OOST-PALESTINA
vóór de strijd uitbarst
De iongen uit de ketieiq,
tot
ziens
bij
P'j's
WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN
Jordanezen treuren om verlies Jerusalem
Programma Kerstconcert
DINSDAG 24 DECEMBER 1968 No. 52
NEGEN EN TACHTIGSTE JAARGANG
PEEL EN MAAS
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.V. VENRAY
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL 2727 GIRO 1050652
ADVERTENTIEPRIJS 12 et p*r mm. ABONNEMENTS
PRIJS PER KWARTAAL £- (buiten Vtnroy 2-25)
Rondom de kerstdagen is Betlehem uiteraard de pleister
plaats voor talloze christenen uit de gehele wereld. Deze
plaats ligt in oost-Palestina, een ander gebied van het Hei
lige Land. Tot de zomer van 1967 maakte dit hele gebied
deel uit van het Hasjemitische koninkrijk van koning Hoes
sein van Jordanië, maar na de succesvolle operaties van de
Israëlische troepen is een deel van het gebied in handen
gevallen van de Israëliërs, waaronder de oude stad van
Jeruzalem. Hierdoor is de positie van Jordanië nog meer
verzwakt en worden de tegenstellingen tussen deze landen
nog schrijnender. Trouwens, in alle opzichten vormen
Israël en Jordanië twee werelden, die als het ware de twee
dracht tusen de Joden en de Arabieren symboliseren.
GEWAPENDE VREDE IN HET
HEILIGE LAND
Ofschoon Jordanië geenszins kan
bogen op de betrekkelijke welvaart
waarin het volk van Israël zich kan
verheugen, is er onder koning Hoes
sein veel tot stand gebracht. Uit het
kleine, armzalige en politieke onbe
duidende emiraat Transjordanië, dat
in 1945 slechts 525.000 inwoners tel
de en op de oostelijke oever van de
Jordaan eindigde, is een koninkrijk
gegroeid dat het Arabisch gebleven
deel van Palestina omvat.
Amman, eens een primitief Be-
doeïnendorp in de woestijn, is een
grote stad geworden, zoals de oude
koning Abdoellah zich destijds de
hoofdstad van zijn land droomde.
Een stad met brede straten en een
druk verkeer, met hoge, moderne
kantoorgebouwen, bioscopen, fraaie
woonwijken en blanke villa's, op de
hellingen waar vroeger schaarse
hutten verspreid lagen.
De mensen gaan er modern ge
kleed, d.w.z. in Europese snit, al
komt men er de Arabische hoofd
doek nog veel tegen. In de winkels
ligt een breed assortiment van
hoofdzakelijk Engelse stoffen. De
grote hotels doen wat comfort be
treft niet onder voor welk hotel in
Barcelona, Wenen of Brussel ook. Er
is telefoon, stromend water, radio.
Aan de bars kan men alles drinken
wat men maar wil. Een pianist
speelt ballroommuziek
DRAMATISCH
De Bijbelkenners zullen zich de
naam Amman herinneren. In het
oude testament wordt gesproken
over Rabbath Amman, befaamd in
de dagen van Mozes, veroverd door
David. De stad kan terugzien op een
dramatische geschiedenis. Ze werd
achtereenvolgens verwoest door de
Assyriërs, Chaldeeërs en Perzen.
Amman werd herbouwd door Ptole-
meus II en kreeg toen de naam Phi
ladelphia Amman. Als Romeinse ko
lonie maakte het daarna een periode
van grote bloei door. Daarna raakte
de stad weer in verval en kende het
alleen een korte periode van her-op-
bloei onder de Arabische Omayja-
den in de achtste eeuw van onze
tijdrekening. Nadien had de stad
nauwelijks betekenis meer. Om
streeks 1900 werd ze voornamelijk
bewoond door de Tsjeskessen, een
Mohammedaanse sekte uit Rusland.
In het begin der twintiger jaren
trokken duizenden Arabieren naar
Amman en hierdoor kreeg de stad
een geheel ander aanzien. Maar pas
na de tweede wereldoorlog zou Am
man weer een volwaardige hoofd
stad worden, een moderne stad bo
vendien, waar vooral de Britse in
vloeden zichtbaar zijn.
DOR BERGLAND
Hoewel onder koning Hoessein de
welvaart sterk is toegenomen, ligt
Jordanië evenals de meeste andere
Arabische staten nog ver bij Israël
achter. De toerist die beide landen
bezoekt, wordt getroffen door sterke
kontrasten. Jordanië, dat is de her
innering aan het dorre bergland, het
triesite graan, de bedelende kinderen.
