BOSBRANDEN Judó6f2üit in Venray CÜlfl en Olid verdwijnen uit 't woordenboek missionarissen Politierechter Geestelijk artikel Vrijdag 5 januari 1962 No. 1 Drie en tachtigste jaargang PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.ï, VENRAY WFFKRT AH VOOR VFWRAY FN HM^TPFKTFN ADVERTENTIEPRIJS 8 ct. per GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 1512 GTRO 1050652 L<L/I\LILAU »UUA V Ltlll\/i I JC#1V UiVlü 1 PRIJS PER KWARTAAL 1.54 mm, ABONNEMENT® - .58 (balten Venray 1.75) By ons overzicht van de Venrayse verenigingen is niet met name ge noemd bij de afdeling spert de reeds enkele jaren bestaande judo club in Venray. Dit was voor de beoefenaren van die sport aan leiding ons eens uit te nodigen in zaal Wilhelmina, waar deze heren geregeld trainen. Trainen onder leiding van de heer Rooyakkers uit Roermond, een bekende specialist op dit terrein die vooral als in structeur en demonstrateur bekend staat. Wie de judo-beoefenaars Ven ray telt er een 50 tal bezig ziet denkt zo op het eerste gezicht dat men elkaar aan het afmaken is. Toch zal iedere judo-man kwaad kijken als men in al zijn argeloos heid een dergelijke opmerking plaatst. Want hoewel het judo in de enor me belangstelling waarin ze zich nu mag verheugen, meer als spel gezien wordt, is het onstaan uit het jiu jit- su, dat een vechtsport is en waarbij praktisch alle handelingen om 'n te genstander onschadelijk te maken zijn toegestaan. Judo echter is door de Japanse profesor Dr. Jigaro Kano uit het jiu jitsu gedistilleerd en bijgeschaafd en werd zo, als een verfijnde vorm van jiu jitsu, verheven tot spel. Een spel waarbij het erom gaat de tegenstan der door lenigheid, snelheid en techniek te overwinnen, waarbij het er tevens om gaat de tegenstander op een beschaafde manier te „vloe ren" zonder onnodig pijn of erger te veroorzaken. Het judo dat in deze vorm al sinds 1873 in Japan wordt beoefend, heeft; hoewel het daarvoor al in beschei den mate bekendheid genoot, in Eu ropa pas na de tweede wereldoorlog zo'n enorme vlucht genomen: het telt in Nederland thans 25.000 in geschreven beoefênaren. In z'n vlucht naar populariteit heeft het judo ech ter niet aleen de man, maar ook de vrouw enthousiast gemaakt. Hoewel het aantal dames nog niet in verhouding staat tot het aantal heren, wordt dit spel van lieverlede ook door het zwakke geslacht steeds meer gewaardeerd. Maar hier moet onmiddellijk bij vermeld worden dat de dames over het algemeen de judo gaan zien als een unieke vorm van zelfverdedi ging, terwijl de heren de judo meer als sport beschouwen. Dit feit is gemakkelijk te verkla ren: in wezen is de judo geen da- messport evenmin als biljarten of voetballen dat zijn. Dat de vrouw echter ook warm loopt voor judo mogen wij misschien een tijdsver schijnsel noemen. Na een kleine proef is men in Venray echter er van afgestapt om ook de dames dit spel te le ren, al is het niet uitgesloten dat in de toekomst wederom een cur sus voor hen georganiseerd zal worden. ZELFVERDEDIGING In deze tijd van onveiligheid voor de vrouw op straat (en hier bedoe len wij natuurlijk in de eerste plaats het verschijnsel „aanranding") is het voor veel vrouwen 'n geruststellend idee een bepaalde handigheid te kunnen aanleren om zich te verde digen en wel op een manier, die geen speciale maatregelen behoeft. Judo, het spel van balans, geeft de vrouw en het meisje, die van dit spel al enige regels onder de knie hebben, een gevoel van zelfvertrou wen, het gevoel van „wie doet me nu nog wat?" Judo is voor de