De dierenarts DOOR KLEUREN 45-jarige strijd iQeikeeismliglwid tegen k et vloeken Zakgeld geven... Geestelijk artikel Vrijdag 21 september 1962 No. 38 Drie en tachtigste jaargang PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE VAN DEN GROTESTRAAT 28 POSTBUS MUNCKHOF NV. VENRAY WPPïTRT AH VOOR VPNRAV P1M OM^TRPIfFN ADVERTENTIEPRIJS 8 ct. per mm. ABONNEMENTS- 1 TEL. 1512 GIRO 1050652 LtLtlYULAL/ v VLtiliVHl VJAWJ 1 I\LtI\LtlI PRIJS PER KWARTAAL 1.50 1.50 (bulten Venray f 1.75) Op het gebied van de toepassing van kleuren in het wegverkeer be staan vele en veelsoortige proble men. Blijkens verscheidene publi- katies in het afgelopen jaar heeft dit onderwerp ook in ons land aan actualiteit gewonnen, nadat in an dere landen over deze materie uit gebreide discussies aan ten dele op zienbare toepassingen vooraf zijn gegaan. Het Verbond voor Veilig Verkeer is in de ontwikkelingen op dit terrein sterk geïnteresseerd, om dat wellicht de toepassing van kleur op de weg een gunstige uitwerking zou kunnen hebben op de veiligheid van de weggebruiker. Het Verbond heeft daarom beslo ten het thema „kleur en verkeer" centraal discussiepunt te maken voor zijn jaarcongres, dat ditmaal op 17 oktober a.s te Dordrecht zal worden gehouden. Daarbij zal een inleiding worden gehouden door de heren G. J. Captijn .kleurdeskundi- ge van de N.V. Vernis en Verffa- briek v h. H. Ve.lo winkel v> Zonen en G. Dolphijn. dii-leur van Sik- kens Smit N.V. Lak- en Verffabrie- ken. Vervolgens zal een forum, gepre sideerd door de voorz'tt.-r van h« t Verbond ,dr. G van der Wal, de di verse c-specten van dit veelzijdige vraagstuk belichten BROCHURE Van de hand van de inleiders en elk der forumleden verscheen dezer dagen in brochurevorm (in de zgn. Informatiereeks van het Verbond) een korte bijdrage, welke bedoeld is om een aantal aspecten van het the ma reeds nu naar voren te brengen. In de inleiding daarvan wordt met enkelevoorbeelden aangetoond dat kleur .een madhtig wapen is. Een slager."bemerkte, na* modernisering van zijn winkel,- dat de Verkoop- niet meer vlotte ,na realisering van een kleurtoepassing in de verlichting verloren de gasten in een restaurant alle eetlust op het moment dat deze verlichting werd ingeschakeld. De kleur van de wanden in een fa- briekskantine was de oorzaak, dat de personeelsleden last van de „kou" hadden, de klachten verdwenen toen de wanden opnieuw waren geschil derd. Na deze voorbeelden geeft de brochure een summier antwoord op de vraag, wat hcht eigenlijk is. Ver volgens komen de inleiders en fo rumleden aan het woord. NIETS NALATEN Niets mag worden nagelaten om de veiligheid van de weggebruikers te vergroten, aldus de heer Captijn en dit geldt dus ook voor maatrege len, waarvan de waarde in eerste instantie niet exact is te meten. In veel landen is kleur bij het bevor deren van de verkeersveiligheid een belangrijke rol gaan spelen, maar in Nederland wordt deze ontwikkeling nog te veel gezien als een modever schijnsel. Indien wij door het gebrui ken van de juiste kleur op de juis te plaats een bijdrage kunnen leve ren tot het verminderen van het aantal verkeersongevallen, dan is dat ons aller inspanning waard. COMMISSIE INSTELLEN De heer Dolphijn (Sikkens) acht de marges voor het nemen van proeven in ons land te klein. Bovendien is het budget niet aangepast. Een juis te, dus functionele toepassing van kleur op de weg zal z.i. de verkeers veiligheid ten goede kunnen komen, maar dan dient daarnaast aandacht te worden besteed aan goede reflec tie en