twfftvf bi.ad van peel en maas
Op den uitkijk.
Het malsche hapje
Prövinciaal Nieuws
In Salomon s zoeklichten
Zaterdag 7 Juni 1941
Twee en Zestigste"-Jaargang No 23
Op den uitkgk naar de toekomst
zien we allerwege een aandrang om
te komen tot den opbouw eener
nieuwe gemeenschap.
Een betere gemeenschap!
o
Waren we het er niet allen over
eens, dat de gemeenschap van vóór
1940 tot op den draad was versleten
Een gemeenschap bestond er een
voudig niet meer
Hoe vaak is er in dit blad niet
geklaagd over het gebrek aan ge
meenschapsgevoel, dat buurten en
dorpen en volken heeft uiteen doen
vallen
Het beste was de gemeenschap en
haar achtenswaardige tradities nog
behouden op de kleine dorpen, doch
in grootere plaatsen en steden was
er van een gemeenschap geen sprake
meer en kende men nauwelijks zijn
naasten buur.
Ieder ging in trotsche zelfverre
kerdheld of met eigen angst beladen
zijn dagelijkschen gang, worstelt
met zijn zorgen en verdriet, terwijl
zijn overbuur een vroolijk liedje fluit
of de radio aanzet.
Zoo wès het niet alleen, maar zoo
ls het nog.
De tijd dat bruiloften en verhui
zingen, feesten of verdriet de bevol
king van heel een dorp deed samen
gaan, ligt ver achter ons.
Thans bouwen we nog druk aan
hekken om de eigen deftigheid te
beschermen tegen de aanraking van
een minderwaardige en laten we
vaak de eigen dorpsgenoot verkom
meren om ons geld te verteren in
een naamlooze stad.
De nieuwe tijd heeft als goed punt
op zijn programma staan: den bouw
eener nieuwe gemeenschap, met meer
samenhoorlgheidsgevoel, meer liefde
voor de eigen streek, de eigen stad,
het eigen dorp en de eigen buurt,
waaruit vanzelf voortvloeien moet
meer waardeering voor
het streekeigene
het dorpseigene
en vanzelfsprekend ook meer waar
deering en belangstelling voor het
wel en wee van onze eigen streek-
60 dorpsgenooten.
Hunne belangen moeten onze be
langen worden.
Hun leed ons leed.
Hun vreugde ouze vreugde.
Naar de verdere ontwikkeling
dezer goede dingen ls het schoon te
streven.
Ook voor U, lezer, en dan metter
daad.
MAAND VAN HET
H. HART.
Niet ten onrechte laat de H. Kerk
op de vereering der H. Maagd in de
maand Mei volgen de vereering van
het H. Hart in JunL
In Maria begroeten wij het hemelsch
morgenrood, waaruit de Zon der Ge
rechtigheid, Jezus Christus, te voor
schijn trad en den helderen dag des
heils bracht over deze in duisternis
verzonken wereld. Door Maria ko
men wij tot Jezus, door Jezus tot
üca Vader.
Het kind der Kerk, dat gedurende
de bloemenmaand in Innige vereering
voor de gehèimnlsvolle Roos,endoor
trouwe navolging van 't heerlijk toon
beeld aller deugden zijn ziel als 't
ware met geestelijke bloemen sierde,
FEUILLETON.
Misdaad en redif
rond de Piasmolen.
Ik ben als een stuk van den molen,
placht hij wel eens te zeggen, ik zou
sterven als ik hier weg moest
Van de molentrap zag men niet al te
ver twee groene toppen, twee prach
tige lindeboomen, ik heb er nooit
schoonere gezien die bij de kerk, op
het kerkhof stonden. Ik kende ze zeer
goed, daar speelden wij tusschen school
tijd en als de schooltijd uit was met
de andere kinderen van het dorp, en
om het niet te vergeten staken op ze
kere hoogte twee groote ijzeren ringen
in den stam van een der boomen, waar-
®ver men vertelde, dat ze in den tijd
der drossaerts dienden om er de mis
dadigers aan op te hangen en waaraan
ween ,osse scllornmel bevestigden.
Wanneer arme Hendrik zoo sprak
van zijn eind, dan zag hij altijd starend
JJa?r. de groene kruinen heen. Later
net) ik gehoord, dat daar zijn vrouw en
kind begraven lagen.