vrouw dus meer een spel van praktische aard. Reeds na ongeveer zes maan den judoles zal een vrouw die door een-wat stille straat loopt of ge dwongen is 's avonds of 's nachts te fietsen, het gevoel van zelfvertrou wen hebben, dat haar het idee geeft „mij doen ze niet veel meer". Dit enorme positieve punt is de ver dienste van de judo voor de vrouw. Hiernaast zij echter nog vermeld dat judo ook zijn invloed heeft op lichaam en geest van haar beoefe naars. Bij deze sport verwerft men zich een enorme lenigheid, terwijl uiterlijk daarvan niets te merken is. Men zal tegen iemand die judo be oefent nooit kunnen zeggen: „Héla, doe jij aan judo, je ziet er zo body building uit". Judo bevordert een harmonische lichaamsontwikkeling en -beweging en ook dat spreekt in haar voordeel. Na deze voorlichting zal ook de buitenstaander het judo-spel met andere ogen gaan bekijken. Het kent het ceremonieel terug van de tele visie, nu Nederland immers pas ge leden de wereldkampioen judo in zijn midden heeft. Hij kent het judo- pak terug dat alle beoefenaars dra gen en laat zich geduldig uitleggen hoe beginners rond dit nog al slob berige witte pak een witte band dra gen. Naarmate men meer grepen kent verwerft men dan de gele, oranje, groene en zwarte band. Dan kan men de zgn. DAN-graden ha len, de meester-titels voor de judo mensen en het grote ideaal van iedere oprechte judo-beoefenaar. Er zijn 12 graden te behalen, maar tot nu toe is er slechts een Japannees in geslaagd, 12e DAN te worden. De andere, waaronder ook de wereld kampioen, heeft het tot de 7e graad gebracht Zover zijn we in Venray nog lang niet want hier is men al blij met de groene band en wordt hard gewerkt en getraind om de zwarte te verwer ven. Dit is beslist geen kleinigheid. Want daarvoor moet men een enorm aantal handgrepen kennen en zijn tegenstander op heel wat verschil lende manieren kunnen vloeren Het japanse element in deze sport of in dit spel is duidelijk kenbaar. Niet alleen in de begroetingswijze van de twee tegenstanders, maar in de hele opzet en entourage van dit spel. Zo werden de judo-lessen ge geven in de zgn. „dojo" (sportlokaal) en telkens komen de Japanse namen terug. Men „vecht" op speciale mat ten van enkele centimeters dikte. Vroeger werden die gemaakt uit Japanse rijstvezels, maar onze Ge- nemuider matten blijken ook hier prompt te voldoen, terwijl men zelfs ook schuimrubber gebruikt, maar dat is dan voor de „luxe-clubs" die hiervoor het benodigde geld over hebben. De heren dragen hun judo- gi, dat is het judopak, dat in feite bestaat uit een broek en een jak, dat dan bijeen wordt gehouden door een gekleurde band, die we hierboven al beschreven hebben.... Na de begroeting van de beide te genstanders gaat dan het spel be ginnen, een spel van evenwicht en balans, dat ogenschijnlijk ruw uit ziet, maar in feite, zoals we hierbo ven al zeiden met al zijn grepen en technieken een goede training voor lichaam en geest. Er wordt hard gewerkt in onze Venrayse judoclub, die zowel by de junioren als senioren ernstige beoefenaars kent. Wie gelegenheid heeft moet beslist eens een kijkje gaan nemen op de trainingsavon den in zaal Wilhelmina en moet zich eens laten demonstreren met welk een soepelheid en lenigheid dit spel gepaard gaat. Men zal er geen spijt van hebben. Als we niet te ver teruggaan in het verleden en we leggen de „nood wet ouderdomsvoorziening" naast de huidige algemene oudersdomswet, dan zal niemand kunnen ontkennen, dat het er voor de bejaarden in 1962 toch maar een stuk