Donderdag 13 oktober 1994 - Pagina 15
was enkele dagen tevoren naar Horst
overgeplaatst.
In het centrum van het dorp bleek
niets gespaard. De eerste bomaanval
begon op St. Servatius, waar in een
systematische volgorde de wasserij,
daarna enkele paviljoenen geraakt
werden, zo in de richting van het dorp.
Het land tussen Servatius en het
dorp, werd herschapen in een ware
zandwoestijn met een keten van diepe
kuilen er dwars doorheen. Nooit zal ik
de eerste aanblik vergeten van de ver
woeste Grote Straat.
Het is zo heel vreemd wanneer je,
waar voor een uur terug nog de mensen
liepen, nu hopen puin liggen; het is een
eigenaardige gewaarwording als je
denkt dat op de plaats waar nu die ste
nen en brokken puin branden, je voor
een uur terug nog rustig stond te pra
ten. Het treft je diep als je bij een huis
komt, met de grond gelijk gemaakt,
terwijl je weet dat de mensen in de kel
der waren.
Wie voelt niet de radeloze angst van
de jongen die zijn plicht als helper van
de Geneeskundige Dienst deed en thuis
gekomen blijft staan voor verwrongen
balken en muurresten, terwijl moeder
en zusjes daar ergens onder moeten zit
ten. Waar moet dé hulp vandaan ko
men bij de uitgebroken branden, wan
neer de straten verdwenen zijn onder
het puin en geen brandweerwagen er
meer door kan. Wie zal met de wils
kracht van een razende gaan graven
houwen, brokken puin wegtorsen, als
rondom je een regen van granaten
neerkomt. Dan dat vreselijke verhaal
in die eerste ogenblikken na de ve-
schrikking, daar ginds in de
Draalstraat moet iemand verbrand zijn
maar niemand weet wie het slachtoffer
is.
Het vroegere beeld wat Venray bood
voor altijd verdwenen, de brede open
Patersstraat; de gezellige winkelstraat,
de Grotestraat voor de helft met de
grond gelijk gemaakt. Het Paters-
klooster, waar het Duitse zendstation
stond opgesteld aan de achterzijde een
troosteloze ruine; de Draalstraat voor
goed verdwenen; de ene zijde van het
Henseniusplein bestond nog slechts uit
resten verwrongen ijzer en massa's
puin.
De lijn der verwoestingen liep van
Oost naar West van Servatius
loodrecht op het dorp tot bij de bio
scoop Luxor. De etappelinies, die de
Engelsen volgens de BBC hadden ge
bombardeerd bleken dus te liggen ten
zuiden van deze lijn tot de lijn Paters
kerk Langstraat.
Het is begrijpelijk dat menige bittere
verzuchtingen geslaakt werden, want
mén had ons altijd geleerd dat de RAF
de burgerbevolking wel zou sparen.
Deze raid schijnt wel een van de facto
ren in de strijd te zijn geweest, waar
van wij, die nu eenmaal deze strijd lij
delijk moesten ondergaan, de draag
wijdte niet kunnen overzien. Voor ons
onbegrijpelijk. Voor onze bevrijders,
bij het opzetten van hun doorbraak-
plannen, een voor de hand liggende
noodzakelijkheid.
Naderhand zal de generaal, die het
operatieplan opzette, wellicht tot ande
re conclusie gekomen zijn, want ook
hij kende niet alle omstandigheden.
Zeker is, dat onze bevrijders voor een
ontzaggelijke taak stonden om een vij
and die letterlijk achter iedere heg en
haag ieder huis.zich verzette, van ieder
bos een vesting had gemaakt, vernieti
gend te verslaan. En eigenlijk gezien
4t aantal verwoestingen was het doden
aantal bij het bombardement nog aan
de lage kant; helaas kostte deze aanval
aan 35 burgers het leven.
HET LEVEN IN VERWOESTING
EN VERNIELING
Venray was kapot gemokerd, het
centrum van onze plaats verbrijzeld,
maar boven de puinhopen stond nog
steeds zij het gehavend de eeuwenoude
Petrus Banden, als een trouwe waker,
die met ons de hitte van het vuur zou
doorstaan. Onder hem puinhopen,
brokstukken, brandende ruines. Men
sen lagen bedolven, doden en gewon
den lagen tussen de steenbrokken op
straat. Hulp moest er komen, maar
was dit nog mogelijk onder het aan
houdend granaatvuur?.
