RANG VROEGER EN NU de zonnige Minder angst, meer vertrouwen Vervaardiging en vindplaatsen der Venrayse urnen 3?«&3&rrj| mm Franóijn RANG de tWKipeiMtf. imdemsléiatof. deTfLf\l\S/E specialist Zaterdag 6 juni 1959 No 23 TACHTIGSTE JAARGANG PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WRPIfDI A Pk VAHB VRWP A V P*M AMCTDCIfPM ADVERTENTIE-PRIJS: 8 ot. porm.m. ABONNEMENTS- GBOTESTEAAT 28 TELEFOON 512 GIBO 150652 CfCrIVDljiiiJ V UUl\ V dl AA I JCfiN UiYlO 1 I\u1Vm1\ PEIJS PEE KWABTAAL t 1.40 BUITEN VENBAY f 1.00 We hebben er al eens op gewezen, dat vroeger de mensen over het algemeen meer angst hadden dan tegenwoordig voor allerlei gevaren tot zondigen of verlies van deugd. Pas op, zo werd er te gauw gezegd, anders doe je nog doodzonde. Er was veel meer angst voor de straf fende God, voor Oordeel, hel en vagevuur. Zo was het ook bij de omgang der geslachten, van de opgroeiende jongens en meisjes: breng ze niet te vroeg tezamen, daar komen maar ongelukken van, want de erfzonde... enz. Als het ging over verkering, werd er natuurlijk vooral de na druk gelegd op de grote gevaren van de verkering. Een langdurige verkering was gevaarlijk; daarom niet te vroeg met een verkering beginnen. Men mocht ook niette dikwijls bij elkaar komen, niet teveel de eenzaamheid zoeken, niet dit, niet dat... enz. enz. Het begint met de geest, maar het eindigt met het vlees; natuurlijk werd daarmee onkuisheid bedoeld. Zorg, dat op je trouwdag je witte bruidskleed geen leugen is, maar naar waarheid getuigt van je tot dan toe trouw bewaarde reinheid en zuiverheid. Het was wel allemaal waar wat men de jeugd voorhield, maar 't was veel te negatief. Men had te wei nig vertrouwen in de goede krach ten en strevingen, die in de men selijke natuur nog gebleven zijn ondanks de erfzonde. Men had te weinig vertrouwen in de jeugd zelf en hield ze zo kort mogelijk opdat ze niet uit de band zou springen. Men had te weinig vertrouwen in de kracht van Gods genade, die Christus ons overvloe dig biedt ter genezing en verster king van onze menselijke zwakheid, als wij maar geloven en genoeg vertrouwen hebben, geregeld bidden en dikwijls de heilige Sacramenten ontvangen. Werden de mensen vroeger niet te bang gemaakt, zo zou men kun nen vragen, door overal zonde en zelfs doodzonde van te maken, en door zo te dreigen met Oordeel, hel en vagevuur? „Sang maken" is hier niet het juiste woord. Wel werden de men sen in die tijd te veel opgevoed tot angst voor zonde en voor Gods straffen, en te weinig opgevoed om echt lief te hebben; te weinig tot liefde en vertrouwen op God, Die boven alles een liefhebbende God en Vader is. Men moet hier echter niet alleen de priesters de schuld van geven. De mentaliteit was vroeger nu een maal zo in de meeste kringen van de gelovigen. En een priester zal als zielzorger meestal zo denken en spreken zoals hijzelf als kind is opgevoed door zijn godsdienstige, maar misschien te angstvallige vader en moeder. De priesters trouwens zijn tegen woordig helemaal niet meer zo streng in hun preken, katechismus en onderricht. Maar er zijn nog veel ouders die menen hun kinderen braaf te kunnen houden met te praten over God, Die alles ziet wat je fout doet; „O.L Heer is nu boos, en de duivel heeft plezier" en der gelijke bangmakerijen. De kerk en de priesters hebben de mensen nooit bang willen maken in de ongunstige zir,, zoals een moeder dikwijls haar kindje bang maakt met te dreigen met zwarte Piet, of door te zeggen: „O.L.Heer doet je in de hel als je dat blijft doen"... enz. Dat is bang maken met onwaarheden en leugens. De Kerk, de priesters hebben in derdaad jaren geleden meer met Oordeel en hel gedreigd dan ze tegenwoordig doen. Maar dat Oor deel en die eeuwige straf van de hel zijn absolute waarheden die Christus Zelf ook duidelijk verkon digd heeft. Hoogstens kan men spreken van eenzijdigheid