Israël, dat is in dezelfde herinnering
de Amerikaans aandoende eindeloos
heid van welige korenvelden, van
imposante fabriekscomplexen, van
talrijke moderne steden, waar men
zelden in lompen geklede armen te
genkomt, hetgeen in Jordanië nog 'n
heel gewoon verschijnsel is.
Jordanië bezit een boeiend land
schap. Dat geldt vooral voor het Jor
daanse hoogland. De wereld is daar
hard en woest en leeg, even dor als
de hoge Pyreneeën. Mensen komt
men er weinig tegen. Hier en daar
stuit men op een Bedoeïnentent met
de gebruikelijke geiten er om heen
en ziet men daar over het algemeen
heel mooie vrouwen, die grote zwar
te tulbanden dragen en dikwijls lan
ge pijpen roken. In spaarzame
ouadi's bloeien, langs de bergbeken,
rode bloemen.
In deze streek voelen de zwerven
de nomaden zich thuis, de kameel is
hun vervoermiddel. Slechts een klei
ne stad, Es-salt, vindt men in deze
streek. Ze is tegen een steile rots
wand opgebouwd, de (primitieve)
huizen zijn grijs van kleur. Op de
hellingen van de bergen liggen uit
gestrekte wijngaarden.
PELGRIMS
Jordanië is echter ook een land,
dat voor de christenen een bijzon
dere aantrekkingskracht bezit door
tal van heilige plaatsen, waarheen
vooral met Pasen en de kerst tal
loze pelgrims trekken.
Deze vorm van toerisme beteken
de voor Jordanië belangrijke in
komsten, en daarom is de verbitte
ring onder de bewoners groot dat
Israël een gedeelte van Jordanië
heeft ingepalmd. Vooral over het
verlies van het oude Jeruzalem
wordt door de Jordaniërs erg ge
treurd.
Het is trouwens voor alle christe
nen die het Heilige Land bezoeken,
een eigenaardige ervaring dat de
vredige oorden, waar eens God's
Zoon rondwandelde, slechts enkele
kilometers verwijderd liggen van de
Jordaans-Israëlische grens, waar
herhaaldelijk incidenten plaatsvin
den. In het land van sjaloom (vre
de) staan twee volkeren gewapend
tegenover elkaar en de kans dat in
het oude Palestina vroeg of laat op-
nieuwe de strijd uitbarst is zeer
groot.
Even buiten de poort van Betle
hem, waar de weg naar Jericho be
gon, lag een herberg. Het was geen
herberg of hotel, zoals wij die ken
nen, maar eigenlijk gewoon een om
muurde ruimte, waarbinnen van de
muren af, steunend op palen, afdak
ken waren aangebracht om mens en
dier enigszins te beschutten. Wan
neer het goed weer was, kon men
langs een stenen trap op de afdak
ken komen om daar onder de blote
hemel de nacht door te brengen en
in het midden van de open ruimte
bevond zich een bron om mens en
dier te laven.
De herberg was een trefpunt voor
de karavanen die het land doortrok
ken en op deze dag was het er wel
bijzonder druk. Van heinde en ver
waren de mensen gekomen voor de
grote volkstelling die de Romeinse
keizer Augustus had gelast. Ieder
moest naar de plaats van zijn ge
boorte gaan om zich te laten in
schrijven en geteld te worden en dus
kwamen alle afstammelingen van
de stad Betlehem die uitgezwermd
waren over het land naar deze stad
om aan het bevel des keizers te vol
doen.
Uit alle winstreken kwamen deze
dag de karavanen samen. Zij kwa
men uit Damascus, Arabië, Bene-
den-Egypte, kortom overal vandaan.
Geweldige drommen voetgangers,
paarde- en kameelruiters, herders
met hun kudden koeien en blatende
schapen wriemelend hier doorheen.
Er werd geschreeuwd en gegild, kin
deren kwamen in de knel en vrou
wen weenden, honden blaften en
over dat alles heen een grijze stof
wolk.
Temidden van al dat gewoel be
vond zich een jongen. Handig wrong
hij zich door de mensenmassa heen
en keek zijn ogen uit naar al die
mensen en die bonte kleurenpracht
van kleden en gewaden, zoiets had
hij nog nooit gezien. Isaak, zo heette
de jongen, was de zoon van de her-*,
bergbewaker, die binnen de om
muurde ruimte een hut had, het
enige huisje binnen deze ruimte.
