.r Hensenius of Henschenius De Venrayse veenbrug nmEH pé 1-klas Wordt midden en kleinbedrijf te zwaar belast Ingezonden. Pracht handen Mens en techniek Zaterdag 16 november 1957 No 46 ACHT EN ZEVENTIGSTE JAARGANG X. ■EEN RIJK BEZIT PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WFFFRT AH VOHR VFWPAY F1M HM^TPFPfFlM ADVERTENTIE-PRIJS: 8 ct. per m.m. ABONNEMENTS- GROTESTRAAT 28 TELEFOON 512 GIRO 150652 EfCfiVDlrfAU V UU£\ V IÜrlii\A X ÜIN UlYlij X I\CrA&Crii PRIJS PER KWARTAAL f 1.40 BUITENVENRAY f 1.60 Een promenade naar de Peel 50 jaren geleden Het doet ons genoegen te ver nemen, dat onze Venrayse bijdragen in dit blad niet enkel de aandacht trekken, doch ook door vele lezers worden geapprecieerd. Ons bereikten enkele vragen en brieven, waarin om bepaalde dingen werden gevraagd, die hierop be trekking hebben en eveneens of wij ook eens iets wilden schrijven over andere Venrayse en oud-Ven- rayse „zaken". In een van deze brieven werd gevraagd: „er zijn prae-historische veenbruggen in ons land en in de Lünenburger heide gevonden. Heb- nen we er ook niet zo een in de Peel gehad We zullen voor zover mogelijk, tezijnertijd aan de vragenstellers tegemoet komen. Vandaag willen we op de genoemde vraag ingaan. We koppelen meteen aan ons artikel een „tochtje" naar de Peel vast. Het deed ons werkelijk plezier dat de in historische en prae-histo rische boeken geheel en al vergeten Venrayse veenbrug toch nog niet geheel vergeten blijkt te zijn 0— Nog op de Lagere School zijnde, was voor ons, jongens, de aardrijks kunde een lievelingsvak. Maar deze nam in het leerplan destijds een zeer bescheiden plaats in. Als we „les" hadden, werd ons door veel dreunen en nabauwen geleerd van de grote kaarten, die bezijden de lessenaar hingen en waarop de uitgever vergeten had de bedui- dingsnamen te vermelden, wat men oordeelde wat je moest weten en wat men dacht, dat je voor je verder leven nodig had. Op enkele plekken van die reuze kaarten was 't minder bestipt of gekleurd, zelfs helemaal wit. Dat waren woestijnen en onbekende ge bieden van Afrika, Azië en Zuid- Amerika. Je vondt er een enkele stroom of waterloop gekronkeld van niets naar niets. Soms waren er stippellijnen ge trokken van 'n al of niet vermeen de rivier, meer of bergketen. Maar Azië en Afrika lagen ver van ons Venray! Doch wat ons op de bewuste grote kaart van Nederland in de zesde klas bij meester Vermeulen z.g. opviel, was, dat we ook zo'n afrikaans onbekend gebied hadden in Nederland, nog wel vlak bij huis, namelijk twee, drie uur van 't dorp, bij de Brabantse grenzen. Dat was de Peel. Zelfs de stippellijn van een ver meende waterloop ontbrak er niet op. Dat was de Springel in de Vreej of Vredepeel. In 't blauw gekartonneerd en erg gehavend schoolboekje niet elke leerling had er een, er waren er nu eenmaal te weinig vonden we, in geniepig kleine druk, als om 't maar over te slaan: „op de grenzen van Limburg en Noord-Brabant ligt de vanouds vermaarde Peel, een groot en vrij ontoegankelijk moeras en veengebied." Dat was alles wat we over de Peel behoefden te weten.... vijftig jaren geleden! Was men er mee tevreden? Velen misschien, wij niet. Wij kenden de Peel o.a. van horen zeg gen. De boeren gingen er voer- en stro-hei halen, „bulten" en turf steken voor de winterbrand. De „schópskompeneej" liet er schapen weiden. Er was een grote plas, de Row koele, waarin we op hete zomerdagen gingen poot je-baden en zwemmen. Maar dat was geen aardrijks kunde. En daarom, als