in pre diking en onderricht, dat er n.l. te veel de nadruk gelegd werd op Gods straffende rechtvaardigheid en de gelovigen te weinig voorgehouden werd, dat God boven alles Liefde is, een oneindig lief hebbende Vader, Die ons mensen allen zonder uit zondering als Zijn kinderen echt lief heeft, en er slechts op bedacht is ons allen gelukkig te maken hier op aarde, maar vooral voor eeuwig in het andere leven. Men streeft er tegenwoordig voor al naar, dat de mensen minder angst zullen hebben; er zijn toch al ge noeg angstige mensen. Minder angst voor allerlei gevaren: men moet niet altijd de gevaren uit de weg willen gaan of de jeugd van alle gevaren verwijderd willen houden. Door met de gevaren en het wer kelijke leven in alles geconfronteerd te worden en door strijd wordt men meer mens en wordt men gestaald in het goede, De jeugd moet men niet op voeden tot angst, tot angst voor God en angst voor de zonde en voor Gods-zondestraffen. Men wil meer opvoeden tot echte liefde, om n.l. het goede en zijn plichtniet te doen uit vrees voor Gods straffen of alleen om er de hemel mee te ver dienen, maar om het goede en zijn plicht te doen om aan God onze Vader onze liefde te tonen. Men wil ook meer opvoeden tot vertrouwen; tot vertrouwen op Gods oneindige barmhartigheid, tot ver trouwen in Gods genade en in de goede krachten en strevingen van onze menselijke natuur. Men moet zijn driften niet met geweld willen onderdrukken of eronder willen houden noch zijn gevoelsleven en fantasie met geweld willen be dwingen. maar er liefdevol mee leren omgaan en ze in goede banen leiden en richten op het goede. Door zo gewelddadig tegen zichzelf op te treden wordt men eerder een hyper- nerveuse en ongenietbare mens. Men moet daarom de jongeren, die minder angst hebben en groter vertrouwen, niet veroordelen, want ze zijn op de goede weg. Zij doen God meer eer aan, ook al schijnen ze wat lichtzinniger te zijn, dan die al te nauwgezette, angstvallige men sen die overal zonde en gevaren zien. v.d. B. In de praehistorie zijn de klei- soorten gebruikt, die in de onmid dellijke omgeving van de woon plaats te verkrijgen waren. Daar niet alle kleisoorten dezelfde eigenschappen bezaten, verschilden de methoden van bereiding nogal eens. De werkzaamheden, die echter moesten worden uitgevoerd, waren: het zuiveren van de klei, door ver wijdering van stenen en onregel matigheden, het kneden, het op de juiste vochtigheidsgraad brengen en het verschralen. Dit laatste bleek dikwijls nood zakelijk als de klei te vet was, waardoor de urn of beker tijdens het drogen kon scheuren of barsten. In de jonge steentijd werden er verschillende verschralingsmidde len gebruikt, waarvan de voor naamste zeer grof zand, kwarts korrels en fijngeklopte scherven, in enkele gevallen ook schelpgruis. De kwartskorrels waren van keitjes afkomstig, die men mét een klopsteen stuksloeg, of van grotere stenen, die men geheel wist te ver gruizen, b.v. door ze eerst te ver hitten en dan in water af te koelen. Het verschralen droeg er toe bij, dat de eenmaal gevormde urn snel ler droogde. Als de klei de gewenste samen stelling had verkregen en zodanig gekneed was, dat zich geen lucht- blaasjes in de massa bevonden, kon met het uit de hand vormen van de urn begonnen worden. Een stuk klei werd van de be reide hoeveelheid afgenomen en op een vlakke ondergrond geplaatst. Met de duimen drukte men de kluit in het midden tot een holte, terwijl de vingers de buitenzijde reeds de ronde vorm van de voet of de bodem gaven. De uit het midden weggedrukte massa werd dan tegelijk omhoog gewerkt, zodat reeds het onderste deel van de buitenwand ontstond. Daarna werd met een nieuwe hoeveelheid de urn hoger opge trokken. Deze hoeveelheid werd eerst tot een lange rol uitgekneed, ongeveer ter lengte van de omtrek, die de buikrand van de urn reeds had