Ach en wee met enkel AOW Vlasbouw en -bewerking Politierechter PULS Effectieve hulp verlening schiet tekort VRIJDAG 16 JANUARI 1970 No. 3 EEN EN NEGENTIGSTE JAARGANG IS I GOEDKOPER I DAN U DENKT PEEL EN MAAS is GOEDKOPER I DAN U DENKT DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF NV. VENRAY WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 2727 GIRO 1050652 «CCrVDLMU V VJWfl VCINnHT WIVIOincrxCIN ADVERTENTIEPRIJS 13 el per mm. ABONNEMENTS PRIJS PER KWARTAAL 2.25 (buiten Venray 2.50) Tussen theorie en praktijk ligt soms een hemelsbreed verschil. Zo dat ergens het geval is, dan geldt dat wel ten aanzien van de zieken fondspremie voor* bejaarden. Men heeft daarvoor een nieuwe regeling uitgedokterd en die zou er dan op neerkomen, dat voor de laagste in komens de premie wel met 20 tot 30 procent wordt verlaagd. Dat is in feite ook zo. Wie als boven 65-jarige een inkomen heeft van niet meer dan 5670,— per jaar, waar de A.O.W.-uitkering dit jaar zo onge veer op neer zal komen, die hoeft dan inderdaad ook maar 14.25 per maand aan het ziekenfonds af te staan. Maar owee als het inkomen door b.v. een mager spaarbankboekje dat nog enige rente oplevert of door wel ke andere mogelijkheid ook, nu eens net bóven die 5670 per jaar uit komt, al is het maar één gulden, dan stijgt in het algemeen de premie voor het ziekenfonds der bejaarden ineens met enorme sprong. Dat moet de betrokkene meer dan 150 procent meer betalen; inpl'aats van 14.25 wordt het voor een echtpaar 37.64 per maand. En met de drie procent vakantietoeslag op de A.O.W. zal dat voor „de laagste inkomens" het zie kenfondstarief gaan worden. De ver laging geldt dan juist voor de hogere inkomensgroepen en dat is niet in de eerste plaats de bedoeling ge weest. Het is opvallend dat in onze maat schappij in het openbaar meer aan dacht wordt geschonken aan de pro blemen van de jeugd dan aan die van de ouderen. Natuurlijk, want die jonger envoeren afcties, protes teren en demonstreren, stellen eisen en zorgen ervoor dat hun gedoe dui delijk opvalt. Ieders aandacht wordt er dus op gevestigd, de politieke heren bemoeien er zich mee, waar door een en ander nog meer gewicht krijgt en allerlei instanties bezinnen zich dan op dingen die daaraan ge daan kunnen worden, die aan de eisen van de jongeren tegemoet ko men. Dat is hun goed recht en de oude ren behoeven hen dat niet te mis gunnen. Die ouderen zelf echter gaan niet meer de straat op om hun noden te demonstreren, him eisen luidkeels u'it te schreeuwen. Zij zien de lonen van de werkende jongeren omhoog gaan, de prijzen stijgen. Daarbij blijft hun oudedagsinkomen steeds sterker ten achter. Een enkele maal, zoals nu, een voorzichtige procentuele aanpassing aan het gestegen levenspeil, maar zeker niet aan het stijgende wel vaartspeil der werkenden. Die laten hen min of meer in de kou staan. De ouderen van nu zijn het, die mee gezorgd hebben voor het ontstaan van de sociale voorzieningen van thans, doch zij plukken er zeker niet de beste vruchten van. Tallozen be schikten bij het bereiken van de 65- jarige leeftijd nog niet over enige pensioenrechten, zoals nu steeds meer een verplichting wordt. Uit sluitend aangewezen op de A.O.W-, waar zij dan weliswaar zelf weinig aan betaald hebben toen zij nog werkten, moeten zij, indien mogelijk, nu toch wel trachten om bij die AOW nog een centje bij te verdie nen. Doch als het niet de belasting is die hen van de vruchten daarvan berooft, dan nu zeker het zieken fonds. De