Onderwijs in Venray.
De landbouw
in 't begin dezer eeuw
De winters van
1942 en 1956
Het emigratiebeleid
van katholieke zijde.
EN OMSTREKEN
GRATIS
35 glazen knikkers
ZEVEN EN ZEVENTIGSTE JAARGANG
-EEN RIJK BEZIT
DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WFFKRÏAD VOOR VENRAY
GROTE STRAAT 28 TELEFOON 512 GIRO 150652 »V E,E,aDL(ALI VVj'V^iY V l-riHYrt l
AAS
ADVERTENTIE-PRIJS: 8 ct. per m.m. ABONNEMENTS
PRIJS PER KWARTAAL I 1.25 BUITEN VENRAY I 1.45
De behandeling "van de begroting
voor Onderwij?, Kunsten en We
tenschappen heeft in de Tweede
Kamer onlangs aanleiding gegeven
tot krakeel en Minister Csls moest
over zijn beleid de nodige op- en
aanmerkingen horen.
Daarbij kwam o.a. ook de scho
lenbouw ter sprake en we hoorden
hoe daarover harde noten gekraakt
werden.
Minister Cals moest immers ver
tellen, dat hij wèl, doch zijn ambt
genoot voor Wederopbouw niet
voor scholenbouw in dit jaar was,
omdat deze laatste nu eenmaal
woningbouw als het alles voornaam
ste beschouwt.
We willen ons in dat twistge
sprek niet mengen, alleen maar
constateren, dat deze zienswijze
voor Venray ernstige gevolgen heeft
of liever kan hebben.
NA DE OORLOG
hebben immers ook onderwijszor-
gen zwaar gedrukt op Venrays
vi oede vaderen en anderen, die
met de onderwijsproblemen te ma
ker, hebben.
Staar.de vcor een toch al groot
tekort aan schoolruimten, door de
grote groei van het aantal leerlin
gen, had bovendien de oorlog vele
scholen in onzegemeente verwoest
of beschadigd.
Ook hier was wederopbouw van
huizen noodzakelijk en ook hier
stond men voor het dilemma hui
zen of scholen bouwen.
In de afgelopen twaalf jaren is
desondanks veel gebeurd. Wie on
derstaand lijstje even doorneemt,
kan dat zelf constateren. Met de
wederopbouw van andere onder
delen, is de scholenbouw niet ver
geten. Zo werden na de oorlog in
de kom nieuw gebouwd:
drie jongensscholen,
een ambachtsschool,
een huishoudschool,
een middelbare meisjesschool en
een gymnasium voor meisjes.
Uitgebreid werden:
de meisjesschool, de kleuterschool
de ULO, de landbouwschool en het
gymnasium I.C. Opgericht werd de
B.L.O.-school.
Op de kerkdorpen gebeurde het
volgende:
Oostrum: nieuwe lagere school.
Oirlo: nieuwe lagere jongens
school en gymnastieklokaal.
Castenray: nieuwe lagere school
en begin kleuterschool.
Leunen: uitbreiding met kleuter
school.
Heide: nieuwe lagere school en
kleuterschool.
Ysselsteyn: nieuwe lagere school,
wéér uitgebreid en gymnastieklo
kaal.
Merselo: uitbreiding lagere school
Smakt-Holthees: oprichting kleu
terklas en nieuwe gymnastiekzaal.
WENSEN.
Daarmede zijn echter niet alle
wensen vervuld.
We weten, dat uit verschillende
rapporten, die de laatste tijd in de
Raad zijn behandeld. Zo vraagt 't
kleuteronderwijs in de kom om de
bouw van een tweetal scholen.
Een daarvan is op de urgentie-
lijst geplaatst en we kunnen ver
trouwen, dat die dit jaar inderdaad
verwezenlijkt zal worden. De nood
zaak daarvan is na de vele artike
len, die hierover in óns blad zijn
verschenen, wel bij iedereen be
kend.
