Ingebruikneming
van de Vredepeel-gronden
Ontstaan van de
Vredepeel-geschillen
Definitieve oplossing
Vredepeel-geschil
door Zijne Excellentie de Minister van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening L. S. Mansholt, op Donderdag 16 Juni a.s.
J
Donderdag 16 Juni zal er feest zijn in de Vredepeel.
Dan zal officieel dat geweldige complex gronden ruim
800 ha. groot plechtig worden ingeschakeld in de voed
selproductie van Nederland.
Z. Exc. Minister Mansholt zal als vertegenwoordiger
van de Nederlandse Regering de steen onthullen, die tot
in lengte van dagen getuigenis zal afleggen van het grote
ontginningswerk, wat hier na de laatste wereldoorlog tot
stand is gebracht.
Daarbij zullen tegenwoordig zijn de Commissarissen
der Koningin van Limburg en Brabant, met de Colleges
van Ged. Staten, evenals de Burgemeesters van Venray,
Vierlingsbeek en Oploo, alsmede de Gemeenteraden van
die plaatsen. Ze zullen daar de bekroning vinden van het
onderling overleg tussen hen allen gevoerd, dat een einde
wist te maken aan eeuwenlange strijd en twist en dat
nieuwe grond beschikbaarstelde voor de Limburgse en
Brabantse boeren jongeren.
Daar zullen bij aanwezig zijn de heren van verschil
lende Provinciale en Rijksdiensten, alsmede die van de
Grontmy. door wiens samenwerking en medewerking in
derdaad de Vreej ontgonnen kon worden, en gemaakt kon
worden tot nieuwe landbouwgronden.
Daarbij zullen misschien wat achteraf ook de
mannen staan die dit werk tot stand hebben gebracht,
vaak onder moeilijke omstandigheden. De mannen van de
schupEn op de nieuwe boerderijen zullen de vlaggen
wapperen om dit schone feest, dat nu van de Vredepeel
inderdaad een plaats zal maken waar het goed is te wonen
en te werken.
Het is misschien eens goed dat we aan de vooravond
van dit gebeuren nog eens een overzicht geven, wat in
verleden en heden daar tot stand is gebracht. Dat moge
dan hieronder volgen.
Er zullen op die dag vele dankwoorden gesproken wor
den en dank zal gebracht worden aan allen, die tot bijleg
ging van het geschil rond en tot ontwikkeling van de ont
ginning en groei van de Vredepeel hun krachten hebben
ingezet. Daarvan zullen we de verslagen wel brengen.
Maar opdat ze niet vergeten worden mogen we dan
onze dank betuigen aan de organisators van de Cuykse
Fokdag 1948, die de heren Derks en Kirch bijeenbracht
in hun kwaliteit als lid van Ged. Staten van resp. Limburg
en Brabant. Op die bewuste fokdag is bij beide heren
zo tussen het bekijken van het vee door het plan ge
boren om de Vredepeel nu eindelijk eens een andere be
stemming te gaan geven-Was die Fokdag er niet geweest,
dan zou dit feest waarschijnlijk nog wel enkele jaren zijn
uitgesteld.
Wie de landkaart van Limburg bekijkt ziet, dat tegenover
Venray de west- en noordgrens van deze provincie in plaats van
grillige kromme, zoals elders, plots rechte lijnen volgt. Met een
scherpe, strakke hoek snijdt Limburg hier in Brabant. Het is in deze
spits, dat het gebied ligt, bekend onder de naam van VREDEPEEL,
groot 464 ha., 81 a. en 20 ca.
Ondanks de vredige naam is om deze peelgronden gedurende eeuwen
getwist en gevochten, geschreven en gewreven, zodat de naam TWIST-
PEEL eerder te verwachten was als VREDEPEEL. Doch de naam
TWIST heeft men gegeven aan een vredig peeldorp aan de rand van
deze peel, dat bekend staat om zijn gezellige en vredelievende aard.
De bewoners van TWIST moeten boeten, voor wat in de „VREEJ" werd
bedreven.