hieronder lijdende ouderen zijn verdeeld over alle partijen. En al die partijen betuigen in woorden hun medeleven met deze groep der be volking en zeggen er naar te strëven dat de oudedagsverzorging beter zal worden. Maar daarnaast poneren al die partijen andere verlangens die de gemeenschap ook veel geld kos ten en dat zijn vaak verlangens die het beter doen bij de oproerige jon geren en waarvan men dus meent dat zij politiek meer effect sorteren. Die ouderen gaan toch de straat niet op. Als de verhoudingen al te gek worden, schuift men die nog eens wat toe. Maar dat moet de rijkskas dan niet al te veel kosten, want er zijn immers andere verlangens die men eigenlijk nog liever verwezen lijkt zou willen zien. Er wordt luidkeels geroepen om verbeteringen voor de laagste inko mensgroepen, verhoging van het mi nimumloon, maar dan heeft men het oog op werkenden, de jongere groep. iVan de AOW-trekkers komen velen nog niet aan dat minimumloon! toe. En zodra ze er wel aan toekomen, zorgt men voor een flinke afroming. Opdat ze zich op hun oude dag voor al maar niet te weelderig zullen gaan voelen. Neen, sociaal gezien, klopt er voor degenen die afhanke lijk zijn van louter en alleen de A.O.W. iets niet. Het zeer ernstige ongeval, zater dagmiddag op de Midden-Peel weg Paardenkopweg heeft ons weer eens bewezen dat, ondanks alle goede be doelingen, er nog zeer veel schort aan een effectieve hulpverlening bij ongevallen van enige omvang. Met alle respect voor diegenen, die hulp verleenden, moeten we toch echt ho pen dat we van een ongeval als hier het geval was, gespaard blijven. Wat was n.l. he,t geval? Omstreeks half drie had de bot sing plaats, waarbij een vrachtwagen een volkswagen ramde, die in de greppel duwde en daarop tenslotte zelf terecht kwam. De noodlottige gevolgen zijn bekend: 1 dode, 2 zwaargewonden en 3 lichtgewonden. Getuigen van dit ongeval, alsmede omwonenden konden weinig hulp verlenen door de totale chaos. Ge lukkig konden 3 kinderen door de achterruit uit de volkswagen ge haald worden. Zij bleken licht ge wond en werden in een nabij lig gende boerderij ondergebracht. Groot alarm werd geslagen voor de barndweer die zeer spoedig ter plaatse was, evenals de ambulance van het Rode Kruis afdeling Venray en dokter Vercauteren die eerste hulp verleende aan de 3 kinderen. Inmiddels had men met een bull dozer van de fa. Koonings de zware vrachtwagen van de vernielde volks wagen kunnen trekken en kon met de hulp aan de nog in en onder de wagen liggende personen begonen worden. De bestuurder van de VW werd het eerst bevrijd en vanuit de weggreppel naar de weg gedragen. Daar had het Rode Kruis vergeten de brancards klaar te zeten, zodat de redders met de zwaar gewonde man in hun handen stonden en wachten moesten tot een brancard uitgeklapt was. Hetzelfde overkwam ook de oudste dochter die inmiddels ook uit de VW bevrijd was. Maar beide slachtoffers kwamen tenslotte toch in de R.Kruis ambu lance terecht. Met vereende krachten werd toen geprobeerd de verniel de waigen van de daar onder liggen de vrouw te heffen. Men probeerde dit eerst met houten balken tot iemand uit het publiek op het idee kwam daarvoor de trekkabel van de brandweerauto te gebruiken. Onder die bedrijven door kwam een dienst doende politieagent tot de ontdek king dat de ambulance met de twee gewonden nog steeds op de weg stond. De chauffeur was. óf bij de VW aan het helpen óf stond die ver richtingen af te kijken. Het was kwart over drie toen de