Voor hem waren deze dagen een
ongekend feest met al die drukte.
hem door wat zijn vader zei. „Kun
nen we ze niet in ons huis opnemen
voor deze ene nacht?" vroeg hij. De
vreemdeling schonk hem een vrien
delijke glimlach. Maar de bewaker
schudde geprikkeld zijn hoofd:
„Neen, daar begin ik niet aan. dan
kan ik al die honderden mensen wel
in mijn huis laten. En waar moeten
wc dan zelf blijven? Dat gaat be
slist niet. Het is mijn laatste woord."
Vermoeid keerde de vreemdeling
zich om en verdween tussen de men
sen.
Isaak was een gewone jongen,
gen, een beetje ruw en zeker niet
overdreven gevoelig, maar er was
iets dat hem ongerust maakte.
Steeds zag hij het lieve gezicht
van die vrouw voor zich en het
stond bij hem vast, dat zij in geen
geval de nacht buiten mocht door
brengen.
Haastig glipte hij tussen de men
sen door, zoekend naar de man, de
vrouw en de ezel.
Langzaam slenterde de jongen de
weg naar Jericho op. Zo hier was
het iets rustiger en kon hij even
vrij adefnhalen. Hij ging op een
steen langs de kant van de weg zit
ten. In de verte, over de bruine
gaarden zag hij de heuvel van Mar
Elias. Daar kwam weer een nieuwe
karavaan aan. Hij zag de paarden
en kamelen naderen en liet ze langs
zich heen trekken. Achteraan de
stoet ging een man te voet met ach
ter zich een ezel, waarop een jonge
vrouw zat. Isaak lette er nauwelijks
op en slenterde achter de groep aan
in de richting van de stad. Het werd
tijd dat hij naar huis ging, want de
zon stond al laag en het zou zo don
ker worden. Daarom versnelde hij
zijn pas en kwam naast de ezel te
lopen. Onwillekeurig keek hij op
naar de vrouw en hij zag haar ver
moeide gezicht. Wat heeft die vrouw
een lief gezicht, dacht hij. Zij keek
naar de jongen en glimlachte. Isaak
voelde zich wat verward door die
glimlach, zo droef, zo moe en toch
zo hartverwarmend lief en vriende
lijk Hij liet de stoet verder trekken
en had moeite zijn verwarring te
overwinnen. Toen hij langzaam ver
der slofte en zijn blote voet stevig
weer tot zichzelf. Ach, wat zou het
tegen een steen stootte, kwam hij
ook, waarom maakte hij zich zo
druk? Kom, hij moest maar gauw
naar huis gaan. En de jongen zette
er een looppas in. In de mensen
menigte bij de herberg glipte hij
vlug en lenig als een slang tussen
de mensen door.
Het was schemer toen hij bij de
ingang van de herberg kwam en
juist wilde hij naar binnen gaan,
toen hij zag dat zijn vader in ge
sprek was met een man. Even bleef
de jongen staan. Dat was toch die
man met de ezel, waarop die lieve
vrouw zat!
„Ik kan u niet meer aan plaats
helpen. Onmogelijk. Ik heb reeds
honderden moeten wegsturen, de
herberg is helemaal vol en zelfs op
het dak is geen plaats meer", zei de
bewaker.
„Ik vraag geen plaats voor mij
zelf, maar voor mijn vrouw, zij is
zo verschrikkelijk moe van de lange
reis. Ik ben van de stam van Da
vid!" antwoordde de vreemdeling.
Isaak was dichterbij gekomen en
stootte zijn vader aan. Deze keek op
zij en sprak nors: „Wat moet je?
Maak dat je wegkomt!"
Maar de jongen stoorde zich daar
niet aan. Het drong niet eens tot
Na een poosje vond hij hen. Even
buiten het gewoel en rumoer hadden
ze een plaatsje gevonden tegen een
grote steen, de ezel stond opzij en
knabbelde wat dor en droog gras.
Met een plof viel de jongen bij hen
neer. Met schitterend ogen zei hij:
„U behoeft niet buiten te slapen, ik
weet wel een plaatsje waar u de
nacht kunt doorbrengen!" Verwon
derd keken de man en de vrouw de
jongen aan. Toen herkende de man
hem. „Ben jij niet de zoon van de
bewaker van de herberg?" vroeg hij.