Twee nieuwe meisjesscholen zijn
in de kom bittere noodzaak.
Het feit, dat we al enkele klas
sen hebben moeten overbrengen
naar een oude barak, zegt genoeg
en het wordt de hoogste tijd, dat
ook hiervoor een oplossing komt.
De kwestie gymnastieklokalen
loopt al lang en al kan men het
ministerie daar moeilijk alle schuld
van geven, ze zijn er nog niet en
voor het onderwijs is de bouw van
dergelijke zalen in de kom toch wel
noodzaak.
Op de kerkdorpen wordt de bouw
van dergelijke zalen al vergemak
kelijkt door de subsidieregeling van
gemeenschapshuizen.
Verder staat op het programma
de uitbreiding van de huishoud
school, die na de oorlog te klein is
opgezet, of liever een dergelijk groot
aantal leerlingen te verwerken
kreeg, dat deze uitbreiding nog
maar in de grootste behoeften voor
ziet.
Gaat de stichting van een H.B.S.
door, dan zal de bouw van een
nieuwe school in de toekomst zeker
op het verlanglijstje komen staan.
Ook op de kerkdorpen heeft men
nog wensen. Allereerst is er de
bouw van een Lagere school in de
Vredepeel. Gezien de grote afstan
den die de jeugd, welke steeds
groter wordt in aantal, moet afleg
gen kan hier ook van grote nood
gesproken worden.
Dan bestaan in verschillende kerk
dorpen de behoefte aan vestiging
of uitbreiding van de mogelijkheden
voor kleuteronderwijs.
We denken b.v. voor het eerste
geval aan Oostrum en Ysselsteyn,
voor het tweede aan Castenray. De
gemeente heeft 500 „leerplichtige"
kleuters, een aantal, dat nog steeds
groeit en dat ook om de nodige
voorzieningen vraagt. Daaruit blijkt
wel, dat er nog een bouwprogram
ma te wachten staat, dat er zijn mag
en dat de betrokkenen wel eens
slapeloze nachten zal bezorgen.
Wat zal daar nu van terecht ko
men, nu men woningbouw laat
prevaleren boven scholenbouw?
De noodzaak van een en ander
kent en weet iedereen, die dagelijks
ziet onder welke omstandigheden
hier r.og „school" gegeven wordt.
Men kan de vraag stellen of
schoolnood geen woningnood is. Dus
dezelfde urgentie heeft dit o.i. zeer
zeker. Daarnaast lezen we dagelijks
van onderwijs-experimenten, over
nieuwe methodes etc. maar zou het
niet beter zijn, dat men zich op de
eerste plaats verzekerd van behoor
lijke lagere scholen, waar immers
drie kwart van de bevolking geen
ander als juist dit volgt?
Lagere scholen, met een voldoen
de ruimte en met klassen, waar
geen gedrang van leerlingen be
staat.
In Venray hebben we dat ideaal
nog niet bereikt. En waar deze
streek juist in een omwenteling is
en alleen al dit jaar bijna3000 leer
lingen heeft, die het lager onder
wijs volgen, spreekt de noodzaak
om hier het onderwijs op peil te
krijgen door de bouw van nieuwe
scholen en gymnastieklokalen toch
duidelijk.
We mogen hopen en blijven ver
wachten, dat ook in dit jaar vele
wensen op onderwijsgebied verwe
zenlijkt mogen worden, opdat ook
op dit terrein, wat toch zo belang
rijk is, eindelijk eens wat normale
toestanden gaan heersen.
De uitzonderlijk lange koude
periode van dit jaar heeft bij velen
de herinnering wakker geroepen
aan de record-winter 19411942,
toen de winter weliswaar iets vroe
ger Inzette, maar die de vorst
periode van 1956 in lengte als in
tensiviteit nog overtrof. Maar
verleden week bereikte de koude-
graad toch bedenkelijk dicht het
record van 27 Januari 1942, toen in
Winterswijk een temperatuur werd
gemeten van 27.4 gr. C. onder nu!,
n.l. op het vliegveld Volkel, waar
een temperatuur werd gemeten van
—26 gr. C.