stroefheid van de weg. Op be scheiden schaal gehouden proeven hebben een positief resultaat gesor teerd. Het is naar zijn mening een dwingende eis, dat een commissie wordt ingesteld welke vérgaande be voegdheden bezit en die de betref fende minister in directe zin kan ad viseren. GOEDE KLEURENKERMIS Aangezien het deelnemen aan het verkeer in de eerste plaats een vi sueel proces is ligt het volgens de heer Boost (A.N.W.B.) voor de hand gebruik te maken van kleuren om bepaalde wegelementen te doen op vallen. Op grond van een te Eind hoven gehouden proefneming acht hij het toepassen van gekleurde weg dekken ter betere geleiding van het verkeer en om een duidelijker on derscheid te krijgen tussen rijstro ken, opstelvlakten, enz. een tè ver gaand gebruik van kleur als hulp middel. Z.i. zijn onder bepaalde om standigheden slechts de reflecteren de eigenschappen van het wegopper- vlak bepalend voor hetgeen men wel en niet ziet. Wij moeten oppas sen dat de weg geen kleurenkermis wordt; het is z.i. gewenst met zo min mogelijk brutale middelen het ver keer veilig te maken. WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK De vraag of kleuren in het ver keer een rol spelen, wordt door de heer Ter Mors (Centrale Politie Verkeers Commissie) bevestigend beantwoord: de basis hiertoe is im mers gelegd in onze wetgeving. Aan de hand van (Haagse) voorbeelden bewijst dit forumlid dat het gebruik van kleuren invloed heeft op de verkeersveiligheid; hij betwijfelt echter of bij een groter gebruik van kleuren de momenteel voor bijzon dere situaties toegepaste aanwijzin gen (overdag) nog zullen opvallen („door de bomen ziet men het bos niet meer"). Bovendien zal de toe passing van kleuren op grotere schaal de uniformiteit van deze aan wijzingen in gevaar kunnen bren gen. Hij is van mening dat kleuren slechts dan met mate moeten worden gebruikt als daar in de praktijk grote behoefte aan bestaat; en zelfs dan nog zal een wetenschap, pelijk onderzoek moeten uitwijzen dat kleurtoepassing op ruimere schaal inderdaad gewenst is. VIER ELEMENTEN Het in ons land vaak voorkomen de slechte weer is oorzaak, dat de textuur van de weg een belangrijke rol gaat spelen, aldus ir. Nap: deze factor bepaalt namelijk de reflectie van het wegdek bij vochtig weer en ook bij duisternis. Beplanting, gelei- derails ,katteogen enz. zullen de re. flectie moeten ondersteunen: deze drie dimensionale objecten vormen gedurende zeer slechte weersom standigheden de enige contrasten, welke in het licht der koplampen worden waargenomen. Uitsluitend door het aanbrengen van kleuren- verschillen in het wegdek zal het verkeer onder slechte omstandighe den niet veiliger worden gemaakt slechts een harmonisch samengaan van tetuur, bebakening, verlichting èn kleur kan de verkeersveiligheid ten goede komen. HEDERHEIDSCONTRASTEN Kleurcontrasten kunnen overdaL bijzonder belangrijk zijn, maar al leen wanneer de waarnemer de zon in de rug heeft toont ir. Asmussen (Philips) aan de hand van Engelse onderzoekingen aan; bij tegenlicht, zelfs als de zon hoog aan de hemel staat, kunnen kleuren moeilijk wor den onderscheiden en berust de waarneming voornamelijk op het heldersheidscontrast. Bij het rijden 's nachts over onverlichte wegen speelt het zien van kleuren totaal geen rol meer; de huidige straat verlichtingsinstallaties hebben een zodanig verlichtsniveau, dat het zien van kleuren slechts in beperkte ma te aanwezig is. Hij concludeert dat de toepassing van kleuren alleen zin heeft als ad ditionele informate; dat