beter uitziet. De „noodwet" kende een inko mensgrens en hield rekening met gemeenteklassen; de. huidige A.O.W. verzekering kent deze grenzen of beperkende bepaling niet. Toch genoten in 1956, het jaar voorafgaande aan de inwerkingtre ding van de A.O.W., reeds 369.000 personen een uitkering op grond van deze noodwet; zij inden tezamen de som van 279 miljoen gulden! De .noodwet" deed op één punt echter niet onder voor het ouder domspensioen. Kende de noodwet de bepaling dat van eigen inkomen van meer dan 50,per jaar, de helft van deze inkomsten in mindering moest wor den gebracht op de uitkering (be halve de eerste 200,ook de A.O.W. kent helaas nog een onprettige bepaling door de beper king die wordt opgelegd indien de trekker van het ouderdomspensioen ook nog een eigen (overheids) pen sioen geniet. Gelukkig is de maxi male beperking al teruggebracht van 80 pet. tot 50 pet. Het begin is Dat er reeds vele gemeenten zijn die dit beamen, blijkt wel uit het feit, dat er hoe langer hoe meer ge meentebesturen zijn, die de aanvul lende uitkeringen aan huis komen bezorgen, ja zelfs de hele procedure thuis afhandelen, zodat de buurtbe woners niet meer kunnen zeggen: „zij trekken ook van de steun". Als nu ook de verantwoordelijke ministers de beperking op de over- heidspensioenen afschaffen per 1 ju li a.s., is het Nederlandse volk deze regering veel dank verschuldigd. Daarmede kan dan ook bewaar heid worden, hetgeen de voorzitter van de Tweede Kamer op 23 maart 1956 zeide: „oud en arm zal verdwij nen!" Hoe eerder hoe liever, excel lentie! WAT BRENGT 1962? Nu heeft de bejaarden wederom een paar verrassingen geboekt wel le een verhoging per 1 decem ber 1961, van ongeveer 42,per jaar voor ongehuwden en van 66, per jaar voor gehuwden. Daarnaast is de regering van plan het ouderdomspensioen per 1 juli 1962 te verhogen met 15 pet. Rekening houdende met het feit, dat deze 15 pet. ook wordt bere kend over de per 1 december j.l. in gevoerde verhoging, zal dus de uit kering voor gehuwden van 1 juli 1962 af komen te liggen op 2.139, 178,per maand) en voor de on gehuwden op 1.352,of 112, per maand. GEEN „BOZE" BUI MEER Het zal ontegenzeggelijk nog no dig blijken, dat de gemeentelijke diensten van sociale zaken bij moe ten springen, maar we hopen van harte dat de „boze bui" van de Ver eniging van Nederlandse gemeenten uit 1957, toen de minister van maat schappelijk werk het verzoek deed, de uitkeringen van de sociale dien sten niet mét een gelijk aantal gul dens te verminderen als het ouder domspensioen de vroegere noodwet overtrof, zal zijn overdreven en dus de oudjes niet minder gaan betalen uit de gemeentekas, want dan vallen de slagen juist op het hoofd van die genen die 't niet kunnen verdragen. Het is nog steeds niet ten volle doorgedrongen tot een groot deel van 't Nederlandse volk, dat het ac cepteren van „bijsteun" (wij hebben een hekel aan dit woord en spre ken liever van een „aanvullende uit kering") bepaald geen schande is. ER ZIJN GEEN „ARMEN" MEER Dat deze aanvullende uitkering gebaseerd is op de z.g. „armenwet" is juist, maar ook de ..armenwet" moet zo spoedig mogelijk verdwij nen; ze hoort niet meer thuis in ons woordenboek. i olU ««mfttnngca •t AKM *vp°"»Ik» (~-è ItónWU f!nanckri*jtn V JUIIANASINGEL41'fe/f/jOÓI (M7B0) OVERBODIGE VREES VAN In het diocees Limburg heeft de bisschop erin toegestemd, dat in el ke parochie een missie-comité wordt ingesteld en dat de overkoepeling van die parochiële comité's tot stand komt in een diocesaan comité. De bedoeling