Ach en wee met enkel AOW
Vlasbouw en -bewerking
Politierechter
PULS
Effectieve hulp
verlening schiet
tekort
VRIJDAG 16 JANUARI 1970 No. 3
EEN EN NEGENTIGSTE JAARGANG
IS
I GOEDKOPER I
DAN U
DENKT
PEEL EN MAAS
is
GOEDKOPER I
DAN U
DENKT
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF NV. VENRAY WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 2727 GIRO 1050652 «CCrVDLMU V VJWfl VCINnHT WIVIOincrxCIN
ADVERTENTIEPRIJS 13 el per mm. ABONNEMENTS
PRIJS PER KWARTAAL 2.25 (buiten Venray 2.50)
Tussen theorie en praktijk ligt
soms een hemelsbreed verschil. Zo
dat ergens het geval is, dan geldt
dat wel ten aanzien van de zieken
fondspremie voor* bejaarden. Men
heeft daarvoor een nieuwe regeling
uitgedokterd en die zou er dan op
neerkomen, dat voor de laagste in
komens de premie wel met 20 tot 30
procent wordt verlaagd. Dat is in
feite ook zo. Wie als boven 65-jarige
een inkomen heeft van niet meer
dan 5670,— per jaar, waar de
A.O.W.-uitkering dit jaar zo onge
veer op neer zal komen, die hoeft
dan inderdaad ook maar 14.25 per
maand aan het ziekenfonds af te
staan.
Maar owee als het inkomen door
b.v. een mager spaarbankboekje dat
nog enige rente oplevert of door wel
ke andere mogelijkheid ook, nu eens
net bóven die 5670 per jaar uit
komt, al is het maar één gulden, dan
stijgt in het algemeen de premie
voor het ziekenfonds der bejaarden
ineens met enorme sprong. Dat moet
de betrokkene meer dan 150 procent
meer betalen; inpl'aats van 14.25
wordt het voor een echtpaar 37.64
per maand. En met de drie procent
vakantietoeslag op de A.O.W. zal dat
voor „de laagste inkomens" het zie
kenfondstarief gaan worden. De ver
laging geldt dan juist voor de hogere
inkomensgroepen en dat is niet in
de eerste plaats de bedoeling ge
weest.
Het is opvallend dat in onze maat
schappij in het openbaar meer aan
dacht wordt geschonken aan de pro
blemen van de jeugd dan aan die
van de ouderen. Natuurlijk, want
die jonger envoeren afcties, protes
teren en demonstreren, stellen eisen
en zorgen ervoor dat hun gedoe dui
delijk opvalt. Ieders aandacht wordt
er dus op gevestigd, de politieke
heren bemoeien er zich mee, waar
door een en ander nog meer gewicht
krijgt en allerlei instanties bezinnen
zich dan op dingen die daaraan ge
daan kunnen worden, die aan de
eisen van de jongeren tegemoet ko
men.
Dat is hun goed recht en de oude
ren behoeven hen dat niet te mis
gunnen. Die ouderen zelf echter
gaan niet meer de straat op om hun
noden te demonstreren, him eisen
luidkeels u'it te schreeuwen. Zij zien
de lonen van de werkende jongeren
omhoog gaan, de prijzen stijgen.
Daarbij blijft hun oudedagsinkomen
steeds sterker ten achter.
Een enkele maal, zoals nu, een
voorzichtige procentuele aanpassing
aan het gestegen levenspeil, maar
zeker niet aan het stijgende wel
vaartspeil der werkenden. Die laten
hen min of meer in de kou staan. De
ouderen van nu zijn het, die mee
gezorgd hebben voor het ontstaan
van de sociale voorzieningen van
thans, doch zij plukken er zeker niet
de beste vruchten van. Tallozen be
schikten bij het bereiken van de 65-
jarige leeftijd nog niet over enige
pensioenrechten, zoals nu steeds
meer een verplichting wordt. Uit
sluitend aangewezen op de A.O.W-,
waar zij dan weliswaar zelf weinig
aan betaald hebben toen zij nog
werkten, moeten zij, indien mogelijk,
nu toch wel trachten om bij die
AOW nog een centje bij te verdie
nen. Doch als het niet de belasting
is die hen van de vruchten daarvan
berooft, dan nu zeker het zieken
fonds.