Mogelijk was het menselijkerwijze
niet, maar daar vroegen de mannen en
de vrouwen die hun plicht kenden niet
naar. Het leven van een ander stond op
het spel. Daar lag een gewonde die
moest naar het ziekenhuis, zelf was je
gelukkig niet getroffen dus helpen. Ja,
de geest was niet gebroken, de geest
van hen, die hun angst overwonnen.
Het was de priester die een stervende
bijstond het was de dokter die, al was
hij alles verloren, de leiding nam bij de
hulp aan gewonden, het was de kerel
die een schop in zijn handen nam en
begon te graven tot hij niet meer kon,
het was de bakker, die zorgde ondanks
de granaten dat er brood was, het was
het meisje dat zojuist nog door de li
nies gekomen, zich aanstonds beschik
baar stelde als verpleegster, het was de
kleine gekrulde broeder van St. Serva
tius die alles durfde, het waren zij die
zorgden voor de gaarkeuken, de man
nen der brandweer, het waren de talrij
ke vrijwilligers, die mee aanpakten, die
niet in de kelders uit angst tot zelfbe
houd wegdoken, maar die allen held-
halftig de consequenties van deze
ogenblikken aanvaarden. De mens was
in gevaar, ieder moment langer wach
ten kon voor hem de dood betekenen,
dus ging je zonder meer, je groef, je
droeg brancards, je hielp gewonden.
TOEN BEGON DE EINDSTRIJD
Helder scheen de zon dien morgen,
en de Spitfires met „het vliegend oog
der artillerie" een langpotig langzaam
vliegende tweedekker deden hun gewo
ne ochtendpatrouilles en verkennin
gen. Dat was zo sedert weken al het be
gin van de dagorde.
Om negen uur was de Parochiekerk,
ondanks het gevaar voor granaatinsla
gen vol met 'n biddende menigte, want
weer werden 9 slachtoffers ten grave
gedragen. In de verte vielen voortdu
rend granaten, maar ook dat hoorde
erbij. Nauwelijks was de rouwdienst
afgelopen of omstreeks half elf begon
nen de inslagen zich aaneen te rijgen
tot een donderende orkaan en langza
merhand kwam het gedonder naderbij,
het onweer van huilende granaten en
ontploffingen werd met de minuut he
viger; iedereen vluchtte, waar hij kon,
zo vlug mogelijk de kelder in.
Dit uur werd het uur der verschrik
king, overal donderslagen boven je,
naast je, akelig huilend gierden ze over
de 25 ponders, de 18 ponders. Het leek
als of boven alle leven uitgeroeid moest
worden en als het even stil was klonk
angstig het loeien van het rondlopende
vee of het janken van een hond. Ik be
vond mij dien morgen buiten het dorp
achter Servatius en de enige schuil
plaats was een gat in de grond. Met ie
dere inslag trilde de bodem en met on
feilbare systematiek kwamen de slagen
dichterbij, dit was het trommelvuur,
dit moest de aanval zijn. Nu zouden de
moffen het toch gaan begeven want
zo'n hel is geen uren te harden.
Dit trommelvuur, deze plotseling
opgestoken orkaan van gegier en ge
donder werd de redding voor Venray
en wel in dubbele zin. Niet alleen be
vonden de inwoners zich allen in de
schuilkelders toen even later het bom
bardement volgde, neen 'n even groot
gevaar - zoniet ernstiger - was door de
aanval voor Venray afgewenteld.
Want de moffen voor wie geen men
selijkheid meer bestond, hadden juist
even voor half elf hun laatste slag wil
len slaan: algehele deportatie der Ven-
rayse mannen tussen 16 en 60 jaar. Zij
kregen slechts gelegenheid om hun
plannen tot dit lugubere drama op een
plaats bekend maken en wel op de Sta
tionsweg in de buurt van het Servatius
gesticht.
Verder zijn de slavendrijvers niet
meer gekomen, het moordend Engelse
trommelvuur vanuit Overloon bracht
hen tot andere gedachten en de Grünen
lieten zich daar, waar het zo warm toe
ging nooit meer zien.
Maar ondanks de afwenteling van dit
dreigende deportatiegevaar bleef de
bloedige hand van Mars naar Venray
wijzen. Dat moest zijn slachtoffer wor
den, totaal zonder mededogen. Nog
achtte hij zijn krachten niet genoeg
aangewend en hij riep de hulp van
doodzaaiende vogels te hulp, die de
laatste hand aan de vernietiging zou
den leggen. Dit was de totale onder
gang, dit was het einde, een bombarde
ment door zware bommenwerpers.