bereikt. De rol werd aan de buitenzijde vastgedrukt en door het regelmatig uitsmeren en omhoogdrukken van de kleimassa werd de buikwand verder opgebouwd. Zeer nauwkeurig werd daarbij gelet op het goed over elkaar heen sluiten van de verschillende te verplaatsen kleilaagj es, opdat er geen luchtholtes tussen zouden ont staan. Zijn die er n.l. wel, dan gaat de urn bij het bakken onherroepe lijk stuk. Het verdelen en naar boven wegstrijken van de kleimassa geschiedde altijd met de vingers aan de buitenzijde en de duimen aan de binnenzijde van de urn. Hierdoor kan men het vorm geven het beste beheersen. Steeds werd er voor gezorgd, dat de klei voch tig en de wanddikte gelijk bleef. Als de urn zijn uiteindelijke vorm had gekregen, werden buiten en binnenzijde glad gestreken, meestal met behulp van een stukje leer, een gepolijst steentje of een spatel. Daarna werd de urn op een koele schaduwrijke plaats gezet om ge durende een dag te drogen. t)e versiering werd aangebracht als een bepaalde graad van droogte was bereikt. Als de gehele oppervlakte ver sierd moest worden werd de urn dikwijls omgekeerd, waardoor er meteen gelegenheid was de bodem aan de onderzijde af te werken. Er zijn twee manieren van bak ken, n.l. in een veldoventje of in een open vuur. Er zijn in ons land nog geen duidelijke aanwijzingen gevonden, waaruit valt op te maken, welke methode gebruikt is. Gaan wij echter na hoe het bij vele natuurvolken nog geschiedt, dan zal de open-vuurmethode wel het meest gebruikt zijn. Men bouwde daartoe eenvoudig een kleine brandstapel van fijn, goed ontvlambaar hout. De urnen werden voorzichtig in de stapel ingebouwd, zodat ze rondom in het vuur kwamen. Vermoedelijk liet men het vuur geheel uitbranden en de urnen afkoelen. De buitenzijde van de urnen ver kreeg bij zorgvuldig bakken een fraai egale kleur, variërend van donker tot oranjebruin. Het pottenbakken was vermoe delijk een bezigheid van de vrou wen. Bij vele bevolkingsgroepen in Afrika en Azië (vooral op de eilan den in de Stille Oceaan) neemt men het pottenbakken op de boven omschreven wijze nog waar. Bij sommige stammen is het zelfs een arbeid die enigszins geheiligd is en aan allerlei voorschriften gebonden. Houdt men zich daar niet aan, dan zal het werk tever geefs zijn en de urnen zullen tijdens het bakken breken. Ook de plaatsen waar men de benodigde klei graaft zijn dikwijls min of meer heilig en mogen niet verontreinigd worden. Soorten aardewerk Er zijn uit Venrayse bodem ver schillende soorten aardewerk be kend, die tot zeer bepaalde culturen behoren. De oudste soort behoort tot het z.g. bekeraardewerk, dat in 2 groepen verdeeld wordt. De oudste groep hiervan omvat, wat men tegenwoordig „standvoet- bekers of touwbekers" noemt. Be gin 1900 groef men op het Hoogrie- broek een dergelijke beker op. Het moet een pracht exemplaar geweest zijn, welke helaas voor Ven ray is verloren geraakt. De standvoet of touwbekers wor den gekenmerkt door een slank S-vormig profiel en een duidelijk vrij kleine aangeknepen voet. De versiering is bijna uitsluitend aan gebracht op het bovenste, juist het wijdst van de buik beginnende ge deelte. De oudste bekers zijn die, waar bij een decoratie van koordindruk- ken is aangebracht. Deze lopen horizontaal en vormen dikwijls groepjes van twee of meer dicht bij elkaar staande, soms elkaar kruisende lijnen. Behalve de z.g. koord-, groef- en visgraatmotieven zijn er nog enkele andere versieringswijzen. De voor naamste daarvan is het zig-zag- motief. Daarbij is een zig-zaglopen- de decoratie aangebracht, die bijna altijd uit twee of meer banen be staat. Wat de Hoogriebroek-beker be treft, voor zover wij hebben kun nen nagaan, ging de versiering over tot op de buik van de beker. Bij het merendeel van deze be kers vindt men dit slechts aan de hals. De ouderdom van de verschillen de standvoet- en