de vrije- zaterdag er weer was, vroegen we telkens weer aan vader: „gaode geej vandaag wer nao de Piël? Meuge weej dan mit Het antwoord was gewoonlijk „Och jong, das veuls te wied vur ow." Maar het kwam er toch dik wijls van dat we meemochten. Vader z.g. was namelijk een er varen Peelkundige, praktisch ge schoold en met de eerste plannen van de Peelontginningen werd zijn feitelijke betrekking (politieman) terzijde geschoven en met de voor bereidende werkzaamheden en ver dere verkenningen in de Peel belast. En zo togen we de zaterdagmor gen, als de dauw nog te zilveren hing, met vader mee, een stevige boekweitpannekoek op zak, met 'n fors ingezette en volgehouden stap het dorp uit, westwaarts. We lieten ons niet in het minste afschrikken mêt het steriotiepe: ,,'t Is ennen hiëlen rek wied, of: pas mer op vur de turfgatter en 't moer, dor zakte zoë iene weg" Als we dan, bijna verloren in de grote wijdheid van de heidevelden, daar stonden in het „onbekende" land van de schoolkaart, geloofden we al bij voorbaat al wat vader ons vertelde. We zagen de bloedige gevechten bij de Paardenkop, waar zovele „enne pèrdskop uutbeelde" We zagen in de Wolf de moergaten, waarin een burcht was verzonken, We zagen de Peelreuzen van de Wèwersen berg, (Weverslo) elke dag terugkomen, als ze overdag de Maas hadden gegraven en dan hier het zand van hun grote klompen veegden (van dit zand ontstond de Wèwersen berg!) We zagen de èrdmennekes (ka bouters) kriemelen als mieren in de Zemelebergen (Merselse klef f en) het wondervlugge hert hebben we gezien, dat géén jager heeft kunnen neerleggen, zelfs het Deur- nese jagerke Janus de Weijer niet, De kluizenaars-ponnie hebben we door de lucht zien „varen" en de zieltjes van ongedoopte kinderen dansen over de vliezen en vennen. We hebben gestaan voor de drab bige resten van het grote Soemeer met zijn inktzwart water, dat zo zwart was omdat de duivels iedere zaterdag daarin hun pakjes gingen uitwassen. We stonden ook bij het Vliezeven en het Klokgat in de Venrayse peel en bij deKerkkoele in de Sevenum- se peel, waarin satan de ongewijde klokken had neergedonderd. We hebben vaker vaders puntige en met ijzer beslagen stok of met een schiëperschulpe van 'n scheper, die we ontmoette, in de weke turf- grond gestoken, diep, of we niet stieten op de verborgen Peelschat- ten. We hebben de duivel en zijn moer zien lachen en met wijde bokkesprongen zien draven over en door de stinkende wolken van een heidebrand en bij avond de gloeien de schimmen zien gaan en trek ken. Waarom niet? Als vader zijn vertellingen voor ons toch staafde door een varen (de z.g. adelaarsvaren, die eertijds veel op de Peelranden voorkwam en welke men er nog wel ziet) ergens uit te trekken, zeggende: „kijk, jongens, vroeger hebben de Prüse hier willen, heersen (Venray is n.l. een tijd lang Pruisisch geweest) maar de duitse adelaar zal, en die dag komt eens, tot straf voor z'n waanwijze trots nog eenmaal in de Peel begraven worden. Daarom groeit hier deze varen. Dan sneed vader met z'n groëte kniep(zakmes) door de wortelstok van de varen en zei: „kijk maar eens, dit is het teken". En we be speurden in de celkanalen van de plant de zwarte omtrekken, die vrij duidelijk een adelaar uitbeelden. Het is nu wel zeer typisch, dat 30 jaar later de oorlog over de Peel raasde, de „Prüse" verslagen werden, en we nu een groot duits kerkhof op de Paardenkop hebben. Maar die bepaalde zaterdag nam vader ons mee naar het Zwart- Water en de Polse Koele. Toen