Opeens klonk in de verte tussen het
gedonder der uiteenspattende grana
ten, vliegtuiggeronk. Het monotoom
gebrom der motoren sloeg plots over
tot een loeiend gehuil, steeds nader
De hoek van het Henseniusplein-School-
straat zag er in de na-oorlogse dagen nog
steeds zó uit. Rechts op de achtergrond
het huidige café Hulsman.
kwam het, alsof het je wilde doorbo
ren, dan felle giertonen van omlaag-
denderende projectielen, even later
schokkende explosies; keldermuren
gingen op en neer, zwart en donker
van het neervallend puinstof en
steeds maar weer dat alles doordrin
gend gehuil gevolgd door vreselijke
slagen. Alles werd duister, in doods
angst kropen de mensen in de kelders
tegen elkaar, grepen iets vast, een stoel
een fles, een vat, als het maar houvast
gaf. De handen stijf van angst stijf
voor het gelaat, een moeder klemde
haar kleine kind aan de borst. Samen
met haar kind zou zij bedolven worden
onder neerstortend puin, haar kind
verdedigend tegen verpletternde steen-
brokken, zo werden zij later paars
blauw verstikt in het puin gevonden.
Alles scheen vernietigd te worden in
deze ogenblikken. Machteloos lagen
wij mensen ineen, geen kelder van be
ton was bestand tegen deze vreselijke
explosies.
Tussen de slagen en het neerdonde-
ren van puinbrokken klonken de gebe
den van de hulpeloze mens overgele
verd aan deze hel van vuur en dood. In
hun doodsangst baden zij tot god, tot
Maria, zagen zij in een flits hun leven
voor zich, alles wilden ze beloven,
maar God laat ons toch leven. Voor
velen werd het hun laatste gebed en
met de handen ineengewrongen van
angst gingen zij over naar een nieuw le
ven.
Nog was deze hel niet ten einde, een
nieuwe aanval volgde, weer doken loei
ende machines neer op de reeds donke
re zwarte rookmassa, die Venray
moest zijn. Weer gierden zij pijlsnel
omlaag, de 500 kg bommen die alles
doorbraken waartegen niets bestand
was. Een voltreffer betekende onher
roepelijk de dood. De dood aan het be
gin der bevrijding, de dood die nu voor
iedereen kon komen, of je jong was of
oud, of je geld had of straatarm was.
'T was eender in deze ogenblikken. Al
le schijn viel van je af, en in die ogen
blikken bracht de dreiging van de dood
je tot zuivere grootte of armzalige
kleinheid terug. Je voelde je niet meer
hoger dan de ander, die nu daar in
doodsangst naast je lag, hij was een
mens, dat was alles. Die ogenblikken
van onmiddelijk doodsgevaar, ze zijn
zo helder, zo heel scherp staat je hele
leven voor je, je ziet je eigen fouten zo
goed in en belooft God in vurig gebed
dat 't zo heel anders zal worden als Hij
maar het leven beschermt.
Deze ogenblikken, momenten van
vreselijke angst, soms ook van diepe
genade. Het is zoals later eens een En
gelse soldaat mij vertelde - hij studeer
de voor Anglikaans priester - in het he
vigst granaatvuur, wanneer je buiten in
een gat of greppel op je dood ligt te
wachten, bid ik zo veel, je voelt je zo
heel dicht bij God, je staat op het punt
naar Hem toe te gaan en dat schenkt!
het vredige gevoel van rust en veilig
heid, midden in de dodelijkste geva-i
*en. Ogenblikken van diepe genade, als
je katholiek bent en weet dat Jezus
Christus bij je is, is dat Hij zo heel
dicht bij je is, wat kan deze gedachte
dan niet een kracht en sterkte geven
om je over de zo natuurlijke eerste
angsten heen te brengen.
werd het dag. 12 October, hij staat in
onze harten geschreven als iets vrese
lijks en iets verlossends, hij bracht een
einde aan de afmattende spanning
want
Het St. Annagesticht werd onnoemelijk
zwaar getroffen.
VENRAY WERD VERNIETIGD
Dit vreselijke bombardement werd
uitgevoerd om Venray als spil van het
gehele front te vernietigen. De opzet
slaagde volkomen, Venray was vernie
tigd, evenwel de Duitser niet, want hij
was niet in Venray, hij was reeds lang
vertrokken. Het Duitse hoofdkwartier
Bergen puin, waar tussen menig
meubilair en huisraad, was maandenlang
de aanblik van Venray.
