Zwerftochten door de Peel Als de mens in de natuur gaat ingrijpen loopt 't meestal mis SPORT 2SSTE8™IIT°£VE FTi^ÈfoonN6?2en ToS WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN Van Crayenhut tot Ripse bossen Overpeinzingen Zaterdag 2 augustus 1958 No 31 NEGEN EN ZEVENTIGSTE JAARGANG PEEL EN MAAS CONFECTIE VAN m -EEN RIJK BEZIT Peter Vink heeft in opdracht van de Helmondse Courant, 't Defensie- kanaal eens gevolgd van Crayen hut tot' Ripse bossen. Aan zijn verhaal ontlenen wij het volgende: Het defensiekanaal, dit smalle water, zal in de toekomst een rol gaan spelen bij de bevloeiing van de hoge zandgronden der ontgon nen Peel. Met het oog op dezelfde plannen overkluisde men over grote afstand het voormalige defensiekanaal toen het vliegveld Venray werd aange legd en wij zijn eens gaan kijken hoe dit destijds zo belangrijke ka naal er in de zomer van 1958 nog bij ligt. Toen wij in 1940 zagen over welke machtsmiddelen het Duitse leger beschikte, hadden wij achteraf goed lachén over het defensiekanaal. Maar kon de generale staf in 1939 weten hoe een nieuwe oorlog gevoerd zou worden? Men had uit de eerste wereld oorlog het voorbeeld voor ogen van de rivier de IJzer. In de uiterste hoek van West- Vlaanderen werden de oprukkende Duitse legers tot staan gebracht door een drassige strook van on begaanbaar gebied. Wat de vestingen van Luik Na men en Verdun met hun machtig geschut niet hadden kunnen be werken, geschiedde hier met de hulp van water en verdronken land. Wellicht heeft onze militaire lei ding met het Vlaamse voorbeeld voor ogen opdracht gegeven, om in de Peel een verdedigingslinie aan te leggen. Eeuwenlang gold de Peel als een volstrekt onbegaanbaar terrein. De Peel bood hoogstens een afdoende flankdekking voor veldtochten aan deze of gene zijde van de moerassen, maar geen en kele commandant zou het in zijn hoofd halen deze Peel tot daadwer kelijk terrein van gevechtshande lingen te maken. Militaire gegevens over dit ge bied ontbraken dan ook op elke krijgsschool, Pas na de les van de IJzer gaat men de Peel met andere ogen bekijken en in 1939 vormt het defensie kanaal de voornaamste kracht van de Peel-Raamstelling. Nog liggen de betonnen kaze matten langs het water, dat met ettelijke stuwdammen op peil ge houden wordt. De schietgaten wer den dichtgemetseld en met blinde ogen liggen de versterkingen ge laten te wachten op hun bestem ming- Dat deze stelling in de Peel zon der slag of stoot werd prijsgegeven, was voornamelijk te wijten aan het feit, dat de Duitsers kans zagen een pantsei trein langs de spoorbrug bij Beugen tot over de Maas en tot in de rug van de Nederlandse sol daten te brengen. Dat dit huzarenstuk mogelijk was, dankten de aanvallers aan twee omstandigheden. Allereerst aan het feit, dat de eigen troep ondanks een waarschuwing, die drie uur vóór de overval gegeven werd, de tweede plaats aan de omstandigheid, dat de Duitsers 't Nederlandse uniform voor een krijgslist misbruikten. De Nederlandse wacht zag van de overzijde op de brug een eigen patrouille naderen die blijkbaar een krijgsgevangene binnen bracht, want vóór hen uit liep een Duits soldaat met opgeheven armen. Toen deze groep aan de overkant kwam, bleek het gehele complot uit Duitsers te bestaan en daarmee was de kans verkeken om de brug alsnog te laten springen.... De Peel is de Peel niet meer Maar het defensiekanaal ligt er nog steeds en het krijgt binnenkort een heel wat vreedzamer bestem ming. Het gaat water aanvoeren voor de akkers der ontginningen... Even verder dan