verkeerd toegepaste kleuren zeer afleidend en zelfs gevaarlijk kunnen zijn; dat bij overmatig kleurengebruik gevaar voor oververmeoidheid optreedt. VOORBEREIDING OP HET LEVEN Moeten wij onze kinderen zakgeld geven of niet? „Ja, natuurlijk", zeggen de moder ne ouders. „Neen", zeggen de behoudende zielen, „want je werkt er het kwaad mee in de hand". Zij die geen kin deren hebben, vinden het doorgaans heel gewoon ,dat kinderen zakgeld krijgen. Natuurlijk niet te veel, elk naar leeftijd en draagkracht van de ouders. Ze leren met geld omgaan, ze leren sparen en ze worden er zelf standig door. Wie heeft er nu gelijk? Is het waar, dat kinderen van zakgeld spaarzaam en zelfstandig worden? Of is het waar, dat kinderen van zakgeld spaarzaam en zelfstandig worden? Of is het waar, dat zak- Zij die het laatste beweren, gaan uit van het standpunt, dat een kind dat geen zakgeld krijgt, ook niet in de verleiding komt om spilziek te zijn of te snoepen of z'n zakcentjes te verliezen of erger nog: ze aan al lerlei prullen te verkwisten. Deze negatieve braafheid heeft echter geen enkele waarde. GEEF HUN EEN KANS Een bescheiden zakgeld is een pracht middel om het karakter van een kind te toetsen. In weinig an dere dingen komt zo duidelijk het karakter tot uiting als in het beste den van geld. Ontdek de zuinigen, die iedere cent oppotten tot zij eindelijk een lang begeerd stuk speelgoed kun nen kopen. Let op de slapep karak ters, die aan iedere opkomende wens dadelijk voldoen. Dat zijn degenen, die nimmer „neen" kunnen zeggen tegen zichzelf, zij die nooit over geld beschikken als zij het nodig hebben, omdat ze alles al lang licht vaardig hebben uitgegeven. Er zijn secure Pieten die iedere cent opschrijven on altijd precies weten over hoeveel zij te beschik ken hebben en daar zijn de zorgelo- zen, die van anderen lenen en ver geten het terug te geven. Kinderen met zakgeld vormen een getrouwe afschuwing van de grote mensen maatschappij. ER ZIT MEER AAN VAST De paedagogische moeder zal er zich niet afmaken met het wekelijk se dubbeltje of kwartje. Zij zal het zakgeld betrekken in het dagelijks leven, zij zal erover praten, zodat 't begrip voor het kind gaat leven, zij zal vertellen wat je allemaal met zakgeld kunt doen en zij zal eisen, dat af en toe door de kinderen iets wordt afgestaan voor liefdadigheid. Belangstellend zal zij informeren naar de stand van het bezit en hei melijk zal zij aantekening houden van hetgeen door elk wordt uitgege ven en waaraan. Zakgeld is een prachtig opvoed- middel mitsde ouders enig idee van paedagogie hebben. Geld uit geven is een bij uitstek moeilijke kunst die het kind aan de hand van de ouders moet leren. Ouders die uit gemakzucht of uit domme ijdelheid en pronkzucht al leen maar uit onnadenkendheid hun kinderen een veel te royaal zakgeld geven, tasten een van de peilers van de opvoeding aan: zij ondermijnen het waardebesef van het bezit. Alles wat te gemakkelijk wordt verkregen oefent een nadelige invloed uit op het jonge karakter, dat strijd en zelfontzegging van node heeft om zich te ontwikkelen. EEN „SNOEPCENTJE" Het inhouden van het zakgeld als strafmaatregel mist iedere uitwer king als het kind over een naar verhouding veel te groot zakgeld beschikt. De verstandige moeder zal haar kinderen de volle vrijheid la ten om hun zakgeld naar eigen goed vinden te besteden maarzij zal vanuit de achtergrond een waak zaam oog houden op de gang van zaken. Liefst nog een deel door de kinderen apart laten leggen, dus bv. de helft in de