De 27.4 gr. C. van Winterswijk
staat in Nederland geboekt als hét
koude-record. Verleden week kon
men over de radio herhaalde malen
horen, dat er in Nederland nooit
een lagere temperatuur waarge
nomen.
Dit is echter een onjuiste be
wering. Want als we Broeder Pa-
tricius van het Missiehuis St Michaël
te Steyl mogen geloven en er
bestaat geen reden om zijn woorden
in twijfel te trekken dan werd
op diezelfde 27e Januari 1942 een
temperatuur gemeten die de 27.4 gr.
van Wlnterwijk nog belangrijk over
trof, n.l. een van 30 gr.
De oorlogsomstandigheden en de
daaruit voortvloeiende gebrekkige
communicatiemiddelen hebben belet,
dat dit record wereldkundig werd,
maar het is daarom niet minder
definitief, ook niet omdat het pas
14 jaar later officieel gepubliceerd
wordt.
Het was die gedenkwaardige 27e
Januari 1942 's morgens tussen 6
en 7 uur, dat de Broeders van de
Leonardushoeve in Belfeld eigen
dom van het Missiehuis te Steyl
hun nachtrust beëindigden.
In de eetzaal deden zij de onpret
tige en eigenaardige ontdekking,
dat zich op de muren ijs had af
gezet, ondanks het feit, dat de
kachel de hele nacht had gebrand.
In deze felle winter was het voor
de Broeders elke morgen opnieuw
een sportieve sensatie om in de
tuin de stand van de thermometer
een grote „mimimax"-thermo-
meter te gaan aflezen. Die mor
gen (nog nieuwsgieriger dan anders
vanwege de vreemde bevinding in
de eetzaal) kwamen ze tot de ont
stellende ontdekking, dat het kwik
gedaald was tot —30 gr. C. Niet
minder dan 12 Broeders zijn hier
van getuige geweest. De thermo
meter is nu nóg in gebruik en heeft
nooit aanleiding gegeven om aan de
nauwkeurigheid van zijn tempera-
tuur-registratie te twijfelen.
Wie echter de St Leonardushoeve
in Belfeld beter bekend als „De
Hoof" kent, kan zich indenken,
dat 't daar bitter koud kan zijn in
de winter. De hoeve ligt midden in
de uitgestrekte landerijen en de
koude van de Noorden- of Oosten
wind kan er onbelemmerd door
dringen.
„Toen we die morgen uit de over
dekt put", zo vertelde Broeder Pa-
tricius ons ter illustratie nog, „water
wilden ophalen, sloeg er een blauwe
damp af toen het in de koude vries
lucht kwam. Ook dat hadden we
nog nooit eerder meegemaakt".
Voor 'n kleine 60 jaren was de
landbouw op de zandgronden van
Oost-Brabant en Noord-Limburg in
hoofdzaak gericht op zelfvoorzie
ning, voedsel voor mens en dier,
kleding en enkele andere zaken,
waaraan men behoefte had.
Voor de handel, die toen geheel
vrije handel was, werd weinig ge
teeld. Het bedrijf was door het
ontbreken van kunstmest, goede
werktuigen en vooral door de
geringe kennis van de boeren, zeer
extensief.
De hoofdvrucht was wel de rogge.
Alleen de eigen inlandse rogge
werd als zaaizaad gebruikt. Men
zaaide alleen breedwerpig, door
gebrek aan stalmest dikwijls nog
laat. Er werden grote hoeveelheden
zaaizaad gebruikt. Dit zaa^ bevatte
door de gebrekkige reinigmgs- en
sorteermiddelen veel kleine korrels,
wat mede de aanleiding werd tot
te dichte stand en legeren van 't
graan, vooral na wind of slag
regens.