Wij zeiden dus dat hij ook jong was
geweest. 1
Toen had hij een brave boerendoch
ter getrouwd en woonde in een klein
thans vervallen huisje, te midden van
een verwilderden tuin, dat tusschen de
den weg1 d°rp gele£en was lan£s
Dat huisje met dichtgespijkerde ven
stertjes en gesloten met een van stevige
balkjes verdedigde deur, was ons allKd
2" gö^eim geweest. Onze jeugdige
verbeelding had er zich altijd mee
bezig gehouden en wanneer wij In den
avond tusschen licht en donker bijeen
mag nu wagen den Bruidegom met
liefde en vertrouwen tegemoet te
gaan en zich verheugen ln de genot
volle herinnering zgner grootste
liefdedaad.
De echte liefde ls waar en diep,
zjj rust niet tot ze doorgedron
gen ls tot den laatsten grondslagen
de bron van alle goed.
Al de groote lief debe wij zen uit 't
leven, werken en ljjden des Zalig
makers wgzen op hun gemeenschap
pelijke bron, waaraan ze alle ont
sprongen: op 't Goddelgk Hart van
Jezus.
Door 't Hart van Jezus is te ver
staan zoowel het centraal levens
orgaan van den Godmensch, dat dus
niet te schelden ls van de geheele
onverdeelde godmenschelijke persoon
lijkheid, alsook het zinnebeeld der
verlossende liefde en opoffering voor
ons.
De godsvrucht tot het H. Hart Is
dus de alomvattende, alles beteeke-
nende godsvrucht tot den goddeljjken
Zaligmaker. Waar wg Hem vinden,
vinden wij zjjn Hart, als 't voorwerp
onzer aanbidding en liefde.
Het schittert ln heerlijkheid ln den
hemel, waar de Zoon zit aan de rech-
tèrhand des Vaders, en klopt in aan-
biddings waardige liefde onder de ge
daante van brood en wgn in 't H.
Sacrament.
De vereering ervan in de maand
Juni en 't feest van 't H. Hart zelf,
moet nog tot een heel bgzonder doel
strekken, namelgk tot eerherstel
voor de nalatigheden, oneerbiedig
heden en beleedlglngen, die wjj, zgn
vrienden, den Zaligmaker juist in 't
Sacrament zjjner liefde hebben aan
gedaan, en nog steeds big ven aan
doen.
Voortdurende beleediging vordert
ook voortdurend eerherstel.
Daarom laten wjj ln deze maand
de godsvrucht tot het H. Hart heel
bijzonder beoefenen, en daardoor over
ons zelf en al de onzen dien zegen
afroepen, dien de Zaligmaker door
zjjn gelukzalige dienares Margaretha
Maria Alacoque allen vereerders van
zijn heilig Hart in de rijkste mate
beloofd heeft,
Het oude varken van boer Krelis
liep op vier, maar ook op z'n laatste
pooten. Niet dat het ziek was, maar
't werd knorrig en dat zegt voor
een van nature toch al knorrig en
slecht gehumeurd beest heel wat.
Kom, dacht Krelis, hjj kost me maar
voer en werk, ik draal hem den nek
om, dan ben ik van den last af. En
zoo blies op zekeren dag het dier
zjjn laatsten varkensadem uit.
Mijnheer Kwak, van beroep boek
houder, fi9tste op heftig aandringen
van zjjn vrouw op dien zekeren dag
over de door de lentezon beschenen
wegen. Hij zag niets van de ontlui
kende natuur rondom hem, hoorde
niet het lied van een dronken merel,
die zijn voorjaars-vreugde uitgorgel-
de. Kwak dacht alleen maar aan het
prozaïsche en riskante van zjjn clan
destiene pogingen om wat vleesch te
kragen, met In het verschiet liggende
geneugten van gebakken karbonaden.
„Mannie", had zjjn vrouw gezegd,
„men fluistert dat er de heele week
geen vleesch te krjjgen Is. Probeer
eens of je hier of daar bij een boer
niet wat kunt bemachtigen."
Kwak waarschuwde zijn ega, die
altijd flauw was als ze niets „hartigs"
kreeg, dat dergelijke ondernemingen
hem wel eens voor den economlschen
rechter konden brengen, doch vrouw
lief hield zoo aan en praatte dermate
tongstreelend van lekkere lapjes,
ribstuk en karbonaden, dat bjj op
pad toog.
