Onderwijs in Venray. De landbouw in 't begin dezer eeuw De winters van 1942 en 1956 Het emigratiebeleid van katholieke zijde. EN OMSTREKEN GRATIS 35 glazen knikkers ZEVEN EN ZEVENTIGSTE JAARGANG -EEN RIJK BEZIT DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WFFKRÏAD VOOR VENRAY GROTE STRAAT 28 TELEFOON 512 GIRO 150652 »V E,E,aDL(ALI VVj'V^iY V l-riHYrt l AAS ADVERTENTIE-PRIJS: 8 ct. per m.m. ABONNEMENTS PRIJS PER KWARTAAL I 1.25 BUITEN VENRAY I 1.45 De behandeling "van de begroting voor Onderwij?, Kunsten en We tenschappen heeft in de Tweede Kamer onlangs aanleiding gegeven tot krakeel en Minister Csls moest over zijn beleid de nodige op- en aanmerkingen horen. Daarbij kwam o.a. ook de scho lenbouw ter sprake en we hoorden hoe daarover harde noten gekraakt werden. Minister Cals moest immers ver tellen, dat hij wèl, doch zijn ambt genoot voor Wederopbouw niet voor scholenbouw in dit jaar was, omdat deze laatste nu eenmaal woningbouw als het alles voornaam ste beschouwt. We willen ons in dat twistge sprek niet mengen, alleen maar constateren, dat deze zienswijze voor Venray ernstige gevolgen heeft of liever kan hebben. NA DE OORLOG hebben immers ook onderwijszor- gen zwaar gedrukt op Venrays vi oede vaderen en anderen, die met de onderwijsproblemen te ma ker, hebben. Staar.de vcor een toch al groot tekort aan schoolruimten, door de grote groei van het aantal leerlin gen, had bovendien de oorlog vele scholen in onzegemeente verwoest of beschadigd. Ook hier was wederopbouw van huizen noodzakelijk en ook hier stond men voor het dilemma hui zen of scholen bouwen. In de afgelopen twaalf jaren is desondanks veel gebeurd. Wie on derstaand lijstje even doorneemt, kan dat zelf constateren. Met de wederopbouw van andere onder delen, is de scholenbouw niet ver geten. Zo werden na de oorlog in de kom nieuw gebouwd: drie jongensscholen, een ambachtsschool, een huishoudschool, een middelbare meisjesschool en een gymnasium voor meisjes. Uitgebreid werden: de meisjesschool, de kleuterschool de ULO, de landbouwschool en het gymnasium I.C. Opgericht werd de B.L.O.-school. Op de kerkdorpen gebeurde het volgende: Oostrum: nieuwe lagere school. Oirlo: nieuwe lagere jongens school en gymnastieklokaal. Castenray: nieuwe lagere school en begin kleuterschool. Leunen: uitbreiding met kleuter school. Heide: nieuwe lagere school en kleuterschool. Ysselsteyn: nieuwe lagere school, wéér uitgebreid en gymnastieklo kaal. Merselo: uitbreiding lagere school Smakt-Holthees: oprichting kleu terklas en nieuwe gymnastiekzaal. WENSEN. Daarmede zijn echter niet alle wensen vervuld. We weten, dat uit verschillende rapporten, die de laatste tijd in de Raad zijn behandeld. Zo vraagt 't kleuteronderwijs in de kom om de bouw van een tweetal scholen. Een daarvan is op de urgentie- lijst geplaatst en we kunnen ver trouwen, dat die dit jaar inderdaad verwezenlijkt zal worden. De nood zaak daarvan is na de vele artike len, die hierover in óns blad zijn verschenen, wel bij iedereen be kend. Twee nieuwe meisjesscholen zijn in de kom bittere noodzaak. Het feit, dat we al enkele klas sen hebben moeten overbrengen naar een oude barak, zegt genoeg en het wordt de hoogste tijd, dat ook hiervoor een oplossing komt. De kwestie gymnastieklokalen loopt al lang en al kan men het ministerie daar moeilijk alle schuld van geven, ze zijn er nog niet en voor het onderwijs is de bouw van dergelijke zalen in de kom toch wel noodzaak. Op de kerkdorpen wordt de bouw van dergelijke zalen al vergemak kelijkt door de subsidieregeling van gemeenschapshuizen. Verder staat op het programma de uitbreiding van de huishoud school, die na de oorlog te klein is opgezet, of liever