het kruis van de Grootenberg ligt de brug over het defensiekanaal. In Griendtsveen sloot dit water aan op het Deurnese kanaal en in het Noorden mondde het langs de Raam uit in de Maas. Er waren verder plannen in uitvoering voor een zijtak door de Ripse bossen. Men is gekomen tot half-weg tus sen Rips en Elsendorp. Over deze tweede stelling, die men het Koorden-kanaal genoemd had, vertellen wij U straks in de bossen nog wel meer... Maar op het ogenblik zwenken wij de weg af. Wij laten ons behoedzaam op een smal fietspad zakken, dat pal naast het water loopt. Rechts de nieuwe velden van Venray, vooruit de ge bouwen van het vliegveld en links de aarden dijk, die een welkome beschutting biedt tegen de warme, maar stugge zuid-westenwind. Na iedere honderd meter gaan wij aan een geblindeerde kazemat voorbij en zo naderen wij het forse hek van het vliegveld. De blauw-witte borden spreken duidelijke taal: „Verboden Toe gang". „Verboden te fotograferen". „Militair terrein". En dit alles vol gens bepaalde paragrafen uit zekere wetboeken. We zijn er al voor ge waarschuwd door Venrayse boeren, maar nu is het te laat... Vast ge lopen... Öp de dijk zien wij het nieuwe land aan alle zijden rond ons liggen. Verweg de bosranden van Rips en Venray.... Rondom het gerucht van tractors en van draglines die de laatste res ten van het veen met metalen kracht vergraven tot vruchtbare grond. Deze Peel is de Peel niet meer zoals wij ze leerden kennen uit de boeken van Coolen en Maas. Dit is vaste aarde... Dit is een ontgonnen gebied, dat langzaam maar zeker de voedende kracht ont vangt van kunstmest en water. Niet langer het onbegaanbare terrein, dat gevreesd werd door legeraan voerders en Keulse karren. De waadvogels uit de moerassige Peel zijn weggezeild op hun sier lijke vleugels naar de woeste gron den van Asten en Deurne. Hier klimmen juichende leeuwe rikken naar 't blauw van de hemel. Zij zingen een loflied op de arbeid van de mens. De klagende kreet van een eenzame kulut boven ven nen en heiden zal men hier niet meer horen. Boven deze aarde krijgt de mens een andere metgezel. Hier sproeit de leeuwerik een fontein van vrolijke klanken boven hem uit. En op haar beurt wordt de kleine vogel weer verdreven door het brullende geweld van straaljagers die de betonnen startbanen van hun horst als metalen roofvogels vanuit de hoogte verkennen. Twee wezens hebben ons al enige tijd met achterdocht gadegeslagen. Een harkende burger-werkman van 't vliegveld en 'n achterdochtige herdershond in een hok met ruime ren. De man hoeft ons niet te ver tellen, dat deze hond volledig is af gericht op de achtervolging van spionerende vreemdelingen. Het gevaar hangt bijna lijfelijk in de lucht. Men kan het ruiken, en men kan het tasten, met ge spannen staande zintuigen. „Hoe wij hieruit komen". Nee, om het beter te vragen: „Hoe wij het kanaal nu verder op haar loop kunnen volgen?" want het water duikt onder het hoge gaas door en lacht ons vierkant uit. De werkman maakt een wijds en alles omvattend gebaar over de on metelijke Peel. De afrastering vol gen tot ver in de richting van Milheeze en daar nog maar eens zoeken naar een fietspad, dat ons naar ons doel kan voeren. Een gids die met weinig woorden veel ver telt. De hond en de man kijken ons met belangstelling na als wij de dijk aan de andere kant verlaten en met de fiets aan de hand de horizon tegemoet lopen. Van een fiets- of voetpad is niets te beken nen. Hier schijnt een tractor of een bulldozer aan het werk geweest te zijn. De aarde is droog en