Of hij geroepen was, stapte hg bij
boer Krelis, die juist zjjn oud varken
naar de andere wereld had geholpen,
zalen in het groot vertrek of in het
zomerhuisje, dan was niet zelden de
vraag, wat dat eenzaam gelegen, ver
laten en dichtgespijkerd huisje was ge
weest en hoe dat hel zoo verlaten
kwam.
In dat huisje woonde Hendrik met
zijn vrouw. Zijn stem, toen hij mij dat
vertelde, was zoet als een zang, hoe
gebroken zij soms mocht wezen. Wel
kuchte hij onder het spreken en 't was
of hij iets afslikte, dat in zijn keel op
kroop.
Toen begreep ik dat niet, maar later
toen ik op mijn beurt het leven leerde
kennen, wist ik weldra wat het is als
de smart of het leed, u met een sa
mendrukken van de lippen, den krop
doet afslikken, met een diepen zucht.
Zoo'n zucht telt voor geheele jaren
soms.
En Hendrik was daar zoo gelukkig
geweest. Aan dat eene venstertje, dat
naar den molen zag, zat zijn jonge
vrouw en tuurde door het raam en
langs de hagelwitte gordijntjes, als hij
wit bestoven, eerst een tikje op de ruit
ten teeken zijner komst, en zij dan
haastig de deur opende om hem te
verwelkomen.
Dan greep hij den kleinen, rooskieu-
rigen engel in zijn armen, hield hem
omhoog en ging aan tafel zitten met
het baasje op de knieën en in den
linkerarm, om met de rechterhand
dapper in den schotel te tasten, want
ziet ge, het geluk geeft zoo'n honger.
En ik moest werken voor drie en ik
deed het zoo gaarne.
En Onzen Lieven Heer gaf ons geen
ander kinderen dan onzen kleinen Hen
drik en het was een lieve jongen. Als
ik 's avonds thuis kwam, dan was ik
den koning te rijk.
Hendrik zweeg en had wederom dat
starend voor zich uit zien, dat hem
zoo eigen was.
Dat zwijgend staren duurde soms
lang. Maar dezen keer als die ka
meraadjes eens terug kwamen?
binnen.
Kwak klaagde zjjn nood... en of de
boer hem niet aan een stuk varkens-
vleesch of zoo kon helpen.
„Bé zeker", zei de boer, „Ik heb er
krek énne geslacht, vet as modder
en malsch als 'n jong wief."
Mjjnheer Kwak met het boordje
om zjjn mageren hals, die niets deed
dan debit- en creditpoaten boeken,
had nog nooit een varken van zoo
nabjj gezien. Hjj was niet alleen een
leek, maar een volslagen vreemdeling
ln het varkens-Jeruzalem. Krelis
zag, behalve het geslachte beest,
meteen welk vleesch hjj ln de kuip
had. Dit nette heertje had net zoo
veel verstand van een varken, als
een varken van een boekhouder.
Maar Krelis wist dat zjjn oud, tanig
varken behoorde tot de mannelijke
garde van zjjn sexe, dleD men beer
pleegt te noemen. Hjj wist geljjk
iedere boer dat weet dat vleesch
van een beer, hoe men het ook aan
legt, niet gaar te krjjgen Is. Nochtans
verkocht hij den heer, die graag goed
en duur wilde betalen, een flink stuk
van het stok-oude varken.
Kwak vond geen woorden genoeg
om den keuterman te bedanken voor
zjjn menschlievendheld, al was die
dan ook met klinkende munt betaald.
„As ge nog meer wilt hebben, dan
kom de mar. Pas op vur de kem-
mlezen. Fiets mar binnen dur, daor
ioope ze nle dikkels!" ilep de boer,
den gelukkigen kooper na, toen deze
op z'n flets beladen met zjjn bult
wegreed....
„Maar, manniejuichte z'n stra
lende vrouw, terwjjl hij In de gang
het zware pak van de fiets torste.
„Hè, hèIk ben blij, flat Ik er ben",
zuchtte Kwak.
