekerk, ondanks het gevaar voor granaatinsla gen vol met 'n biddende menigte, want weer werden 9 slachtoffers ten grave gedragen. In de verte vielen voortdu rend granaten, maar ook dat hoorde erbij. Nauwelijks was de rouwdienst afgelopen of omstreeks half elf begon nen de inslagen zich aaneen te rijgen tot een donderende orkaan en langza merhand kwam het gedonder naderbij, het onweer van huilende granaten en ontploffingen werd met de minuut he viger; iedereen vluchtte, waar hij kon, zo vlug mogelijk de kelder in. Dit uur werd het uur der verschrik king, overal donderslagen boven je, naast je, akelig huilend gierden ze over de 25 ponders, de 18 ponders. Het leek als of boven alle leven uitgeroeid moest worden en als het even stil was klonk angstig het loeien van het rondlopende vee of het janken van een hond. Ik be vond mij dien morgen buiten het dorp achter Servatius en de enige schuil plaats was een gat in de grond. Met ie dere inslag trilde de bodem en met on feilbare systematiek kwamen de slagen dichterbij, dit was het trommelvuur, dit moest de aanval zijn. Nu zouden de moffen het toch gaan begeven want zo'n hel is geen uren te harden. Dit trommelvuur, deze plotseling opgestoken orkaan van gegier en ge donder werd de redding voor Venray en wel in dubbele zin. Niet alleen be vonden de inwoners zich allen in de schuilkelders toen even later het bom bardement volgde, neen 'n even groot gevaar - zoniet ernstiger - was door de aanval voor Venray afgewenteld. Want de moffen voor wie geen men selijkheid meer bestond, hadden juist even voor half elf hun laatste slag wil len slaan: algehele deportatie der Ven- rayse mannen tussen 16 en 60 jaar. Zij kregen slechts gelegenheid om hun plannen tot dit lugubere drama op een plaats bekend maken en wel op de Sta tionsweg in de buurt van het Servatius gesticht. Verder zijn de slavendrijvers niet meer gekomen, het moordend Engelse trommelvuur vanuit Overloon bracht hen tot andere gedachten en de Grünen lieten zich daar, waar het zo warm toe ging nooit meer zien. Maar ondanks de afwenteling van dit dreigende deportatiegevaar bleef de bloedige hand van Mars naar Venray wijzen. Dat moest zijn slachtoffer wor den, totaal zonder mededogen. Nog achtte hij zijn krachten niet genoeg aangewend en hij riep de hulp van doodzaaiende vogels te hulp, die de laatste hand aan de vernietiging zou den leggen. Dit was de totale onder gang, dit was het einde, een bombarde ment door zware bommenwerpers. Opeens klonk in de verte tussen het gedonder der uiteenspattende grana ten, vliegtuiggeronk. Het monotoom gebrom der motoren sloeg plots over tot een loeiend gehuil, steeds nader De hoek van het Henseniusplein-School- straat zag er in de na-oorlogse dagen nog steeds zó uit. Rechts op de achtergrond het huidige café Hulsman. kwam het, alsof het je wilde doorbo ren, dan felle giertonen van omlaag- denderende projectielen, even later schokkende explosies; keldermuren gingen op en neer, zwart en donker van het neervallend puinstof en steeds maar weer dat alles doordrin gend gehuil gevolgd door vreselijke slagen. Alles werd duister, in doods angst kropen de mensen in de kelders tegen elkaar, grepen iets vast, een stoel een fles, een vat, als het maar houvast gaf. De handen stijf van angst stijf voor het gelaat, een moeder klemde haar kleine kind aan de borst. Samen met haar kind zou zij bedolven worden onder neerstortend puin, haar kind verdedigend tegen verpletternde steen- brokken, zo werden zij later paars blauw verstikt in het puin gevonden. Alles scheen vernietigd te worden in deze ogenblikken. Machteloos lagen wij mensen ineen, geen kelder van be ton was bestand tegen deze vreselijke explosies. Tussen de slagen en het neerdonde- ren van puinbrokken klonken de gebe den van de hulpeloze mens overgele verd aan deze hel van vuur en dood. In hun doodsangst baden zij tot god, tot Maria, zagen zij in een flits hun leven voor zich, alles wilden ze beloven, maar God laat ons toch leven. Voor velen werd het hun laatste gebed en met de handen ineengewrongen van angst gingen zij over naar een nieuw le ven. Nog was deze hel niet ten einde, een nieuwe aanval volgde, weer doken loei ende machines neer op de reeds donke re zwarte rookmassa, die Venray moest zijn. Weer gierden zij pijlsnel omlaag, de 500 kg bommen die alles doorbraken waartegen niets bestand was. Een voltreffer betekende onher roepelijk de dood. De dood aan het be gin der bevrijding, de dood die nu voor iedereen kon komen, of je jong was of oud, of je geld had of straatarm was. 