mul en op gezette tijden passeren wij een bord met de bekendmakingen die wij al van buiten kennen. Na een half uur doemt er iets op als een karrespoor en deze sleu ven gaan zo-waar over in een hob belig maar hard rijwielpad... Wij zijn nu op de Peeldijk, die als een lage heuvel de zoom schijnt te vormen van de vroegere veen grond. Met de wind in derug.zeilen wij andermaal in de richting van het vliegveld. Nu gaan wij het dus proberen vanuit de richting Milheeze. Maar nog vóór wij op de Hazenhutsedijk komen zien wij rechts van het pad de geblakerde puinhopen van kleine bouwsels. Er ligt een aarden ver hoging met vier machtige cementen voetstukken, die blijkbaar een zwaar, metalen gevaarte getorst hebben. Aan weerszijden liggen nog de schuilgaten voor vluchtende bedie ningsmanschappen en wij gissen naar de herkomst van deze brok stukken... Was dit misschien een Duitse radarpost? De familie Logten bevestigt ons vermoeden. Ja, dat was zo'n ding waar ze mee konden luisteren. Er stonden hier in de buurt veel ba rakken en de Duitsers lieten het zich in de Peel aan niets ontbreken. Er kwam veel „bezoek". Men reed er paard... en dan kwam er weer „bezoek". Zo ging dat door tot september 1944. Toen staken de heren alles in brand. Maar zij lieten het niet bij hun eigen spuilen. Nee, ook de boerderijen van Van Wel en Verwegen moesten het ontgelden. Enkele weken hebben ze toen nog achter het kanaal ge- De man, die in Frankrijk het virus importeerde, waardoor de myxomatose onder de konijnen haar vernietigend werk ging doen, kreeg twee officiële reacties. Het Franse boswezen schonk hem een medaille met aan de ene zijde de afbeelding van een dood konijn en aan de andere kant van de zaden van pijnbomen. Maar de rechtbank stuurde hem een dagvaarding; zijn buren hadden hem een proces aangedaan. Menselijke pogingen tot „hervorming" van de fauna liepen steeds falikant uit. De myxomatose doet konijnen ais j ratten sterven; 99 procent van alle konijnen in Frankrijk is er aan j bezweken. En voor het eerst sinds mensenheugenis viel in veel Franse bossen jong groen te bespeuren, omdat de konijnen voordien iedere jonge spruit opknabbelden, zodra deze appetijtelijk genoeg was. Maar voor het eerst ook moesten de boeren belangrijke sommen uitge ven voor vlees bij het middagmaal; de meesten hadden tevoren konijne vlees in overvloed gehad. legen en tenslotte weken ze uit naar Overloon. Daar zou nadien de pantserslag ontbranden, die deze plaats de bij naam van het tweede Caen bezorg de. Het kanaal is nu weer vlakbij. Weer stuiten wij op een hek en een blauw bord, maar het kanaal schiet hier uit het vliegveld te voorschijn. Het komt uit het duister van zijn kluizen en stroomt bedachtzaam verder. Ja, dit kanaal stroomt. Het wordt immers gevoed door vele kleine beekjes van de Limburgse en Brabantse waterlossingen. Weer het beeld van gesloten bunkers. Tot aan de nieuwe weg tussen vliegveld en Rips volgen wij het kanaal. Maar dan zwenken wij al naar de nederzetting van de oude heer Bellemakers. Het water loopt naar Oploo en Mill en verder naar de Maas. Zelf koersen wij naar de bossen en na deze dooltocht door de Peel ontha len wij onszelf op een kop koffie bij de heer Van Dijk, die nu ruim twee jaar in het café bij het Ripse kruispunt woont. De krant in de trein. Dit snijpunt van wegen leek de heer Van Dijk een goed punt voor een hotel met café en hij blijkt zich niet te hebben vergist, want De Rips heeft de wind met nadruk in de zeilen. Het vliegveld brengt steeds meer mensen in de buurt. De