touwbekers loopt globaal over een periode van ca. 500 jaar, ongeveer van 2200—1700 voor Chr. KLOKBEKERS De tweede in zijn geheel iets jongere groep bestaan uit klok bekers. Deze hebben een min of meer klokvormig model en een vlakte, soms iets holle, direct in de opstaande wand overgaande bo dem. Klokbekers fragmenten hier van werden onder Venray opge graven, o.a. op het Hoogriebroek, de Blakt, maar vooral in de buurt van Beek-Brabander en de Hansen- berg. Het blijkt dat het oudste type een versiering draagt van stroken die op onderling regelmatige af standen over de gehele bekerwand is aangebracht. In een later stadium gaan de techniek en de zorgvuldigheid ech ter achteruit, hoewel de oppervlak te-versiering blijft bestaan. Ook dezuiverevorm van de beker verloopt en aan het einde van de klokbekerontwikkeling zien wij vrij plompe modellen optreden, waar van de breedte vaak de hoogte over treft. De klokkebekers zijn over 't al gemeen iets jonger dan de stand voet- of touwbekers, maar de overeen komst in versiering duidt erop, dat er contacten moeten hebben be staan tussen de dragers der belde culturen. Van de klokkebeker kan gezegd worden, dat zij ongeveer 1500 voor Chr. voorkomen. Bronsty daar de werk Ook urnen uit de bronstijd wer den uit Grafheuvels onder Venray opgegraven, zij het tot heden uit de laatste phase van dit tijdperk (800500 voor Chr.) Zo vonden we o.a. een achttal stuks in voormalige grafheuvels onder Merselo. Interessant is hiervan te ver melden, dat in 'n urn uit de late bronstijd, bronsresten van sieraden werden aangetroffen, terwijl er bovendien in en bij enkele urnen bijpotjes of „drinknapjes" werden gevonden. Voorts werd uit deze periode 'n urntype van laag model opgegraven welke voorzien was van een schotelvormige deksel. Dat er in het bronstijdperk men sen in deze streek woonden be wijzen ook de bronsvondsten in de Smakter-Spurkt (reeds eerder beschreven) in Venray (Desselke) en in Leunen (op de Steeg), n.l. 1 fibula (mantelspeld), 2 zwaarden, 4 speerpunten en 7 bijlen van ver schillend type. De urnen uit deze periode (Hall- statt-tijd) zijn meestal gladwandig (enkele hiervan dubbelcomisch) en van vrij dun aardewerk. Opvallend is dat net aardewerk veel beter van constitutie is dan dat uit de urnenveldencultuur. De late bronstijd-phase vinden we ook weer terug op het Hoogrie broek. Hier vonden we verleden jaar 'n aantal versierde scherven, welke na determinatie door Dr Modderman, afkomstig bleken te zijn van een tweetal schotels. Hoewel geen directe parallel is aan te wijzen kunnen zij met de meeste waarschijnlijkheid gedateerd worden in de late Bronstijd (resp. late Hallstatt) ca 65 eeuwen voor Christus. Urnenveldaardewerk Om de lezers een beter inzicht te doen geven omtrent ligging der plaatsen waar onze voorouders in de Urnenveld tijd hun doden begroe ven, dienen wij deze periode iets uitvoeriger te behandelen, temeer daar uit ontvorschingen is gebleken, dat de Urnenvelden in onze ge meente vrij veel voorkwamen. Alhoewel uit deze velden zeer veel is verloren gegaan, hebben wij toch een globaal inzicht gekregen in de cultuur die zij vertegenwoor digden. Het aardewerk uit deze periode (pl.m. 400 begin onzer jaartelling) is vrij grof, dikwandig en meestal onversierd. De Urn lijkt meer op 'n pot en wijkt geheel af van de veel fraaiere producten uit de bekercultuur. De buitenzijde is meest ruwwandig z.g. „besmeten". Naar de eerste vind plaats worden zij Harpstedt-type genoemd. Wij willen nu allereerst 'n aantal urnenvelden vernoemen welke vrij dicht aan elkaar grensden, n.l. 