spaarpot voor grote aankopen (verjaardagen, moederdag enz.) en de rest als „snoepcentje". Het kind dat blijk geeft niet met geld te kunnen omgaan, zal tijdelijk onder leiding van de moeder samen met haar het zakgeld besteden, tot het de waarde van geld heeft ge leerd. Natuurlijk is het veel gemak kelijker om zich met niets te be moeien en geen navraag te doen, maar daarmede geven wij een kos telijk opvoedingsmiddel prijs. Zak geld geven is een middel tot het kweken van zakelijk inzicht en een voorbereiding op het leven! De Mij voor Diergeneeskunde be staat honderd jaar en de heren die renartsen hebben dit feit feestelijk gevierd. Het is goed eens stil te staan bij de figuur van de dieren arts. Hij komt niet zo vaak in het nieuws, ook -niet in het agrarische, De reden is, dat er slechts 1144 in vol emplooi zijn en dat is een klein aantal tegenover de ruim 200 000 agrariërs en ook nog tegenover de 50.000 overige akademisch gevorm- den van ons land. Niettemin is zijn werk ook economisch van het hoog ste belang. Tot bijna in onze tijd heeft de die renarts een hevige strijd moeten le veren tegen kwakzalvers, vee ver loskundigen, paardendokters e.a lieden, wier „kennis" hoofdzakelijk berustte op eigen ervaring (voor zo ver niet tevens een dosis overgele verde volksgeneeskunst en bijgeloof werd toegepast!) Vandaar de naam „empirici" waarmee de dierenarts zijn vroegere tegenstanders siert. Tegenstanders? Ja, want al werd dan in 1821 de eerste Rijks veeartse nij school in Utrecht geopend en al leverde die reeds in 1826 de eerste lieden met het veeartsdiploma af, voorlopig hadden deze artsen weinig te vertellen. Het platteland geloof de niet in hen! De gehele 19de eeuw door hebben de dierenartsen moe ten bewijzen wat zij waard waren en tenslotte hebben zij gewonnen. Nog wel niet voor de volle 100%, want ook vandaag de dag is er nog een zeer levendige handel in vee geneesmiddelen (tot en met antibio tica, chemotherapeutica en instru menten toe) die door volstrekt onbe voegden wordt bedreven en die dan ook gevaaxdijke kanten heeft, maar er is één ding dat het gezag van de dierenarts voorgoed gevestigd heeft. Het is het feit, dat hij en hij al leen er in slaagde de vreselijke epi demieën van voorheen te bedwin gen. De eerste dag op dit front le verde hij reeds in de vorige eeuw, bij de laatste runderpestramp. Hier bij stond hij lijnrecht tegenover de (hem nog niet begrijpende) veehou der en het gevolg was, dat het vee- artsenijkundige toezicht staats zaak werd. ONSCHATBARE BETEKENIS Na de laatste oorlog werd de laat ste draak verslagen: het geloof, dat de rundertuberculose onuitroeibaar was. Zij werd snel en volgens het van te voren opgestelde schema overwonnen. Tegen mond- en klauwzeer werd een uitstekende voorbehoedende enting gevonden en thans wordt Abortus Bang even sys tematisch aangepakt. De uierziekten zullen volgen. Dit zijn successen, die vroeger ten enenmale onbereikbaar waren. Het besef, dat werkelijk belangrijke vee- ziekten alleen op strikt wetenschap pelijke basis kunnen worden be dwongen, leeft thans bij allen die weten waar het om gaat. Wij noe men volledigheidshalve ook nog de vele entingen bij pluimvee (pseudo. vogelpest, infectieuze bronchitis) en de coccidiostatica in het voer. Zon der deze dingen is geen rendabele veehouderij meer mogelijk; de risi co's zouden ondraaglijk zijn. Ieder weet dit en het feit, dat men bij de varkens nog geen immuniteit te gen mond- en klauwzeer weet op te wekken doet aan dit feit niets af. De kwakzalver heeft