nieuwe weg gaat in de toekomst zeven vlieg velden in Nederland en Duitsland met elkaar verbinden. Dan kan men van Utrecht over Veenendaal naar Oss en zo dieper naar het zuiden tot in Venray. De brug over de Rijn is al ge reed en ondanks de sombere voor spellingen zullen de overgangen bij Waal en Maas voltooid worden. En als het vliegveld is voorzien van alle technische hulpmiddelen, zal het volledig bezet worden. Dan komen er honderden mensen bij in dit vriendelijke en ruime Rips. Kijk maar naar andere plaatsen bij vliegvelden, zegt de heer Van Dijk. Hoe is't gegaan met S oester- berg en met Uden en Volkel? De Rips heeft vertrouwen in de toe komst. Is het niet door 't vliegveld dan toch dooreen normale ontwik keling en door de arbeid van de vooruitstrevende lieden. Men kan de vraag stellen: wie begon er mee De eerste was een zekere Huiskes uit Hedel, dat was een brouwer, die de Ripse grond dacht te bemesten mei de hulp van duizend schapen. Maar de brouwer kon het ondanks de vele schapen niet redden en hij ver dween. Dan komt er een dag dat er twee heren in de trein zitten. Het zal in deze buurt geweest zijn, want zij vonden een achtergelaten Helmond- se Courant. Zij lazen dat 400 ha. ingezet zullen worden tegen tien gulden per hectare. In die tijd kon men dan een listig spelletje spelen. Men kon toen „slaggeld" verdienen en notaris Waterschoot vd. Gracht had met zijn reisgezel berekend, dat men daar in Helmond even duizend gulden kon verdienen. Maar de pret ging niet door, want toen zij een hoger bod deden zaten zij prompt aan hun vierhon derd hectaren vast. Nadien verschijnt de Heidemij met Johan Bellemakers en dan wordt de zaak grondig aangepakt. Van deze geschiedenis kan de 80- jarige pionier nog levendig vertel len. Hij schetst de opkomst van de huizen, school en kerk. De aanleg van de weg en de stichting van een bouwvereniging. Nu zit deze zelfde Bellemakers in een zonnig vertrek en hij heeft het uitzicht op donkere, roerloze sparren, op een welig weiland en op de helder geschrobde binnen plaats van een frisse boerderij. Een mensenleven glijdt voorbij in dit korte gesprek over de eerste dagen van De Rips Het is nooit zo eenvoudig ge weest de natuur een handje te helpen. Op Kerstmis 1850 werd in Australië de kiem gelegd voor een ramp. Twee dozijn Europese konij nen werden toen losgelaten op het veld van een emigrant, die zijn verlangen naar zijn geliefkoosde sport uit zijn vaderland, de konij nenjacht, niet kon bedwingen. Hun nakomelingen vormden het doelwit voor zijn geweer en lever den een heerlijk stukje vlees voor zijn tafel. Na zes jaar was hij zelf perplex door zijn berekening, dat hij 20.000 konijnen had geschoten, terwijl er nog minstens 10.000 op zijn velden liepen. Hoeveel konijnen er onder en door de omheining van zijn landerijen waren gevlucht, kon hij zelfs niet bij benadering schatten. Ware plaag Al heel gauw had er niemand meer het minste of geringste idee van hoeveel konijnen er in Australië leefden. Rond 1870 waren ze over het hele continent uitgezwermd en ze verslonden het gras vlugger dan koeien en schapen ooit hadden ge daan. Vijf konijnen bleken net zoveel te eten als een schaap. Een paartje schapen kon in twee jaar tijd twee jongen hebben. Een stel letje konijnen kreeg in een jaar 130 nakomelingen en in twee jaar 5088 stuks. Er is een tijd geweest, dat Austra lië per jaar 70 miljoen konijnen velletjes en 15,7 miljoen konijnen uitvoerde. Het land was jarenlang de grootste leverancier van konij nenvellen. De Australiërs bouwden