't grafveld op 't Hoogriebroek, 'n vol komen vernield object, waarvan alleen nog de talloze gevonden fragmenten getuigen. Hierop aan sluitend volgt dan 't voormalige urnenveld op de z.g. Rosakkermet talrijke verwoeste tumuli (graf heuvels. Hier dicht opvolgend aan de over zijde van de weg Oirlo—KI. Oirlo, werden bij het egaliseren van 'n verhoging in de twintiger jaren 'n veertig tot vijftig ruwwandige ur nen en fragmenten gevonden. Iets verderop in 't Boddenbroek vond men eveneens in 'n terrein- verhoging 'n z.g. drinknapje. Ook vondsten uit deze periode werden gedaan op de Heydschen Hoek onder Oirlo. Op de grens Boddébroek-gemeeri- te Meerlo, vonden wij verleden maand 'n aantal versierde Urnfrag menten, vermoedelijk ook uit de urnenveldentijd. Onder Castenray werden o.a. urnen gevonden bij de Castenrayse bergen, bij de voor malige lagere school en op de Rofferd. Het terrein achter de Castenrayse bergen sloot weer aan op dat van het Hoogriebroek. Een ander interessant terrein lag op het Overbroek. Hier zijn even eens in de twintiger jaren 'n 15-20- tal urnen uit 'n thans geheel ver nield urnenveld te voorschijn ge komen, alle van 't Harpstedter-type. In het museum van Oudheden te Leiden, bevindt zich uit deze graf heuvel een gerestaureerde urn. Een foto hiervan Is in de vitrine van 't Oudheidkundig museum alhier aanwezig. Vermeldingswaardig is, dat in de grote grafheuvel op het Overbroek, weike bij ontginningswerkzaam heden werd vernield, 'n grote hoofd mansurn, omgeven door 15 kleinere, aangetroffen werd. Onder Oirlo in 't z.g. Timmer - mansbos lagen 'n achttal grafheu vels (eveneens van het Urnenveld type) welke zonder meer werden vernield. Uit naspeuringen die door ons gedaan werden kwam vast te staan, dat uit deze 8 grafheuvels niet één gave urn gered is. Daar naderhand nog gevonden urnfragmenten blijkt, dat hier even eens sprake moet zijn geweest van ruwwandig aardewerk, waarvan de kleur echter afwijkt van de elders gevonden urnen en fragmenten. Terwijl over het algemeen grijs tot bruinachtig materiaal wordt aan getroffen, heeft dit urnenveld 'n roodachtige kleur de overhand. Onder Merselo vernoemen wij een Twee die er altijd horen! koel geschonken, de zomerdrank bij uitstek! zwarte bessen apéritif frambozen apéritif Uitsluitend verkrijgbaar bij uw slijter - wijnhandel of café TEL. 1070 terrein, waarbij na talloze verken ningen vastgesteld kon worden, dat daar een uitgestrekt urnenveld moet hebben gelegen. De grafheuvels zijn aangelegd op de hoogste terreingedeelten en vormen hier en daar nauwkeurig de natuurlijke hoogten. Deze graf heuvels zijn helaas in het begin dezer eeuw door de Ned. Heide- Mij omgeploegd, waarbij talloze urnen werden vernield. Toch werden door ons nog 46 begravingen vastgesteld. Hieruit hebben wij nog 5 gave en 7 nog te restaureren urnen kunnen red den. Deze urnen bevinden zich thans in het Oudheidkundig Museum te Venray. In 1884 werden 3 urnen en 2 „drukknopjes" in dit grafveld op gegraven en zijn later overgebracht naar het Rijksmuseum van Oud heden te Leiden. Op de Boshuizen werd een graf heuvel ontdekt, waarin een hoofd mansurn omgeven door 7 kleinere urnen. Ruwwandig „besmeten" aardewerk met verslering van vingertopaf- drukken aan de rand werden ge vonden onder Veltum en Smakter Spurkt. Verdere losse vondsten, welke op deze cultuur wijzen zijn gedaan bij 't Zwartewater, Testrik, Giesevennekes, Deskensven, Han- senberg, Beek, Brabander, benevens op de Boshuizen en meerdere plaatsen. Uit al deze vorditen mogen wij concluderen, dat de vervaardiging van aardewerk, ook in onze streek, vrij intensief moet zijn geweest. Dat de pottenbakkerskunst een hoogtepunt bereikte in de Beker cultuur en dat daarna een dalende lijn viel te constateren, qua vorm versiering en structuur van het aardewerk. Temeer daar de standvoetbeker en klokbeker welke hier In onze gemeente werden opgegraven aan de collectie in ons museum ontbreken, willen wij onze lezers op het hart drukken hun vondst meldingen niet lang uit te stellen, daar waardevol materiaal verloren zou kunnen gaan. BERN. KUYSEN.

Peel en Maas | 1959 | | pagina 1