In dit accoord werd de grens bepaald tussen de Meiery en Kessel,
welke tevens de Westgrens was van Venray. Om aan het geschil een
einde te maken werd het omstreden stuk middendoor gedeeld en
1200 m. v. d. Springelbeekerpaal (volgens de Zwartwater Springel-
-.V... VREDE PAAL
GEHERTSE PAAL SPRENGELBEEKPAAL
ZWARTVttTERPAAL
HAAR
ST.UILUBROftDKAPCL
hoordbraeamA'
BAK.EL lAMGER!JSER,
VENRAY
NAAR. CRAYENHUT
De oorzaak van de twisten over de gronden van de Vredepeel moet
men zoeken bij de Heren, die in de veertiende en vijftiende eeuw de
zeggingsmacht hadden in het Noord-Limburgse (Gelder) en het Bra
bantse (Land v. Cuyk en Meiery).
In 1308 gaf namelijk Jan van Cuyk, Heer over het Land van Cuyk,
gronden in gemeenschappelijk bezit aan de ingezetenen van Sambeek,
Vierlingsbeek en Overloon. Deze gronden waren gelegen „boven Box
meer in de richting van Vierlingsbeek". De latijnse akte spreekt bij
dit cadeau van „ab ipsis habendam et perpetue possidendam".
Een eeuw later, in 1407, gaf Reinoud, hertog van Gelre en Gulik, heer
van Kessel, de gemene gronden, in het kerspel Venray gelegen, aan de
inwoners van dat kerspel, opdat dezen die gronden „eeuwelyk, erffelijk
ende immer meer hebben, gebruycken ende die genieten sullen".
Zowel Jan van Cuyk, als Reinoud van Gelder hebben bij deze giften
natuurlijk de bedoeling gehad, dat een en ander slechts gold voor zover
de geschonken gronden in hun eigen gebieden lagen. Maar waar was
de grens tussen beider rechtsgebied, tussen het Land van Cuyk en
het Land van Kessel?
Deze lag ergens in de Peel, sinds eeuwen een onherbergzaam oord,
moerassig en onbewoond, dat een soort natuurlijke barrière vormde
tussen Brabant en Limburg. Van een nauwkeurig vaststaande grens
tussen deze gebieden en dus ook tussen Cuyk en Kessel was in die uit
gestrekte Peeïvlakte geen sprake. Evenmin tussen de geschonken gron
den boven Boxmeer in de richting van Vierlingsbeek en die van het
kerspel Venray.
Maar dat Peelgebied leverde al in die dagen de zgn. plaggen, waar
hutten en stallen van gebouwd werden. Verder was het een prachtig
bijenland en uitermate geschikt voor het houden van schapen, terwijl
ook ander vee heide als voedsel wist te waarderen. Bij gebrek aan
steenkool was turf een pracht verwarmingsmiddel en daar volop te
steken.
Venray, dat ruimer in peelgrond zat dan het Land van Cuyk, heeft
in die veertiende eeuw weinig van die gebruiksrechten gebruik gemaakt,
maar die van Vierlingsbeek c.s. wel. Werd het de Venrayse boeren of
schepenen Wat al te bar, dan werd er een stevig robbertje gevochten en
de indringers werden, zo mogelijk, verjaagd.
OPLOSSINGEN VOOR 1948.
Maar in de tijd, dat Karei V Heer der Nederlanden was, had deze
streek juist om die grenskwestie al een slechte naam. Daarom besloot
deze vorst, op aandringen van zijn leenneren, een einde aan die twisten
te maken. Na overleg met Johan van Wittenhorst, drossart van Kessel
en de Graaf van Buren uit het Cuykse, werd door hem op 5 Mei 1553
een accoord bevestigd, dat in 1551 tussen de ingezetenen van Vierlings
beek c.s. en die van Venray tot stand was gekomen. Daarin was men
tot overeenstemming gekomen wat betreft de grens tussen het Cuykse
en het Kesselse. Deze liep vanaf de Maas via de Willibrorduskapel
bij Geysteren naar het Zwartwater en vandaar naar de paal bij de
Springelbeek. Van de Springelbeekpaal zou dan een lijn getrokken
worden naar de Bakelse toren. Maar van de Cuykse kant protesteerde
men daartegen omdat volgens hen de grens van de Zwartwaterpaal
doorgetrokken moest worden naar de Bakelse toren.
Hiertussen lag dus een omstreden driehoek, welke later de Vrede
peel zou worden genoemd. De gebiedsgrens zou tevens de Noordgrens
van Venray zijn.