stond de bekende ballonzuil nog midden in de hei, en er was, be halve een armelijke poging ertoe, van enige aanplant weinig te be speuren. Het Zwart Water-gebied werd ont gonnen, en het eerste werk wat men deed, was een afwatering voor het venwater maken. Men groef een waterafvoer-verbinding met de iets lager liggende Polse Koele, wat noordelijker gelegen. Het Zwart-Water bestond uit verschillende vennen, die 's winters echter één grote plas vormden; de Polse Koelen waren feitelijk twee grote venpiassen. Het geheel lag in een soort ondiepe kom. Toen we thuis weggingen, zei vader: „jongens, vandaag kunde geeillie nog 'ns wat zien, wat ge misschiens noët mer ziet en waoran geeillie later nog wel is zult dênke". En vader moest ons de rest ook vertellen: „met het graven van de afwateringen en het weghalen van de moer en de turf zijn we tussen de Polse Koele en het Zwart-water op een héél oude weg gestoten". We haalden reeds in een onzer vorige bijdragen in dit blad aan, dat o.i. een oude rug-weg (komende uit de richting Vierlingsbeek/Maas hees, lopende voorbij Smakt-noord, Hanseberg en langs de Lónse klef- fen de Peel in, de Peel kruisende naar de brabantse kant) hier moest zijn geweest, welke beslist gebruikt is geworden tijdens de stammen- trek en de volksverhuizingen. Echter lag in dit recht tracé tus sen de Polse Koele en het Zwart- water een inzinking, een stuk moeras, dat enkel in de zomer droog stond. Het lag voor de hand, dat, als men het bestaan van deze aloude weg aannam, men hier voor een dilemma stond: kón de weg hier recht doorlopen? óf zou de weg met een grote boog en ver om afdraaien? Maar dan verviel ook de belangrijk heid van de weg! Zelfs kon men aan het vroeger bestaan ervan twijfelen. (We komen hierop in een van onze volgende bijdragen op terug). Welnu, vader z.g., gesteund door gedode paarden moesten wordenn andere praktisch-geschoolde Peel- begraven, dat de verhogingen ervan kenners waaronder H. van Baar Sr. hield het op een rechtdoorlopende weg. De stammen zullen de weg dan maar alleen 's zomers hebben gebruikt, meenden ze te kunnen verdedigen als meer z.g. streek- geleerden en Peelkenners (o.a. van Beurden) het bestaan van de weg hier in twijfel trokken. Maar vader zou „het" ons die morgen laten zien. „Ik heb ut de hiëre al gezeed, mer die geluüve meei nie". We trokken door de Hiept, langs Knikkerdèrp, door de Beek en het Broek, voorbij de Wolf tussen Klein- dorp en Rosendaal, raakten de Glesevennekes en het Putjesven, bekeken de Ballonzuil nog eens, en kwamen aan de werkzaamheden bij het Zwart-water. Vader had een en ander te rege len, en toen trokken we noord waarts richting Polse Koele. Verschillende gemeentearbeiders en dagloners waren hier aan het werk. De vriendelijk-gemoedelijke maar lang niet domme Vajers-Jan kwam uit de „graaf", en zei: „morge Lemmens, geel wilt zeker die zwarte paole laote zien an ow jónges now die groeëte en aldere utniegeluüve. Mer wa'kow wooi zegge, hier hit wel degeük enne flinke weg geloëpe. Het viel ons direkt op, dat ver schillende diepbruine (ophet zwarte af) dwarsleggers opzij waren ge legd; feitelijk waren het dikke knuppels en boomstammen. Als note gaie kunnen we hier ook nog vertellen, aangezien elke resti tutieplicht verjaard is voor zover de betrokkenen nog zouden leven: de afwatering, zijnde een brede sloot, werd door het moer en de turf- grond getrokken, welke eerst met een brede baan weggeschept moest worden. Voor éen gulden konden de boeren of