twfftvf bi.ad van peel en maas Op den uitkijk. Het malsche hapje Prövinciaal Nieuws In Salomon s zoeklichten Zaterdag 7 Juni 1941 Twee en Zestigste"-Jaargang No 23 Op den uitkgk naar de toekomst zien we allerwege een aandrang om te komen tot den opbouw eener nieuwe gemeenschap. Een betere gemeenschap! o Waren we het er niet allen over eens, dat de gemeenschap van vóór 1940 tot op den draad was versleten Een gemeenschap bestond er een voudig niet meer Hoe vaak is er in dit blad niet geklaagd over het gebrek aan ge meenschapsgevoel, dat buurten en dorpen en volken heeft uiteen doen vallen Het beste was de gemeenschap en haar achtenswaardige tradities nog behouden op de kleine dorpen, doch in grootere plaatsen en steden was er van een gemeenschap geen sprake meer en kende men nauwelijks zijn naasten buur. Ieder ging in trotsche zelfverre kerdheld of met eigen angst beladen zijn dagelijkschen gang, worstelt met zijn zorgen en verdriet, terwijl zijn overbuur een vroolijk liedje fluit of de radio aanzet. Zoo wès het niet alleen, maar zoo ls het nog. De tijd dat bruiloften en verhui zingen, feesten of verdriet de bevol king van heel een dorp deed samen gaan, ligt ver achter ons. Thans bouwen we nog druk aan hekken om de eigen deftigheid te beschermen tegen de aanraking van een minderwaardige en laten we vaak de eigen dorpsgenoot verkom meren om ons geld te verteren in een naamlooze stad. De nieuwe tijd heeft als goed punt op zijn programma staan: den bouw eener nieuwe gemeenschap, met meer samenhoorlgheidsgevoel, meer liefde voor de eigen streek, de eigen stad, het eigen dorp en de eigen buurt, waaruit vanzelf voortvloeien moet meer waardeering voor het streekeigene het dorpseigene en vanzelfsprekend ook meer waar deering en belangstelling voor het wel en wee van onze eigen streek- 60 dorpsgenooten. Hunne belangen moeten onze be langen worden. Hun leed ons leed. Hun vreugde ouze vreugde. Naar de verdere ontwikkeling dezer goede dingen ls het schoon te streven. Ook voor U, lezer, en dan metter daad. MAAND VAN HET H. HART. Niet ten onrechte laat de H. Kerk op de vereering der H. Maagd in de maand Mei volgen de vereering van het H. Hart in JunL In Maria begroeten wij het hemelsch morgenrood, waaruit de Zon der Ge rechtigheid, Jezus Christus, te voor schijn trad en den helderen dag des heils bracht over deze in duisternis verzonken wereld. Door Maria ko men wij tot Jezus, door Jezus tot üca Vader. Het kind der Kerk, dat gedurende de bloemenmaand in Innige vereering voor de gehèimnlsvolle Roos,endoor trouwe navolging van 't heerlijk toon beeld aller deugden zijn ziel als 't ware met geestelijke bloemen sierde, FEUILLETON. Misdaad en redif rond de Piasmolen. Ik ben als een stuk van den molen, placht hij wel eens te zeggen, ik zou sterven als ik hier weg moest Van de molentrap zag men niet al te ver twee groene toppen, twee prach tige lindeboomen, ik heb er nooit schoonere gezien die bij de kerk, op het kerkhof stonden. Ik kende ze zeer goed, daar speelden wij tusschen school tijd en als de schooltijd uit was met de andere kinderen van het dorp, en om het niet te vergeten staken op ze kere hoogte twee groote ijzeren ringen in den stam van een der boomen, waar- ®ver men vertelde, dat ze in den tijd der drossaerts dienden om er de mis dadigers aan op te hangen en waaraan ween ,osse scllornmel bevestigden. Wanneer arme Hendrik zoo sprak van zijn eind, dan zag hij altijd starend JJa?r. de groene kruinen heen. Later net) ik gehoord, dat daar zijn vrouw en kind begraven lagen. Wij zeiden dus dat hij ook jong was geweest. 