„Je bent een schat hoor...," en de
vrouw omhelsde hem alsof ze nog In
de wittebroodsweken leefden. Wat
een heerlijk stuk, zeg! Jan, haal jij
voor vader eens gauw wat sigaren,
Ben je moe, vent
„Ik heb er heel wat moeite voor
moeten doen." jokte de man om zjjn
sluiksche daad nog wat meer m het
zonnetje te zetten,
„Je bent een echte lieverd" vleide
ze en weer vloog ze hem om zjjn
hala. Reuze wat fijn stuk! Wat dunk
je, zullen we maar gauw wat braden?"
„Ik heb er wel trek In..." zei de
man.
Wat later Biste en knisserde, bor
relde en knapte, spetterde en spatte
het ln de pan, dat het een lust was.
Een prikkelende, pikante geur vulde
de kleine keukenruimte. Er werd een
versch bakje koffie gezet. Ze zouden
het er vandaag maar eens van
nemen.
Het was te mooi om waar te zijn...
want hoe de vrouw het vleesch ook
keerde of draalde, hoe ze het ook
wentelde en er al haar kooktalenten
op botvierde, het bleef alle culinaire
prestaties ten spijt, zoo taai als leer.
Met den moed der wanhoop stortte
ze zich op een ander deel van het
kostbare vleesch, maar ook dit bleef
onhandelbaar en dus oneetbaar.
Een diepe stilte viel lood-zwaar
tusschen de muren. De stormloop
der vreugde eindigde In diepe ver
slagenheid. En terwijl de boter- en
vetsaus nog zachtkens stond te
smoren, smoorde de vrouw haar
snikken en zoog de man peinzend
aan zijn sigaar....
o
Den volgenden dag ging Kwak
boos naar den boer en vertelde hem
van het peperduur vleesch, dat niet
gaar wilde worden, van het drama,
dat zich in de keuken had afge
speeld.
Maar Krelis speelde ook nu zijn
rol van onnoozelen hals en zelde
hoofdschuddend
„Daor begrlep Ik allevel niks van,
het vèrken was nog wel drie keer
bekroond..,"
Zacht legde ik mijn hand op zijn
arm, toen zag hij mij aan:
Ge hebt gelijk, sprak hij bijna
fluisterend, maar die herinneringen zijn
zoo zoet en thans staat het huisje leeg
en dichtgespijkerd, het is dood. Ach,
kon ik mijn hart ook doen zwijgen en
sterven I
Oom Hendrik, zei ik troostend.
Het zal wel overgaan, liet hij er
op volgen. Zoo groeide mijn kind op
tusschen ons beiden, onze trots en ons
geluk. En hij was braaf en goed en
had zijn ouders innig lief.
Het waren gelukkige jaren.
Toen kwam een tijd dien ze de Fran-
sche revolutie noemen, daarvan zult gij
later hooren, kind, want ik heb eens
gehoord dat gij studeeren wilt en
priester worden en die moeten zooveel
weten.
Wij kregen dat eerst eenige jaren
later en toen ze hier meester werd toen
hadden de Franschen een keizer.
„Ja, oom Hendrik, dat weet ik, die
heette Napoleon en was 'n groot man."
„Kind, ik heb hem duizendmaal ver
vloekt."
„Oom..."
„Ja, kind hij, en... zijn stem werd
dreigend wild daar had ik alle recht
toe. Hij heeft mijn kind vermoord, mijn
eenig kind, mijn lieven goeden, braven
Hendrik I"
Langzaam hervatte hij: „die groote
man was altijd in oorlog, en had veel
soldaten noodig, veel, zeer veel. Wat
gaf hij er om, om het leven van den
mensch - daarmee kocht hij zijn roem
en behaalde hij zijn grootheid. Maar
God heeft het hem ook betaald, terug
betaald de tranen der moeders en
de vloek zooveler anderen, wegen zwaar
in de weegschaal van Gods barmhar
tigheid.
Er ging mij iets kouds over den rug.
Ziet gij. zij namen de soldaten waar
zij ze krijgen konden, dat noemden ze
toen de concriptie loting zeggen ze
tegenwoordig.
VENRAY, 7 Juni 1941
Examen verpleging van
Zenuw- en Geesteszieken.
Door de examencommissie van de
R. K. Gestlchtsartsen-vereenlglng
werden de overgangsexamens afge
nomen in de Psychiatrische Inrich
ting „St. Anna" Venray op 28 en 29
Mei.