'T was eender in deze ogenblikken. Al le schijn viel van je af, en in die ogen blikken bracht de dreiging van de dood je tot zuivere grootte of armzalige kleinheid terug. Je voelde je niet meer hoger dan de ander, die nu daar in doodsangst naast je lag, hij was een mens, dat was alles. Die ogenblikken van onmiddelijk doodsgevaar, ze zijn zo helder, zo heel scherp staat je hele leven voor je, je ziet je eigen fouten zo goed in en belooft God in vurig gebed dat 't zo heel anders zal worden als Hij maar het leven beschermt. Deze ogenblikken, momenten van vreselijke angst, soms ook van diepe genade. Het is zoals later eens een En gelse soldaat mij vertelde - hij studeer de voor Anglikaans priester - in het he vigst granaatvuur, wanneer je buiten in een gat of greppel op je dood ligt te wachten, bid ik zo veel, je voelt je zo heel dicht bij God, je staat op het punt naar Hem toe te gaan en dat schenkt! het vredige gevoel van rust en veilig heid, midden in de dodelijkste geva-i *en. Ogenblikken van diepe genade, als je katholiek bent en weet dat Jezus Christus bij je is, is dat Hij zo heel dicht bij je is, wat kan deze gedachte dan niet een kracht en sterkte geven om je over de zo natuurlijke eerste angsten heen te brengen. werd het dag. 12 October, hij staat in onze harten geschreven als iets vrese lijks en iets verlossends, hij bracht een einde aan de afmattende spanning want Het St. Annagesticht werd onnoemelijk zwaar getroffen. VENRAY WERD VERNIETIGD Dit vreselijke bombardement werd uitgevoerd om Venray als spil van het gehele front te vernietigen. De opzet slaagde volkomen, Venray was vernie tigd, evenwel de Duitser niet, want hij was niet in Venray, hij was reeds lang vertrokken. Het Duitse hoofdkwartier Bergen puin, waar tussen menig meubilair en huisraad, was maandenlang de aanblik van Venray. Toen de avond viel waren reeds ve len uit de puinhopen bevrijd en helaas talrijke slachtoffers geborgen, maar onder de ontzaggelijke steenmassa's moesten nog veel doden liggen. Het was echter een hopeloos werk, onder het voortdurend granaatvuur. Met het invallen van de duisternis moest het opgravingswerk gestaakt worden, ge bruik van licht - hier en daar was nog een petroleum lamp - werd noch door de moffen noch door de Tommys geto lereerd, want aanstonds regende het granaten neer op de bewuste plaats. Het was een angstige avond, rood smeulende puinhopen, de straten be zaaid met stenen, balken omwoeld van bom en granaattrechters, terwijl pa trouillerende moffen een voortdurend gevaar betekenden. Het kanonvuur dat de gehele dag aanhoudend sterk was geweest, hield met de duisternis plotse ling op, en het werd akelig stil. Af en toe werd in de verte tussen Venray en Overloon het ratelen van een mitrailleur gehoord, uit de kelders klonken gedempte stemmen van men sen, die in het donker op elkaar gepakt zich een slaapplaats trachtten in te richten, overigens heerste een benau wende stilte. Met regelmatige tussenpozen ver brak het brullend geloei van de nevel werper, hel rood vurend, de rust, maar ook dat hield op. Alle brandende beel den der herinneringen aan de ver schrikkingen van de afgelopen dag de den je toch denken dat je in de vuurli nie lag. Waarom ben ik gespaard gebleven, waarom viel de bom juist naast ons huis, waarom werden die evacués uit Overloon die al zoveel geleden hadden, verbrijzeld en bedolven in die kelder en waarom vonden zij juist daar hun dood?. En wie was die morgen aan de beurt; was het niet dat wij allen de doden reeds bij ons droegen, want een bom, een granaatscherf of een kogel en dan was het gebeurt. Was het dan maar een legende, dat St. Oda Venray zou be hoeden voor pest, hongersnood en oorlog? Had God ons dan verlaten, liet Onze Lieve Vrouwke van Oostrum naar wien Venray al in vrijheid had willen gaan, ons dan in de steek. Wat is eigenlijk het leven, en wat is eigenlijk de dood? Welk een geluk ons geloof, nu je weet, dat, al word je geroe pen, je leven overgaat in een ander heilzamer leven? Waarom kunnen de mensen nu zo goed bidden, hoor eens hoe dat rozenhoedje met aandacht en innigheid wordt gebeden! Waarom geeft het al de mensen zulke gerustheid en moed. God heeft hen niet verlaten, O.L. Vrouwke is heel dicht bij hen, de dood is niet het einde maar slechts het begin van een nieuw leven. Deze overdenkingen na