daarvan is alle mis sie-activiteiten te coördineren. Dit initiatief heeft bij de missionerende priester-organisaties onrust verwekt, Niet zonder reden. Het gevaar bestaat zeker, dat de parochiële missiecomité's nu ook werkelijk alles in handen zullen ne men en een veto zullen uitspreken over elke activiteit, die niet in over eenstemming met de diocesane plan nen gebracht is. Dat zou voor de missionerende priesters een grote klap zijn. Immers zij moeten al tientallen ja ren het geld voor het onderhoud van hun seminaries in en buiten Europa, bij de gelovigen bijeen bedelen. Dat lukt wonderwel, dank zij het be staan van een reeks goede relaties, die in de loop der tijden tot stand gekomen zijn. Zou de seculiere gees telijkheid in samenwerking met de gelovigen ertoe over gaan, hierin verandering te brengen ten gunste van eigen plannen en acties dan zou dit een klap voor de missies beteke nen. Gelukkig heeft de kerkelijke lei ding dit ingezien. Ons is verzekerd, dat de parochiële comité's alleen be doeld zijn om de inzamelingen der Pauselijke Missiewerken te verzor gen en enkele reeds jaren bestaan de Limburgse acties te coördineren. Ondanks het misbruik, dat een of andere pastoor van zijn rechten kan hebben gemaakt, blijven de missio narissen vrij hun zo belangrijk werk voor de opleiding van priesters en onderhoud van hun kloosters en werken te blijven voortzetten. De bestrijding der bosbranden is evenals de bestrijding van andere branden een taak van de gemeente. Om deze taak behoorlijk te kunnen vervullen zal de gemeente tijdig de nodige maatregelen moeten treffen. Wat de organisatie betreft zijn er verschillende mogelijkheden. De ge meente kan zorgen voor een eigen bosbrandweer of haar zg. huisbrand weer ook op de bestrijding van bos branden voorbereiden. Zij kan ook met een andere gemeente, die wel licht beter geoutilleerd is, een over eenkomst treffen, waarbij deze haar taak overneemt. Meerdere gemeen ten kunnen gezamenlijk een bos brandweer oprichten of tenminste afspraken maken wat betreft we derzijdse hulpverlening en samen werking der eigen brandweren. Ten slotte kan in een bepaald gebied door particulier initiatief een zelf standige bosbrandweer in het leven geroepen worden; vanzelfsprekend in overleg met de in dit gebied ge legen gemeenten, wier medewerking als regel niet gemist kan worden, teneinde deze organisatie in staat te stellen aan haar doel te beantwoor den en dat te doen, wat primair een zaak van de gemeente is. De met bosbrandbestrijding belas te organisaties als hier genoemd rpoeten zowel regressieve- als pre ventieve maatregelen nemen; pre ventieve maatregelen om het ont staan van bosbranden zoveel moge lijk te voorkomen; repressieve, om als er een bosbrand is ontstaan deze te beperken en te blussen. Preven tief: b.v. propaganda bij het publiek om alles te vermijden, waardoor bosbrand zou kunnen ontstaan, het aanbrengen van waarschuwingsbor den, het brandvrij maken van we gen langs en door de bossen, de aan leg van brandsingels en het toezicht op de in de bossen vertoevende pu bliek. Representieve maatregelen hebben in zekere mate ook een pre ventief doel, als zij beogen bij het ontstaan van een bosbrand de bos brandweer in staat te stellen zo snel mogelijk in te grijpen, d.w.z. uit breiding van het vuur ten spoedig ste te voorkomen en het vuur te blussen. Hieronder vallen op de eer ste plaats eén goede organisatie, in structie, uitrusting en oefening, het inrichten van zo veel mogelijk met telefoon voorziene meldingsposten