rond 18.000 kilometer afrastering die afdoende zou zijn tegen de konijnenplaag. Vele miljoenen gul dens werden besteed aan vallen, strikken, vergift, geweren en andere vernietigingsmiddelen om het land van de konijnen te bevrijden. In het begin van de bestrijding van de plaag waren het vooral de huiskatten, die bijzonder nuttig waren. Ze vonden echter zo gemak kelijk voedsel buiten de deur, dat ze totaal verwilderden en een nieuw probleem werden. Toen werden er uit Europa vossen inge voerd; deze aten alleen konijnen als ze geen vogels of buideldieren te pakken konden krijgen. Uitroeiing. De konijnenplaag in Australië woedde onverminderd voort tot na de tweede wereldoorlog. Toen riepen de Australiërs de myxomatose te hulp. Ze namen eerst proeven op kangeroes en nog andere inheemse dieren; deze ble ken allemaal immuun voor het virus te zijn. Vervolgens werden wilde konijnen gevangen, ingespoten en daarna weer vrijgelaten. Ieder besmet dier bracht het virus op een aantal andere konijnen over, alvorens zelf ziek te worden en te bezwijken. Binnen een paar jaar had de ziekte als een niet te bedwingen bosbrand de meeste Australische konijnen vernietigd. Landbouwers en schapenfokkers waren in de wolken en hoopten, dat de ziekte geheel Australië van de plaag zou bevrijden. Sportlui en zij, wier voornaamste bron van in komsten bestond uit het vangen, villen en verschepen van konijnen en het vlees hiervan, waren ra zend. Ongelukkig genoeg voor de eers te groep bleken een aantal konijnen van nature ongevoelig voor myxo matose en ook de nakomelingen ervan zijn dit, zodat de totale hoe veelheid konijnen weer langzaam toeneemt. Maar, waar vroeger woestijnen waren, groeit nu gras in overvloed en op de velden, waar vroeger één schaap naar gras moest zoeken, kunnen nu twee koeien worden geweid. Mossen. In het verleden is een poging om konijnen met vuur te bestrijden aanleiding geweest tot nieuwe on heilen. Tot U851 waren er in Ame rika geen mussen. In dat jaar kreeg iemand een inval om ter bestrijding van een plaag, die hier in bestond, dat een bepaalde soort rupsen telkens opnieuw in Nieuw- Engeland de appeloogst verwoestte. De oplossing leek de invoer van Engelse mussen, die zich voorna melijk aan rupsen te goed doen. Voordat deskundigen erop had den kunnen wijzen, dat de Engelse mus in het geheel geen mus is, maar een zaad-etende wevervogel, was een partij van die vogels al ingevoerd en losgelaten. De rupsen bleven zich te goed doen, ze kregen alleen maar zware concurrentie van die mussen, die niet alleen de appels aanvraten, maar ook de knoppen van de bloem oppeuzelden. De immigrant in het vogelland bleek bovendien zo krijgslustig, dat tal van inheemse vogels verjaagd werden uit hun nesten in de buurt van de steden. Andere plagen. Op de eilanden in de Caraïbische Zee, waar suikerriet wordt ver bouwd, eisten de ratten een groot deel van de oogst op. Omstreeks 1870 hadden alleen al de suikerriet verbouwers op Jamaica zodoende jaarlijks een strop van meer dan twee miljoen gulden. De moeilijk heid was waarschijnlijk dat er op het eiland geen vleesetende dieren waren, die de hoeveelheid ratten binnen de perken konden houden. Een inwoner van Jamaica dacht hulp te kunnen bieden door in 1872 uit India negen ichneumons (kleine roofdieren) te importeren. Binnen tien jaar was de ratten- bevolking dusdanig ingekrompen, dat de jaarlijkse schade aan de suikerrietplantages nog geen mil joen gulden meer bedroeg. Maar nergens op het eiland waren lammetjes, biggetjes, poesjes en pluimvee