Wind- en watermolens
binnen de gemeente Venray
van den Munckhof
PEEL EN MAAS
Donderdag 19 januari - Pagina 7
isW jj
ïet BpilyK£X
T1!
■hjjv dr.' wiens
JëwüS^sssSs3E3k:-V T2-' -
De standaardmolen
Zowel de Bossche molen als de
Leunse molen (tot 1775) waren
standaardmolens. Dit molentype is
het oudste molentype van de
windmolens en de standaardmolens
werden ook wel kastmolens genoemd,
want het eerste wat bij dit type
opvalt is het grote kastvormige
houten bouwwerk (molenhuis), dat
rust op een kleine onderbouw. De
vierkante ,,kast" kan draaien op een
zware houten spil - de standaard - die
gedeeltelijk in de kast is ingebouwd,
waardoor het gehele molenhuis
gedraaid kan worden, zodat bij elke
windrichting de wieken recht op de
wind gezet kunnen worden.
De standaard berust op een
onderstel - bestaande uit zware
dubbele schoren en kruisbalken, die
de standaard tevens in zijn verticale
stand houden. Bij sommige molens is
dit dragende onderstel duidelijk
zichtbaar en men spreekt dan van een
open standaardmolen, de meeste
molens van dit type werden van
onder geheel of gedeeltelijk afgedekt:
de gesloten standaardmolen, die de
molenaar de beschikking gaf over een
kleine bergruimte. De Bossche molen
was een gesloten standaardmolen.
Het molenhuis van een standaard
molen was uitsluitend werkruimte en
in het molenhuis bevond zich het
maalwerk, dat meestal verdeeld was
over twee verdiepingen (zolders) en
meestal was het maalwerk verdeeld
over deze twee zolders: op elke zolder
een maalstoel.
Via een buitentrap bereikte de
molenaar het binnenste van de molen
en via een staart kon het gehele
molenhuis op de wind gedraaid
worden. Uit de standaarmolen heb
ben zich verschillende molentypen
ontwikkeld, maar een bespreking
hiervan valt buiten het kader van
deze artikelen-serie. De Bossche- en
Leunse molen te Venray werden in
het begin van deze eeuw gesloopt; de
Leunse molen - aanvankelijk een
houten standaardmolen - werd in
1775 door een brand vernield en bij
de herbouw vervangen door een
stenen molen. Standaardmolens kan
men thans o.a. nog aantreffen in
Kessel (St. Antoniusmolen), te Bae-
xem (Aurora), Stramproy (st. Jans
molen) en Beegden.
De Bossche molen
Deze houten standaardmolen was
gelegen in wat nu de Molenklef heet,
dichtbij de Westsingel, waar de
Hagel weg zijn hoogste punt bereikt
Molen Nooit Gedacht is een
van de laatste molens in de ge
meente Venray. De stichting
restauratie Molen,Nooit Ge
dacht geeft ten behoeve van
de restauratie van deze molen
certificaten uit, waarmee U
een onderdeel van deze molen
symbolisch kunt kopen en zo
doende uw steentje bij kunt
dragen aan de restauratie.
Voor meer inlichtingen:
04786-586
In een rekening van het graafschap
Gelre uit de jaren 1532-1534 wordt
van Venray vermeld, de molen in het
bos en ook is er dan sprake van de
molen te Loenen (Leunen). Van deze
twee banmolens is de Bossche molen
de oudste. In 1559 kwam de molen in
het bezit van de Grote Kerk te Venray
en een bericht uit 1600 vermeldt, dat
de Bossche molen werd verpacht voor
28 malder rogge en 183 daalers. In
1800 werd de molen door een storm
zwaar beschadigd, maar spoedig
hersteld. Een bericht uit 1822
vermeldt, dat de molen twee paar
molenstenen heeft: één voor het
malen van rogge en één voor het
malen van boekweit. In 1840 pachtte
Peter Gitzeis uit Venray de Bossche
Molen, maar hij was een bepaalde
tijd tegelijkertijd pachter van de
Leunse molen, voor resp. 660,- en
680,-.