De rog werd gebruikt voor het
bakken van brood en „mik" of
wittebrood uit roggebloem. De
kleur naderde echter meer het
grauw. Veel rog werd aan de koeien
en varkens gevoerd in gemalen of
gebroeide vorm. Na de rog werd
spurrie gezaaid voor de koeien, die
erop getuurd werden, waardoor een
zeer economisch gebruik van dit
gewas was verzekerd. Een zuiver
systeem van rantsoenbeweiding, dat
ook op 't grasland werd toegepast.
Het spurriezaad teelden de boeren
zelf. In herfst en voorwinter stond
de zaadspurrie, om rechte staken
gestapeld, op het land. Wat over
bleef werd in de sopketel gedaan
en warm aan het vee gevoerd.
Ook de teelt van stoppelwortelen
vond veel toepassing. Evenals het
knolgroen, dat dikwijls op de rogge
volgde, werden die wortels voor
het vervoeren gewassen in de
plukselkuil nabij de boerderij. Met
een houten hooihark, de rijf, werd
het groenvoer door de kuil geslagen
en weer opgevist.
Sterk vervuilde akkers (en die
waren er niet weinig vooral door
de plaggenmest) werden na de
rogge-oogst herhaaldlijk ondiep
geploegd (geblekt) en daarna ge-
egd.
Roggestro had men nodig voor
het onderhoud van de strodaken
en om te strooien in de stal. Voor
het eerste doel moest het stro ge
schoofd worden en voor het tweede
in 2 of 3 stukken gesneden op de
snijbank.
Naast rogge werd haver ver
bouwd voor het paard en de kip
pen, terwijl het stro ofwel als
haksel of als langstro een waarde
vol bijvoer vormde voor paard en
koeien.
Gerst, tarwe en mais werden
niet verbouwd. Wel boekweit,
waarvan men het meel nodig had
voor de pannekoek, de balkenbrij
en ook in karnemelksaus.
Die boekweit was 'n „kranke
schaar" d.w.z. ze mislukte vaak
door nachtvorst of door veel nat
of winderig weer. Dan bleven de
bloemen „drof" omdat ze niet be
stoven werden.
Aardappels pootte men als regel
alleen voor eigen consumptie. Soms
ook wat voor de „burgerij", Het
waren vooral Saksische en Luikse
Rode, vrij goede gebruiksaardappe-
len, maar sterk onderhevig aan
aardappelziekte.
Iets later kwam daarbij als voer-
aardappel de Magnum Bonum en
nog iets later deed de Industrie
haar intrede.
Mangelwortels werden alleen ge
teeld in de tuin om het loof vooral,
dat werd afgebladerd voor de
varkens. Ook knolraap was weinig
Evenals wij is Broeder Patricius
thans benieuwd of deze 14 jaar ge
leden gemeten temperatuur alsnog
als Nederlads koude-record zal wor
den erkend.
Niemand heeft daar enig per
soonlijk belang bij, al is dit feit
natuurlijk vanuit meteorologisch
oogpunt bezien zelfs uitermate be
langrijk. Was Broeder Patricius
daarvan eerder doordrongen ge
weest, dan zou hij zijn bevinding
ongetwijfeld eerder wereldkundig
hebben gemaakt.
Zachte winters.
De winter van 1884 was buiten
gewoon zacht. Dat gaf aanleiding
tot het ophaien van herinneringen
uit vroeger jaren, die ook onge
woon zachte winters brachten.
Zo werd herinnerd aan 1414 en
1186, toen in januari de bomen al
bloeiden.
De 18e eeuw telde 10 zeer zachte
winters. Een buitengewoon zachte
winter was die van 17951796.