ambulance eindelijk vertrok. Dank zij de trekkabel van de brandweerwagen kon men ook het laatste slachtoffer helpen en einde lijk uit de greppel trekken en op een gereedstaande brancard leggen. De eerst nog aanwezige levensteke nen bleken toen praktisch al gewe ken te zijn. De brancard met het slachtoffer, een nog jonge vrouw, werd aan de wegrand neergezet, waar rector Hoogers van het Veulen haar het H. Oliesel toediende. Dr. Vercauteren constateerde dat zij was overleden. Aangezien er geen vervoer was bleef het stoffelijk overschot aan de wegrand staan totdat iemand dit kennelijk geen „stijl" vond. Toen werd de overledene maar zo lang achter een heg geschoven, om uit eindelijk naar een schuur te wordien gedragen. Om kwart voor vier kwam dan de ambulance van het Roode Kruis weer terug die zich dan bekommerde om de drie lichtgewonde kinderen naar het ziekenhuis te vervoeren, waar zij dan om 10 over vier, ander half uur na het ongeval werden bin nengebracht. Eerst om vier uur kwam Venrays eigen ambulance op de plaats van het ongeval, evenals een van elders opgeroepen ambulance, waar ze niets Werd 45 jaren terug nog spora disch, 60-70 jaren geleden werd nog vrij veelvuldig verbouwde vlas in de gemeente Venray bewerkt. Een win ter met veel sneeuw „gaf", volgens de boeren, een goed vlas jaar; en wanneer men in het voorjaar, bij het ploegen van de vlasakker, de sneeuw in de voren ploegde, dan heette dat er goed vlas zou groeien. De zaai tijd voor het vlas was april en de weldra flink opschietende plant be reikte een hoogte van 60 - 80 cm, naar gelang het gewas beter óf slechter was gelukt. Als in de nazomer, eind juli of augustus, het vlas rijp was, ging men het uittrekken of plukken en vervolgens aan bussels binden om het zo een tijdlang op het veld te laten drogen. Zodra het vlas droog genoeg was, haalde men het naar huis en begon het raepen. Van de raep kende men een kleiner en een groter model. Het kleine model bestond uit een zware enigszins ovale plank van 80 a 100 cm lang, waarop in een enkele rij, met onderlinge tussenruimten van 0.6 - 1 cm. ongeveer 25 stevige vierkante ijzeren pinnen van 25 - 30 cm. lengte waren bevestigd. Deze kleine raep werd gewoonlijk op een kuip gelegd, terwijl zich aan weers zijden ervan een persoon opstelde die, telkens op zijn beurt, een bussel vlas door de raep trok om de zaad knoppen van de stengel af te krijgen, die dan in de kuip vielen. Daar de zaadknoppen van het vlas tamelijk vast zitten, stonden de vier kante pinnen met de scherpe kanten naar elkaar toe. Een grote raep bestond uit een zwaar stuk hout van ongeveer 140 cm lang; hierop bevonden zich twee enkele rijen van ongeveer 25 vier kante pinnen, naast elkaar, doch zo, dat in het midden een gedeelte van de plank vrij bleef. Dit toestel werd op een ijzeren schraag vastgemaakt en op de schuurden dorsvloer) geplaatst, waarna aan weerszijden van elke rij pinnen een persoon kon raepen (in totaal dus 4 personen). De zaadknoppen vielen hierbij ge woon op de dorsvloer. Door uitdor- sen van deze knoppen (gewoonlijk moest men ze tweemaal dorsen) ver kreeg men de laezend of lijnzaad. Hieruit wordt de laezend- of lae- zes-clie geslagen, wiaar.na er voor het vee de laezend- of laezes-koek overblijft, die eventueel tot laezend- of laezes-mael kon worden fijnge malen. De boeren kookten ook wel lae zend om er een extra söpke van te maken bijv. voor een kalf koe. Heel bekend is verder het gebruik van een dikke gekookte laezend- mael-pap als