wie dan ook de uitgestoken natte turf komen halen (eventueel ter droging opzetten, voor de winter brand) zoveel als ze maar konden laden. Met een kleine kar mocht men 2 maal komen! De guldens verdwenen ditmaal niet In de gemeentekas, maar daar van dronk Vajers-Jan en de andere werkers hun mütje (maatjesfles) leeg. „Dat kumt 'ne mins toe", was het bescheid. De turfhalers moch ten ook een gevulde mütjesfles meebrengen, dan konden ze gratis laden! „Ziede now, jonges!" weesvader. Vader had de watergraaf hier ook „vals" laten uitgraven, zodat hierdoor een flink stuk van de veen brug te voorschijn was gekomen. Enkele boeren namen van deze stammen mee voor de brand. Een kleine partij werd van gemeente wege weggehaald, doch een verdere historie hebben deze niet gemaakt; ze hebben lange tijd gelegen bij de Lójerskoel (direkt achter deMilles- koel in de Hulterehoek). Bij de vroegere brouwerij De Göwe Lew zijn er ook als afrasterings palen gebruikt om de heg te „tuüe". We herinneren ons heel goed, dat de palen geenszins vergaan waren; integendeel, ze waren hard. Een voorstel van vader om dit zaakje te laten „pottegrafiere" bleef bij B. en W. als voorstel hangen; er was tertijde slechts éen officiële (en nóg: gelegenheids-) fotograaf in Venray, de heer Smits uit de Hoenderstraat. Deze vondst bevestigde in elk geval, dat de aloude weg hier had gelopen; op de hoge rug had men geen moeilijkheden, verderop de Peel door hoegenaamd ook niet. Om dus door deze inzinking heen te komen, hadden de trekkende stammen ofwel de bevolking, hier een palenweg gelegd, waardoor de dus ook in het natte seizoen ge bruikt kon worden. Het ontdekken van een veenbrug behoort voorwaar niet tot de „alle daagse" vondstenIn ons land vond men er nog enkele. Bekend zijn de grote en kleine veenbrug gen bij Valthe, Oloorn, Buinen en Emmercompascum (Drente). In het overig Peelgebied werd bij ons weten geen andere ontdekt. De Venrayse veenbrug lag, voor zover wij ons kunnen herinneren, op een laag restanten van eiken- mengbos (volgens kenners H. van Baar Sr. en vader z.g.); we horen nog de houtsoorten noemen: eik, berk, els. Beukenhout was er niet bjj. Omdat wij nu weten, wanneer de beuk in deze streek begon op te komen, mogen we de ouder dom van de Venrayse veenbrug ook wel schatten, nl. uit de laatste tijd van het neolithlcum, d.i. het jongere steentijdperk (3000 1500 jaar voor Christus). Om de Venrayse veenbrug meer bij benadering beter te dateren is niet meer mogelijk. Toen we ons later verdiepten in de beschouwin gen over de veenbruggen bij Valthe en ons alles in herinnering brach ten wat we nog van de Venrayse wisten, waren we geneigd onze veenbrug later te dateren dan die van Valthe. Deze laatste heeft men enerzijds willen terugbrengen in de klimaatwisselingstijd en anderzijds In de overgangstijd van het steen- op het brons-tijdperk. Gezien de dtkte van het moer en turf wat op de Venrayse brug zat, zijn wij van mening, dat de Venrayse veenbrug zeer wel uit het laatst genoemd tijdperk kan zijn. De veenbruggen werden door het veen en moergebied gebouwd, alleen als er alle reden ertoe was, bv.: wanneer er een (grote) trek- weg erdoor moest lopen, of een weg van de ene nederzetting (be woonde buurt) naar de andere, enz. Anders zouden de passerenden hopeloos in de modder of veen wegzakken. De veenbruggen legde men meestal aan door in het moer of op de moerlaag dwars op de weg-as stammen (wegen) of knup pels (paden) te leggen, vaak aan de onderkant geschraagd