De hieronder lijdende ouderen zijn
verdeeld over alle partijen. En al die
partijen betuigen in woorden hun
medeleven met deze groep der be
volking en zeggen er naar te strëven
dat de oudedagsverzorging beter zal
worden. Maar daarnaast poneren al
die partijen andere verlangens die
de gemeenschap ook veel geld kos
ten en dat zijn vaak verlangens die
het beter doen bij de oproerige jon
geren en waarvan men dus meent
dat zij politiek meer effect sorteren.
Die ouderen gaan toch de straat niet
op.
Als de verhoudingen al te gek
worden, schuift men die nog eens
wat toe. Maar dat moet de rijkskas
dan niet al te veel kosten, want er
zijn immers andere verlangens die
men eigenlijk nog liever verwezen
lijkt zou willen zien.
Er wordt luidkeels geroepen om
verbeteringen voor de laagste inko
mensgroepen, verhoging van het mi
nimumloon, maar dan heeft men het
oog op werkenden, de jongere groep.
iVan de AOW-trekkers komen velen
nog niet aan dat minimumloon! toe.
En zodra ze er wel aan toekomen,
zorgt men voor een flinke afroming.
Opdat ze zich op hun oude dag voor
al maar niet te weelderig zullen
gaan voelen. Neen, sociaal gezien,
klopt er voor degenen die afhanke
lijk zijn van louter en alleen de
A.O.W. iets niet.
Het zeer ernstige ongeval, zater
dagmiddag op de Midden-Peel weg
Paardenkopweg heeft ons weer eens
bewezen dat, ondanks alle goede be
doelingen, er nog zeer veel schort
aan een effectieve hulpverlening bij
ongevallen van enige omvang. Met
alle respect voor diegenen, die hulp
verleenden, moeten we toch echt ho
pen dat we van een ongeval als hier
het geval was, gespaard blijven. Wat
was n.l. he,t geval?
Omstreeks half drie had de bot
sing plaats, waarbij een vrachtwagen
een volkswagen ramde, die in de
greppel duwde en daarop tenslotte
zelf terecht kwam. De noodlottige
gevolgen zijn bekend: 1 dode, 2
zwaargewonden en 3 lichtgewonden.
Getuigen van dit ongeval, alsmede
omwonenden konden weinig hulp
verlenen door de totale chaos. Ge
lukkig konden 3 kinderen door de
achterruit uit de volkswagen ge
haald worden. Zij bleken licht ge
wond en werden in een nabij lig
gende boerderij ondergebracht.
Groot alarm werd geslagen voor
de barndweer die zeer spoedig ter
plaatse was, evenals de ambulance
van het Rode Kruis afdeling Venray
en dokter Vercauteren die eerste
hulp verleende aan de 3 kinderen.
Inmiddels had men met een bull
dozer van de fa. Koonings de zware
vrachtwagen van de vernielde volks
wagen kunnen trekken en kon met
de hulp aan de nog in en onder de
wagen liggende personen begonen
worden. De bestuurder van de VW
werd het eerst bevrijd en vanuit de
weggreppel naar de weg gedragen.
Daar had het Rode Kruis vergeten
de brancards klaar te zeten, zodat de
redders met de zwaar gewonde man
in hun handen stonden en wachten
moesten tot een brancard uitgeklapt
was. Hetzelfde overkwam ook de
oudste dochter die inmiddels ook uit
de VW bevrijd was.
Maar beide slachtoffers kwamen
tenslotte toch in de R.Kruis ambu
lance terecht. Met vereende krachten
werd toen geprobeerd de verniel
de waigen van de daar onder liggen
de vrouw te heffen. Men probeerde
dit eerst met houten balken tot
iemand uit het publiek op het idee
kwam daarvoor de trekkabel van de
brandweerauto te gebruiken. Onder
die bedrijven door kwam een dienst
doende politieagent tot de ontdek
king dat de ambulance met de twee
gewonden nog steeds op de weg
stond. De chauffeur was. óf bij de
VW aan het helpen óf stond die ver
richtingen af te kijken. Het was
kwart over drie toen de ambulance
eindelijk vertrok.