een dergelijk groot aantal leerlingen te verwerken kreeg, dat deze uitbreiding nog maar in de grootste behoeften voor ziet. Gaat de stichting van een H.B.S. door, dan zal de bouw van een nieuwe school in de toekomst zeker op het verlanglijstje komen staan. Ook op de kerkdorpen heeft men nog wensen. Allereerst is er de bouw van een Lagere school in de Vredepeel. Gezien de grote afstan den die de jeugd, welke steeds groter wordt in aantal, moet afleg gen kan hier ook van grote nood gesproken worden. Dan bestaan in verschillende kerk dorpen de behoefte aan vestiging of uitbreiding van de mogelijkheden voor kleuteronderwijs. We denken b.v. voor het eerste geval aan Oostrum en Ysselsteyn, voor het tweede aan Castenray. De gemeente heeft 500 „leerplichtige" kleuters, een aantal, dat nog steeds groeit en dat ook om de nodige voorzieningen vraagt. Daaruit blijkt wel, dat er nog een bouwprogram ma te wachten staat, dat er zijn mag en dat de betrokkenen wel eens slapeloze nachten zal bezorgen. Wat zal daar nu van terecht ko men, nu men woningbouw laat prevaleren boven scholenbouw? De noodzaak van een en ander kent en weet iedereen, die dagelijks ziet onder welke omstandigheden hier r.og „school" gegeven wordt. Men kan de vraag stellen of schoolnood geen woningnood is. Dus dezelfde urgentie heeft dit o.i. zeer zeker. Daarnaast lezen we dagelijks van onderwijs-experimenten, over nieuwe methodes etc. maar zou het niet beter zijn, dat men zich op de eerste plaats verzekerd van behoor lijke lagere scholen, waar immers drie kwart van de bevolking geen ander als juist dit volgt? Lagere scholen, met een voldoen de ruimte en met klassen, waar geen gedrang van leerlingen be staat. In Venray hebben we dat ideaal nog niet bereikt. En waar deze streek juist in een omwenteling is en alleen al dit jaar bijna3000 leer lingen heeft, die het lager onder wijs volgen, spreekt de noodzaak om hier het onderwijs op peil te krijgen door de bouw van nieuwe scholen en gymnastieklokalen toch duidelijk. We mogen hopen en blijven ver wachten, dat ook in dit jaar vele wensen op onderwijsgebied verwe zenlijkt mogen worden, opdat ook op dit terrein, wat toch zo belang rijk is, eindelijk eens wat normale toestanden gaan heersen. De uitzonderlijk lange koude periode van dit jaar heeft bij velen de herinnering wakker geroepen aan de record-winter 19411942, toen de winter weliswaar iets vroe ger Inzette, maar die de vorst periode van 1956 in lengte als in tensiviteit nog overtrof. Maar verleden week bereikte de koude- graad toch bedenkelijk dicht het record van 27 Januari 1942, toen in Winterswijk een temperatuur werd gemeten van 27.4 gr. C. onder nu!, n.l. op het vliegveld Volkel, waar een temperatuur werd gemeten van —26 gr. C. De 27.4 gr. C. van Winterswijk staat in Nederland geboekt als hét koude-record. Verleden week kon men over de radio herhaalde malen horen, dat er in Nederland nooit een lagere temperatuur waarge nomen. Dit is echter een onjuiste be wering. Want als we Broeder Pa- tricius van het Missiehuis St Michaël te Steyl mogen geloven en er bestaat geen reden om zijn woorden in twijfel te trekken dan werd op diezelfde 27e Januari 1942 een temperatuur gemeten die de 27.4 gr. van Wlnterwijk nog belangrijk over trof, n.l. een van 30 gr. De oorlogsomstandigheden en de daaruit voortvloeiende gebrekkige communicatiemiddelen hebben belet, dat dit record wereldkundig werd, maar het is daarom niet minder definitief, ook niet omdat het pas 14 jaar later officieel gepubliceerd wordt. Het was die gedenkwaardige 27e Januari 1942 's morgens tussen 6 en 7 uur, dat de Broeders van de Leonardushoeve in Belfeld eigen dom van het Missiehuis te Steyl