door boomstammen, liggende in de lengte-as van de weg. Bij de Ven rayse was de veenbrug aan de onderkant geschraagd door meng- hout, vermoedelijk dus door takke- bossen van zwaar hout. Toen de „grote" veenbrug bij Valthe (Drente) werd gevonden, verschenen grote artikelen erover in vakbladen en kranten, en men ziet het in elk boek over de prae- historie van Nederland vermeld. Over de Venrayse veenbrug werd nimmer een enkel woord geschre ven (dan misschien enkel 'n be richtje in Peel en Maas van des tijds). Dit is, naar we stellig menen, het eerste artikel erover. En toch is het werkelijk een zeer belangrijk gegeven voor de praehistorie- specialisten. GERARD LEMMENS Het feit, dat de voorzitter van de Katholieke Middenstandsbond in de Westelijke bisdommen, dezer dagen een beroep op de Regering gedaan heeft, om de Middenstand niet te zwaar te belasten, komt juist op tijd. Immers, nu allerwege de prijs- stabilisatie of zelfs prijsverlaging tot devies verheven is, en de kosten overal moeten worden gedrukt, zijn het in eerste instantie de onder nemingen en de tussenhandel, die verantwoordelijk geacht worden als er prijsstijgingen opireden: dit is een simplistische opvatting, die helaas door het publiek te gemak kelijk wordt aangehangen. Men weet niet, dat tal van fac toren, die niets met winst van doen hebben, vaak een prijsverhoging in de hand werken, zoals grondstoffen- en transportprijzen en vele andere factoren, welke tot de kostprijs ge rekend kunnen worden. Het is daarom onbillijk direct de middenstand te beschuldigen van het maken van hogere winsten, wanneer artikelen duurder worden. Indien wij dit duidelijk voorop hebben gesteld, zullen wij vervol gens moeten constateren, dat de middenstand op dit ogenblik niet alleen zijn winsten niet verhoogt, maar bij ongeveer gelijkblijven de prijzen zelfs minder winst incasseert. Het rapport over de sociaal-eco nomische politiek van 1957, dat de Raad voor het Midden- en Klein bedrijf dezer dagen het licht heeft doen zien, becijfert, dat de Ouder domsvoorziening, de huurverhoging, de looncompensatie aan personeel, het ondernemersinkomen raet 9 pet. hebben belast. Bovendien wordt iedereen ook de kleine ondernemer met een stijging van 6,8 pet. die iedere Ne derlander ten gevolg van gestegen prijzen en aanpassingen ondervindt. Daar staat tegenover dat de kleine zelfstandige'ondernemer en de ge wone middenstander door omzet stijging hoogstens 3 4 pet. meer inkomen heeft gekregen. Terecht heeft dus de voorzitter van de Kath. Middenstondsbond in Haarlem en Rotterdam op deze wondeplek de vinger gelegd. En omdat 74 pet. der detailhandelaren gemiddeld f 6.440,— per jaar ver dient, bestaat er reden voor de over heid hieraan aandacht te schenken. Klooster St. Philomena KARACHI. Geachte Redactie. Door middel van Uw blad zou ik gaarne mijn hartelijke en oprechte dank willen betuigen aan alle Ven rayse mensen voor hun overvloe dige giften in geld en natura voor onze missie aan Zuster Truus Lem mens, die zo juist uit Nederland is teruggekeerd. Heel speciaal wil ik heel harte lijk de kinderen danken, die zoveel van hun liefste speelgoed afgege ven hebben voor de arme kinderen van Pakistan. Moge God hen zegenen en be lonen voor hun edelmoedigheid. We zijn zeer getroffen door hun actie, die toont welk een echt katholieke geest van edelmoedigheid in hun kleine hartjes leeft. Moge God U allen en Uw land zegenen. U nogmaals oprecht dankend en Gods zegen afbiddend voor alle Venrayse mensen, die