Verkoop molens
In 1868 klaagde het kerkbestuur,
dat de Bossche molen ruim een derde
van zijn gemaal had verloren door de
bouw van een nieuwe windmolen in
1867 te Merselo. Economisch ging het
de beide molens in bezit van de Grote
Kerk, blijkbaar steeds minder goed;
het kerkbestuur besloot beide molens
te verkopen en als argumenten
werden aangevoerd: de toegenomen
concurrentie van andere (nieuw
gebouwde modernere) molens en het
ontbreken van molenaarshuizen bij
de beide molens. Het kerkbestuur
kreeg van de kerkelijke autoriteiten in
Roermond en Rome toestemming de
beide molens te verkopen. In 1878
ging de Leunse molen voor een
bedrag van 14.320,- in particuliere
handen over en op 11 oktober 1880
kwam de Bossche molen onder de
hamer; ze werd verkocht voor 4.700
en ze werd aangekocht door de
veearts Laurensse te Venray. Deze
overleed in 1885 en zijn zoon Peter
zette het molenbedrijf voort.
Verplaatsing Bossche molen
In 1889 verzocht de weduwe
Laurensse het gemeentebestuur de
molen te mogen afbreken en te
verplaatsen naar een haar toebeho
rend perceel op de Kemp, op het
tegenwoordige Kennedyplein, vroeger
Molenplein genoemd. Dit vond plaats
en de molen, die intussen de naam St.
Annamolen had gekregen, werd op 1
juni 1901 eigenom van Théophile
Hoedemakers, die aan de Langstraat
een bakkersbedrijf uitoefende. Na
zijn overlijden hield zijn weduwe -
met behulp van de kinderen - de
molen nog enige tijd draaiende maar
in 1919 werd besloten er een streep
onder te zetten. De nieuwe mulder
eigenaar werd de uit Haelen af
komstige Grad Stoks, maar blijkbaar
was de St. Annamolen niet meer
rendabel; Stoks verkocht de molen en
nam op 1 april 1921 de stoomzagerij
en maalderij van J. Claessens-Wijn-
hoven aan de Leunseweg over. In
1937 nam Grad Stoks de St.
Petrusmolen over van de fam.
Gitzels... De St. Annamolen werd
gesloten; de molen was aangekocht
door Peter Joh. Poels uit Venray, die
de molen in de zomer van 1923 liet
slopen. Aan het bestaan van Venray's
oudste windmolen was een einde
gekomen...
De Leunse molen
De Leunse molen - niet te
Pentekening van Molen Nooit gedacht te Merselo rond 1950
BOEK- EN KANTOORBOEKHANDEL
GROTESTRAAT68 - 5801 BH VENRAY - TELEFOON 04780-82727
Heerlijke rechten
Bij de bespreking van molens van
vóór 1800 is vaak sprake van de
zogenaamde heerlijke rechten, waar
toe ook het molen- en stuwrecht
behoorden. Het qprichten van een
molen was afhankelijk van de
landsheer en met het molenrecht was
verbonden het stuwrecht; het recht
om het water van een beek of riviertje
om het rad van een watermolen aan
te drijven, om een molen te laten
werken. Tot de heerlijke rechten
behoorden óók het maal-,vis-,jacht
en veerrecht. De heerlijke rechten
kwamen in het bezit van de „Heer"
van de heerlijkheid plattelandsge
meente) - doorgaans de kasteelheer -
en de eenmaal verkregen heerlijke
rechten werden beschouwd als een
zakelijk recht, dat een deel uitmaakte
van iemands vermogen; de rechten
waren erfelijk en verkoopbaar.
Afschaffing
De verpachting van de molen(s),
het veer, de jacht en de visserij
binnen de heerlijkheid leverde de
betreffende adellijke familie goede
inkomsten op. De molens binnen de
heerlijkheid waren ban- of dwang-
molens en de inwoners van de
heerlijkheid waren verplicht hun
graan daar te laten malen.