Om moeilijkheden daaruit te voorkomen werd in dat accoord een
regeling getroffen met betrekking van het gebruik der gronden in die
driehoek. Deze gronden zouden door ingezetenen van beide partijen
gemeenschappelijk gebruikt kunnen worden.
De gebruiksgrenzen weken dus af van de gebiedsgrenzen. Daarmede
was de steen des aanstoots echter niet opgeruimd.
Integendeel.... De onaangenaamheden groeiden met de dag en nog
was het alles behalve vrede in die peel. Want ook tussen de Meiery
en Venray botsten de meningen. Venray zei, dat de grens liep vanaf
de Langerijerpaal tot de Gemertse paal (2400 m. ten Westen van de
Springelbeekpaal)
Neen, zeiden de Brabanders: van de Langerijerpaal naar de Springel
beekpaal en staken in deze driehoek dus lustig turf en plaggen met
het gevolg: ruzie en herrie.
D,e Pruisiscl>e Koning, waaronder het land van Kessel en dus Venray
in 1713 was komen te horen, wilde een oplossing in het geschil. Na
overleg werd in 1716 door de Staten-Generaal der Verenigde Neder
landen, die de souvereiniteit over de Meiery uitoefenden, een accoord
gesloten met de Koning van Pruisen.
beeklijn) een nieuwe paal geslagen, de Vredepaal, waarbij tevens
aan de bestreden stukken in de hoop op een vredige toekomst
de naam Vredepeel werd gegeven.
Op het snijpunt van de Westgrens met de Noordgrens stond de
Vredepaal opgericht. De gebruiksgrenzen en de gebiedsgrenzen zouden
voortaan samenvallen.
Deze oplossing werd noch in de Meiery, noch in het land van Cuyk
geaccepteerd. De Cuyksen zagen zich door het bedoeld accoord ernstig
benadeeld in hun in 1551 reeds erkende rechten. (Ook Oploo zien we
hier in het Cuykse kamp optreden).
Maar ook in de Meiery was men niet tevreden. Bekend is het ver
haal van een Venrayse schepen, die in de omgeving van de inmiddels als
symbool van vermeend onrecht vernielde Vredepaal moest zweren,
dat hij op Venraaise bodem stond, in Venray reeds zand in zijn klompen
deed om daar het zekere voor het onzekere te nemen, aangezien ook
hij niet meer wist wat nu van Venray en wat van andere was.
In 1718 werd daarom maar weer een nieuw accoord gesloten tussen
Cuyk en Kessel, waarbij de in 1551 en in 1716 getrokken grenzen werden
gehandhaafd. Aan de Cuyksen werden belangrijke gebruiksrechten
toegekend binnen het Kessels gebied, dus binnen Venray. Dit accoord
werd in 1719 geratificeerd door de Staten-Generaal, maar het duurde
tot 1733 voordat de Koning van Pruisen er zijn fiat aan gaf.
Maar ook deze conventie verhinderde niet, evenals latere plaatse
lijke accoorden, dat de VREDEPEEL toch immer een streek was, waar
de verschillende gemeenten eikaars rechten bleven betwisten en waar
de vrede dikwijls ver te zoeken was.
In de loop van de dan komende tijden komt het Vredepeelgebied
successievelijk onder Frans en Nederlands gezag.
Uit de Franse tijd dateert de invoering van het kadaster, dat de
gronden, die voor gemeenschappelijk gebruik waren bestemd, inschreef
ten name van de gemeente binnen welks territoir die gronden lagen.
De gronden van de VREDEPEEL werden ten name van de gemeente
Venray ingeschreven.
Het was al 1900 en nog steeds was geen oplossing gevonden. Men
ruziede maar raak, juist als dat te pas kwam, totdat de ontginning van
peelgronden, rond de twintiger jaren, weer eens te meer de aandacht
vestigde op de gronden van de VREDEPEEL.
In 1925 besloot men de zaak op instigatie van wethouder Hub. Janssen
van Venray weer eens aan te pakken. Er was intussen wel wat ver
anderd. De middeleeuwse kerspels Vierlingsbeek, Sambeek en Overloon
waren veranderd in de gemeenten: Vierlingsbeek, Sambeek en Maas
hees. Bovendien had zich reeds in 1718 ook als mede-belanghebbenden
aangemeld Oploo, die als zodanig ook door de andere gemeenten uit
het land van Cuyk was erkend.