Toen kwam de thermometer slechts
een heel enkele keer onder het
vriespunt. In januari stonden toen
in Engeland de doperwten reeds
een voet boven de grond en In
Weenen bloeiden in die maand de
amandel- en kersenbomen!
in cultuur. Tussen de aardappels
werden enige korrels veeknollen
uitgezaaid voor veevoeders.
GeJe of rode „Meische" wortelen
werden meestal, hoewel op geringe
oppervlakte gezaaid, eendeels voor
eigen consumptie als wortelen
stamppot. Anderdeels omdat ze
zeer terecht als gezond voor het
vee worden beschouwd.
Lupinen en serradella volgden
pas later na de rogge.
De bemesting van 't weiland
bestond uit „groesmest", d.i. zorg
vuldig kortgemaakte stalmest,
vermengd met zwarte aarde, soms
ook as, die in het ashok verzameld
wordt.
De grasbezetting bestond vaak
vrijwel alleen uit wollig zorggras,
reukgras en dravik, terwijl alle
mogelijke onkruiden het weiland
vulden en, hoe mooi ze ook in hun
bloeitijd waren, toch niet bevorder
lijk waren voor de dichtheid van
de zode en voor de opbrengst.
Zoals gezegd, weid het vee ge
tuurd. De koehard bleef erbij en
zorgde, dat ze op tijd „verzet"
werden. Dit systeem volgde men
vooral om de stalmest.
Jammer was het, dat evenals nu
nog, de koeien vaak in te lang gras
moesten grazen.
Van een goed gras- en klaver-
mengsel was bij de aanleg van
weiden geen sprake. Men gebruikte
het zaad van de hooizolder, waar
door de bezetting van minder
waardige grassen gehandhaafd
bleef.
In de hooitijd werd alle gras met
de zeis gemaaid, ook de verdere
hooiwinning geschiedde in handen
arbeid. Over het algemeen hadden
de boeren in de winter spoedig
gebrek aan hooi en moest dit door
haver- of roggestro worden ver
vangen.
Behalve de gemelde gewassen
teelden vele boeren vlas, als regel
op gescheurd grasland. Het lijnzaad
werd op stal gebruikt, vaak als
geneesmiddel. Van de vezel werd
garen gesponnen. Dit ging naaf de
linnenwever. Zo beschikte elke
boerin over een goed gevulde lin
nenkast. Het grote kammenet zat
dan ook vol met zware linnen
lakens, slopen, ondergoed enz. Voor
schorten en kielen ging het linnen
eerst naar de blauwverver^.
De verschillende bewerkingen van
't vlas: wieden, trekken, roten,
opzetten, repelen, drogen, braken
en zwingelen vorderden vele han
den, waarvoor dikwijls een beroep
op de buren werd gedaan.
Voor het spinnen kwamen vaak
de meisjes beurtelings op een
boerderij tezamen. Het werd een
echte feestavond met veel gepraat,
gelach en gezang. En het was geen
wonder, dat deze spinningen ook
een grote attractie waren voor de
mannelijke boerenjeugd. Nog vindt
men in deze streken de oude vlas-
sloten, waarin 't vlas rotten moest
om zo beter van bastvezels ontdaan
te kunnen worden.
Ook zaaiden vele boeren wat
hennep. De taaie linnenvezel, de
„wiek" brachten ze dan naar de
touwslager en zo kregen ze sterk
en degelijk touw voor allerlei doel.
Knolzaad of sloren leverden 't
zaad voor de raapolie, die algemeen
gebruikt werd voor het bakken van
aardappels en toegevoegd werd
aan de karnemelksaus.
Dan was er nog de huttentut,
waarvan een kleine oppervlakte
geteeld werd voor de vervaardiging
van stal en schuurbezems.
Zo zorgde men op velerlei ma
nier voor zelfvoorziening. Dit was
ook nodig. Geld was vrij raar in
deze tijd en dus moest men zich
weten te helpen.
Het elzenhout langs de wellanden
leverden de brandstof voor de bak
oven en ging ook vaak voor gereed
geld naar bakkers, vooral in de
stad.