hun nachtrust beëindigden. In de eetzaal deden zij de onpret tige en eigenaardige ontdekking, dat zich op de muren ijs had af gezet, ondanks het feit, dat de kachel de hele nacht had gebrand. In deze felle winter was het voor de Broeders elke morgen opnieuw een sportieve sensatie om in de tuin de stand van de thermometer een grote „mimimax"-thermo- meter te gaan aflezen. Die mor gen (nog nieuwsgieriger dan anders vanwege de vreemde bevinding in de eetzaal) kwamen ze tot de ont stellende ontdekking, dat het kwik gedaald was tot —30 gr. C. Niet minder dan 12 Broeders zijn hier van getuige geweest. De thermo meter is nu nóg in gebruik en heeft nooit aanleiding gegeven om aan de nauwkeurigheid van zijn tempera- tuur-registratie te twijfelen. Wie echter de St Leonardushoeve in Belfeld beter bekend als „De Hoof" kent, kan zich indenken, dat 't daar bitter koud kan zijn in de winter. De hoeve ligt midden in de uitgestrekte landerijen en de koude van de Noorden- of Oosten wind kan er onbelemmerd door dringen. „Toen we die morgen uit de over dekt put", zo vertelde Broeder Pa- tricius ons ter illustratie nog, „water wilden ophalen, sloeg er een blauwe damp af toen het in de koude vries lucht kwam. Ook dat hadden we nog nooit eerder meegemaakt". Voor 'n kleine 60 jaren was de landbouw op de zandgronden van Oost-Brabant en Noord-Limburg in hoofdzaak gericht op zelfvoorzie ning, voedsel voor mens en dier, kleding en enkele andere zaken, waaraan men behoefte had. Voor de handel, die toen geheel vrije handel was, werd weinig ge teeld. Het bedrijf was door het ontbreken van kunstmest, goede werktuigen en vooral door de geringe kennis van de boeren, zeer extensief. De hoofdvrucht was wel de rogge. Alleen de eigen inlandse rogge werd als zaaizaad gebruikt. Men zaaide alleen breedwerpig, door gebrek aan stalmest dikwijls nog laat. Er werden grote hoeveelheden zaaizaad gebruikt. Dit zaa^ bevatte door de gebrekkige reinigmgs- en sorteermiddelen veel kleine korrels, wat mede de aanleiding werd tot te dichte stand en legeren van 't graan, vooral na wind of slag regens. De rog werd gebruikt voor het bakken van brood en „mik" of wittebrood uit roggebloem. De kleur naderde echter meer het grauw. Veel rog werd aan de koeien en varkens gevoerd in gemalen of gebroeide vorm. Na de rog werd spurrie gezaaid voor de koeien, die erop getuurd werden, waardoor een zeer economisch gebruik van dit gewas was verzekerd. Een zuiver systeem van rantsoenbeweiding, dat ook op 't grasland werd toegepast. Het spurriezaad teelden de boeren zelf. In herfst en voorwinter stond de zaadspurrie, om rechte staken gestapeld, op het land. Wat over bleef werd in de sopketel gedaan en warm aan het vee gevoerd. Ook de teelt van stoppelwortelen vond veel toepassing. Evenals het knolgroen, dat dikwijls op de rogge volgde, werden die wortels voor het vervoeren gewassen in de plukselkuil nabij de boerderij. Met een houten hooihark, de rijf, werd het groenvoer door de kuil geslagen en weer opgevist. Sterk vervuilde akkers (en die waren er niet weinig vooral door de plaggenmest) werden na de rogge-oogst herhaaldlijk ondiep geploegd (geblekt) en daarna ge- egd. Roggestro had men nodig voor het onderhoud van de strodaken en om te strooien in de stal. Voor het eerste doel moest het stro ge schoofd worden en voor het tweede in 2 of 3 stukken gesneden op de snijbank. Naast rogge werd haver ver bouwd voor het paard en de kip pen, terwijl het stro ofwel als haksel of als langstro een waarde vol bijvoer vormde voor paard en koeien. Gerst, tarwe en mais werden niet verbouwd. Wel boekweit, waarvan men het meel nodig had voor de pannekoek, de balkenbrij en ook in karnemelksaus. Die