In 1798, onder het Franse bewind,
werden de heerlijke rechten en de
maalplicht afgeschaft...maar de kas
teelheer bleef als grootgrondbezitter,
eigenaar van vele boerderijen en
eigenaar van de molens toch een
uitermate belangrijk persoon binnen
de in de Franse tijd opgerichte
gemeenten. Het molen- en stuwrecht
werd in de wetgeving vastgelegd en in
dit opzicht kregen de provinciale
besturen een grote invloed. De Franse
tijd maakte weliswaar 'n einde aan de
maalplicht; iedereen werd vrij naar de
molenaar van zijn keuze te gaan. Ook
was er in beginsel de vrijheid om een
nieuwe molen op te richten, maar
deze vrijheid werd sterk beperkt door
de bevoegdheden van het proviniciaal
bestuur op het gebied van de
waterhuishouding, waaronder de af
watering.
Watermolens belemmeren afwatering
Voor de oprichting van een molen
was de toestemming van de overheid
nodig en aan de oprichting ervan
werden allerlei voorwaarden verbon
den. Zo kwam bijvoorbeeld het recht
om de stuwpeilen van de watermolens
vast te stellen bij de provincie te
liggen. Deze kregen hiermee een
machtig wapen in handen in de strijd
tegen de watermolens, die een
verbetering van de afwatering in de
weg stonden of de boeren waterover
last bezorgden. Later in de negen
tiende en twintigste eeuw werden
i overal waterschappen opgericht, be
last met de zorg voor de waterhuis
houding en het gebruik van de
watermolens werd via omvangrijke
reglementen aan scherpe bepalingen
onderworpen.
Toch bleven de watermolens
i functioneren, ondanks allerlei be
perkingen. In de praktijk kwam het
er op neer, dat - ter verbetering van
de afwatering - de molen- en
stuwrechten werden afgekocht; in het
voorafgaande werd dit voor wat
betreft de binnen de gemeente Venray
gelegen watermolens reeds beschre
ven.
De ondergang van de watermolens
Uit het voorafgaande zal duidelijk
zijn, waarom reeds in de negentiende
eeuw de ondergang van de watermo
lens werd ingeluid en waarom
anderzijds de nieuw gestichte molens
na 1800 vooral windmolens waren,
die aan minder beperkende maatre
gelen onderhevig waren.
Veel watermolens zijn verdwenen
en in dit opzicht stelt K Nijhof in het
boek „Watermolens in Nederland" -
het standaardwerk over de watermo-
lens in ons land - terecht: „In de
oorlogsjaren van W.O.2 werden
-door schaarste aan energie- verschil
lende wind- en watermolens in
gebruik genomen, maar de opleving
was van korte duur... Na de oorlog
werden ze weer stilgelegd of meteen
maar afgebroken. Dat er toch nog
enige tientallen molens bewaard zijn
gebleven, is beslist niet alleen aan de
overheid te danken; particuliere
eigenaars met goede wil, heemkun
dige organisaties, molenverenigingen,
zij allen hebben na de oorlog vaker
tegen dan met de overheid gestreden
om de watermolens te behouden. Of
beter gezegd; overheden, want „de
i overheid" heeft vele gezichten. Zo
hebben provinciale waterstaatsdien
sten een heel andere kijk op de
watermolens dan de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg en sommige
gemeenten; maar al te vaak een
volstrekt tegenovergestelde mening"..
„Om watermolens te behouden is een
i nieuwe bestemming of functie nodig.,
en een overzicht levert dan een bonte
verscheidenheid aan nieuwe functies
op, die vanuit het behoud van de
watermolens gezien allemaal hun
I voor- en nadelen hebben
Stichting nieuwe windmolens
De stichting van nieuwe windmo
lens vond in Noord-Limburg vooral
plaats gedurende de tweede helft der
negentiende eeuw. Hierbij hebben
zeer zeker een grote rol gespeeld de
j uitbreiding van het cultuurland als
gevolg van toenemende ontginning
van woeste gronden, maar ook het
feit, dat de bouw van een nieuwe
windmolen een kostbare investering
was. Bijvoorbeeld binnen de gemeen
te Bergen waren de twee bestaande
(wind)molens in handen van adellijke
families en de kasteelheren stichtten
aanvankelijk binnen de uitgestrekte
gemeente Bergen nó 1800 geen nieuwe
windmolens, omdat dit concurrentie
betekende voor de bestaande molens.