onze missie en ons werk zo hielpen, verblijf ik, met vriendelijke groeten, Mother M. Lucy FMCK Generaal-Overste. Uen nimmer ruw of schraal n Het is de Hamomelis die het 'm doet Baby-verzorging met Babyderm-preparaten Huidje van alle smetten vrij, hoofdje rein met gezonde haargroei Voor de politierechter De verdachte was naar een ver- jaarspartijtje gegaan, en hij had er zich uitstekend vermaakt, hoewel schoonvader had verzuimd te zorgen voor sigaretten. Zo geviel het dat de man zijn eigen spullen moest roken om de goedgesmeerde keel wat ruw te houden. Toen hij huis waarts keerde, had hij geen siga retten meer. Dat bemerkte hij overigens pas toen hij goed en wel achter de echtelijke tafel zat. Hij besloot nog even naar een automaat in de buurt te gaan. Weliswaar naderde het middernachtelijk uur met rasse schreden, maar bij automaten kan men dag en nacht terecht. De feestelijke stemming was aan zienlijk gedaald toen de man zijn overjas weer aantrok. Want wie gaat er bij slecht weer in de nacht voor zijn plezier op uit om sigaret ten te kopen. Enigszins landerig en ook wel wat vermoeid vanwege de alcohol kwam de man bij de sigarenwinkel. Daar trok hij zijn portemonnee. En constateerde dat hij niet kleiner had dan een pa pieren gulden. Geen automaat ter wereld is bereid iets uit te spuwen als men er een papieren gulden in steekt. Men kan zich voorstellen dat deze ondervinding niet opwekkend werkte. Een weinig boos begon de man aan de winkeldeur te rukken en te bellen, om de gulden tegen kwartjes in te wisselen. Maar de winkelier was niet thuis. Er kwam geen gehoor. Wederom zakte de thermometer in 's mans binnenste enkele graden. Maar in het huis ernaast brandde nog licht. Daar woonde een bereid willig iemand, die na enig heen en weer gepraat bereid was de gul den te wisselen tegen 4 kwartjes. Het zonnetje in 's mans humeur begon weer een beetje te schijnen, toen hij volgens de voorschriften de vier kwartjes in de automaat duwde. Maar toen hij aan het deurtje rukte was er meteen weer sprake van zware bewolking. Het ding ging niet open. De man sprak woorden waarvan de automaat wel zal zijn verbleekt. Maar het deurtje bleef dicht. Er kwamen geen sigaretten uit. In arren moede drukte de man op het knopje, dat volgens de fa brikant de vier kwartjes zou terug geven als het mechanisme onver hoopt dienst zou weigeren. Het knopje klikte. De vier kwar tjes bleven echter binnen. De tierende man begon nu te rukken, te trekken en te drukken aan en op alles wat maar aan een automaat kan zitten. Edoch zonder resultaat. Een tevreden roker moge volgens de zegswijze geen onruststoker zijn een roker, die zijn kwartjes kwijt raakt, zonder er Iets voor terug te krijgen, is dat ontegenzeggelijk wel. Woedend stond de man tegen de automaat te trappen en op de ruitjes te slaan. Aangemoedigd door zijn eigen kreten nam hij tenslotte een fikse aanloop. Hij plantte zijn vuist tegen het glaasje, waar het zozeer begeerde merk achter lag te lokken... En... bloedend stak hij een sigaret op... Hij had 't glaasje stuk geslagen- Op dit ogenblik stopte met luid gesjiep-sjiep een bromfiets. Daarop zaten de sigarenwinkelier en zijn echtgenote, die van hun uit stapje terugkeerden. De sigaretten roker ging op de bon wegens ver nieling. Hij betaalt twee tientjes boete en de schade aan de auto maat Naar aanleiding van de vorige week gepubliceerde levensbeschrij ving van Godefridus Henschenius is ons van verschillende kanten gevraagd, of die naam-spelling