boekweit was 'n „kranke schaar" d.w.z. ze mislukte vaak door nachtvorst of door veel nat of winderig weer. Dan bleven de bloemen „drof" omdat ze niet be stoven werden. Aardappels pootte men als regel alleen voor eigen consumptie. Soms ook wat voor de „burgerij", Het waren vooral Saksische en Luikse Rode, vrij goede gebruiksaardappe- len, maar sterk onderhevig aan aardappelziekte. Iets later kwam daarbij als voer- aardappel de Magnum Bonum en nog iets later deed de Industrie haar intrede. Mangelwortels werden alleen ge teeld in de tuin om het loof vooral, dat werd afgebladerd voor de varkens. Ook knolraap was weinig Evenals wij is Broeder Patricius thans benieuwd of deze 14 jaar ge leden gemeten temperatuur alsnog als Nederlads koude-record zal wor den erkend. Niemand heeft daar enig per soonlijk belang bij, al is dit feit natuurlijk vanuit meteorologisch oogpunt bezien zelfs uitermate be langrijk. Was Broeder Patricius daarvan eerder doordrongen ge weest, dan zou hij zijn bevinding ongetwijfeld eerder wereldkundig hebben gemaakt. Zachte winters. De winter van 1884 was buiten gewoon zacht. Dat gaf aanleiding tot het ophaien van herinneringen uit vroeger jaren, die ook onge woon zachte winters brachten. Zo werd herinnerd aan 1414 en 1186, toen in januari de bomen al bloeiden. De 18e eeuw telde 10 zeer zachte winters. Een buitengewoon zachte winter was die van 17951796. Toen kwam de thermometer slechts een heel enkele keer onder het vriespunt. In januari stonden toen in Engeland de doperwten reeds een voet boven de grond en In Weenen bloeiden in die maand de amandel- en kersenbomen! in cultuur. Tussen de aardappels werden enige korrels veeknollen uitgezaaid voor veevoeders. GeJe of rode „Meische" wortelen werden meestal, hoewel op geringe oppervlakte gezaaid, eendeels voor eigen consumptie als wortelen stamppot. Anderdeels omdat ze zeer terecht als gezond voor het vee worden beschouwd. Lupinen en serradella volgden pas later na de rogge. De bemesting van 't weiland bestond uit „groesmest", d.i. zorg vuldig kortgemaakte stalmest, vermengd met zwarte aarde, soms ook as, die in het ashok verzameld wordt. De grasbezetting bestond vaak vrijwel alleen uit wollig zorggras, reukgras en dravik, terwijl alle mogelijke onkruiden het weiland vulden en, hoe mooi ze ook in hun bloeitijd waren, toch niet bevorder lijk waren voor de dichtheid van de zode en voor de opbrengst. Zoals gezegd, weid het vee ge tuurd. De koehard bleef erbij en zorgde, dat ze op tijd „verzet" werden. Dit systeem volgde men vooral om de stalmest. Jammer was het, dat evenals nu nog, de koeien vaak in te lang gras moesten grazen. Van een goed gras- en klaver- mengsel was bij de aanleg van weiden geen sprake. Men gebruikte het zaad van de hooizolder, waar door de bezetting van minder waardige grassen gehandhaafd bleef. In de hooitijd werd alle gras met de zeis gemaaid, ook de verdere hooiwinning geschiedde in handen arbeid. Over het algemeen hadden de boeren in de winter spoedig gebrek aan hooi en moest dit door haver- of roggestro worden ver vangen. Behalve de gemelde gewassen teelden vele boeren vlas, als regel op gescheurd grasland. Het lijnzaad werd op stal gebruikt, vaak als geneesmiddel. Van de vezel werd garen gesponnen. Dit ging naaf de linnenwever. Zo beschikte elke boerin over een goed gevulde lin nenkast. Het grote kammenet zat dan ook vol met zware linnen lakens, slopen, ondergoed enz. Voor schorten en kielen ging het linnen eerst naar de blauwverver^. De verschillende bewerkingen van 't vlas: wieden, trekken, roten, opzetten, repelen, drogen, braken en zwingelen vorderden vele han den, waarvoor dikwijls een beroep op de buren werd