Eerst toen door het particulier
initiatief n£ 1850 binnen de gemeente
nieuwe molens werden opgericht,
ging de kasteelheer van Well er toe
over een nieuwe windmolen op te
richten te Bergen en de oude
windmolen te Well te vervangen door
nieuwbouw. Binnen de gemeente
Venray (in de Franse tijd was de
nieuw gestichte gemeente vergroot
met de voormalige heerlijkheid Oirlo
en een gedeelte van de voormalige
heerlijkheid Geysteren-Spraeland)
waren de Bossche Molen en de
Leunse Molen reeds eeuwenlang in
het bezit van de Grote Kerk, die
zodoende verzekerd was van bepaalde
vaste inkomsten. In hoeverre dit
gedurende de eerste helft der
negentiende eeuw van invloed is
geweest om vergunningen voor nieuw
te stichten windmolens te weigeren is
niet bekend. In 1819 werd nabij Klein
Oirlo een nieuwe windmolen in
gebruik genomerf, maar deze molen
was op grote afstand van de beide
Venrayse windmolens gelegen... en
gedurende de eerste helft der
negentiende eeuw werden er door
particulieren binnen de gemeente
Venray geen nieuwe windmolens
opgericht...
Vergunning aanvankelijk geweigerd
In 1853 verzocht Johannes Gitzels
uit Venray de gemeentelijke overheid
hem vergunning te verlenen voor de
bouw van een windmolen op de
Kemp. Op 18 October 1853 werd zijn
verzoek in de gemeenteraad van
Venray besproken en de voorzitter,
burgemeester Esser, stelde, dat er in
de gemeente reeds drie watermolens
en drie windmolens in werking
waren, waarvan er twee nabij het
dorp Venray waren gelegen (de
Bossche- en Leunse molens). „De
kerk moet hoofdzakelijk uit de
opbrengst van de molens worden
onderhouden" verklaarde de voorzit
ter verder en het bevreemde hem dan
ook dat er door een particulier een
verzoek tot de bouw van een nieuwe
molen was ingediend. De raad
beschikte afwijzend op het verzoek
van Gitzels. In 1855 diende Gitzels
opnieuw een verzoek in tot de bouw
van een windmolen, nu niet meer op
de Kemp, maar op een perceel
gelegen aan de Enge Steeg, noordelijk
van „In de Wieën". De vergunning
werd nu wel verleend en op 4
september 1855 werd toestemming
gegeven voor de bouw van een koren-
en oliemolen, die gebouwd werd door
de Venrayse molenbouwers, de
gebroeders Wijnhoven.
verwarren met de in 1893 gebouwde
Catharinamolen aan de zuidzijde van
Leunen - was gelegen aan de
Molenhofweg tussen Leunen en
Venray op ongeveer 100 m ten oosten
van de zuivelfabriek. In 1918 werd de
molen gesloopt.
Rond 1560 kwam de molen in bezit
van de Grote Kerk te Venray, die ook
de Bossche molen bezat. Uit de
kerkrekening van 1713 blijkt, dat er
bij de Leunse molen ook een
rosmolen was gelegen; in 1747 werd
de rosmolen verkocht en gesloopt. In
1775 werd de Leunse molen, een
houten standaardmolen, door brand
verwoest; bij de herbouw werd er een
stenen molen opgericht.
Modernisering molen
In 1857 deed het kerkbestuur flinke
investeringen in de Leunse molen. Er
werd een olieslagmolen ingebouwd,
gevolgd door een stoommachine. In
1871 werd een looi- of schorsmolen
ingebouwd, van belang voor de in
Venray in die tijd gevestigde
leerlooierijen. Toch leverde de gedane
investeringen niet het verwachte
resultaat op: in 1878 werd de stoom-
en windmolen, die als graan-, olie- en
runmolen fungeerde, verkocht aan de
gebroeders Antoon en Jacob Lem-
men uit Venray.