Toen de avond viel waren reeds ve
len uit de puinhopen bevrijd en helaas
talrijke slachtoffers geborgen, maar
onder de ontzaggelijke steenmassa's
moesten nog veel doden liggen. Het
was echter een hopeloos werk, onder
het voortdurend granaatvuur. Met het
invallen van de duisternis moest het
opgravingswerk gestaakt worden, ge
bruik van licht - hier en daar was nog
een petroleum lamp - werd noch door
de moffen noch door de Tommys geto
lereerd, want aanstonds regende het
granaten neer op de bewuste plaats.
Het was een angstige avond, rood
smeulende puinhopen, de straten be
zaaid met stenen, balken omwoeld van
bom en granaattrechters, terwijl pa
trouillerende moffen een voortdurend
gevaar betekenden. Het kanonvuur dat
de gehele dag aanhoudend sterk was
geweest, hield met de duisternis plotse
ling op, en het werd akelig stil.
Af en toe werd in de verte tussen
Venray en Overloon het ratelen van
een mitrailleur gehoord, uit de kelders
klonken gedempte stemmen van men
sen, die in het donker op elkaar gepakt
zich een slaapplaats trachtten in te
richten, overigens heerste een benau
wende stilte.
Met regelmatige tussenpozen ver
brak het brullend geloei van de nevel
werper, hel rood vurend, de rust, maar
ook dat hield op. Alle brandende beel
den der herinneringen aan de ver
schrikkingen van de afgelopen dag de
den je toch denken dat je in de vuurli
nie lag.
Waarom ben ik gespaard gebleven,
waarom viel de bom juist naast ons
huis, waarom werden die evacués uit
Overloon die al zoveel geleden hadden,
verbrijzeld en bedolven in die kelder en
waarom vonden zij juist daar hun
dood?.
En wie was die morgen aan de beurt;
was het niet dat wij allen de doden
reeds bij ons droegen, want een bom,
een granaatscherf of een kogel en dan
was het gebeurt. Was het dan maar een
legende, dat St. Oda Venray zou be
hoeden voor pest, hongersnood en
oorlog? Had God ons dan verlaten, liet
Onze Lieve Vrouwke van Oostrum
naar wien Venray al in vrijheid had
willen gaan, ons dan in de steek. Wat is
eigenlijk het leven, en wat is eigenlijk
de dood? Welk een geluk ons geloof,
nu je weet, dat, al word je geroe
pen, je leven overgaat in een ander
heilzamer leven? Waarom kunnen de
mensen nu zo goed bidden, hoor eens
hoe dat rozenhoedje met aandacht en
innigheid wordt gebeden! Waarom
geeft het al de mensen zulke gerustheid
en moed. God heeft hen niet verlaten,
O.L. Vrouwke is heel dicht bij hen, de
dood is niet het einde maar slechts het
begin van een nieuw leven.
Deze overdenkingen na de verschrik
kingen van die vuurhel, maken iemand
wonderlijk rustig. En als het morgen
jouw beurt is, zou je dan durven gaan,
zoals je bent zoals je altijd bent ge
weest. Een gevoel van angst, van
schuldbewustzijn komt in je op Wat
was je altijd afgunstig op het geluk van
een ander, wat was je trots op jezelf
om je vermeende prestaties, wat was je
fier, wat was je een egoist en blind
voor de nood van een ander. Wat voel
de je je voortreffelijk en eigenlijk
waarom? Zijn wij niet allen gelijk? Wij
mensen als we voor de dood staan
vraagt hij niet naar je bekwaamheden,
vraag hij of je arm of rijk bent? Je
voelt je zo machteloos klein worden,
heel nietig bij dat gebeuren van deze'
frontdag. En zijn er zo niet miljoenen
geweest aan die fronten, in de witte
steppen van 't Russische winterland,
in de verschroeiende zandwoestijnen
rond Alemein?
Waarom voeren wij mensen eigen
lijk deze medogenloze strijd tegen
elkander, waarom vernietigen wij el
kaar, terwijl wij mensen zo beschaafd
heten?
Zijn wij beter dan die wilden in het
oerwoud, die nooit hoorden van een
bom, die nooit een Typhoon zagen
duiken, die nooit een shrapner zagen
uiteen spatten?