de verschrik kingen van die vuurhel, maken iemand wonderlijk rustig. En als het morgen jouw beurt is, zou je dan durven gaan, zoals je bent zoals je altijd bent ge weest. Een gevoel van angst, van schuldbewustzijn komt in je op Wat was je altijd afgunstig op het geluk van een ander, wat was je trots op jezelf om je vermeende prestaties, wat was je fier, wat was je een egoist en blind voor de nood van een ander. Wat voel de je je voortreffelijk en eigenlijk waarom? Zijn wij niet allen gelijk? Wij mensen als we voor de dood staan vraagt hij niet naar je bekwaamheden, vraag hij of je arm of rijk bent? Je voelt je zo machteloos klein worden, heel nietig bij dat gebeuren van deze' frontdag. En zijn er zo niet miljoenen geweest aan die fronten, in de witte steppen van 't Russische winterland, in de verschroeiende zandwoestijnen rond Alemein? Waarom voeren wij mensen eigen lijk deze medogenloze strijd tegen elkander, waarom vernietigen wij el kaar, terwijl wij mensen zo beschaafd heten? Zijn wij beter dan die wilden in het oerwoud, die nooit hoorden van een bom, die nooit een Typhoon zagen duiken, die nooit een shrapner zagen uiteen spatten? Hoe mooi kon de wereld niet zijn als alle waren zoals die helden van van daag, die zichzelf uitschakelden en al leen hun evenmens wilden helpen. Ja de nood bracht velen die vroeger el kaar belasterden, het licht niet in de ogen gunden, bij elkaar. Zij hebben leren beseffen, dat wij mensen elkaar nodig hebben Wat voel de ik mij niet van allen verlaten in die bomtrechter tijdens dit trommelvuur en hoe blij was ik toen in de verte ie mand haastig aan kwam rennen. Zou dat geval van saamhorigheid, die bereidheid om alles met elkaar te delen, om over alle kleinigheden heen te stappen zou dat, als eenmaal dit lij den voorbij was, blijven. Zouden wij allen dan betere mensen worden, zouden wij ons dan houden aan de woorden van berouw en aan die goede voornemens die we vandaag in het gezicht van de dood hadden ge maakt. Zou Venray, ondanks al deze ver woestingen, ondanks de smartelijke verliezen van zovele dierbaren uitein delijk niet veel kunnen winnen, zou het leven wanneer dit eenmaal voorbij was niet mooier kunnen zijn. Wij hadden nu toch leren beseffen wat een rijkdom het is, te mogen leven. Ja het leven, God geeft toch dat, wat er ook moge komen, we mogen blijven leven; wij zullen alles doorstaan, maar laat ons, laat ons toch in leven...! De volgende dag werd ingezet door de Engelsen met een moordend artille rievuur, urenlang donderden granaten neer op het centrum, het zwaartepunt scheen echter vooral te liggen op het noordelijk gedeelte. De Engelse infan terie, ondersteund door tanks, was de dag tevoren na het trommelvuur de Duitse stellingen in de bossen binnen gedrongen en was er in geslaagd de Duitsers een kilometer terug te drijven. Het waren gevechten geweest van man tegen man met de blanke bajonet. Maar de verdediging der Jerrys was niet ineengestort en dus mokerde de ar tillerie met honderden kanonnen er weer op los, de gehele streek van Over loon tot Venray onder zwaar vuur hou dend. Dien dag werd in Venray ondanks het vuur met koortsachtige haast het opgravingswerk weer voortgezet, het harde werken werd echter niet be loond, men slaagde er niet in de nog bedolven slachtoffers te bevrijden. Men stond machteloos tegen deze gruwzame vernieling, het gebeurde soms dat een granaat-inslag alle vorde ringen van het opgraafwerk te niet deed, doordat met donderend geraas half overeind staande muren instorten en zo de puinmassa nog groter maak ten. Bleven de eerste dag nog gedeelten van ons dorp onbeschadigd, het con centrische vuur over een grote opper vlakte maakte de verwoesting over het gehele dorp compleet. Geen huis zonder gat in muur of dak, ruiten waren bijna allen verbrij zeld door scherven of door luchtdruk, boomtakken lagen afgeslagen, overal verspreid. Zelfs Hensenius, die de bommen rondom zich had zien ont ploffen en kalm met zijn boek in de hand, ongedeerd was blijven staan, verloor zijn stenen hoofd. Het enige standbeeld dat Venray be zat, viel ten offer aan het moordend vuur der 84mm granaten. 