wel juist is. We kennen hier Immers een Henseniusplein, een Hensenius- straat en zelfs een Jan Hensen- straat. Dat wordt toch wel anders geschreven dan Henschenius, de de spelling, die in genoemd artikel werd gevolgd. Laten we U dan vertellen, dat in de Acta Sanctorum, het weten schappelijk verzamelwerk van de levensbeschrijving der heiligen, waarvan Godefridus Henschenius de boeken over de heiligen van Januari tot en met april heeft geschreven, alsmede de eerste delen van mei, de schrijver telkens ondertekent als Henschenius. Men vindt zijn naam als zodanig ook op de titel-pagina's gedrukt en in de opdrachten van de verschil lende boeken aan bisschoppen en prelaten komt men telkens de naam Henschenius tegen, nooit die van Hensenius. In het 7e deel van mei in de Acta Sanctorum herdenkt zijn medewerker en opvolger Daniël Papenbroek in een lang voorwoord, waarin hij naast een korte levens beschrijving een uitvoerige uiteen zetting geeft over het wetenschap pelijke werk van de Venrayse geleerde, onze Godfried. Maar ook hierin wordt hij telkens opnieuw aangeduid als Henschenius, dus met „ch". Verschillende geraadpleegde na slagwerken als het Nieuw Neder lands Biografisch Woordenboek, de Katholieke Encyclopaedie. De Ana- lecta Bollanda, de Publications, enz. komen allen met de naam Hen schenius. De Duitse boeken spreken allen over Henschen, zoals de Lexikon für Theologie und Kirche en de Kirchen Lexikon. Een ander voor beeld is de tekst op een kleine oude gravure van een onbekende graveur, die Henschenius heeft uitgebeeld en waarvan nog een afdruk te vinden Is op het dekenaat. Ook hier staat wederom de naam Henschenius. Henschenius is de latijnse naam voor het Nederlandse Henskens (en dus niet Hensen), zoals in die tijd gebruikelijk was, werden namen verlatlniseerd. Zo werd bv. Jansen Jansenius enz. Ook onze Venrayse geleerde Jezuïet heeft dit gebruik gevolgd mede omdat hij de meeste van zijn talrijke studies heeft gepubliceerd in het Latijn. Bij dit verlatiniseren van deze Venrayse naam waarop we direct nog terugkomen is er „lus" achter de naam geplaatst. De uitgangs „s" van Henskens is daarbij verwaarloosd, omdat die toch alleen maar aanduidt, dat men de zoon van genoemde is. Henskens is dus de zoon van Hensken (Heintje?) Er kwam dus staan Henskenius, maar de Latinis kent geen .,k", die wordt automatisch een c voor mede klinkers en voor de o en a, en ch voor e en i. Zo is dus de latijnse naam voor Henskens Henschenius. Dat zijn naam inderdaad Hens kens is geweest, bewijst o.a. ook de naam van zijn broer, die als fran- siskaner broeder in Thienen Is ge storven en wiens naam indedoden- registers voorkomt als Henskens, geboortig uit Venray. Een oom van hem is waarschijn lijk syndicus geweest van de paters minderbroeders alhier, waaraan de koopakte herinnert, getekend door Hendrick Henkens in qualiteijt als goed vader van de heeren Minder broederen ende religiuesen in den convent alhier tot Venray... De naam Hensen en Hensenius zijn dus waarschijnlijk mede door het spraakgebruik verbasterd en onjuist. Nu het nieuwe beeld er staat is tevens een goede gelegenheid oude fouten te herstellen en hem de naam terug te geven, waarmede hy zelf immer ondertekende: GODEFRIDUS HENSCHENIUS Zondagsdienst huisartsen Vanaf zaïerdagavond 8 uur tot maandagmorgen 8 uur, wordt de praktijk der huisartsen voor Venray e.o., waargenomen door Dr. VERCAUTEREN Grotestraat 11 Tel. 335 Uitsluitend voor spoedgevallen.

Peel en Maas | 1957 | | pagina 1