gedaan. Voor het spinnen kwamen vaak de meisjes beurtelings op een boerderij tezamen. Het werd een echte feestavond met veel gepraat, gelach en gezang. En het was geen wonder, dat deze spinningen ook een grote attractie waren voor de mannelijke boerenjeugd. Nog vindt men in deze streken de oude vlas- sloten, waarin 't vlas rotten moest om zo beter van bastvezels ontdaan te kunnen worden. Ook zaaiden vele boeren wat hennep. De taaie linnenvezel, de „wiek" brachten ze dan naar de touwslager en zo kregen ze sterk en degelijk touw voor allerlei doel. Knolzaad of sloren leverden 't zaad voor de raapolie, die algemeen gebruikt werd voor het bakken van aardappels en toegevoegd werd aan de karnemelksaus. Dan was er nog de huttentut, waarvan een kleine oppervlakte geteeld werd voor de vervaardiging van stal en schuurbezems. Zo zorgde men op velerlei ma nier voor zelfvoorziening. Dit was ook nodig. Geld was vrij raar in deze tijd en dus moest men zich weten te helpen. Het elzenhout langs de wellanden leverden de brandstof voor de bak oven en ging ook vaak voor gereed geld naar bakkers, vooral in de stad. Eikenhout, meestal van wallen, werd in 't voorjaar door kloppen ontschorst. De schors ging als looi naar de looierij, het ontschorste hout, in bossen gebonden, als „tal" hout naar de steden als brandstof. De meeste boeren staken wat turf in de Peel of baggerden het veen uit ondiepe plassen. Kolen werden weinig gestookten als het gebeurde, alleen in de vorm van stukkolen, waarvan het gruis vermegd met water, met een schopje uit de kolenbak werd opgeschept. In de „boerenhof" werden slechts weinig groenten verbouwd. Sla, tuinbonen, peulerwten (hauwkes), suiker- en snijbonen, witte, rode, savoye en boerenkool waren wel de meest gebruikte. Behalve de sla werden vrijwel alle groenten alleen als stamppot gegeten. Snijbonen en witte kool werden in zout geconserveerd voor de winter. Grote hoeveelheden werden zo in stenen potten ingemaakt. Witte kool werd heel vaak op de markten bij gekocht, (Allerzielen-koolmarkt te Venray) of van boeren uit het Meyerijse, die ze met paard en kar in de dorpen kwamen venten. Op „voor zulke knikkers mag moeder me tien maal wassen I" bij aankoop van 3 stukken VéGé-toilet- zeep a 32 ct per stuk,samen in plastic knik kerzak met bovendien 18 geldzegels. Stevige winterpot en warme dranken I U kiest natuurlijk Véóé-artikelen met 10°/o korting in geldzegels. CACAO, een echte drank bij sneeuw en kou. Per pak van 100g 70 ct met 14 geldz. HAVERMOUT Geef Uw man en de kinde ren morgens een stevig bord, dan kun- nen ze er tegen. Per karton van 500 g 57 ct met 11 geldz. Per pak van 500 g 53 ct met 11 geldz. LEVERTRAAN, bron van gezondheid voor Uw kinderen. De bekende „Eskimo" fles: 110 ct met 22 geldzegels. KRULVERMICELLI voor een ouderwets „stevig" bord soep. Per pak: 27 ct met 5 geldzegels. Natuurlijk met SOEP BALLETJES. P. blik: 90 ct met 18 geldz. BAK-EN BRAADVET voor een malse stamp pot. Per tablet: 44 ct met 9 geldzegels. BOUILLONBLOKJES Neem een kop hete bouillon als U thuis komt. 12 Krachtige bouillonblokjes in een mooi plastic doosje, (waar U honderd en één andere dingen in kunt opbergen!). 