en materiaaldepots, het instellen van brandwachten, de aanleg van uit- kijkplaatsen en de regeling der alarmering en de samenwerking. Het spreekt vanzelf, dat dus hiervoor gezorgd is, het blussen met andere bosbrandweren en zo nodig met de geboden militaire hulp ten zeerste bevorderd wordt. Zoals reeds gezegd kan de organisatie van een bos' brandweer op verschillende wijzen tot stand komen. Welke wijze geko zen moet worden zal afhangen van de gewestelijke en plaatselijke om standigheden. Om nu te bereiken, dat in alle ge meenten of kringen van gemeenten, waar een meer uitgestrekt bosareaal is ook voor doelmatige bosbrand- weerorganisaties wordt gezorgd is in 1953 in Limburg opgericht de Stich ting Bosbrandweerbestrijding Limburg. Deze stichting is echter geen bosbrandweer en heeft geen repressieve taak. Toch draagt zij er belangrijk toe bij om het bosbrand gevaar in dit gewest te beperken. Op de eerste plaats voert zij op alle mogelijke wijzen een zeer intensieve propaganda bij het publiek om voor zichtig te zijn met vuur, om als er brand ontdekt wordt dit onmiddel lijk bij de gemeente te melden en dan hun eerste stappen te doen om de vuurhaard te doven en uitbrei ding te voorkomen en voorts bij het blussingswerk de bosbrandweer be hulpzaam te zijn. Op de tweede plaats stimuleert zij de gemeenten om te komen tot doelmatige organi saties van bosbrandweren, zoals bo ven beschreven, waarbij zij instru erend en adviserend optreedt en zo nodig ook financiële steun verleent. De organisatie van het bosbrand- weerwezen in Limbui'g is niet ge makkelijk. De provincie is lang en smal en over een grote lengte door de Maas in tweeën gedeeld. Het bos- bezit is zeer versnipperd en waar een grote boscomplex aanwezig strekt zich dit vaak uit over meer dere gemeenten. Samenwerking is in vele gevallen moeilijk te bereiken; vooral wanneer in de ene gemeente de bossen gemeentelijk eigendom zijn en in de andere particulier be zit. De Stichting in Limburg be schikt maar over zeer beperkte mid delen. De grote, rijke gemeenten in deze provincie, die meestal geen bos- bezit hebben, maar wier bevolking naar de kleinere, althans minder goed gestelde gemeenten met bos- bezit, uitzwermt om aldaar recrea tie te zoeken, waardoor het gevaar voor bosbranden aanmerkelijk toe neemt zijn tot nog toe in gebreke gebleven aan de Stichting behoor lijke financiële steun te verlenen, zodat de Stichting de gemeentelijke bosbrandweren in hogere mate kan subsidiëren. Men moet niet verge ten, dat de bosexploitatie tegen woordig zeer geringe baten oplevert, terwijl aan de instandhouding van een goede bosbrandweer en vooral aan het blussingswerk grote kosten verbonden zijn, die de gemeente zelf moet dragen. In het noorden des lands ontvan gen de bosbrandweerorganisaties van de grote steden zeer belangrijke subsidies, omdat men daar blijkbaar beter dan in Limburg heeft begre pen van hoe grote betekenis de re creatiemogelijkheden voor de stede lijke bevolking zijn en dat het juist de bossen zijn, die in de behoefte aan recreatiegelegenheden voorzien. Wellicht zal men daar ook beter het grote belang van de flora en fauna, de waterhuishouding, de houtpro ductie en daarmee verbonden indus trieën bij het behoud van het be staande bosareaal in ons toch al houtarm land op het oog hebben. Het is te hopen, dat ook in Limburg dit inzicht meer veld wint, ook wat betreft de grote industriegemeenten en bereid is aan de bosbrandbestrij ding en daardoor aan het behoud van het natuurschoon meer finan ciële