1 Toen had hij een brave boerendoch ter getrouwd en woonde in een klein thans vervallen huisje, te midden van een verwilderden tuin, dat tusschen de den weg1 d°rp gele£en was lan£s Dat huisje met dichtgespijkerde ven stertjes en gesloten met een van stevige balkjes verdedigde deur, was ons allKd 2" gö^eim geweest. Onze jeugdige verbeelding had er zich altijd mee bezig gehouden en wanneer wij In den avond tusschen licht en donker bijeen mag nu wagen den Bruidegom met liefde en vertrouwen tegemoet te gaan en zich verheugen ln de genot volle herinnering zgner grootste liefdedaad. De echte liefde ls waar en diep, zjj rust niet tot ze doorgedron gen ls tot den laatsten grondslagen de bron van alle goed. Al de groote lief debe wij zen uit 't leven, werken en ljjden des Zalig makers wgzen op hun gemeenschap pelijke bron, waaraan ze alle ont sprongen: op 't Goddelgk Hart van Jezus. Door 't Hart van Jezus is te ver staan zoowel het centraal levens orgaan van den Godmensch, dat dus niet te schelden ls van de geheele onverdeelde godmenschelijke persoon lijkheid, alsook het zinnebeeld der verlossende liefde en opoffering voor ons. De godsvrucht tot het H. Hart Is dus de alomvattende, alles beteeke- nende godsvrucht tot den goddeljjken Zaligmaker. Waar wg Hem vinden, vinden wij zjjn Hart, als 't voorwerp onzer aanbidding en liefde. Het schittert ln heerlijkheid ln den hemel, waar de Zoon zit aan de rech- tèrhand des Vaders, en klopt in aan- biddings waardige liefde onder de ge daante van brood en wgn in 't H. Sacrament. De vereering ervan in de maand Juni en 't feest van 't H. Hart zelf, moet nog tot een heel bgzonder doel strekken, namelgk tot eerherstel voor de nalatigheden, oneerbiedig heden en beleedlglngen, die wjj, zgn vrienden, den Zaligmaker juist in 't Sacrament zjjner liefde hebben aan gedaan, en nog steeds big ven aan doen. Voortdurende beleediging vordert ook voortdurend eerherstel. Daarom laten wjj ln deze maand de godsvrucht tot het H. Hart heel bijzonder beoefenen, en daardoor over ons zelf en al de onzen dien zegen afroepen, dien de Zaligmaker door zjjn gelukzalige dienares Margaretha Maria Alacoque allen vereerders van zijn heilig Hart in de rijkste mate beloofd heeft, Het oude varken van boer Krelis liep op vier, maar ook op z'n laatste pooten. Niet dat het ziek was, maar 't werd knorrig en dat zegt voor een van nature toch al knorrig en slecht gehumeurd beest heel wat. Kom, dacht Krelis, hjj kost me maar voer en werk, ik draal hem den nek om, dan ben ik van den last af. En zoo blies op zekeren dag het dier zjjn laatsten varkensadem uit. Mijnheer Kwak, van beroep boek houder, fi9tste op heftig aandringen van zjjn vrouw op dien zekeren dag over de door de lentezon beschenen wegen. Hij zag niets van de ontlui kende natuur rondom hem, hoorde niet het lied van een dronken merel, die zijn voorjaars-vreugde uitgorgel- de. Kwak dacht alleen maar aan het prozaïsche en riskante van zjjn clan destiene pogingen om wat vleesch te kragen, met In het verschiet liggende geneugten van gebakken karbonaden. „Mannie", had zjjn vrouw gezegd, „men fluistert dat er de heele week geen vleesch te krjjgen Is. Probeer eens of je hier of daar bij een boer niet wat kunt bemachtigen." Kwak waarschuwde zijn ega, die altijd flauw was als ze niets „hartigs" kreeg, dat dergelijke ondernemingen hem wel eens voor den economlschen rechter konden brengen, doch vrouw lief hield zoo aan en praatte dermate tongstreelend van lekkere lapjes, ribstuk en karbonaden, dat bjj op pad toog. Of hij geroepen was, stapte hg bij boer Krelis, die juist zjjn oud varken naar de andere wereld had geholpen, zalen in het groot vertrek of in het zomerhuisje, dan was niet zelden de vraag, wat dat eenzaam gelegen, ver laten en dichtgespijkerd huisje was ge weest en hoe dat hel zoo verlaten kwam. In dat huisje woonde Hendrik met zijn vrouw. Zijn stem, toen hij mij dat vertelde, was zoet als een zang, hoe gebroken zij soms