In 1925 werd wederom een commissie ingesteld, waarin vertegen
woordigers zitting hadden van aan de ene kant Venray en aan de
andere kanfe bovengenoemde Brabantse Gemeenten. Als voorzitter
dezer commissie trad op Mr. Dr. K. J. Frederiks en voor Venray trad
als vertegenwoordiger op A. v. Beurden. Deze commissie had tot taak een
definitief einde te maken aan het eeuwenoude geschil.
In 1928 was men zover „dat de commissie aan de hand van historische
gegevens tot een voorlopige conclusie was gekomen, omtrent het aan
deel, dat aan ieder der gemeenten naar recht en billijkheid toekomt".
De commissie meende echter eerst tot een definitieve conclusie te
kunnen komen, indien de waterstaattoestanden, welke bij de voorlopige
conclusie buiten beschouwing gelaten waren, alsnog in het onderzoek
zouden worden betrokken. Dit om in de toekomst eventuele moeilijk
heden en mogelijk daaruit weer voortvloeiende onenigheden te voor
komen. De Brabantse gemeenten hadden tegen dit plan geen bezwaren,
maar Venray tekende protest aan. Volgens haar had deze commissie
geen andere taak dan de eigendoms- en/of gebruiksrechten vast te
stellen.
Daar Venray niet van haar standpunt afweek, was het werk der
commissie practisch reeds tot mislukking gedoemd. Zelfs uitbreiding
der commissie met leden van Gedeputeerde Staten van Brabant en
Limburg in 1930 kon de wagen niet meer in het goede spoor brengen
en toen in 1938 bleek dat Venray een uitspraak van de commissie
hoogstens als advies op zou nemen, waarop verder gebouwd kon wor
den bij het daarop volgend minnelijk overleg tussen de partijen, toen
was al het werk vergeefs. Want de Brabanders wilden aan de uitspraak
van de commissie bindende kracht toekennen en daarmede was dus
een twistpunt temeer in de commissie binnengeslopen, dat onopgelost
bleef en daarmede het werk der commissie al bij voorbaat deed mis
lukken.
Men is nog tot een concept-uitspraak gekomen, d.w.z. tot een ont
werp, waaromtrent echter de commissie als zodanig nimmer een stand
punt heeft ingenomen.
De commissie stierf een zachte dood zonder de oplossing gevonden
te hebben.
Zo was de toestand na de oorlog. Alleen waren nu de opponenten
van Venray teruggebracht tot twee; Maasbree en Sambeek werden
opgelost in de gemeente Vierlingsbeek en Oploo.
Na de oorlog was men er algemeen van overtuigd, dat de toestand zo
niet langer kon blijven. De behoefte aan grond werd voor de
landbouwers steeds groter en het ging niet aan daar honderden
hectaren goede ontginningsgrond maar in hun natuurlijke staat te
laten liggen, om rechten, die in deze moderne tijd weinig zin meer
hebben. In 1947 wilde de Minister van Binnenlandse Zaken een op
lossing zoeken in onteigening krachtens de Onteigeningswet, die zulks
toestaat wanneer dit leidt tot verhoging van de opbrengst van de grond
en nodig is ter verbetering van waterlozing en van watervoorziening
van gronden. Deze onteigening zou dan plaats hebben t.n.v. de gemeente
Venray. Venray zou dan verplicht zijn in een van te voren vast te
stellen verhouding gronden toe te wijzen aan inwoners van de betrokken
Brabantse gemeenten.
Als uitvloeisel van dit plan namen leden van de Gedeputeerde Staten
van Limburg en van Noord-Brabant contact met elkaar op om tot een
practische oplossing te geraken van het Vredepeelgeschil, zodat het
betreffende gebied zo spoedig mogelijk aan de productie dienstbaar
zou worden gemaakt. Vertegenwoordigers van deze colleges bespraken
een en ander met de betrokken gemeentebesturen in hun provincies
en dit had tot gevolg, dat in Januari 1948 een interprovinciale com
missie werd gevormd, bestaande uit de heren Prof. Dr. J. de Quay,
Mr. Dr. Fr. Houben, Dr. J. Kirch, G. Derks en Th. Peters (griffier)
die tot de volgende conclusies kwamen:
A. Het eigendomsvraagstuk van de VREDEPEEL moet worden op
gelost door een kleine juridische commissie, die een terzake bindende
uitspraak zal doen. Wordt grond in eigendom toegewezen aan een andere
gemeente dan Venray, dan moet die gemeente de grond verkopen aan
Venray, tegen een door die commissie vast te stellen prijs en met het
uitdrukkelijk beding dat hij zo spoedig mogelijk ontgonnen wordt.