Dank zij de trekkabel van de
brandweerwagen kon men ook het
laatste slachtoffer helpen en einde
lijk uit de greppel trekken en op
een gereedstaande brancard leggen.
De eerst nog aanwezige levensteke
nen bleken toen praktisch al gewe
ken te zijn.
De brancard met het slachtoffer,
een nog jonge vrouw, werd aan de
wegrand neergezet, waar rector
Hoogers van het Veulen haar het H.
Oliesel toediende. Dr. Vercauteren
constateerde dat zij was overleden.
Aangezien er geen vervoer was
bleef het stoffelijk overschot aan de
wegrand staan totdat iemand dit
kennelijk geen „stijl" vond. Toen
werd de overledene maar zo lang
achter een heg geschoven, om uit
eindelijk naar een schuur te wordien
gedragen.
Om kwart voor vier kwam dan de
ambulance van het Roode Kruis
weer terug die zich dan bekommerde
om de drie lichtgewonde kinderen
naar het ziekenhuis te vervoeren,
waar zij dan om 10 over vier, ander
half uur na het ongeval werden bin
nengebracht.
Eerst om vier uur kwam Venrays
eigen ambulance op de plaats van
het ongeval, evenals een van elders
opgeroepen ambulance, waar ze niets
Werd 45 jaren terug nog spora
disch, 60-70 jaren geleden werd nog
vrij veelvuldig verbouwde vlas in de
gemeente Venray bewerkt. Een win
ter met veel sneeuw „gaf", volgens
de boeren, een goed vlas jaar; en
wanneer men in het voorjaar, bij het
ploegen van de vlasakker, de sneeuw
in de voren ploegde, dan heette dat
er goed vlas zou groeien. De zaai
tijd voor het vlas was april en de
weldra flink opschietende plant be
reikte een hoogte van 60 - 80 cm,
naar gelang het gewas beter óf
slechter was gelukt.
Als in de nazomer, eind juli
of augustus, het vlas rijp was, ging
men het uittrekken of plukken en
vervolgens aan bussels binden om
het zo een tijdlang op het veld te
laten drogen. Zodra het vlas droog
genoeg was, haalde men het naar
huis en begon het raepen. Van de
raep kende men een kleiner en een
groter model.
Het kleine model bestond uit een
zware enigszins ovale plank van 80
a 100 cm lang, waarop in een enkele
rij, met onderlinge tussenruimten
van 0.6 - 1 cm. ongeveer 25 stevige
vierkante ijzeren pinnen van 25 - 30
cm. lengte waren bevestigd. Deze
kleine raep werd gewoonlijk op een
kuip gelegd, terwijl zich aan weers
zijden ervan een persoon opstelde
die, telkens op zijn beurt, een bussel
vlas door de raep trok om de zaad
knoppen van de stengel af te krijgen,
die dan in de kuip vielen.
Daar de zaadknoppen van het vlas
tamelijk vast zitten, stonden de vier
kante pinnen met de scherpe kanten
naar elkaar toe.
Een grote raep bestond uit een
zwaar stuk hout van ongeveer 140
cm lang; hierop bevonden zich twee
enkele rijen van ongeveer 25 vier
kante pinnen, naast elkaar, doch zo,
dat in het midden een gedeelte van
de plank vrij bleef.
Dit toestel werd op een ijzeren
schraag vastgemaakt en op de
schuurden dorsvloer) geplaatst,
waarna aan weerszijden van elke rij
pinnen een persoon kon raepen (in
totaal dus 4 personen).
De zaadknoppen vielen hierbij ge
woon op de dorsvloer. Door uitdor-
sen van deze knoppen (gewoonlijk
moest men ze tweemaal dorsen) ver
kreeg men de laezend of lijnzaad.
Hieruit wordt de laezend- of lae-
zes-clie geslagen, wiaar.na er voor
het vee de laezend- of laezes-koek
overblijft, die eventueel tot laezend-
of laezes-mael kon worden fijnge
malen.
De boeren kookten ook wel lae
zend om er een extra söpke van te
maken bijv. voor een kalf koe.