Isaak knikte nog hijgend van het
harde lopen. „Ik weet een plekje",
•haalde hij. „een plekje waar u
acht kunt slapen. Het is wel
"et zo prettig als in de herberg,
ar het is in elk geval beter dan
;r buiten."
Vragend keek hij de anderen aan.
Met een tere blik keek de man zijn
vrouw aan en sloeg een arm om
haar heen. „Waar is het dan?" in
formeerde hij. „Ginds in de vlakte
is een rotshol, dat de herders ge
bruiken als bergruimte en waar zij
bij slecht weer de schapen in drij
ven. Daar is het beschut en is stro
om op te slapen", ratelde de knaap
verder. „Goed", besloot de man. En
hij richtte zich moeizaam op. ,Wil
jij ons de weg wijzen?" vroeg hij
aan Isaak. De jongen knikte.
Samen hielpen ze de vrouw op de
rug v!an de ezel en langzaam ver
dween het kleine groepje in het
duister in de richting van de vlak
te. Isaak liep voorop. De jongen die
hier geboren was en de omgeving op
zijn duimpje kende zocht voorzich
tig in het donker de weg, waar
schuwde voor stenen en takken op 't
pad en leidde zo de man en de
vrouw naar het rotshol.
Het was gelukkig een heldere
nacht en aan de hemel pinkelden
duizenden sterren als diamanten op
blauw-zwart fluweel. Het leek Isaak
alsof hij nog nooit zo goed in het
donker had kunnen zien en in zijn
borst had hij een raar springerig
gevoel, dat hem vrolijk en blij
maakte. Begrijpen deed hij het niet,
maar het was in elk geval fijn. In
de verte zag hij het glimmen van
het maanlicht op de rotswand, daar
was de ingang.
Bij het hol aangekomen stopte de
kleine stoet. Isaak ging naar binnen.
Hij kende het hol wel en was er met
zijn vriendjes wel meer geweest.
Het was er donker en op de tast
ging hij verder. Plotseling bleef hij
staan en zijn hart bonsde in zijn
keel. Wat hoorde hij voor een ge
luid? Er bewoog iets!
En het ritselde in het stro! Een
slang, die hier een onderdak had ge
zocht? Neen, dat kon niet. want daar
klonk het geluid te hard voor. Hij
ging iets naar links waar hij de
vuurplaat wist. Op handen en
knieën zocht hij tastend met de han
den. Ja, hier w as het! Het duurde
nog een heel tijd voordat hij het
vuur brandende had en buiten
wachtten de man en de vrouw met
hun ezel.
Toen de vlammen oplaaiden kon
Isaak beter om zich heen zien.
Zachtjes begon hij te lachen. Het
gestommel dat hij had gehoord en
waarvan hij eerst zo was geschrok
ken bleek van een os te komen, die
in een hoek van hol stond, achter
gelaten door herders die ergens in
het veld bij hun schaapskudde over
nachten. De jongen keek eens ver
der rond. Och, het was hier wel wat
kil en muf. maar als zo meteen de
vlammen de ruimte wat hadden ver
warmd, dan zou het hier best gaan.
Hij draaide zich om en liep naar
buiten. „Komt u maar binnen!" no
digde hij de wachtenden. De man
nam zijn vrouw aan de arm en Isaak
trok de ezel met zich mee.
Tevreden keken de vreemden rond
en de vrouw die wat verkleumd was
strekte beide handen uit naar de op-
kringelende vlammen. Isaak zette de
ezel naast de os en toen hij zich om
keerde werd hij weer getroffen door
het lieve gezicht van de vrouw, dat
nu helder verlicht werd door het
vuur. Er kwam een vreemde tril
ling in zijn borst en een bijzonder
blij gevoel, dat hij hen geholpen
had. De man en de vrouw zetten
zich in het stro en Isaak begreep
dat hij zijn taak had gedaan. Hij
nam afscheid en de man bedankte
hem voor zijn hulp, van de vrouw
kreeg hij een knik en een hemelse
glimlach.
Toen de jongen het hol verliet
zocht hij weer zijn weg in het duis
ter. terug naar de herberg. Toen hij
bijna weer op de gewone weg was,
werd opeens de omgeving hel ver
licht. Hij kon het pad door het veld
zien ,als was het dag. Verwonderd
bleef hij staan en keek om zich
heen. Waar kwam dat licht nu in
eens vandaan? Als aan de grondge-
nageld stond hij daar toen hij boven
het rotshol een enorm grote lichten
de ster zag staan. En in de verte
hoorde hij een stem die verkondig
de: „Vreest niet, want zie, ik breng
u een blijde tijding ,die voor het ge
hele volk bestemd is. Heden is u ge
boren de Verlosser. Christus de
Heer, in de stad van David. En dit
zal u een teken zijn: gij zult een
kindje vinden in doeken gewikkeld
en liggend in een kribbe."