36 ct met 7 geldzeg. mijn kruidenier een hoekje land teelde men witte bonen en gele erwten voor de soep. Wat het fruit betreft, ook dit had men meest voor eigen gebruik. Paradijsappels, en koekappels (Ossekop), Coutpendu, Rabouwen (grauwe reinette) en Oogstappels (Yelloy) en Franse zure waren de meest voorkomende appel variëteiten Van de peren waren de meeperen (Dirkjes), deoogstpeer (suikerpeer) Keizerinne-, Lievevrouwe- en Bom melperen toen de meest voorkomen de vertegenwoordigers. Klein fruit als bessen of frambozen werden practisch niet aangetroffen. De bomen werden slecht of beter ge zegd niet verzorgd. Combinatie van tuinbouw met landbouw kwam niet In Limburg stijgt het emigranten- aantal nog steeds. Ondanks de hoogconjunctuur van deze tijd en de volledige werkge legenheid is na de laatste wereld oorlog vooral het emigratieverschijn sel een probleem geworden, dat de volle aandacht van Nederland heeft. Limburg speelt in het emigratie- probleem eveneens mede. De Katholieke Limburgse Emi gratie Stichting, welke drie jaar geleden ontstond, zet daarom ook in 1956 via het Katholiek Emigratie Bureau haar voorlichting en voor- bereidlngstaak aan aspirant-emi granten voor en zij doet dit met te meer grond, omdat in tegenstel ling tot met de emigratiedrang in andere gewesten van ons land Limburg nog steeds een stijgende tendens in de emigratie vertoont. Dit hebben de cijfers van de laatste jaren onherroepelijk vastgesteld. Terwijl in heel Nederland de aan tallen emigranten over de jaren 1953, 1954 en 1955 resp. rond 38.000 34.700 en 29.800 lagen toont Lim burg over genoemde jaren cijfers, die van 1792 tot 1975 stegen. Want in 1954 vertrokken 1936 emigranten (de vele kinderen inbe grepen); van deze behoorden 233 mannen tot beroepen in de metaal nijverheid; het aantal landbouw- emigranten'komt in Limburg pas na de mijnwerkers en bouwvakarbei ders op de 4eplaats, terwijl over heel Nederland de emigratie uit de agrarische sector vast op de tweede plaats staat. Maar toch is die vierde plaats voor de Katholieke boerenbevolking bij de emigratie in Limburg niet zo sprekend als men bedenkt, dat de emigratie naar Luxemburg statis tisch niet als emigratie wordt be schouwd, want andere zouden de landbouwers ook in Limburg de tweede plaats bezetten welke rang orde nog verstevigd wordt door het overigens niet juist vastgestelde aantal jonge boeren, die ook na de laatste wereldoorlog naar de in dustriële sector zijn overgegaan en dus indirect uit de landbouw emi greerden. Maar niettemin is het, gezien het schreeuwend landgebrek en totale percentage in de Limb, beroepsbe volking (de LLTB teltl7.000 leden) verwonderlijk, dat bij de boeren zo weinig animo voor emigratie be staat. Het grootste aantal emigran ten in Limburg is dan ook uit de mijnstreek. De bouwvakarbeiders vormen niet de grootste categorie en staan zelfs achter bij de mijnwerkers. Het aantal emigranten in de provincie Limburg, welker bevol king 7.4 pet der totale bevolking van ons land uitmaakt, bedraagt slechts 5.6 pet van het landelijk totaal aan emigranten. De relatieve werkloosheid, in Lim burg is in Nederland nog steeds 't geringste, het arbeidstekort is er het grootst en ook daarin ligt een bijzondere rem voor de drang naar emigratie en een verklaring voor de eventuele geringere emigratie. De sedert 1953 bestaande kath. Limb. Emigratiestichting heeft in Limburg de geleide emigratie ter hand genomen ineen gecoördineer de werkzaamheid van de reeds bij Limb, tuinbouwbond, de kath. ar beidersbeweging en middenstands bond bestaande eigen emigratie diensten. Deze K.L.E.S., waarin alle kath. stands-, jeugd- en vrouwenorgani saties vertegenwoordigd zijn, werkt als tegenhanger van het neutrale overheidsapparaat der gewestelijke arbeidsbureaux, dat de emigratie slechts als arbeidsmarkt politiek kan zien op principiële basis. In Liraburg heerst de opvatting, dat de waarde van het kath. emi- gratiewerk wel wordt erkend in Nederland, maar dat anderzijds het gew. arbeidsbureau in zijn bemoei ingen concurrerend dikwijls verder gaat, dan krachtens subsidiariteits beginsel zijn taak is. Vooral met het oog op de totale Vervolg laatste pagina

Peel en Maas | 1956 | | pagina 1