steun te verlenen. Aan het Bosschap is thans de taak toegewezen verordeningen vast te stellen ter bestrijding van het bos brandgevaar. De thans aanhangige Boswet immers heeft dit aan het Bosschap overgelaten. Het is onder deze omstandigheden goed na te gaan, hoe het tot nu toe staat met de bosbrandbestrijding. ONZE KERK IS GEEN KLERIKALE INSTELLING Opnieuw heeft de Paus met Kerst mis onze aandacht gevraagd voor grote gebeuren van deze eeuw, het Oecumenisch Concilie. Men kan zich terecht afvragen of de gelovigen wel zo sterk daarin meeleven: men kan zich afvragen of in brede kringen toch eigenlijk niet de gedachte heerst, dat het Con cilie een zaak van de bisschoppen en de Paus is, zodat wij te zijner tijd wel zullen vernemen, wat de geeste lijke leiders beslist hebben. Maar wij geloven dat deze simpele rede nering, welke zelfs hier en daar door een hoge prelaat wordt verdedigd, toch de waarheid te eenzijdig stelt. Gevolg daarvan is dan ook dat ge brek aan medeleven met een enor me gebeurtenis als het Concilie is. Om een juist inzicht te verkrijgen in de vraagstukken paus-bisschop- priester-leele en te vermijden, dat de Kerk te zeer wordt gezien als een klerikale instelling, moet het myste rie, dus geloofsgeheim, van het mys tieke Lichaam van Christus altijd voor ogen gehouden worden volgens het diepzinnige woord van Sint Paulus (1 Cor. 12.27): „Vos autem estis corpus Christi et membra de membro Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, ieder in het bijzonder zijn leden". In de Kerk zijn twee waarden, waaraan nooit afbreuk gedaan mag worden: Christus het Hoofd en de gedoopten de leden. In de Kerk zijn allen op de allereerste plaats leden, ook paus, bisschop en priester. In de Kerk mag Christus nooit door welk lid ook in de schaduw worden gesteld, dus ook niet door paus, bisschop en priester. De kle- rus in de Kerk, ook de paus en de bisschop, zijn genomen uit de leden als instrumenten van Christus aan gesteld tot dienaren van de leden. De eerbetuigingen van het woord „hei lig" voor alle mogelijke kerkelijke instellingen b.v. de hoogste heilige congregatie van het heilig officie. De grondstruktuur van de Kerk is deze: De bewerker van het geloof is de Geest der Waarheid. De belijder, beschermer en ver dediger van het geloof is de Kerk in haar geheel onder leiding van de H. Geest. Het instrument van de Kerk, om het geloof ongerept te bewaren, is het onfeilbaar leergezag van de paus en de bisschoppen. De uitdrukking of manifestatie van het geloof in de Kerk vindt plaats in de H. Schrift, in het uni versele leven der christenen, in de eredienst, in de wetenschap en wijs heid der Vaders en theologen. In deze leer leeft duidelijk het ge heim van het mystieke Lichaam (Hoofd en leden) het primaat boven de paus en bisschoppen, welke als instrumenten van de Kerk gezien worden. Maar ook blijkt uit deze eenvou dige beginselen, dat wij het Concilie niet als een klerikale zaak moeten bezien, doch als een zaak van ons allen, die leden zijn van dit ene mys tieke lichaam. Honden zijn bijzonder aardige en prettige dieren. Er zijn gelukkig veel mensen die er zo over denken. „Een hond is 's mensen trouwste vriend"! placht de man te zeggen. En hij meende het. Het nare van het geval was echter, dat deze man ook een voortuin bezat, die zijn trots was. Hij behoorde tot die men sen die elke vrije minuut in de tuin doorbrengen en daarin hun recrea tie vinden. 