nog veilig. Vogelrassen, die op de grond nestelden, stonden aan de grens van de totale uit roeiing en de hoeveelheid kikvor sen, slagen, schildpadden en hage dissen daalde angstwekkend snel. Nog eens tien jaar later was het zonneklaar, dat de import van de ichneumons een fatale misgreep was geweest. Disharmonie Voor dit echter duidelijk was had men ook op de Hawaii-eilanden het Indiase roofdier te hulp geroepen. Binnen enkele jaren was het vrij wel gedaan met de zeldzame eend en gans van Hawaii en lag de fauna van de eilanden voor een groot deel overhoop. Al heel vlug werd een premie betaald voor iedere dode ichneumon, alhoewel men niet de hoop koester de de plaag hiermee te verhelpen. Nu zit men er nog mee en het beest is niet meer weg te denken als onderdeel van het landschap. Nutria De invoer van de nutria (een beverachtig knaagdier) uit Argen tinië in het zuiden van de Ver. Staten, leek niemand last te kun nen veroorzaken. Het dier werd in zijn geboorteland nauwkeurig be studeerd en kreeg een prima ge neeskundige verklaring. Het was voor 100 procent een planteneter en had het meeste trek in gras en mos, dat in moerassen groeide. Het verzoek de nutria ook in de Ver. Staten in te voeren kwam van de jagers, aangezien het velletje er van nogal waardevol is. En na uitgebreide studies kwamen de deskundigen tot de conclusie, dat de nutria een aardig melkkoetje kon worden; een duur bontje in ruil voor moerasgras. De nutria verhuisde, maar stelde de jagers danig teleur. Om de een of andere reden ging het niet'zo best en het velletje was van aan merkelijk minder kwaliteit dan van de nutria in Argentië. De eerste klachten over het beest zelf kwa men voorlopig alleen maar van de veehouders. Zij konden de moeras sen tegen het eind van de winter niet meer zo in brand steken, dat er een mooi egaal vuur kwam. Dat betekende, dat in het voor jaar het vee in de moerassen niet meer het jonge groen vond, dat zo welkom was als veevoeder. De oorzaak De nutria knaagde hele stroken moeras volkomen kaal, welke stroken dan als brandgoten het vuur tegenhielden. Onheilen Vrij kort daarna ontdekten de boeren, die rijst verbouwden, dat de nutria holen en gangen maakte in de dijkjes en gangetjes van de rijstvelden. Kostbare bevloeiings- systernen werden hierdoor waarde loos en oogsten mislukten. Ver volgens kwamen de verbouwers van suikerriet en aardappelen om schadevergoeding vragen. Op het ogenblik wordt in Cali- fornië gezocht naar een middel om de nutria totaal uit te roeien. Rond de Golf van Mexico en zelfs in de omgeving van de Missi- sippi denkt men er net zo over, want de nutria heeft zich ook daar volkomen ingeburgerd. Vissen Het „verhuizen" van vissen schijnt veel meer succes te hebben. Zodra de eerste spoorweg dwars door de Ver. Staten was voltooid, werden 15.000 piepjonge elften van de oostkust overgebracht naar de westkust. Na een reis van zeven dagen over de uitgestrekte vlakten en over de woeste bergen, werden de overlevende exemplaren los gelaten in de Sacramento-rivier in Calif or- nië. Er brachten er kennelijkgenoeg het leven van af, want in een strook van bijna 5500 kilometer langs de westkust is de vangst van elft op het ogenblik voor velen een goede bron van inkomsten. Vóór 1879 was de gestreepte baars een vis die alleen maar in de Atlantische Oceaan voorkwam. In dat jaar en in 1882 werden bij elkaar 435 baarzen van ongeveer een jaar overgebracht naar de baal bij San Francisco. De westkust is nu een paradijs voor de sportvis ser, die baarzen aan de haak wil