trekpleister op bloed zweren (z.g. pappen met laezend- mael). N Nadat het zaad was verwijderd, moesten de vlasstengels .in het water worden „gerot". Zowel in Oirlo als in Horst bestaat nog een rotven, meer konden uitrichten omdat per ambulance geen doden vervoerd mo gen worden. Daar moest een speciale atuo voor komen. Onze vraag is nu: Waarom was er niet meer medische hulp of voldoen de eerste hulp diie zich ook daad werkelijk om het slachtoffer onder de auto kon bekommeren. Waarom w?s Venrays eigen am bulance niet aanwezig, om samen met de Rode Kruis ambulance het vervoer te verzorgen. Was Venrays ambulance elders ingeschakeld? Zo ja, dan blijkt dat één reserve ambu lance in dit geval de Rode Kruis- ambulance veel te weinig is om in een zo'm grote gemeente hulp te verlenen. Waarom was er zo weinig team geest bij de ambulance dat de ge wonden moesten wachten om ver voerd te worden. Waarom had de ambulance een half uur nodig om op en neer naar het ziekenhuis te rij den. Kan die wagen niet harder dan 70 km. per uur rijden? Zo neen, dan is het zaak dat er snelle ambulance wagens komen die binnen de kortst mogelijke tijd afstanden kunnen af leggen wanneer meerdere ritten noodzakelijk zijn. Afstanden van 15 km van het ziekenhuis zijn in Ven ray zeer goed mogelijk. Waarom mocht de overledene niet met een ambulance vervoerd wor den, noch met de brandweerwagen, noch met de aanwezige bestelwa gens. Alles was beter dan achter een heg of in een schuur gebracht te worden. waar dit vlas rotten of rceëten bij voorkeur plaats had. Vanuit de Ven- rayse gehuchten Veltum. Weverslo en Heide trok men met het vlas naar de vooraan in de Peel gelegen z.g. rouwkcelen ruwe kuilen). Om de binnendelen der stengels wat week, enigszins „rot" te maken, bracht men het vlas in het water en om het goed onder te houden, legde men er lange spurriestaken en erre- teriës (rijsthout) op, waar dan bo ven op rös plaggen) werden ge gooid. Na een paar weken kwam het vlas weer uit het water en werd het in lange, door paardjes gescheiden, bed den op de wei uitgespreid ('n zgn. spreivlas). Hier bleef het vlas nog zo'n 2-3 weken aan weer en wind blootge steld, zodat de verrotting der bin nenstengels nog wat verder ging; de buitenvezels, waar het om te doen is, zijn wel zo taai dat ze van deze be werkingen geenszins slechter, doch door bepaalde scheikundige werkin gen blijkbaar zelfs beter worden. Als het vlas wat langer moest blijven liggen, groeide het gras er wel eens tussendoor; in dat geval werd het enlkele dagen vóór 't bin nenhalen met de zgn. schudgavel wat omhoog gehaald. De schudgavel is een ouderwets werktuig, 'n gaffel van geschild hout die voornamelijk op de schuur werd gebruikt. In de tweede helft van september was men zover, dat het vlas sprok (lichit breekbaar, broos) was gewor den en de eigenlijke bewerking kon beginnen. Daar het vlas intussen nog erg nat was, moest het 'n beetje worden gedroogd, waardoor het bo vendien nog meer sprok werd. Men begon daartoe een braakkoel te graven, een kuil van gewoonlijk een paar meter lang, nog geen meter breed en ongeveer een meter diep: hierin werd een hoon turf gegooid die men in brand stak. Over de kuil werden staken gelegd en daarop kwam het vlas om geheisterd te worden. De vrouw die moest heis teren, de z.g. heister, hield de wacht bij de braakkoel. zorgde dat 't vuur aan bleef en pakte telkens een bus selt, ie vlas, dat voldoende droog was, om het een der braaksters te geven. Deze braaksters, 6. 