Hoe mooi kon de wereld niet zijn als
alle waren zoals die helden van van
daag, die zichzelf uitschakelden en al
leen hun evenmens wilden helpen. Ja
de nood bracht velen die vroeger el
kaar belasterden, het licht niet in de
ogen gunden, bij elkaar.
Zij hebben leren beseffen, dat wij
mensen elkaar nodig hebben Wat voel
de ik mij niet van allen verlaten in die
bomtrechter tijdens dit trommelvuur
en hoe blij was ik toen in de verte ie
mand haastig aan kwam rennen.
Zou dat geval van saamhorigheid,
die bereidheid om alles met elkaar te
delen, om over alle kleinigheden heen
te stappen zou dat, als eenmaal dit lij
den voorbij was, blijven.
Zouden wij allen dan betere mensen
worden, zouden wij ons dan houden
aan de woorden van berouw en aan die
goede voornemens die we vandaag in
het gezicht van de dood hadden ge
maakt.
Zou Venray, ondanks al deze ver
woestingen, ondanks de smartelijke
verliezen van zovele dierbaren uitein
delijk niet veel kunnen winnen, zou het
leven wanneer dit eenmaal voorbij was
niet mooier kunnen zijn. Wij hadden
nu toch leren beseffen wat een rijkdom
het is, te mogen leven. Ja het leven,
God geeft toch dat, wat er ook moge
komen, we mogen blijven leven; wij
zullen alles doorstaan, maar laat ons,
laat ons toch in leven...!
De volgende dag werd ingezet door
de Engelsen met een moordend artille
rievuur, urenlang donderden granaten
neer op het centrum, het zwaartepunt
scheen echter vooral te liggen op het
noordelijk gedeelte. De Engelse infan
terie, ondersteund door tanks, was de
dag tevoren na het trommelvuur de
Duitse stellingen in de bossen binnen
gedrongen en was er in geslaagd de
Duitsers een kilometer terug te drijven.
Het waren gevechten geweest van man
tegen man met de blanke bajonet.
Maar de verdediging der Jerrys was
niet ineengestort en dus mokerde de ar
tillerie met honderden kanonnen er
weer op los, de gehele streek van Over
loon tot Venray onder zwaar vuur hou
dend.
Dien dag werd in Venray ondanks
het vuur met koortsachtige haast het
opgravingswerk weer voortgezet, het
harde werken werd echter niet be
loond, men slaagde er niet in de nog
bedolven slachtoffers te bevrijden.
Men stond machteloos tegen deze
gruwzame vernieling, het gebeurde
soms dat een granaat-inslag alle vorde
ringen van het opgraafwerk te niet
deed, doordat met donderend geraas
half overeind staande muren instorten
en zo de puinmassa nog groter maak
ten.
Bleven de eerste dag nog gedeelten
van ons dorp onbeschadigd, het con
centrische vuur over een grote opper
vlakte maakte de verwoesting over het
gehele dorp compleet.
Geen huis zonder gat in muur of
dak, ruiten waren bijna allen verbrij
zeld door scherven of door luchtdruk,
boomtakken lagen afgeslagen, overal
verspreid. Zelfs Hensenius, die de
bommen rondom zich had zien ont
ploffen en kalm met zijn boek in de
hand, ongedeerd was blijven staan,
verloor zijn stenen hoofd.
Het enige standbeeld dat Venray be
zat, viel ten offer aan het moordend
vuur der 84mm granaten.
's Avonds bereikten de Engelsen na
verwoede gevechten in de bossen, het
open terrein van weilanden en landerij
en, die hen van het noordoostelijk
deel van Venray scheiden. De volgen
de dag zouden zij trachten met een
frontale tankaanval deze ondermijnde
velden te doorbreken en dan lag de weg
naar Venray open.
Veel last ondervonden zij echter van
het goed gerichtte 88 mm vuur der
moffen, die waarschijnlijk in de hoge
toren van de Petrus Banden kerk een
uitstekende observatiepost hadden ge
vestigd.
Typhoons van de tactische lucht
macht kregen de opdracht deze voor de
moffen zo strategisch gewichtige hoog
te radicaal uit te schakelen!
Gezicht vanaf het klooster der Paters
Franciscanen over de Draalstraat. de
huidige Julianasingel.
DAT GEBEURDE OP DE
GEDENKWAARDIGE DAG VAN
ZATERDAG 14 OCTOBER
Rustig was de nacht voorbij gegaan,
granaten waren er weinig gevallen, wel
hadden de moffen onder de bescher
ming der duisternis druk gereden met
tanks en andere voertuigen.