Heel bekend is verder het gebruik
van een dikke gekookte laezend-
mael-pap als trekpleister op bloed
zweren (z.g. pappen met laezend-
mael). N
Nadat het zaad was verwijderd,
moesten de vlasstengels .in het water
worden „gerot". Zowel in Oirlo als
in Horst bestaat nog een rotven,
meer konden uitrichten omdat per
ambulance geen doden vervoerd mo
gen worden. Daar moest een speciale
atuo voor komen.
Onze vraag is nu: Waarom was er
niet meer medische hulp of voldoen
de eerste hulp diie zich ook daad
werkelijk om het slachtoffer onder
de auto kon bekommeren.
Waarom w?s Venrays eigen am
bulance niet aanwezig, om samen
met de Rode Kruis ambulance het
vervoer te verzorgen. Was Venrays
ambulance elders ingeschakeld? Zo
ja, dan blijkt dat één reserve ambu
lance in dit geval de Rode Kruis-
ambulance veel te weinig is om
in een zo'm grote gemeente hulp te
verlenen.
Waarom was er zo weinig team
geest bij de ambulance dat de ge
wonden moesten wachten om ver
voerd te worden. Waarom had de
ambulance een half uur nodig om op
en neer naar het ziekenhuis te rij
den. Kan die wagen niet harder dan
70 km. per uur rijden? Zo neen, dan
is het zaak dat er snelle ambulance
wagens komen die binnen de kortst
mogelijke tijd afstanden kunnen af
leggen wanneer meerdere ritten
noodzakelijk zijn. Afstanden van 15
km van het ziekenhuis zijn in Ven
ray zeer goed mogelijk.
Waarom mocht de overledene niet
met een ambulance vervoerd wor
den, noch met de brandweerwagen,
noch met de aanwezige bestelwa
gens. Alles was beter dan achter een
heg of in een schuur gebracht te
worden.
waar dit vlas rotten of rceëten bij
voorkeur plaats had. Vanuit de Ven-
rayse gehuchten Veltum. Weverslo
en Heide trok men met het vlas naar
de vooraan in de Peel gelegen z.g.
rouwkcelen ruwe kuilen).
Om de binnendelen der stengels
wat week, enigszins „rot" te maken,
bracht men het vlas in het water en
om het goed onder te houden, legde
men er lange spurriestaken en erre-
teriës (rijsthout) op, waar dan bo
ven op rös plaggen) werden ge
gooid.
Na een paar weken kwam het vlas
weer uit het water en werd het in
lange, door paardjes gescheiden, bed
den op de wei uitgespreid ('n zgn.
spreivlas).
Hier bleef het vlas nog zo'n 2-3
weken aan weer en wind blootge
steld, zodat de verrotting der bin
nenstengels nog wat verder ging; de
buitenvezels, waar het om te doen is,
zijn wel zo taai dat ze van deze be
werkingen geenszins slechter, doch
door bepaalde scheikundige werkin
gen blijkbaar zelfs beter worden.
Als het vlas wat langer moest
blijven liggen, groeide het gras er
wel eens tussendoor; in dat geval
werd het enlkele dagen vóór 't bin
nenhalen met de zgn. schudgavel
wat omhoog gehaald.
De schudgavel is een ouderwets
werktuig, 'n gaffel van geschild hout
die voornamelijk op de schuur werd
gebruikt.
In de tweede helft van september
was men zover, dat het vlas sprok
(lichit breekbaar, broos) was gewor
den en de eigenlijke bewerking kon
beginnen. Daar het vlas intussen nog
erg nat was, moest het 'n beetje
worden gedroogd, waardoor het bo
vendien nog meer sprok werd.
Men begon daartoe een braakkoel
te graven, een kuil van gewoonlijk
een paar meter lang, nog geen meter
breed en ongeveer een meter diep:
hierin werd een hoon turf gegooid
die men in brand stak. Over de kuil
werden staken gelegd en daarop
kwam het vlas om geheisterd te
worden. De vrouw die moest heis
teren, de z.g. heister, hield de wacht
bij de braakkoel. zorgde dat 't vuur
aan bleef en pakte telkens een bus
selt, ie vlas, dat voldoende droog was,
om het een der braaksters te geven.
Deze braaksters, 6. 7 of 8. soms wel
10 - 12. waren meisjes uit de buurt,
gewoonlijk dochters van boeren die
zelf ook vlas verbouwden; zii ston
den op een rij, ieder met haar braak.