's Avonds bereikten de Engelsen na verwoede gevechten in de bossen, het open terrein van weilanden en landerij en, die hen van het noordoostelijk deel van Venray scheiden. De volgen de dag zouden zij trachten met een frontale tankaanval deze ondermijnde velden te doorbreken en dan lag de weg naar Venray open. Veel last ondervonden zij echter van het goed gerichtte 88 mm vuur der moffen, die waarschijnlijk in de hoge toren van de Petrus Banden kerk een uitstekende observatiepost hadden ge vestigd. Typhoons van de tactische lucht macht kregen de opdracht deze voor de moffen zo strategisch gewichtige hoog te radicaal uit te schakelen! Gezicht vanaf het klooster der Paters Franciscanen over de Draalstraat. de huidige Julianasingel. DAT GEBEURDE OP DE GEDENKWAARDIGE DAG VAN ZATERDAG 14 OCTOBER Rustig was de nacht voorbij gegaan, granaten waren er weinig gevallen, wel hadden de moffen onder de bescher ming der duisternis druk gereden met tanks en andere voertuigen. Brachten zij hun zwaar materiaal in veiligheid of stuurden zij versterkingen naar het front. Niemand wist het want in de kelders zijn de geluiden die van buiten komen zo bedrieglijk. Om zes uur in de morgen begonnen de kanonnen reeds hun dagelijks werk, zonder ophouden volgden de inslagen op elkaar, uren ging het zo door; soms even minderend om dan even met nog grotere intensiteit aan te groeien. Het was een zware storm, enige momenten van stilte betekenden het begin van nog hevigere vernielingsvlagen. En weer die bommen, waartegen we zo machteloos waren. Het waren de Typhoons, die in de ene duikaanval na de andere op de Grote Kerk en alles wat daarom heen lag losstormden. De pastorie werd door raketbommen getroffen, de Eindstraat in brand geschoten. Akelig ratelend kwamen de raketten naar beneden, met ongekend doordrin gingsvermogen huizen verpletterend. Maar de grote toren van Petrus Ban den bleef staan, slechts hier en daar vertoonde hij enkele littekens van in geslagen granaten en raketten die op 't meterdikke massiefwerk praktisch geen uitwerking hadden. Zo verliep de morgen. Rondom de Kerk werd alles geleidelijk verpletterd. Een raketbom sloeg dwars door een zijbeuk de kerk in en deed het prachti ge orgel omlaag storten. Even later volgde een duikaanval op het naar het oosten gerichte gedeelte; boven het hoofdaltaar stortte met donderend ge raas de metershoge gewelven omlaag. Door de brand werden vele mensen uit de kelders gedreven, anderen waren hun angst niet meer meester en vlucht ten de straat op, het granaatvuur in, weg moesten ze uit deze hel. Het klooster Jeruzalem bleef gelukkig gespaard met z'n 800 mensen in de kel ders. De aanval op de kerk was mislukt, De Duitsers zaten nog in de toren, rondom de Kerk en Eindstraat een ruï ne.. 's Middags om twee uur kwamen de Britse tanks in beweging, granaten schietend in alle richtingen en vuur spuwend in de Duitse onderkomens. Maar ook de moffen hadden hun voorbereidingen getroffen, zware Ti- gertanks en stukken Pag stonden klaar om de „Churchills" en de „Shermans" te ontvangen. Zo ontstond daar dien middag rond Overloon op de weg naar Venray een tankgevecht van ongekende hevigheid. Getuigden later de meer dan honder den uitgebrande wrakken van Engelse en Duitse tanks niet van deze hevige mechanische strijd, waarbij de inzet was: de toegang tot de sleutelstelling Venray! Onderwijl hernamen de onvermoei bare Typhoons in golven achtereen als maar meer duikaanvallen op de grote stenen reus St. Petrus banden. Met een donderende slag kwam een der grote wijzerplaten naar beneden en dit maal was de ingeslagen raketbom raak. In doodsangst vluchtten de moffen langs de donkere wenteltrap naar beneden, weg uit die hel, in de Paterstraat kwa men zij eerst op adem. Maar nog waren de Typhoons niet uitgeraasd, bij een volgende aanval stortte een der vier kleine zijtorentjes naar beneden en het zou de moffen voor goed onmogelijk gemaakt wor den de toren nog als waarnemingspost te gebruiken. Het waren bange uren voor hen die in de kelder van de kerk en in de buurt daarvan machteloos deze orkaan van ratelend geweld ondergingen; vergele ken hierbij was het concentrische trommelvuur der op en neergaande tanks slechts een onbeduidend vuurge vecht. Machtig, hoewel zwaar gehavend, keek de Petrus Banden nog over zijn land, waarvan hij eeuwen het hart, de polsslag was geweest. Bloedend lag zijn land opengescheurd, maar onge schokt bleef hij waken. Geen vliegtui gen, geen granaten of raketbommen zouden hem verpletteren, maar ron dom hem onderging alles het lot van de totale vernieling. Tegen het invallen van de duister nis volgde een laatste en he vige raketaanval, de apotheose van de dag. Bij tientallen schoten de raket-

Peel en Maas | 1994 | | pagina 15