7 of 8. soms wel 10 - 12. waren meisjes uit de buurt, gewoonlijk dochters van boeren die zelf ook vlas verbouwden; zii ston den op een rij, ieder met haar braak. Een braak was een toestel, dat op een schraag stond van 60 - 70 cm hoogte, het eigenlijke werktuig was een houten balkje, waarop en waar in, op onderlinge afstand van enkele centimeters, drie ijzeren staven m?t hun smalle zijden waren gevestigd. Door de zo gevormde twee tussen ruimten kon een ijzeren vork gesla gen worden, die aan een kant be weegbaar in het zware hout van de schraag was bevestigd en waarvan aan de andere kant de staven in een handvat voor de braaksters waren verenigd. Het vlas werd over de bodemsta ven gelegd, waarna in vlugge krach tige tempo's van telkens drie slagen, de vork op en neer geslagen werd. Door de knelling van de stengels vlogen de binnendelen links en rechts en hield men, als het bussel- tje vlas deze bewerking op verschil lende plaatsen had ondergaan, ten slotte alleen de vezels over. Om de afval gemakkelijker op de grond te doen vallen, bevonden zich tussen de ijzeren staven, gleuven in de bo dem. Aan deze eerste afval, die waardeloos is, gaf men de naam scheven. In de braaktijd trokken de braak sters van de ene vlasboer naar de andere; 't was een vrolijk bedrijf, want onder het braken werd veel ge praat, gelachen en vooral gezongen; in de rustpauzen kregen de meisjes appels te eten en 's avonds werden ze op rijstepap getrakteerd, waarna er gezongen en gedanst werd; er werd dus een spinning van gemaakt. Als het vlas gebraakt was, ging men aan het zwingen. Hiervoor ge bruikte men vooreerst de zwingsta- per of zwingstabel, een stevige plank van ongeveer een meter lang, die vertikaal bevestigd was op een voet stuk. Daarnaast had men als slagwerk tuig de zwing nodig, een ovale plank aan een zijde uitlopend in een hand vat en aan de andere zijde vanaf de punt tot op driekwart der lengte ge spleten door een, 'n paar cm brede gleuf. Het zwingen diende om de onzuiverheden, die na het braken nog tussen de vlasvezels waren ach tergebleven, te verwijderen^ Daartoe legde men een busseltje noJironH <"Y**W f'n yprtllrnlo r-«1rmV "A" Tn'inrrefo*'".'! ytrr>nr*i'> mr»»l r*Y»t rlo ^roprT--rnr'V|+icrp> W'rxT fT'p vnpf pin c-PV,Vo r>4 yot" Wartk hppn hanfewip frpdppHp slope De stukjes afval vlogen, bar an der, dodh nu bevonden ar zich ook wel vlasvezeltjes onder. Deze afval- delen. die men óók scheven noemde, werden wel door toddekremmers (lompenkooplui) opgekocht, waarna ze verwerkt werden tot touw. Nadat het vlas gezwongen was. kwam als laatste reinigingsmiddel nog het hekelen. De hekel was een stevig plankje met ronde, vrij dunne ijzeren pinnen van 'n vinger lang, die dicht bij elkaar en ien verband waren geplaatst. De hekel diende niet alleen voor het zuiver maken van het vlas, maar ook voor het uit elkaar kammen en eventueel nog splijten van de taaie vezels. Behalve nog wat stengeldeeltjes of scheven, kamde men met de hekel veel korte vezeltjes uit. Dit afval heette wèèrk. Terwijl sommige vlasverbouwers slechts één soort hekel gebruikten, onderscheidden anderen de grdöf en de fien hekel. De grove hekel, met een opper vlakte van 11 x 16 cm. kon een aan tal van 8 x 20 pinnen tellen, een fij ne hekel met afmeting van 11 x 18 cm bevatte 17 x 29 pinnen. Als men beide hekels gebruikte, onderscheid de men ook grof en fien wèèrk. Dit laatste noemde men ook klè- wèèrk klein werk); het was na tuurlijk goed grei (goed spul), daar het vrijwel geen