Eerste overgangsexamen 20 can
didates
Geslaagd de ZustersM, M. Albers;
C. H. BurgersW. P. M. Casander
E. C. M. Dom; P. van Gennip; M.
W. Gorden; E.Hermes; Th, Jansen;
S. H. H. Knippenburg; C.T.M.Kok;
J. W. Le HaneC. MineurC. Mol
M C. QuaxJ. Raats M. A. Schutte;
M. A. Verbunt; A. G. Timmermans;
M. E. Vorachen.
Tweede overgangsexamen 14 can
didates
Geslaagd de ZustersH. v. Berlo
J. G. P. M. Camps; E. A. H. Curfs;
A. M. C. van Crimpen; R. M. C.
GransjeanJ. M. van den Heuvel
G. A M. de Luy; B. W. PohlJ. A.
F. Sluys; E. D. van Unen.
LUXOR-THEATER
vertoont U deze week een buiten
gewoon grootsch en spannend film
werk
„DE INDISCHE GRAFTEMPEL"
Eerste deel:
„DE TIJGER VAN ESCHNAPOER"
Drie avonturiers, Sascha Demldoff
(Gustav Dlessl), Mlscha en Fjedor
Borodin, trekken door de jungle.
Hun doel geldt Sitha, de Maharani
van Eschnapoer (La Jana). De beide
broers hebben het voorzien op haar
sieraden, doch Sascha begeert de
liefde van deze vrouw» die hg in
Parjjs heeft leeren kennen.
Het komt tot een gevecht tusschen
de mannen, Sascha schiet Mlscha
neer, doch Fjedor weet te ontkomen.
Tjjdens een groote drijfjacht, hoo
ren de jagers de stem van een
mensch in doodsangst en zjj vinden
een Europeaan half versmacht van
ontbering. Deze man ls Sascha. De
Maharadje (Frits van Dongen) ver
leent hem gastvrijheid en aan de
zjjde van den vorst betreedt bjj onder
de schuilnaam, Graaf Sartow, het
paleis. Vergeefs vecht Sitha tegen
haar liefde voor Sascha en het komt
tot een catastrophe als de vorst van
zjjn neef Ramigani hoort van Sltha's
ontrouw. Op echt Aziatische wjjze
neemt hjj wraak, doch Sascha en
Sitha weten na een reeks van adem
benemende avonturen toch te ont
komen.
Nog zjjn zij aan de wraak van den
Maharadja ontkomenDoch voor
hoe lang en waarom geeft de vorst
den architect (Theo Lingen) een
opdracht: de bouw van 'n graf tem
pel van gigantische afmetingen,
stralend van Oostersche pracht en
schoonheid Vragen, waarop U het
spannende en monumentale tweede
deel„HET MONUMENT EENER
GROOTE LIEFDE" een antwoord
zal geven,
LIMBURG IN HERSTEL.
Oorlogsschade aan de Maas
en in de Peel.
Het eerste jaarverslag der Stich
ting Limburg 1940, omtrent de oor
logsschade en credletverleening, heeft
op bjjzondere wjjze de herinnering
wakker geroepen aan de tragische
dagen omtrent Pinksteren van ver
leden jaar. Wie echter, niet ter
plaatse bekend, meent te mogen
concludeeren uit de verleende cre-
dleten van even een ton gouds, dat
Limburg huitengewoon weinig heeft
gekregen, vergist zich deerljjk. Door
defensiemaatregelen, oorlogsge weid
alsook door beroovlng (men herlnnere
Helaas! dat ging niet rechtvaardig
toe.
Hendrik was nog niet vol achttien,
hij was gezond, maar teer als zijn moe
der, bijna een heerenkind, met zijn
blonde krullen en blauwe oogen.
Weer staarde hij zwijgend voor zich
uit en een zoete glimlach gleed er over
de rimpels van zijn gelaat.
Er moet dus geloot worden. Hoe?
dat komt er niet op aan. Hendrik viel
in de loting en Hendrik zou soldaat
moeten worden, en, naar Rusland moe
ten gaan. want algemeen ging de tijding,
dat Napoleon naar Rusland wilde, en
ziet gij, daar is alles sneeuw en ijs.
Maar het gaat niet rechtvaardig toe,
neen, neen! gij kent het kasteel hier,
de baron had ook een zoon, die was
bijna een jaar ouder dan Hendrik, en
die lootte met hem. En Hendrik was
vrij en de jonge baron moest soldaat
woiden. En de jonge baron kwam
vrij en Hendrik moest soldaat worden.