Brachten zij hun zwaar materiaal in
veiligheid of stuurden zij versterkingen
naar het front. Niemand wist het want
in de kelders zijn de geluiden die van
buiten komen zo bedrieglijk.
Om zes uur in de morgen begonnen
de kanonnen reeds hun dagelijks werk,
zonder ophouden volgden de inslagen
op elkaar, uren ging het zo door; soms
even minderend om dan even met nog
grotere intensiteit aan te groeien. Het
was een zware storm, enige momenten
van stilte betekenden het begin van nog
hevigere vernielingsvlagen.
En weer die bommen, waartegen we
zo machteloos waren.
Het waren de Typhoons, die in de
ene duikaanval na de andere op de
Grote Kerk en alles wat daarom heen
lag losstormden. De pastorie werd
door raketbommen getroffen, de
Eindstraat in brand geschoten.
Akelig ratelend kwamen de raketten
naar beneden, met ongekend doordrin
gingsvermogen huizen verpletterend.
Maar de grote toren van Petrus Ban
den bleef staan, slechts hier en daar
vertoonde hij enkele littekens van in
geslagen granaten en raketten die op
't meterdikke massiefwerk praktisch
geen uitwerking hadden.
Zo verliep de morgen. Rondom de
Kerk werd alles geleidelijk verpletterd.
Een raketbom sloeg dwars door een
zijbeuk de kerk in en deed het prachti
ge orgel omlaag storten. Even later
volgde een duikaanval op het naar het
oosten gerichte gedeelte; boven het
hoofdaltaar stortte met donderend ge
raas de metershoge gewelven omlaag.
Door de brand werden vele mensen
uit de kelders gedreven, anderen waren
hun angst niet meer meester en vlucht
ten de straat op, het granaatvuur in,
weg moesten ze uit deze hel. Het
klooster Jeruzalem bleef gelukkig
gespaard met z'n 800 mensen in de kel
ders.
De aanval op de kerk was mislukt,
De Duitsers zaten nog in de toren,
rondom de Kerk en Eindstraat een ruï
ne..
's Middags om twee uur kwamen de
Britse tanks in beweging, granaten
schietend in alle richtingen en vuur
spuwend in de Duitse onderkomens.
Maar ook de moffen hadden hun
voorbereidingen getroffen, zware Ti-
gertanks en stukken Pag stonden klaar
om de „Churchills" en de
„Shermans" te ontvangen.
Zo ontstond daar dien middag rond
Overloon op de weg naar Venray een
tankgevecht van ongekende hevigheid.
Getuigden later de meer dan honder
den uitgebrande wrakken van Engelse
en Duitse tanks niet van deze hevige
mechanische strijd, waarbij de inzet
was: de toegang tot de sleutelstelling
Venray!
Onderwijl hernamen de onvermoei
bare Typhoons in golven achtereen als
maar meer duikaanvallen op de grote
stenen reus St. Petrus banden. Met een
donderende slag kwam een der grote
wijzerplaten naar beneden en dit maal
was de ingeslagen raketbom raak. In
doodsangst vluchtten de moffen langs
de donkere wenteltrap naar beneden,
weg uit die hel, in de Paterstraat kwa
men zij eerst op adem.
Maar nog waren de Typhoons niet
uitgeraasd, bij een volgende aanval
stortte een der vier kleine zijtorentjes
naar beneden en het zou de moffen
voor goed onmogelijk gemaakt wor
den de toren nog als waarnemingspost
te gebruiken.
Het waren bange uren voor hen die
in de kelder van de kerk en in de buurt
daarvan machteloos deze orkaan van
ratelend geweld ondergingen; vergele
ken hierbij was het concentrische
trommelvuur der op en neergaande
tanks slechts een onbeduidend vuurge
vecht.
Machtig, hoewel zwaar gehavend,
keek de Petrus Banden nog over zijn
land, waarvan hij eeuwen het hart, de
polsslag was geweest. Bloedend lag
zijn land opengescheurd, maar onge
schokt bleef hij waken. Geen vliegtui
gen, geen granaten of raketbommen
zouden hem verpletteren, maar ron
dom hem onderging alles het lot van de
totale vernieling.
Tegen het invallen van de duister
nis volgde een laatste en he
vige raketaanval, de apotheose van
de dag. Bij tientallen schoten de raket-