In de nacht van 12 op 13 augustus
1887 brandde de molen van binnen
geheel uit. In 1899 deden de
gebroeders Lemmen de molen weer
van de hand, maar de nieuwe
molenaar Jan Leijendeckers had
blijkbaar ook niet de wind in de
zeilen; er was een grote concurrentie,
die nog versterkt werd door de in
1904 te Venray-Heide gebouwde St.
Josebhmolen.
coöperatieve windmolen
Toen bleek, dat de molen bij de
publieke verkoop slechts 4000,—
zou opbrengen, besloot het kerkbe
stuur van de Grote Kerk, de molen
voor de prijs van 6000,—, het
bedrag, dat zij als hypotheek op de
molen had uitstaan, weer aan te
kopen. In 1917 werd een coöperatie
opgericht, waarbij de meeste Leunse
agrariërs zich aansloten, de coöpera
tie had de naam „De Eendracht", er
kwam een molenaar in dienst van de
coöperatie en de Leunse molen werd
voor een bedrag van 275," per jaar
gepacht van de Grote Kerk. Dat de
concurrentie groot was, blijkt uit het
feit, dat in 1918 vier Venrayse
molenaars te weten: J. Michels, J.
Direcks (Koonings), J. Gitzels en M.
van Aarssen de molen van de Grote
Kerk kochten. In juni 1918 begonnen
ze eigenhandig de molen te slopen.
De laatste molenaar in dienst van de
coöperatie was in 1911 welkom
geheten met een fraai versierde molen
en tussen de versiering was een
opschrift aangebracht: „Velen zag ik
komen, velen zag ik gaan; en ik de
oude molen blijf pal hier staan; al
worden mijn wieken oud, ik word
nog steeds niet moe; en ik roep mijn
nieuwe meester een hartelijk welkom
toe"...
Aan het bestaan van de tweede
eeuwenoude windmolen te Venray
was in 1918 een einde gekomen en het
„pal staan" van de molen had niet
lang geduurd.
(wordt vervolgd)
Op 29 juni
1856 - op de feestdag van de apostel
Petrus- werd de molen in gebruik
genomen en ze kreeg de officiële
naam St. Petrusmolen, alhoewel de
molen in de volksmond meestal de
„Gitzelsmolen" en later toen er een
nieuwe eigenaar was „De Stoks-
molen" werd genoemd. Waarom in
1855 zo kort na het weigeren van de
aanvraag in 1853, wel een vergunning
werd verleend voor de bouw van
betreffende molen kan uit de
ambtelijke stukken niet worden
opgemaakt, vermeldt W. Willemsen
in een artikel over de St. Petrus
molen.
De Militaire Topografische kaart
van ca. 1850 geeft de landschappe
lijke situatie van die tijd goed weer en
op bijgaand kaartje is Venray e.o.
aangeduid. Rond Venray en de
verschillende buurtschappen lag ak
kerland (wit op de kaart). Met LB is
het dal van de Loobeek en met OB
het dal van de Oostrumse beek
aangeduid. De lager gelegen beekda
len waren deels moerassig, deels als
weiland in gebruik.
Ten westen van de dorpskern van
Venray lag een uitgestrekt stuifzand-
gebied (In de Berg), een ander
stuifzandgebied lag ten noorden van
de dorpskern, den Brabander. Op
bijgaand kaartje staan de twee
eeuwenoude Venrayse windmolens
weergegeven: de Bossche Molen (1)
en de Leunse Molen (2). De laatse
molen was gelegen aan de rand van
het dal van de Oostrumse beek.
Tussen het Loobeekdal en de
genoemde stuifzandgebieden lagen
uitgestrekte heidevelden.
DE BRUYN VENRAY
TeL 83127