het immers evenmin gekund. Kortom: de economische beteke nis van de dierenarts is niet licht naar waarde te schatten. Zonder hem zou ook in deze streek de vee fokkerij en de pluimveeteelt niet zo'n vlucht hebben kunnen nemen. Voorts verhoogt een dierenarts de levensvreugde van de mens, door ook dieren zonder grote economi sche betekenis (kleine huisdieren; te behandelen. De dierenarts cn de volksgezondheid (onderzoek van antibiotica, keuring van vee en vlees bestrijding der zoönosen) is een on derwerp apart. WAAR ZITTEN ONZE DIERENARTSEN Dank zij de gegevens van de ju bilerende maatschappij kunnen wij deze vraag enigszins beantwoorden. Wij vinden er 705 in de „algemene pi*aktijk". Daarbij onderscheidt men de praktijk van grote huisdieren en die van de kleine. Tot de laatste be hoort de behandeling van katten, honden, vissen, siervogels enz. Een 40-tal houdt zich uitsluitend met de ze kleine dieren bezig. De rest be paalt zich tot het rund (meer dan 3 miljoen stuks in ons land), het paard (nog 70.000 over), het varken, het schaap, de geit en het pluimvee. Bij de keuring van vee en vlees zijn 279 dierenartsen betrokken, waarvan 163 „volambtelijk". Voorts vinden wij er 36 bij het Veeartsenij- kundig Staatstoezicht en 61 bij de 11 provinciale gezondheidsdiensten voor dieren en de ene, landelijke gezondheidsdienst voor pluimvee. Een 80-tal heeft een funktie bij het hoger onderwijs en een 60-tul bij het middelbaar landbouwonderwijs doch de laatste praktizeren ook. Dan is er nog een groep van 85 stuks werk zaam bij de farmaceutische indus trie en groothandel, de veevoeder- handel, de grote pluimveebedrijven, de K.I.-stations enz. Tenslotte zijn 50 afgestudeerden van Utrecht in 't buitenland werkzaam. De groep „mi litaire dierenartsen" is met het ver dwijnen van de cavalerie uit ons leger ook bijna verdwenen. DE STUDIE Sinds 1918 behoort de opleiding bij het hoger onderwijs, want in dat jaar werd de Rijks veeartsenschool „Veeartsenijkundige Hogeschool" om in 1925 als zesde fakulteit aan de Utrechtse Rijksuniversiteit te wor den toegevoegd. In 1961 waren er in Utrecht 528 veterinaire studenten ingeschreven, waarbij 71 dames. Na de middelbare school moet men nog 6 of 7 jaar studeren (meestal wordt het wel 7 jaar) en de studie is niet licht. Toch vallen van de mannelijke studenten evenveel af als van de vrouwelijke. Het is waar, dat enige fysieke eisen gesteld worden bij studie en prak- tikum, maar een sportief meisje kan daaraan heel goed voldoen. Er zijn dames die de gewone praktijk bij de grote huisdieren uitoefenen (soms samen met hun echtgenoot!), maar wie dat niet wil, kan zich altijd op de kleine huisdiei*en werpen of in de research, de handel of de industrie gaan. Voor onze agrarische jongeren is de veterinaire studie natuurlijk bui tengewoon aantrekkelijk, omdat zij daannede op bekend terrein blijven. Zij liggen bepaald wat voor op de stadsjongen, die voor zijn studietijd nooit zo nauw in aanraking met de economisch belangrijke huisdieren is gekomen als de jonge boer of boe rin. BLIJFT ER EVENWICHT? De vraag is natuurlijk, of in de toekomst geen overschot aan afge studeerden is te verwachten. Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Momenteel houden vraag en aanbod elkaar in evenwicht. Of dit even wicht verstoord zal worden hangt in de eerste plaats af van de con junctuur. Want als het in de land bouw goed gaat, dan kan óók veel meer geld worden geïnvesteerd in onderzoek en voorlichting. Dan zijn de aantallen dieren ook veel groter dan in crisistijden. Wanneer wij nu bedenken, dat een malaise, crisis, regressie of hoe men de economische trammelant ook noemen wil, ook al tijd direct invloed heeft op de ar- beidsbehoefte en de plaatsingsmoge lijkheid van akademisch gevormden in het algemeen, dan blijkt het risi co bij een veterinaire studie niet groter te zijn. Vandaar dat wij deze mogelijk heid voor een beperkte groep pien tere agrai'ische jongeren toch uit drukkelijk noemen. Eindigen wij met een aanbeveling voor de dieren arts in het algemeen? Neen, dat is o.i. al lang niet meer noodzaak, dat iedereen dat nu wel heeft begrepen. Alleen bij de mond- en klauwzeer- epizoötie bij de varkens is het de laatste tijd nog voorgekomen, dat de voorschriften van de dierenarts niet werden opgevolgd. Doordat de gevolgen niet uitbleven geloven wij, dat ook op dit terrein velen nun les reeds hebben geleerd. Een dieren arts is 'n mens als wij. Hij kan fou ten maken en zich vergissen, zeker. Maar afgezien daarvan is hij een specialist wiens hulp niet meer weg te denken is. „Er flucht wie ein Hollander", zeggen de Duitsers. Met het aanha len van deze uitdrukking vallen wij maar meteen met de deur in huis. Want in Nederland wordt inderdaad gevloekt. Maar men zou uit deze zegswijze kunnen opmaken dat de Nederlander bij uitstek een „viaek- beest" is. En of dat klopt, durven wij niet bevestigen. Vloeken doet men overal wel, ieder land kent zo zijn eigen „gepeperde" uitdrukkingen en ge bruikt daarbij de naam van God om woord of daad eens extra kracht bij te zetten. Ook de Duitsers, maar het katholieke Zuiden van Europa schijnt hierin een bijzondere repu tatie te hebben. Soms ook vloekt men onwillekeu rig, onbewust, uit gewoonte. In het laatste geval noemt men dit meestal geen vloeken ,maar „ijdel gebruiken van de Naam van God". Hoe inge burgerd deze laatste gewoonte is, valt u op indien u eens bewust gaat letten op de talloze malen dat men bij verwondering, verontwaardiging en geïrriteerd uitroept: „God alle machtig!" of „Chi'istenenziele", om maar enkele uitdrukkingen aan te halen. Deze uitlatingen, eigenlijk dus geen vloeken, maar meer een zinloos noemen van Gods Naam, zijn aan de orde van de dag. Niet alleen onder bepaalde lagen van de bevolking, maar, in misschien enigszins gewijzigde „beschaafdere" vorm hoort u ze overal. Het „echte" vloeken, iemand een stevige verwen sing in de naam van God in het ge zicht slingeren, hoort men met zo veel, feit blijft dat van hoog tot laag bijna dagelijks Gods Naam volko men zinloos gebruikt wordt. En hoe wel dit een verschijnsel is, dat al leen maar in een christelijke maat schappij voor kan komen (immers als men van God geen weet heeft, zal men Zijn naam ook niet bezi gen), toch is dit beslist geen mooi visitekaartje voor ons Nederlanders. Wij zouden het op ons nationaal fatsoen moeten trekken dat de Duit sers ons deze bijnaam hebben ge geven. En een groepje christenen heeft dat dan ook gedaan, 45 jaar geleden. Enkele personen van verschillen de Protestantse richtingen zijn na melijk een kleine halve eeuw terug gekomen tot de oprichting van de „Bond tegen het schenden van Gods heilige Naam door het vloeken", kortweg „Bond tegen het vloeken" genaamd. Zonder op een bepaalde groep mensen de nadruk te leggen, hebben zij geconstateerd dat er in Neder land nogal gemakkelijk wordt om gesprongen met de Naam van God, ofwel in de vorm van vloeken of wel in het bewust of onbewust be zigen van deze naam uit gewoonte en volkomen zinloos. Daarom zijn zij gestart met