B. Venray zou de ontginning van de VREDEPEEL ter hand nemen
onder advies van de zgn. Vredepeelcommissie, een commissie van 9
leden, waarvan een vertegenwoordiger van elk der Colleges van Ged.
Staten van Limburg (voorzitter) en Brabant (vice-voorzitter), vijf
leden aan te wijzen door Venray, één door Vierlingsbeek en één door
Oploo.
C. De gebruiksrechten zouden worden gehonoreerd door toedeling
in de pacht.
Van de Vredepeelgronden werden vooraf 100 ha. terzijde gesteld
en 50 ha. hiervan kreeg Venray ter compensatie voor grond- en andere
lasten welke Venray in de loop der jaren reeds heeft betaald. De andere
50 ha. werden gereserveerd voor de te stichten gemeenschappelijke kerk.
Het kerkbestuur zou deze gronden moeten verpachten aan die nieuw
gevestigde landbouwers, die op grond van gezinsgrootte of andere sociale
redenen aanspraak daarop zouden kunnen maken.
Voor de toedeling in pacht van de overige Vredepeel-gronden zou
in principe als basis worden genomen:
a. het aantal geregistreerde landbouwers in de resp. gemeenten en
b. het aantal hectaren cultuurgrond.
Na reservering van genoemde 100 ha. (waarvan 50 voor Venray) was
de verdeling der overige gronden: 182 ha. Venray, 108 ha. Vierlings
beek en 74 ha. Oploo.
Venray ging met deze conclusie accoord, maar Vierlingsbeek c.s. had
den bezwaar tegen de oplossing van het eigendomsvraagstuk door middel
van de juridische commissie en de regeling der prijsbepaling. Opnieuw
werd overleg gepleegd. Om een lang verhaal kort te doen zijn: toen de
raadsvergaderingen in de verschillende gemeenten reeds uitgeschreven
waren, kwam men overeen dat Venray door het betalen van 10.000,
aan Vierlingsbeek en Oploo als bijdrage in de voor die gemeenten
komende lasten van de aanleg van wegen naar de Vredepeel alle
eigendomsrechten, welke mogelijk de Brabantse gemeenten op de
Vredepeel zouden hebben, zou hebben afgekocht. Men omzeilde zo de
moeilijkheid van de vaststelling der eigendomsrechten zo die er ge
weest zijn voor Brabant en de juridische commissie. Met de instelling
van een Vredepeel-commissie ging men accoord alsmede met de pacht-
regeling.
Op 22 Februari 1949 besloten de gemeenteraden van Venray, Vier
lingsbeek en Oploo de oplossing van het Vredepeelgeschil, zoals hier
boven omschreven, te aanvaarden. Een lange weg was ten einde
VREDEPEEL-COMMISSIE.
Toen de overeenkomst betreffende de burgerlijke rechten op de
Vredepeel en de gemeenschappelijke regeling tot ontsluiting van deze
peel waren goedgekeurd, kwam de Vredepeelcommissie in werking.
Zij zou immers de gemeente Venray advies moeten uitbrengen over
de voorbereiding en uitvoering van de verkaveling en ontginning van
de Vredepeel, zulks met dien verstande, dat een nieuw landbouwdorp
aldaar kon worden gesticht. Haar taak was verder de percelen zodanig
in te delen, dat de pachttoewijzing aan de inwoners van Venray, Vier
lingsbeek en Oploo zo dicht mogelijk de in de regeling genoemde cijfers
182, 108 en 74 ha. zou benaderen. Bovendien zou zij een lijst
vaststellen van gegadigden voor het pachten der gronden en de pacht
prijzen adviseren.
Namens Ged. Staten van Limburg werd in deze commissie benoemd
W. J. Derks, lid dier Staten en voorzitter der Vredepeelcommissie.
Namens Ged. Staten van Brabant ir. H. A. van Haaren, lid dier Staten
en vice-voorzitter der Vredepeel-commissie.
Namens de gemeente Oploo: J. M. Goossens, burgemeester.
Namens de gemeente Vierlingsbeek: F. G. P. v. Boogaard, wethouder.