Eikenhout, meestal van wallen,
werd in 't voorjaar door kloppen
ontschorst. De schors ging als looi
naar de looierij, het ontschorste
hout, in bossen gebonden, als „tal"
hout naar de steden als brandstof.
De meeste boeren staken wat turf
in de Peel of baggerden het veen
uit ondiepe plassen.
Kolen werden weinig gestookten
als het gebeurde, alleen in de vorm
van stukkolen, waarvan het gruis
vermegd met water, met een schopje
uit de kolenbak werd opgeschept.
In de „boerenhof" werden slechts
weinig groenten verbouwd. Sla,
tuinbonen, peulerwten (hauwkes),
suiker- en snijbonen, witte, rode,
savoye en boerenkool waren wel de
meest gebruikte.
Behalve de sla werden vrijwel
alle groenten alleen als stamppot
gegeten.
Snijbonen en witte kool werden
in zout geconserveerd voor de winter.
Grote hoeveelheden werden zo in
stenen potten ingemaakt. Witte kool
werd heel vaak op de markten bij
gekocht, (Allerzielen-koolmarkt te
Venray) of van boeren uit het
Meyerijse, die ze met paard en kar
in de dorpen kwamen venten. Op
„voor zulke knikkers mag moeder me tien
maal wassen I"
bij aankoop van 3 stukken VéGé-toilet-
zeep a 32 ct per stuk,samen in plastic knik
kerzak met bovendien 18 geldzegels.
Stevige winterpot en warme dranken I U kiest
natuurlijk Véóé-artikelen met 10°/o korting
in geldzegels.
CACAO, een echte
drank bij sneeuw en
kou. Per pak van 100g
70 ct met 14 geldz.
HAVERMOUT Geef
Uw man en de kinde
ren morgens een
stevig bord, dan kun-
nen ze er tegen.
Per karton van 500 g
57 ct met 11 geldz.
Per pak van 500 g
53 ct met 11 geldz.
LEVERTRAAN, bron
van gezondheid voor
Uw kinderen.
De bekende „Eskimo"
fles: 110 ct met 22
geldzegels.
KRULVERMICELLI
voor een ouderwets
„stevig" bord soep.
Per pak: 27 ct met
5 geldzegels.
Natuurlijk met SOEP
BALLETJES. P. blik:
90 ct met 18 geldz.
BAK-EN BRAADVET
voor een malse stamp
pot. Per tablet: 44 ct
met 9 geldzegels.
BOUILLONBLOKJES
Neem een kop hete
bouillon als U thuis
komt. 12 Krachtige
bouillonblokjes in een
mooi plastic doosje,
(waar U honderd en
één andere dingen in
kunt opbergen!).
36 ct met 7 geldzeg.
mijn kruidenier
een hoekje land teelde men witte
bonen en gele erwten voor de soep.
Wat het fruit betreft, ook dit had
men meest voor eigen gebruik.
Paradijsappels, en koekappels
(Ossekop), Coutpendu, Rabouwen
(grauwe reinette) en Oogstappels
(Yelloy) en Franse zure waren de
meest voorkomende appel variëteiten
Van de peren waren de meeperen
(Dirkjes), deoogstpeer (suikerpeer)
Keizerinne-, Lievevrouwe- en Bom
melperen toen de meest voorkomen
de vertegenwoordigers. Klein fruit
als bessen of frambozen werden
practisch niet aangetroffen. De
bomen werden slecht of beter ge
zegd niet verzorgd. Combinatie van
tuinbouw met landbouw kwam niet
In Limburg stijgt het emigranten-
aantal nog steeds.
Ondanks de hoogconjunctuur van
deze tijd en de volledige werkge
legenheid is na de laatste wereld
oorlog vooral het emigratieverschijn
sel een probleem geworden, dat de
volle aandacht van Nederland heeft.