'sMans voortuin was dan ook het aanzien zeker waard en de liefde voor zijn tuin bracht hem in gewe tensmoeilijkheden. In de buurt huisden vele „trouwe mensenvrienden", waarvan sommige met ellenlange stambomen en an dere met meer aan toevallige ont moetingen het leven dankten. De fraaie voortuin van de man lag blijkbaar in een omstreden jachtge bied der honden. Zo'n soort niemandsland, waarop allen aanspraken menen te kunnen maken. Zo werd 's mans tuin veel vuldig door de trouwe mensen vrienden bezocht, die het om strijd tot hun gebied wensten te verkla ren. Uiteraard verdroot dit de man en al droeg hij de honden geen kwaad •«art toe de tranen sprongen hem in de ogen wanneer hij zag hoe kaal en hoe bruin zijn flora werd. Hier moest een einde aan komen meende hij. Maar hoe weert men honden uit zijn tuin? Een hekje of een ligusterhaag blijkt in de praktijk ten enenmale onvoldoende, want de dieren krui pen er slinks onderdoor of nemen de hindernis met behendige sprong. Toen hoorde de man, dat een har de knal wonderen kan verrichten en huisdieren zo doet schrikken dat zij de plaats gaan mijden. Het pro bleem bleef, hoe deze knal te ver oorzaken. 's Mans broer had een jachtgeweer en een jachtvergunning. Hij kreeg het geweer in leen. Zo be- begon zijn zomerzotheid. Toen op een slechte dag een groepje honden op de vuist ging over het rechtmatig bezit van hun grondgebied, sloop de man naar bui ten het jachtgeweer in de vuist ge klemd. Er kwam iets over hem, dat onze verre voorvaderen' moeten hebben gevoeld, toen zij nog met de knots en de stenen bijl het wild be slopen. Deze man die nog nooit een ge weer had vastgehouden en zeker nog nooit had gejaagd, voelde een wild instinct in hem wakker worden. Hij sloop langs de heg en ging in dekking achter een hoge struik. Hij drukte het geweer aan de schouder en spande de vinger om de trekker. Zijn hart bonsde in de keel. De dure witte poedel met ellen lange stamboom van zijn buurman hipte vrolijk om zijn grasveld rond en hief sierlijk een gepluimde poot. De man richtte. Even drong het tot hem door, dat hij zou kunnen do den. Dus richtte hij lager, voor de hond op de grond. Het schot ging af ende poedel was op slag dood. Als er een waterstofbom uit het geweer was gekomen had de man niet erger kunnen schrikken. De andere honden namen overijld de benen. Het was de eerste maal in 'smans leven, dat hij een geweer hanteerde en het was toevallig een dodelijk schot. Zoiets pakt een mens aan. Daar kwamen politiezaken van. „Die hond is 125 waard!" zei de eigenaar. En de politie schreef alles netjes op, zodat de buurman voor de balie moest verschijnen, omdat hij wederrechtelijk andermans hond had gedood. Tot tranen geroerd deed hij daar zijn verhaal en aangezien hij in de buurt bekend stond als een goed mens, die nimmer een vlieg had kwaad gedaan, wilde de rechter al les geloven. Bovendien bleek de schade al vergoed. „Ik kan me indenken, dat het een merkwaardige belevenis is, wanneer je voor het eerst schiet en het is meteen raak!" merkte de rechter op. Toch nam dit niet weg dat de rechter het wel erg dom vond om maar dadelijk met een jachtgeweer aan de slag te gaan. „Een aardig stukje vuurwerk had hetzelfde resultaat gehad en leverde minder risico's op", vond hij. Daar was de verdachte het mee eens. Een boete van f 25,en nooit meer schieten, zo besliste de rechter. Het jachtgeweer was in beslag ge nomen. Die gaat naar de broer van verdachte terug, waarvan hij hem had geleend. De man zelf mag er niet meer aankomen. Men kan nooit weten of hij per ongeluk niet nóg eens raak zou schieten.

Peel en Maas | 1962 | | pagina 5