„Arme oom Hendrik", fluisterde ik
meewarig.
Hij scheen het niet te hooren.
„Eerst wilden wij het niet zeggen,
maar toen het bevel kwam, dat hij dien
dag op zijn post moest zijn, werd elke
twijfel onmogelijk.
Wij hadden alles gedaan wat wij ver
mochten, alles.
Vergeefs.
Het uur kwam.
Hendrik moest vertrekken.
Hoe wij dat te boven kwamen, wist
ik nog niet, maar wij meenden te ster
ven.
Hij hield zich nog het best, de brave
jongen. Hij weende niet, dat wij het
zagen. Hij poogde te lachen.
Kom, zei hij schertsend; het is een
wandeling naar Rusland, dat is niets,
in een maand of drie vier ben ik te
rug. Maak u niet ongerust Men sterft
maar zoo niet. En mijn kogel is nog
niet gegoten.
Hij vertrok.
Nooit zal ik het vergeten. Nooit!
Jahweh heeft een afschuw van valsche karakters,
Maar welbehagen in hen, die onberispelijk wandelen.
(Spr, 11:20)
Men kan en moet een evenmensch
veel vergeven. Bjjzonder een uitbars
ting van toorn, een tikje hoogmoed,
een beetje jjdelheid, een gril van
lichtzinnigheid, een voorbijgaande
uitspatting van hartstocht, wat te
veel eigenliefde. Dat alles verdraagt
en vergeeft Ieder goed chrlslen-
mensch gaarne. Maar valschheid
verdraagt en vergeeft hjj niet. Want
in een valsch karakter is niets op
rechts en het is van bljjvende aard.
Alles in een valsch mensch ls ge
veinsd. Een valschaard maakt duis
ter wat licht, krom wat recht, ver
ward wat ontward is. Hjj is de man,
die complotten smeedt en kliekjes
vormt om zjjn vuige plannen uit te
voeren. Hjj trekt, meestal onzicht
baar aan de koordjes van zjjn dan
sende paljassen en laat hen de
kastanjes uit het vuur halen, die hg
dan lekker oppeuzelt. Nooit zal hg
echter ln het openbaar zjjn lippen of
vingers aflikken. Niemand verstaat
meesterljjker de kunst van liegen en
bedriegen. Zjjn voornaamste strate
gie ls nooit te laten bljjken welke
rol hjj speelt. Hjj spreekt in duistere,
dubbelzinnige taal, glimlacht steeds
raadselachtig, zjjn blik lsontwjjkend
en onrustig, zjjn gelaat een masker,
zjjn gemoed als een weerhaan en
zjjn hart als een doolhof vol slinger
paadjes, waarin niemand een uitweg
vindt en Iedereen verdwaalt.
Hjj schuwt zonlicht, friasche lucht
en de rechte weg. Hjj houdt meer
van nevel, Hooilucht en kronkel
wegen.
Zwakken bult hjj uit als een op
recht en meelevend vriend. Sterken
leidt hjj op dwaalwegen als een sluwe
gids. Zorgvuldig ontwjjkt hjj den
eerljjken fleren mensch, die hem zjjn
masker wil afrukken. In het open
baar vervult hjj correct zjjn gods
dienstige en sociale verplichtingen
en met groote erpst en doortrapte
behendigheid weet hjj zjjn voorge
wende vroomheid en kennis uit te
bulten.
Geen wonder dat Jaweh, de Heilige
der Heiligen, een afschuw heeft van
valsche karakters. Iedere mensch, hjj
moge meermalen per dag vallen, die
eerljjk ls, heeft zooveel chrlsteljjk
gevoel, dat hjj den valschaard veraf
schuwt als de pest. Tegenover hem
kent men geen barmhartigheid omdat
zjjn boosheid geen zwakheid maar
opzet is. Jammer is het, dat er
menschen zjjn, die uit angst voor
eigen nadeel en overdonderd door
den bluf en de geraffineerde handig
heid van den valschen mensch, hem
naar den mond praten, hem ontzien.
Zulke menschen stellen hun eigen-
lang boven het algemeen belang.
Want een valschaard is een anti
sociaal wezen van den eersten rang.
Niets is hem heilig: geen eer, geen
goede naam, geen godsdienst, geen
vaderland, geen trouw en geen liefde.