scheven meer be vatte. De hekel was meestal bevestigd op een stevige plm. 60 cm lange plank, waarin aan weerszijden van de hekel een gat was geboord om op die manier de plank op een of ander onderstel te kunnen bevesti gen. Het wèèrk werd gesponnen, de verkregen draad getwend (twennen is twijnen) en het aldus verkregen lintgaren diende ook wel voor het stoppen van haast afgedankte werk- sokken, die men geen wollen garen meer waard keurde. Het lintgaren diende ook ter ver vaardiging van touw. Doorkneed met wat pek diende het wèèrk ook om iets te dichten; pompenmakers ge bruikten het wel om niet goed slui tende zuigers te repareren. De schooljeugd was gebrand op wèèrk om er proppen van te maken voor de klapbussen. De voornaamste bestemming van het wèèrk was echter dat het werd gesponnen en vervolgens geweven tot zgn. grofdoek. Van dit grove lin nen (frog liene) maakte men, na het blauw-verven o.a. schelleken (voor schoten), keelen (werkkielen) en werkbroeken. Zo'n linnen voorschoot werd kort opgevouwen en flink ge perst, zodat de vouwen er goed in bleven; de borinnen droegen zo'n schort slechts zondagsmiddags en door de week als ze b.v. op karme- naai-visiet gingen. Van het grof doek werden ook karhuiven gemaakt, niet de huif van de kermiskar (die was van fien doek) maar de grovere dekkleden, die men gebruikt bij het vervoer van levend vee of die men over een vracht turf of „voerhei" gooide, vooral om het afvallen van de vracht te voorkomen op de ongelijke karwegen. Van het grofdoek maakte men ook grote zakken, o.a. de gebèdzak, dit is de zak waarin 't roggemeel werd be waard, waarvan men brood moest bakken. Na het hekelen hield men het zui vere vlas over; wilde men dit ver kopen, dan werd het tot poppen ge draaid en in bussels gepakt van 6 pond gewicht. Zo'n bussel van 3 kg noemde men een steen vlas en het vormde de gewichtseenheid waarbij het vlas werd verkocht. Voor zover men het gezuiverde vlas zelf gebruikte, werd het ge sponnen en tot fien doek geweven, waarvan o.a. ondergoed en bedde- lakens werden gemaakt. Een bijzon der weefsel was het vlemme. Vrij wel iedere boerin droeg een vlemme schort (schort is onderrok). Het vlemme was een stevige ge keperde stof met tamelijk fijne stre pen, geweven van half linnen, half wol, later ook wel van linnen met een draad katoen er door. Gewoonlijk liepen bij een vlemme schort de strepen van boven naar beneden, maar er bestond ook weef sel met speciale strepen, die als een hoepel rond de draagster liepen. Wie zoiets bezat, droeg een „platte rok'^en had iets aparts. Een gebrui kelijke benaming voor een fijn lin nen weefsel was en is ook nog: het flessen vlessen of vlassen) doek. De breedte van dit weefsel bedroeg anderhalve el, dus ongeveer een me ter. Men gebruikte dit doek voor fijne scholleken, doch meer voor fijne bedliakens. Gelukkig zijn in de 'laatste jaren bovengenoemde vlaswerktuigen (zo als resp. raep, braak, zwingtafel, he ving, grof en fien hekel), dank zij welwillende schenkingen in het be zit van de Oudheidkundige Kring Venray gekomen. Deze werktuigen, voor het nage slacht bewaard, zullen in de toe komst in het Oudheidkundig Mu seum worden tentoongesteld. Bernard Kruysen. Terwijl vele families rondom de kerstdagen de drukte en blijheid beleven van een verloving, verschij nen juist in die donkere dagen voor de groene tafel in onze rechtszalen veel slachtoffers van een verbroken verloving of een „uit" geraakte ver kering. In negen van de tien geval len wilde