Isaak wist niet wat hij hoorde. Hij
beefde en wierp zich op de grond
bevreesd en verblijd door alles wat
hij nu meemaakte. En uit de hemel
ruiste zachte muziek en zongen
stemmen de lof van God.
Voorzichtig richtte de jongen zich
op en keek om zich heen. Daar
stond nog steeds die ster boven het
rotshol. Zou het daar zijn? Daar?
Maar dan zou de Verlosser het kind-
Je zijn van die man en die vrouw
hun ezel! En weer zag de jongen het
gezicht van de vrouw voor zich en
toenstond het voor hem vast.
Ja dit moest de moeder zijn van de
Messias! Met één sprong stond hij
op zijn benen en rende zo hard als
hij kon lopen terug naar het hol.
Hijgend kwam hij daar aan. Maar
toen hij zo maar binnen wilde ren
nen, bedacht hij zich. Dat kon toch
niet! Voorzichtig gluurde hij om de
hoek van de ingang en ja hoor, bij
het schijnsel van het vuur zag hij de
vrouw rusten in de armen van de
man en samen keken ze naar de ste
nen kribbe, de voerbak van het vee,
waarin een schattig Kindje l4g, ge
wikkeld in doeken. Isaak begreep
en en wist nu zeker dat het hier
was, waarover de stem had gespro
ken. Verlegen glipte hij naar binnen
zijn ogen strak gericht op het Kind
je, dat daar lief en stralend lag. De
jongen viel op zijn knieën en aan
bad het Kindje. Een glimlach gleed
over het gezicht van de gelukkige
moeder.
Even later kwamen heel schuch
ter een paar herders binnen, die
evenals Isaak de stem van de Engel
hadden gehoord.
Isaak stond op en buigend liep hij
achteruit het hol uit Zijn hart
sprong op van vreugde. Hij was de
eerste geweest die het Kindje had
gezien en zo hard als hij lopen kon
rende hij door het veld terug naar de
herberg om daar het grote nieuws te
gaan vertellen.
TWEEDE KERSTDAG 1968 ST. PETRUS-BANDENKERK
's Middags om 4 uur door het Dames- en Heren- en Jeugd
koor onder leiding van Rob Berben, met medewerking van:
Willy Peeters, sopraan; Theo Berben, clavecymbel; Mathieu
Arts, orgel en de Koninklijke Harmonie „Euterpe" onder
leiding van Pierre Steyvers.
1. Heren- en Jeugdkoor:
Dominus dixit (Gregoriaans)
Het was een maged uitverkoren Ton Vijverberg
O bone Jesu Mare. Ingegneri
Laet ons met herten reyne Wim Dirriwachter
In dulci jubilo Michael Praetorius
2. Volkszang:
Wij komen tezamen
3. Dames-, Heren- en Jeugdkoor:
Stille nacht
4. Dames- en Herenkoor:
Gloria uit de Messe in C
Ons is gheboren
Ave Maria
6. Paul Marlens, blokfluit:
Rob Berben, clavecymbel:
Adagio en Allegro in G
6. Willy Peeters, sopraan:
Theo Berben. clavecymbel:
La vièrge la crèche
7. Dames- en Herenkoor:
Chantons en ce jour
Looft God
8. Willy Peeters, sopraan:
Theo Berben, clavecymbel:
Twee oud Franse kerstlieden:
Unie vièrge pucelle
II est beau
9. Volkszang:
Nu syt wellekome
10. Koninklijke Harmonie Euterpe:
Andante in G
Judex
Panis Angelicus
Twee elegische melodieën
Huldigingsmars
11. Volkszang:
Er is een roos ontsprongen
12. Dames- en Herenkoor:
Koninklijke Harmonie Euterpe:
Nu daagt het in het Oosten
Par. bundel blz. 156
Franz Gruber
Anton Bruckner
Louis Toebosch
Blasius Amon
Johann. Chr. Pepusch
Cèsar Franck
Jo Ivens
Jan Vermulst
Par. bundel blz. 150
Baptiste
Ch. Gounod
César Franck
Edvard Grieg
Edvard Grieg
Par. bundel blz. 157
Meindert Boekei