Niets ls veilig in zjjn mond, ln zjjn
handen, in zjjn hart. Hjj verafschuwt
den eerljjken en oprechten mensch
als zjjn veroordeeling en vonnis.
Jaweh schept behagen ln hem, die
onberlspeljjk wandelt, ook al valt
hjj meermalen. Een mensch, die zjjn
val berouwt en opstaat, schept zelfs
vreugden in den hemel. Berouwvolle
erkenning van zjjn zwakheden en
zonden ls zuivere nederigheid. En de
nederige mensch is immer aantrek-
keljjk als een kind met paradjjs-
oogen. Ia een nederige mensch vindt
ge niets gluiperigs, niets van den
verafschuwden valschaard. Zjjn blik
is open en rustig, zjjn gelaat fier en
dapper, zjjn woord eerljjk en be
trouwbaar, zjjn hart vol barmhartig
heid tegenover den zwakken even
mensch, vol vreugden over Gods
grenzelooze barmhartigheid jegens
hem, maar vol afschuw voor den
gluiperige valschaard, S, L.
zich de talrjjke rechtszaakjes wegens
plundering door oneerlijke en on
nadenkende naburen) werd heel wat
meer schade veroorzaakt.
Maastricht heeft wel het meest
geleden. Het laten explodeeren der
drie Maasbruggen richtte aan de
Maasfronten enorme schade aan,
welke gedurende de volgende dagen
nog aanzienijjk vergroot werd door
het effect van „bevriende bommen",
zeer onnauwkeurig door voornameljjk
Engelsche vliegers uitgeworpen.
Militaire doelen zjjn toen niet ge
raakt. doch door de oude stad liep
een baan van verwoesting. Een juiste
schatting van die verwoesting is,
vanwege de vele grensgevallen, zeer
moeilijk, doch afgaande op eigen
aanschouwing en op gegevens van
anderen mag men wel spreken van
200 of minder beschadigde huizen,
waarvan 50 geheel of gedeelteljjk
verwoest. Een vjjftiental kon men
als vernield beschouwen, enkele hier
van zjjn alreeds opnieuw opgetrok
ken. In geld uitgedrukt hoorden we
de schade becjjferen op 500.000 tot
750 000 gulden.
Een tweede centrum van oorlogs
schade is Breust-Eysden aan de
Maas. Dit dorp, deel van de veel
uitgestrekter gemeente, had veel te
ljjden van de beschieting door Bel
gische troepen, toen de overtocht
over de Maas geforceerd moest
worden. Toen we onlangs dit dorp
bezochten, bemerkten we, dat de
ravage aan bebouwde eigendommen
al ver hersteld was. Slechts een
huls, aan de rivierkant,'had zoodanig
geleden, dat het, op enkele binnen
muren na, geheel afgebroken moest
worden. Men was bezig het modern
te herbouwen.
Niet meegaanhier afscheid nemen,
vroeg hij zoo innig.
Dat afscheid was kort.
Kort moest het zqn. Hij rukte zich
uit onze armen en ijlde heen.
Het was al lang duister in ons huis,
toen wij uit een soort van verdooving
ontwaakten. Uren moeten wij naast
elkander gezeten hebben, in stilte. Ons
huisje was als ons graf geworden, ons
leven was weg. Hendrik staarde weer
zoo eigenaardig voor zich uit.
III.
ARME HENDRIK.
Arme Hendrik riep ik uit en volgde
in mijn verbeelding den armen jongen,
terwijl oom Hendrik met hem op weg
scheen te zijn en zijn oogen in de verte
dwaalden en staarden.
Ik volgde de richting zijner blikken.
Als van zelf keerden ze tot de groene
lindentoppen, waar die ruischten voor
het kerkhof.
„Oom Hendrik", sprak ik zacht en
trok zijn saamgevouwen handen van
zijn borst af. „Oom Hendrik, en hoe
is 't met uw zoon gegaan?"
„Mijn zoon? ik heb geen zoon meer,
zij hebben hem vermoord, die beulen1
Arm kindArme Hendrik
Wie spreekt van mijn kind? wie
vraagt naar mijn zoon? Ik heb geen
kind meer, geen zoon meer daar, en
zijn blikken zochten de groene kronen.