mocht wezen. Wel kuchte hij onder het spreken en 't was of hij iets afslikte, dat in zijn keel op kroop. Toen begreep ik dat niet, maar later toen ik op mijn beurt het leven leerde kennen, wist ik weldra wat het is als de smart of het leed, u met een sa mendrukken van de lippen, den krop doet afslikken, met een diepen zucht. Zoo'n zucht telt voor geheele jaren soms. En Hendrik was daar zoo gelukkig geweest. Aan dat eene venstertje, dat naar den molen zag, zat zijn jonge vrouw en tuurde door het raam en langs de hagelwitte gordijntjes, als hij wit bestoven, eerst een tikje op de ruit ten teeken zijner komst, en zij dan haastig de deur opende om hem te verwelkomen. Dan greep hij den kleinen, rooskieu- rigen engel in zijn armen, hield hem omhoog en ging aan tafel zitten met het baasje op de knieën en in den linkerarm, om met de rechterhand dapper in den schotel te tasten, want ziet ge, het geluk geeft zoo'n honger. En ik moest werken voor drie en ik deed het zoo gaarne. En Onzen Lieven Heer gaf ons geen ander kinderen dan onzen kleinen Hen drik en het was een lieve jongen. Als ik 's avonds thuis kwam, dan was ik den koning te rijk. Hendrik zweeg en had wederom dat starend voor zich uit zien, dat hem zoo eigen was. Dat zwijgend staren duurde soms lang. Maar dezen keer als die ka meraadjes eens terug kwamen? binnen. Kwak klaagde zjjn nood... en of de boer hem niet aan een stuk varkens- vleesch of zoo kon helpen. „Bé zeker", zei de boer, „Ik heb er krek énne geslacht, vet as modder en malsch als 'n jong wief." Mjjnheer Kwak met het boordje om zjjn mageren hals, die niets deed dan debit- en creditpoaten boeken, had nog nooit een varken van zoo nabjj gezien. Hjj was niet alleen een leek, maar een volslagen vreemdeling ln het varkens-Jeruzalem. Krelis zag, behalve het geslachte beest, meteen welk vleesch hjj ln de kuip had. Dit nette heertje had net zoo veel verstand van een varken, als een varken van een boekhouder. Maar Krelis wist dat zjjn oud, tanig varken behoorde tot de mannelijke garde van zjjn sexe, dleD men beer pleegt te noemen. Hjj wist geljjk iedere boer dat weet dat vleesch van een beer, hoe men het ook aan legt, niet gaar te krjjgen Is. Nochtans verkocht hij den heer, die graag goed en duur wilde betalen, een flink stuk van het stok-oude varken. Kwak vond geen woorden genoeg om den keuterman te bedanken voor zjjn menschlievendheld, al was die dan ook met klinkende munt betaald. „As ge nog meer wilt hebben, dan kom de mar. Pas op vur de kem- mlezen. Fiets mar binnen dur, daor ioope ze nle dikkels!" ilep de boer, den gelukkigen kooper na, toen deze op z'n flets beladen met zjjn bult wegreed.... „Maar, manniejuichte z'n stra lende vrouw, terwjjl hij In de gang het zware pak van de fiets torste. „Hè, hèIk ben blij, flat Ik er ben", zuchtte Kwak. „Je bent een schat hoor...," en de vrouw omhelsde hem alsof ze nog In de wittebroodsweken leefden. Wat een heerlijk stuk, zeg! Jan, haal jij voor vader eens gauw wat sigaren, Ben je moe, vent „Ik heb er heel wat moeite voor moeten doen." jokte de man om zjjn sluiksche daad nog wat meer m het zonnetje te zetten, „Je bent een echte lieverd" vleide ze en weer vloog ze hem om zjjn hala. Reuze wat fijn stuk! Wat dunk je, zullen we maar gauw wat braden?" „Ik heb er wel trek In..." zei de man. Wat later Biste en knisserde, bor relde en knapte, spetterde en spatte het ln de pan, dat het een lust was. Een prikkelende, pikante geur vulde de kleine keukenruimte. Er werd een versch bakje koffie gezet. Ze zouden het er vandaag maar eens van nemen. Het was te mooi om waar te zijn... want hoe de vrouw het vleesch ook keerde of draalde, hoe ze het ook wentelde en er al haar kooktalenten op botvierde, het bleef alle culinaire prestaties ten spijt, zoo taai als