Een braak was een toestel, dat op
een schraag stond van 60 - 70 cm
hoogte, het eigenlijke werktuig was
een houten balkje, waarop en waar
in, op onderlinge afstand van enkele
centimeters, drie ijzeren staven m?t
hun smalle zijden waren gevestigd.
Door de zo gevormde twee tussen
ruimten kon een ijzeren vork gesla
gen worden, die aan een kant be
weegbaar in het zware hout van de
schraag was bevestigd en waarvan
aan de andere kant de staven in een
handvat voor de braaksters waren
verenigd.
Het vlas werd over de bodemsta
ven gelegd, waarna in vlugge krach
tige tempo's van telkens drie slagen,
de vork op en neer geslagen werd.
Door de knelling van de stengels
vlogen de binnendelen links en
rechts en hield men, als het bussel-
tje vlas deze bewerking op verschil
lende plaatsen had ondergaan, ten
slotte alleen de vezels over. Om de
afval gemakkelijker op de grond te
doen vallen, bevonden zich tussen
de ijzeren staven, gleuven in de bo
dem. Aan deze eerste afval, die
waardeloos is, gaf men de naam
scheven.
In de braaktijd trokken de braak
sters van de ene vlasboer naar de
andere; 't was een vrolijk bedrijf,
want onder het braken werd veel ge
praat, gelachen en vooral gezongen;
in de rustpauzen kregen de meisjes
appels te eten en 's avonds werden
ze op rijstepap getrakteerd, waarna
er gezongen en gedanst werd; er
werd dus een spinning van gemaakt.
Als het vlas gebraakt was, ging
men aan het zwingen. Hiervoor ge
bruikte men vooreerst de zwingsta-
per of zwingstabel, een stevige plank
van ongeveer een meter lang, die
vertikaal bevestigd was op een voet
stuk.
Daarnaast had men als slagwerk
tuig de zwing nodig, een ovale plank
aan een zijde uitlopend in een hand
vat en aan de andere zijde vanaf de
punt tot op driekwart der lengte ge
spleten door een, 'n paar cm brede
gleuf. Het zwingen diende om de
onzuiverheden, die na het braken
nog tussen de vlasvezels waren ach
tergebleven, te verwijderen^
Daartoe legde men een busseltje
noJironH <"Y**W f'n yprtllrnlo
r-«1rmV "A" Tn'inrrefo*'".'! ytrr>nr*i'>
mr»»l r*Y»t rlo ^roprT--rnr'V|+icrp> W'rxT fT'p
vnpf pin c-PV,Vo r>4 yot"
Wartk hppn hanfewip frpdppHp slope
De stukjes afval vlogen, bar an
der, dodh nu bevonden ar zich ook
wel vlasvezeltjes onder. Deze afval-
delen. die men óók scheven noemde,
werden wel door toddekremmers
(lompenkooplui) opgekocht, waarna
ze verwerkt werden tot touw.
Nadat het vlas gezwongen was.
kwam als laatste reinigingsmiddel
nog het hekelen. De hekel was een
stevig plankje met ronde, vrij dunne
ijzeren pinnen van 'n vinger lang,
die dicht bij elkaar en ien verband
waren geplaatst. De hekel diende
niet alleen voor het zuiver maken
van het vlas, maar ook voor het uit
elkaar kammen en eventueel nog
splijten van de taaie vezels. Behalve
nog wat stengeldeeltjes of scheven,
kamde men met de hekel veel korte
vezeltjes uit. Dit afval heette wèèrk.
Terwijl sommige vlasverbouwers
slechts één soort hekel gebruikten,
onderscheidden anderen de grdöf en
de fien hekel.
De grove hekel, met een opper
vlakte van 11 x 16 cm. kon een aan
tal van 8 x 20 pinnen tellen, een fij
ne hekel met afmeting van 11 x 18
cm bevatte 17 x 29 pinnen. Als men
beide hekels gebruikte, onderscheid
de men ook grof en fien wèèrk.
Dit laatste noemde men ook klè-
wèèrk klein werk); het was na
tuurlijk goed grei (goed spul), daar
het vrijwel geen scheven meer be
vatte.