Daar zijn zij beiden moeder en kind 1
Hij lachte hard en schamper.
Ha! Ha! wij arme menschen hebben
geen kinderen noodig, wij hebben geen
hart 1 wij weten niet wat het is een
kind naar het slagveld te zien trekken 1
Sprak hij niet zoo, die groote heer
van het kasteel
Alsof kleine menschen geen hart,
geen liefde kenden, en niet voelden hoe
iets drukte in hun borst bij leed en
smart, bij dood en gratl
Was dat oom Hendrik
Ia Blerick zjjn bjj de gevechten om
de rivierovergang een paar heeren-
huizen geheel vernield en later af.
gebroken. Ook ln de Peel werd het
een en ander verwoest, doch meer
door eigen defensiemaatregelen dan
door direct oorlogsgeweld. Daar zjjn
boerderjjen opgeblazen, landerjjen
bedorven enz.
Toen verleden jaar een onderzoek
Ingesteld werd omtrent oorlogsscha
de ln Limburg, berichtten 87 ge
meenten dat zulke schade Inderdaad
geleden was, 31 gemeenten hadden
geen directe nadoelen ondervonden,
3 antwoordden niet, deze kan men
dus wel bjj de 31 gespaarde rekenen.
Volgens de binnengekomen gegevens
werd in onze provincie voor 1.200.000
gulden schade geleden aan perceelen
voor 1500.000 aan Inboedels en voor
250.000 door beroovlngen, samen dus
ongeveer 3 millioen gulden.
PERSOONSBEWIJZEN.
Zorg tijdig voor uw foto's.
Den ingezetenen van Venray wordt
er nogmaals met nadruk op gewe
zen, dat zjj er voor moeten zorgen,
dat hun foto's tjjdlg klaar zjjn.
Personen, die dit jaar 15 jaar wor
den, moeten ook voor foto's zorgen.
Men wachte dus hiermee niet,
totdat men de oproeping krjjgt om
ter secretarie te verschjjnen. Het
niet-klaar zjjn van de foto's geeft
geen verontschuldiging, om op den
ln de oproeping aangegeven tjjd te
verschjjnen. Ook wordt nog dikwjjls
vergeten, de stamkaart en het legl-
timatiebewjjs mede te brengen.
Niet verschjjning of te Jate ver
schjjning kan, behalve verdubbeling
c.q. verhooging van de aan de uit
reiking verbonden kosten, tot gevolg
hebben, dat het persoonsbewijs wordt
geweigerd.
In dat geval stelt men zich aan
strenge strafbepalingen bloot.
Van verhindering door ziekte of
om andere zwaarwichtige redenen
moet tjjdig op bet bureau Bevolking
kennis'worden gegeven.
Kon hij zoo spreken? zoo bitter la
chen, dat ik er bang voor werd?
Ik zat roerloos aan zijn zij en zag
verschrikt tot hem op. Hij staarde wild
in het rond.
Op eens sprongen dikke tranen uit
zijn oogen en bedekte hij zijn gelaat
met zijn bevende handen. Daar kon ik
niet tegen en ik legde mijn hoofd op
zijn spitse knie en weende met hem.
Langzaam werd hij rustiger.
Hendrik was dan weg, weg naar het
land van sneeuw en ijs en wolven en
befen te midden van den winter.
Wat hebben wij angsten uitgestaan,
gebeden, gevraagd, gezocht en laten
schrijven.
En altijd vergeefs.
Mijn arme vrouw ging treurend rond.
Mij zocht zij steeds nog hoop in te
boezemen, maar ik hoorde dat zij geen
hoop meer had.
Voor haar verborg ik mijn bitteren
kommer, voor haar sprak ik van een
blij weerzien, en maakte plannen voor
de thuiskomst van ons kind, hoe wij
het stuk land zouden pachten dat ach
ter onze woning gelegen was, en hoe
hij daar dan zou werken, dicht bij ons,
in onze nabijheid.
Wij hadden hem immers zoo lang
ook moeten missen, en dan zouden wij
voor hem sparen en zorgen voor de
toekomst. Ons kind moest het beter
hebben dan wij...
En dan, dan sloeg op eens mijn vrouw
de armen om mij heen en riep. Hen
drik. mijn kind, arme Hendrik 1
En wij weenden lang, lang in stilte,
zoo 's avonds vooral, als ik van de
molen kwam.