leer. Met den moed der wanhoop stortte ze zich op een ander deel van het kostbare vleesch, maar ook dit bleef onhandelbaar en dus oneetbaar. Een diepe stilte viel lood-zwaar tusschen de muren. De stormloop der vreugde eindigde In diepe ver slagenheid. En terwijl de boter- en vetsaus nog zachtkens stond te smoren, smoorde de vrouw haar snikken en zoog de man peinzend aan zijn sigaar.... o Den volgenden dag ging Kwak boos naar den boer en vertelde hem van het peperduur vleesch, dat niet gaar wilde worden, van het drama, dat zich in de keuken had afge speeld. Maar Krelis speelde ook nu zijn rol van onnoozelen hals en zelde hoofdschuddend „Daor begrlep Ik allevel niks van, het vèrken was nog wel drie keer bekroond..," Zacht legde ik mijn hand op zijn arm, toen zag hij mij aan: Ge hebt gelijk, sprak hij bijna fluisterend, maar die herinneringen zijn zoo zoet en thans staat het huisje leeg en dichtgespijkerd, het is dood. Ach, kon ik mijn hart ook doen zwijgen en sterven I Oom Hendrik, zei ik troostend. Het zal wel overgaan, liet hij er op volgen. Zoo groeide mijn kind op tusschen ons beiden, onze trots en ons geluk. En hij was braaf en goed en had zijn ouders innig lief. Het waren gelukkige jaren. Toen kwam een tijd dien ze de Fran- sche revolutie noemen, daarvan zult gij later hooren, kind, want ik heb eens gehoord dat gij studeeren wilt en priester worden en die moeten zooveel weten. Wij kregen dat eerst eenige jaren later en toen ze hier meester werd toen hadden de Franschen een keizer. „Ja, oom Hendrik, dat weet ik, die heette Napoleon en was 'n groot man." „Kind, ik heb hem duizendmaal ver vloekt." „Oom..." „Ja, kind hij, en... zijn stem werd dreigend wild daar had ik alle recht toe. Hij heeft mijn kind vermoord, mijn eenig kind, mijn lieven goeden, braven Hendrik I" Langzaam hervatte hij: „die groote man was altijd in oorlog, en had veel soldaten noodig, veel, zeer veel. Wat gaf hij er om, om het leven van den mensch - daarmee kocht hij zijn roem en behaalde hij zijn grootheid. Maar God heeft het hem ook betaald, terug betaald de tranen der moeders en de vloek zooveler anderen, wegen zwaar in de weegschaal van Gods barmhar tigheid. Er ging mij iets kouds over den rug. Ziet gij. zij namen de soldaten waar zij ze krijgen konden, dat noemden ze toen de concriptie loting zeggen ze tegenwoordig. VENRAY, 7 Juni 1941 Examen verpleging van Zenuw- en Geesteszieken. Door de examencommissie van de R. K. Gestlchtsartsen-vereenlglng werden de overgangsexamens afge nomen in de Psychiatrische Inrich ting „St. Anna" Venray op 28 en 29 Mei. Eerste overgangsexamen 20 can didates Geslaagd de ZustersM, M. Albers; C. H. BurgersW. P. M. Casander E. C. M. Dom; P. van Gennip; M. W. Gorden; E.Hermes; Th, Jansen; S. H. H. Knippenburg; C.T.M.Kok; J. W. Le HaneC. MineurC. Mol M C. QuaxJ. Raats M. A. Schutte; M. A. Verbunt; A. G. Timmermans; M. E. Vorachen. Tweede overgangsexamen 14 can didates Geslaagd de ZustersH. v. Berlo J. G. P. M. Camps; E. A. H. Curfs; A. M. C. van Crimpen; R. M. C. GransjeanJ. M. van den Heuvel G. A M. de Luy; B. W. PohlJ. A. F. Sluys; E. D. van Unen. LUXOR-THEATER vertoont U deze week een buiten gewoon grootsch en spannend film werk „DE INDISCHE GRAFTEMPEL" Eerste deel: „DE TIJGER VAN ESCHNAPOER" Drie avonturiers, Sascha Demldoff (Gustav Dlessl), Mlscha en Fjedor Borodin, trekken door de jungle. Hun doel geldt Sitha, de Maharani van Eschnapoer (La Jana). De beide broers hebben het voorzien op haar sieraden, doch Sascha begeert de liefde van deze vrouw» die hg in Parjjs heeft leeren kennen. Het komt tot een gevecht tusschen de mannen, Sascha schiet Mlscha neer, doch Fjedor weet te ontkomen. Tjjdens een groote drijfjacht, hoo ren de jagers de stem van een mensch in doodsangst en zjj vinden