een anti-vloek-actie, waar in het begin nog slechts een klein aantal perso nen achter stond. De „Bond tegen het vloeken" is echter uitgegroeid en omvat nu zo'n kleine 6000 leden. Hoewel de aktie evengoed voor Pro testanten als voor Katholieken en andere Christenen bedoeld is, be staat het leden aantal nog steeds uit Protestanten van de verschillexide kerkgenootschappen en is men slechts incidenteel gekomen tot een zekere samenwerking met de Ka tholieken, in dit geval met de Bond Zonder Naam. Aansluiting van Pro testanten en Katholieken is (nog) niet verwezenlijkt. Niettemin heeft de Bond in haar 45 jarig bestaan (17 september heeft men het 9e lus trum in alle stilte voorbij laten gaan) reeds heel wat anti-vloek-ac- ties gevoerd in de vorm van affi ches en plakkaten overal waar dit zijn nut kon afweiden. Op stations, in legerplaatsen, in bussen en trams, op politiebureaux en in de douane kantoren, op bijna alle publieke plaatsen kunt U de bekende en meest succesvolle spreuk vinden „Spreek vrijmoedig over God, maar misbruik Zijn Naam nooit Waar het kan probeert men het Nederlandse publiek te wijzen op haar euvele gewoonte de Naam van God te pas en te onpas uit te spre ken. Zoals altijd stoot men daarbij weieens op (overkomelijke) moeilijk heden, hetgeen b.v. het geval was, toen de Bond onder de militairen (waar een anti-vloekaktie bepaald geen overbodige luxe blijkt te zijn!) pakjes scheurlucifers met de be kende spreuk wilde verspreiden. De P.T.T. vervoert echter geen brand- bai*e waar en dus moest de Bond deze zending zelf op de legerplaat sen bezorgen. Dat niet alleen een kleine groep» enthousiaste niet-vloekers de Bond van belang vonden, maar men ook van hogerhand het nut ervan inzag, blijkt uit het feit dat 2/3 van de Nederlandse gemeentebesturen de Bond subsidieert. Het spreekt vanzelf dat ook de Protestantse kerkgenootschappen haar steentje in de (hoge) onkosten bijdragen. Gevraagd naar de resultaten van de diverse akties, vertelt de neer Dr. J. H. Scheurer, voorzitter van de Bond, ons dat deze logischerwijs niet altijd overduidelijk waar te ne men zijn. Toch noemde hij enige frappante voorbeelden. Zo bijv. een bekende romanschrijver, die door de Bond werd geattendeerd op het zinloze ge bruik van Gods Naam in zijn boe ken. Zijn daaropvolgende werken vertonen duidelijk een zuivering dienaangaande. Ook de NTS heeft eens positief gereageerd op een brief van de Bond en wat al te grove en zinloze uit drukkingen, waar men de Naam God in bezigde, geschrapt in een toneel stuk. En mocht de Bond er al eens te laat bij zijn, aldus Dr. Scheurer, dan werken wij met een recreatie achteraf toch preventief voor even tueel volgende uitzendingen. Zo werkt de Bond tegen het vloe ken al 45 jaar. Overal haar gevoel- horens uitstekend en trachtend de Naam van Hem die ons het hoogst is in ere te houden. Want de uit drukking „Er flucht wie ein Hol lander" moet de wereld worden uit geholpen. De voorbereidingen voor het Con cilie, deze grote gebeurtenis van on ze 20ste eeuw, zijn ten einde. Het Concilie staat nu voor de deur, nu de vakanties in heel de wereld ten einde zijn. Ook de Kerk gaat zich in alle ernst en met grote devotie bezinnen op haar eigen wezen, op haar taak en haar zending. Wat Ne derland betreft, het valt moeilijk te zeggen in hoeverre de gelovigen meeleven. Nog moeilijker is het vast te stellen of zij weten waar het om gaat. Indien er nog tekorten zouden zijn, dan zal daarvan de schuld toch wel moeilijk bij de ka-

Peel en Maas | 1962 | | pagina 11