slaan. Berggeiten Het meeste succes met het „over planten" van landdieren heeft de mens daar gehad, waar hij dieren bracht in gebieden, die toch on bruikbaar leken. Berggeiten uit Montana zijn met verrassend resultaat overgebracht naar de bergen van Colorado. Antilopen van de onherbergzame Noordameri- kaanse vlakten zün overgebracht naar Montana, Nw. Mexico en Texas en gedijen daar prima op salie en onkruid, zonder overlast van betekenis voor de kudden in de open velden. Niet vaak, maar soms wel, is het de mens gelukt dieren en zich zelf 'n handje te helpen door in te grijpen in de verdeling van de levende have over de wereld door moeder natuur. BROMMESS Wie veel langs de weg is hetzij als fietser hetzij als automobilist, ergert zich dikwijls gruwelijk aan de manier, Waarop vele bromfiet sers zich zowel de rechten van de fietsers als van het snelverkeer menen te mogen aanmatigen. Wij krijgen wel eens de indruk, dat wanneer iemand op een brom fiets stapt, hij zich spontaan een soort mentaliteit aankweekt van bravour en onverschilligheid. De regering heeft enkele maat regelen aangekondigd, welke het gevaar van de bromfiets op de weg pogen te verminderen. Hier en daar ziet men reeds bromfiet sen met het gele herkennings plaatje op het voorspatbord. Binnen niet al te lange tijd zal ook de maximumsnelheid verder aan banden worden gelegd. Een herkenningsplaatje helpt zeer weinig, wanneer de bromfiet ser meent nog net geen voorrang te behoeven verlenen. Maximum snelheid is van weinig betekenis, wanneer ook het snelverkeer door de drukte in de straat zijn snelheid automatisch inperkt tot 20 h 25 km per uur. De enige maatregel die effect zou sorteren, is de verplichting van een rijbewijs voor alle bromfietsers. Dit stuit op grote moeilijkheden, vanzelfsprekend. Wanneer de brom fietser een even grondige opleiding krijgt als de automobilist, dan kent hij tenminste de verkeersregels. En daar schort heel wat aan. Een tweede maatregel is niet zo sym pathiek, maar wel onvermijdelijk voor een bepaalde groep onder de bromfietsers: de z.g. lefgozers, de weg-piraten. Streng toezicht op hun manier van rijden zou preven tief kunnen werken. Nu zijn zij een uitdagend gevaar voor zichzelf en voor anderen. Tenslotte vragen wij ons af: waarom horen wij nooit het verkeer betrekken in de zondagspreek, wanneer de pastoor het vijfde ge bod behandelt. Is onvoorzichtig, onoordeelkundig deelnemen aan h£t verkeer, hetzij als automobilist, brommer, fietser of voetganger, dan geen zonde tegen het gebod: Gij zult niet doodslaan H.C.V.-nieuws Na een lange rustperiode in ons hockeywereldje zullen onze heren voor a.s. zondag hun sticks weer uit de watten moeten halen. Traditiegetrouw is er ook nu weer voor kermis-zondag een ont moeting georganiseerd tussen oud HCV-veteranen, eventueel aange vuld met jongere spelers en het huidige HCV. We verwachten dat ook nu weer door deze wedstrijd, waarvan de uitslag uiteraard van geen belang is en de onderlinge contacten en vriendschapsbanden weer strakker worden aangehaald. Zal de techniek van de oude glo rie, die in de eerste jaren na de oorlog immers in de 2de klasse uitkwamen, opwegen tegen de sou- ples: en de snelheid van de jeugd? De nederlaag van verleden jaar kan de veteranen tot de grootste verrichtingen inspireren, terwijl de heren na al de successen van de dames zich zeker ook niet onbe tuigd willen laten. De Ew. Zusters van „Jerusalem" staan voor deze gelegenheid hun veld welwillend af. De wedstrijd begint om 3 uur.

Peel en Maas | 1958 | | pagina 63