De hekel was meestal bevestigd
op een stevige plm. 60 cm lange
plank, waarin aan weerszijden van
de hekel een gat was geboord om
op die manier de plank op een of
ander onderstel te kunnen bevesti
gen.
Het wèèrk werd gesponnen, de
verkregen draad getwend (twennen
is twijnen) en het aldus verkregen
lintgaren diende ook wel voor het
stoppen van haast afgedankte werk-
sokken, die men geen wollen garen
meer waard keurde.
Het lintgaren diende ook ter ver
vaardiging van touw. Doorkneed met
wat pek diende het wèèrk ook om
iets te dichten; pompenmakers ge
bruikten het wel om niet goed slui
tende zuigers te repareren.
De schooljeugd was gebrand op
wèèrk om er proppen van te maken
voor de klapbussen.
De voornaamste bestemming van
het wèèrk was echter dat het werd
gesponnen en vervolgens geweven
tot zgn. grofdoek. Van dit grove lin
nen (frog liene) maakte men, na het
blauw-verven o.a. schelleken (voor
schoten), keelen (werkkielen) en
werkbroeken. Zo'n linnen voorschoot
werd kort opgevouwen en flink ge
perst, zodat de vouwen er goed in
bleven; de borinnen droegen zo'n
schort slechts zondagsmiddags en
door de week als ze b.v. op karme-
naai-visiet gingen.
Van het grof doek werden ook
karhuiven gemaakt, niet de huif van
de kermiskar (die was van fien doek)
maar de grovere dekkleden, die men
gebruikt bij het vervoer van levend
vee of die men over een vracht turf
of „voerhei" gooide, vooral om het
afvallen van de vracht te voorkomen
op de ongelijke karwegen.
Van het grofdoek maakte men ook
grote zakken, o.a. de gebèdzak, dit is
de zak waarin 't roggemeel werd be
waard, waarvan men brood moest
bakken.
Na het hekelen hield men het zui
vere vlas over; wilde men dit ver
kopen, dan werd het tot poppen ge
draaid en in bussels gepakt van 6
pond gewicht. Zo'n bussel van 3 kg
noemde men een steen vlas en het
vormde de gewichtseenheid waarbij
het vlas werd verkocht.
Voor zover men het gezuiverde
vlas zelf gebruikte, werd het ge
sponnen en tot fien doek geweven,
waarvan o.a. ondergoed en bedde-
lakens werden gemaakt. Een bijzon
der weefsel was het vlemme. Vrij
wel iedere boerin droeg een vlemme
schort (schort is onderrok).
Het vlemme was een stevige ge
keperde stof met tamelijk fijne stre
pen, geweven van half linnen, half
wol, later ook wel van linnen met
een draad katoen er door.
Gewoonlijk liepen bij een vlemme
schort de strepen van boven naar
beneden, maar er bestond ook weef
sel met speciale strepen, die als een
hoepel rond de draagster liepen.
Wie zoiets bezat, droeg een „platte
rok'^en had iets aparts. Een gebrui
kelijke benaming voor een fijn lin
nen weefsel was en is ook nog: het
flessen vlessen of vlassen) doek.
De breedte van dit weefsel bedroeg
anderhalve el, dus ongeveer een me
ter.
Men gebruikte dit doek voor fijne
scholleken, doch meer voor fijne
bedliakens.
Gelukkig zijn in de 'laatste jaren
bovengenoemde vlaswerktuigen (zo
als resp. raep, braak, zwingtafel, he
ving, grof en fien hekel), dank zij
welwillende schenkingen in het be
zit van de Oudheidkundige Kring
Venray gekomen.
Deze werktuigen, voor het nage
slacht bewaard, zullen in de toe
komst in het Oudheidkundig Mu
seum worden tentoongesteld.
Bernard Kruysen.
Terwijl vele families rondom de
kerstdagen de drukte en blijheid
beleven van een verloving, verschij
nen juist in die donkere dagen voor
de groene tafel in onze rechtszalen
veel slachtoffers van een verbroken
verloving of een „uit" geraakte ver
kering. In negen van de tien geval
len wilde de verdachte tegen alle
logica in zijn intense liefde voor de
verloren wederhelft bewijzen, door
deze beminde zo drastisch te bena
deren, dat verwondingen en soms
zelfs de dood het tragisch gevolg
waren. De enige uitzondering werd
gevormd door het volgende (voor
vele verliefden uiterst leerzame)
voorbeeld.