de verdachte tegen alle logica in zijn intense liefde voor de verloren wederhelft bewijzen, door deze beminde zo drastisch te bena deren, dat verwondingen en soms zelfs de dood het tragisch gevolg waren. De enige uitzondering werd gevormd door het volgende (voor vele verliefden uiterst leerzame) voorbeeld. Getuige Jetje deed de politierech ter uit de doeken, wat de diepere oorzaak was van de misstappen van haar vroegere vriend Jaap, die nu terecht moest staan wegens een in- „Ach, ik vond hem eigenlijk wel een toffe knul", bekende ze met een dikke tong, „maar op zo'n honger- loomtje kun je nu eenmaal niet trou wen. Ik heb dus naar wat beters uit gekeken en ik dacht dattie dat wel begreep ook." „En zakenhuwelijk dus „Nee, die zakenman heb ik toch weer laten schieten. Die was me te opdriilerig. En die was nog getrouwd ook. Keije lang wachten." „Maar ondertussen besloot uw vroegere verloofde iets te gaan bij verdienen". „O, Japie, da's een ex-aanstaande. Maar daar lopen d'r meer van." „Heeft deze Jaap U deelgenoot gemaakt van zijn plannen?" „DéleNee, dat was d'r nooit bij. Alles of niks, zeg ik altijd. Ik kemme niet in tweëe dele!" En ze ginnegapte naar de grinnekende griffier. „Nee juffrouw, ik bedoel of hij u had gezegd waar hij iets extra's mee kon verdienen?" „Nou, hij had zorrege azze kop. Dat wel. Hij wi'lde wat meer en 'hij wou d'r ook wat meer voor doen. Overwerken en zo. Ja, hij hield ook weinig over in de tijd dattie memme ging. Hij zei altijd: Jetje, je bemme onbetaalbaar!" „En waar wilde hij dat extra werk doen?" Dat trok de rechter er niet uit. Andere getuigen meenden, dat zij er wèl meer van wist en dat zij de knaap zelfs aangespoord had tot diefstal, zodat hij haar uitgangetjes zou kunnen bekostigen. En sieraden zou kopen die zij al had uitgezocht bij een juwelier. „Ze knoopte 't niet alleen goed in- d'r oor, maar ook aan d'r oor", be weerde de wat schriel uitgevallen moeder van Jaap. ,,'t Was geen moordgriet, maar dan toch wel een diefstaljet", ver klaarde de officier. „Ik heb de me ning, dat zij verscheidene minnaars aanzette tot verduistering en ande re delicten, maar die andere geval len zijn moeilijk te bewijzen. Hier liggen de bewijzen voor het oprapen. De jongen had een blanco strafblad, maar sinds zijn omgang met deze Jet wordt hij onzekerder. Er wordt geld vermist als hij ergens geweest is. En de inbraak die hem ten laste wordt gelegd, bewijst dat 't allemaal voor en door haar kwam. De hele buit is bij haar in de kaptafelladen gevonden. Gereed voor gebruik. En precies een dag nadat zij de verlo ving had uitgemaakt. Hij probeerde op die manier weer in de gunst te komen. Jaap had pech, want die diefstal bij die juwelier was zo stun telig opgezet, dat hij in feite op he terdaad betrapt was. En hij eiste drie maanden gevan genisstraf, of duizend gulden boete tegen hem en hij beloofde Jet een extra portie straf indien ze blééf ontkennen tijdens het proces, dat te gen haar zou volgen. Jaap zelf kreeg het laatste woord. „Nee, 't is toch geen moordgriet", zei hij teleurgesteld, ,,'t is een sof- jet. Ik denk dat er nu wel een gor dijn tussen ons valt." „Dat zal dan wel het ijzeren gor dijn zijn", dacht de politierechter, „want er zijn aparte vrouwenafde lingen in de gevangenissen". Maar Jaap kreeg, omdat hij zelf vlot be kend had, de helft van zijn straf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. „Hè, wat lullig voor zo'n klein krakie", zuchtte de heelster.

Peel en Maas | 1970 | | pagina 15