een Europeaan half versmacht van ontbering. Deze man ls Sascha. De Maharadje (Frits van Dongen) ver leent hem gastvrijheid en aan de zjjde van den vorst betreedt bjj onder de schuilnaam, Graaf Sartow, het paleis. Vergeefs vecht Sitha tegen haar liefde voor Sascha en het komt tot een catastrophe als de vorst van zjjn neef Ramigani hoort van Sltha's ontrouw. Op echt Aziatische wjjze neemt hjj wraak, doch Sascha en Sitha weten na een reeks van adem benemende avonturen toch te ont komen. Nog zjjn zij aan de wraak van den Maharadja ontkomenDoch voor hoe lang en waarom geeft de vorst den architect (Theo Lingen) een opdracht: de bouw van 'n graf tem pel van gigantische afmetingen, stralend van Oostersche pracht en schoonheid Vragen, waarop U het spannende en monumentale tweede deel„HET MONUMENT EENER GROOTE LIEFDE" een antwoord zal geven, LIMBURG IN HERSTEL. Oorlogsschade aan de Maas en in de Peel. Het eerste jaarverslag der Stich ting Limburg 1940, omtrent de oor logsschade en credletverleening, heeft op bjjzondere wjjze de herinnering wakker geroepen aan de tragische dagen omtrent Pinksteren van ver leden jaar. Wie echter, niet ter plaatse bekend, meent te mogen concludeeren uit de verleende cre- dleten van even een ton gouds, dat Limburg huitengewoon weinig heeft gekregen, vergist zich deerljjk. Door defensiemaatregelen, oorlogsge weid alsook door beroovlng (men herlnnere Helaas! dat ging niet rechtvaardig toe. Hendrik was nog niet vol achttien, hij was gezond, maar teer als zijn moe der, bijna een heerenkind, met zijn blonde krullen en blauwe oogen. Weer staarde hij zwijgend voor zich uit en een zoete glimlach gleed er over de rimpels van zijn gelaat. Er moet dus geloot worden. Hoe? dat komt er niet op aan. Hendrik viel in de loting en Hendrik zou soldaat moeten worden, en, naar Rusland moe ten gaan. want algemeen ging de tijding, dat Napoleon naar Rusland wilde, en ziet gij, daar is alles sneeuw en ijs. Maar het gaat niet rechtvaardig toe, neen, neen! gij kent het kasteel hier, de baron had ook een zoon, die was bijna een jaar ouder dan Hendrik, en die lootte met hem. En Hendrik was vrij en de jonge baron moest soldaat woiden. En de jonge baron kwam vrij en Hendrik moest soldaat worden. „Arme oom Hendrik", fluisterde ik meewarig. Hij scheen het niet te hooren. „Eerst wilden wij het niet zeggen, maar toen het bevel kwam, dat hij dien dag op zijn post moest zijn, werd elke twijfel onmogelijk. Wij hadden alles gedaan wat wij ver mochten, alles. Vergeefs. Het uur kwam. Hendrik moest vertrekken. Hoe wij dat te boven kwamen, wist ik nog niet, maar wij meenden te ster ven. Hij hield zich nog het best, de brave jongen. Hij weende niet, dat wij het zagen. Hij poogde te lachen. Kom, zei hij schertsend; het is een wandeling naar Rusland, dat is niets, in een maand of drie vier ben ik te rug. Maak u niet ongerust Men sterft maar zoo niet. En mijn kogel is nog niet gegoten. Hij vertrok. Nooit zal ik het vergeten. Nooit! Jahweh heeft een afschuw van valsche karakters, Maar welbehagen in hen, die onberispelijk wandelen. (Spr, 11:20) Men kan en moet een evenmensch veel vergeven. Bjjzonder een uitbars ting van toorn, een tikje hoogmoed, een beetje jjdelheid, een gril van lichtzinnigheid, een voorbijgaande uitspatting van hartstocht, wat te veel eigenliefde. Dat alles verdraagt en vergeeft Ieder goed chrlslen- mensch gaarne. Maar valschheid verdraagt en vergeeft hjj niet. Want in een valsch karakter is niets op rechts en het is van bljjvende aard. Alles in een valsch mensch ls ge veinsd. Een valschaard maakt duis ter wat licht, krom wat recht, ver ward wat ontward is. Hjj is de man, die complotten smeedt en kliekjes vormt om zjjn vuige plannen uit te voeren. Hjj trekt, meestal onzicht baar aan de koordjes