Getuige Jetje deed de politierech
ter uit de doeken, wat de diepere
oorzaak was van de misstappen van
haar vroegere vriend Jaap, die nu
terecht moest staan wegens een in-
„Ach, ik vond hem eigenlijk wel
een toffe knul", bekende ze met een
dikke tong, „maar op zo'n honger-
loomtje kun je nu eenmaal niet trou
wen. Ik heb dus naar wat beters uit
gekeken en ik dacht dattie dat wel
begreep ook."
„En zakenhuwelijk dus
„Nee, die zakenman heb ik toch
weer laten schieten. Die was me te
opdriilerig. En die was nog getrouwd
ook. Keije lang wachten."
„Maar ondertussen besloot uw
vroegere verloofde iets te gaan bij
verdienen".
„O, Japie, da's een ex-aanstaande.
Maar daar lopen d'r meer van."
„Heeft deze Jaap U deelgenoot
gemaakt van zijn plannen?"
„DéleNee, dat was d'r nooit
bij. Alles of niks, zeg ik altijd. Ik
kemme niet in tweëe dele!" En ze
ginnegapte naar de grinnekende
griffier.
„Nee juffrouw, ik bedoel of hij u
had gezegd waar hij iets extra's mee
kon verdienen?"
„Nou, hij had zorrege azze kop.
Dat wel. Hij wi'lde wat meer en 'hij
wou d'r ook wat meer voor doen.
Overwerken en zo. Ja, hij hield ook
weinig over in de tijd dattie memme
ging. Hij zei altijd: Jetje, je bemme
onbetaalbaar!"
„En waar wilde hij dat extra werk
doen?"
Dat trok de rechter er niet uit.
Andere getuigen meenden, dat zij er
wèl meer van wist en dat zij de
knaap zelfs aangespoord had tot
diefstal, zodat hij haar uitgangetjes
zou kunnen bekostigen. En sieraden
zou kopen die zij al had uitgezocht
bij een juwelier.
„Ze knoopte 't niet alleen goed in-
d'r oor, maar ook aan d'r oor", be
weerde de wat schriel uitgevallen
moeder van Jaap.
,,'t Was geen moordgriet, maar
dan toch wel een diefstaljet", ver
klaarde de officier. „Ik heb de me
ning, dat zij verscheidene minnaars
aanzette tot verduistering en ande
re delicten, maar die andere geval
len zijn moeilijk te bewijzen. Hier
liggen de bewijzen voor het oprapen.
De jongen had een blanco strafblad,
maar sinds zijn omgang met deze
Jet wordt hij onzekerder. Er wordt
geld vermist als hij ergens geweest
is. En de inbraak die hem ten laste
wordt gelegd, bewijst dat 't allemaal
voor en door haar kwam. De hele
buit is bij haar in de kaptafelladen
gevonden. Gereed voor gebruik. En
precies een dag nadat zij de verlo
ving had uitgemaakt. Hij probeerde
op die manier weer in de gunst te
komen. Jaap had pech, want die
diefstal bij die juwelier was zo stun
telig opgezet, dat hij in feite op he
terdaad betrapt was.
En hij eiste drie maanden gevan
genisstraf, of duizend gulden boete
tegen hem en hij beloofde Jet een
extra portie straf indien ze blééf
ontkennen tijdens het proces, dat te
gen haar zou volgen.
Jaap zelf kreeg het laatste woord.
„Nee, 't is toch geen moordgriet",
zei hij teleurgesteld, ,,'t is een sof-
jet. Ik denk dat er nu wel een gor
dijn tussen ons valt."
„Dat zal dan wel het ijzeren gor
dijn zijn", dacht de politierechter,
„want er zijn aparte vrouwenafde
lingen in de gevangenissen". Maar
Jaap kreeg, omdat hij zelf vlot be
kend had, de helft van zijn straf
voorwaardelijk, met een proeftijd
van twee jaar.
„Hè, wat lullig voor zo'n klein
krakie", zuchtte de heelster.