Limburg speelt in het emigratie-
probleem eveneens mede.
De Katholieke Limburgse Emi
gratie Stichting, welke drie jaar
geleden ontstond, zet daarom ook
in 1956 via het Katholiek Emigratie
Bureau haar voorlichting en voor-
bereidlngstaak aan aspirant-emi
granten voor en zij doet dit met te
meer grond, omdat in tegenstel
ling tot met de emigratiedrang in
andere gewesten van ons land
Limburg nog steeds een stijgende
tendens in de emigratie vertoont.
Dit hebben de cijfers van de laatste
jaren onherroepelijk vastgesteld.
Terwijl in heel Nederland de aan
tallen emigranten over de jaren
1953, 1954 en 1955 resp. rond 38.000
34.700 en 29.800 lagen toont Lim
burg over genoemde jaren cijfers,
die van 1792 tot 1975 stegen.
Want in 1954 vertrokken 1936
emigranten (de vele kinderen inbe
grepen); van deze behoorden 233
mannen tot beroepen in de metaal
nijverheid; het aantal landbouw-
emigranten'komt in Limburg pas na
de mijnwerkers en bouwvakarbei
ders op de 4eplaats, terwijl over
heel Nederland de emigratie uit de
agrarische sector vast op de tweede
plaats staat.
Maar toch is die vierde plaats
voor de Katholieke boerenbevolking
bij de emigratie in Limburg niet zo
sprekend als men bedenkt, dat de
emigratie naar Luxemburg statis
tisch niet als emigratie wordt be
schouwd, want andere zouden de
landbouwers ook in Limburg de
tweede plaats bezetten welke rang
orde nog verstevigd wordt door het
overigens niet juist vastgestelde
aantal jonge boeren, die ook na de
laatste wereldoorlog naar de in
dustriële sector zijn overgegaan en
dus indirect uit de landbouw emi
greerden.
Maar niettemin is het, gezien het
schreeuwend landgebrek en totale
percentage in de Limb, beroepsbe
volking (de LLTB teltl7.000 leden)
verwonderlijk, dat bij de boeren zo
weinig animo voor emigratie be
staat. Het grootste aantal emigran
ten in Limburg is dan ook uit de
mijnstreek.
De bouwvakarbeiders vormen
niet de grootste categorie en staan
zelfs achter bij de mijnwerkers.
Het aantal emigranten in de
provincie Limburg, welker bevol
king 7.4 pet der totale bevolking
van ons land uitmaakt, bedraagt
slechts 5.6 pet van het landelijk
totaal aan emigranten.
De relatieve werkloosheid, in Lim
burg is in Nederland nog steeds 't
geringste, het arbeidstekort is er
het grootst en ook daarin ligt een
bijzondere rem voor de drang naar
emigratie en een verklaring voor
de eventuele geringere emigratie.
De sedert 1953 bestaande kath.
Limb. Emigratiestichting heeft in
Limburg de geleide emigratie ter
hand genomen ineen gecoördineer
de werkzaamheid van de reeds bij
Limb, tuinbouwbond, de kath. ar
beidersbeweging en middenstands
bond bestaande eigen emigratie
diensten.
Deze K.L.E.S., waarin alle kath.
stands-, jeugd- en vrouwenorgani
saties vertegenwoordigd zijn, werkt
als tegenhanger van het neutrale
overheidsapparaat der gewestelijke
arbeidsbureaux, dat de emigratie
slechts als arbeidsmarkt politiek
kan zien op principiële basis.
In Liraburg heerst de opvatting,
dat de waarde van het kath. emi-
gratiewerk wel wordt erkend in
Nederland, maar dat anderzijds het
gew. arbeidsbureau in zijn bemoei
ingen concurrerend dikwijls verder
gaat, dan krachtens subsidiariteits
beginsel zijn taak is.
Vooral met het oog op de totale
Vervolg laatste pagina