van zjjn dan sende paljassen en laat hen de kastanjes uit het vuur halen, die hg dan lekker oppeuzelt. Nooit zal hg echter ln het openbaar zjjn lippen of vingers aflikken. Niemand verstaat meesterljjker de kunst van liegen en bedriegen. Zjjn voornaamste strate gie ls nooit te laten bljjken welke rol hjj speelt. Hjj spreekt in duistere, dubbelzinnige taal, glimlacht steeds raadselachtig, zjjn blik lsontwjjkend en onrustig, zjjn gelaat een masker, zjjn gemoed als een weerhaan en zjjn hart als een doolhof vol slinger paadjes, waarin niemand een uitweg vindt en Iedereen verdwaalt. Hjj schuwt zonlicht, friasche lucht en de rechte weg. Hjj houdt meer van nevel, Hooilucht en kronkel wegen. Zwakken bult hjj uit als een op recht en meelevend vriend. Sterken leidt hjj op dwaalwegen als een sluwe gids. Zorgvuldig ontwjjkt hjj den eerljjken fleren mensch, die hem zjjn masker wil afrukken. In het open baar vervult hjj correct zjjn gods dienstige en sociale verplichtingen en met groote erpst en doortrapte behendigheid weet hjj zjjn voorge wende vroomheid en kennis uit te bulten. Geen wonder dat Jaweh, de Heilige der Heiligen, een afschuw heeft van valsche karakters. Iedere mensch, hjj moge meermalen per dag vallen, die eerljjk ls, heeft zooveel chrlsteljjk gevoel, dat hjj den valschaard veraf schuwt als de pest. Tegenover hem kent men geen barmhartigheid omdat zjjn boosheid geen zwakheid maar opzet is. Jammer is het, dat er menschen zjjn, die uit angst voor eigen nadeel en overdonderd door den bluf en de geraffineerde handig heid van den valschen mensch, hem naar den mond praten, hem ontzien. Zulke menschen stellen hun eigen- lang boven het algemeen belang. Want een valschaard is een anti sociaal wezen van den eersten rang. Niets is hem heilig: geen eer, geen goede naam, geen godsdienst, geen vaderland, geen trouw en geen liefde. Niets ls veilig in zjjn mond, ln zjjn handen, in zjjn hart. Hjj verafschuwt den eerljjken en oprechten mensch als zjjn veroordeeling en vonnis. Jaweh schept behagen ln hem, die onberlspeljjk wandelt, ook al valt hjj meermalen. Een mensch, die zjjn val berouwt en opstaat, schept zelfs vreugden in den hemel. Berouwvolle erkenning van zjjn zwakheden en zonden ls zuivere nederigheid. En de nederige mensch is immer aantrek- keljjk als een kind met paradjjs- oogen. Ia een nederige mensch vindt ge niets gluiperigs, niets van den verafschuwden valschaard. Zjjn blik is open en rustig, zjjn gelaat fier en dapper, zjjn woord eerljjk en be trouwbaar, zjjn hart vol barmhartig heid tegenover den zwakken even mensch, vol vreugden over Gods grenzelooze barmhartigheid jegens hem, maar vol afschuw voor den gluiperige valschaard, S, L. zich de talrjjke rechtszaakjes wegens plundering door oneerlijke en on nadenkende naburen) werd heel wat meer schade veroorzaakt. Maastricht heeft wel het meest geleden. Het laten explodeeren der drie Maasbruggen richtte aan de Maasfronten enorme schade aan, welke gedurende de volgende dagen nog aanzienijjk vergroot werd door het effect van „bevriende bommen", zeer onnauwkeurig door voornameljjk Engelsche vliegers uitgeworpen. Militaire doelen zjjn toen niet ge raakt. doch door de oude stad liep een baan van verwoesting. Een juiste schatting van die verwoesting is, vanwege de vele grensgevallen, zeer moeilijk, doch afgaande op eigen aanschouwing en op gegevens van anderen mag men wel spreken van 200 of minder beschadigde huizen, waarvan 50 geheel of gedeelteljjk verwoest. Een vjjftiental kon men als vernield beschouwen, enkele hier van zjjn alreeds opnieuw opgetrok ken. In geld uitgedrukt hoorden we de schade becjjferen op 500.000 tot 750 000 gulden. Een tweede centrum van oorlogs schade is Breust-Eysden aan de Maas. Dit dorp, deel van de veel uitgestrekter gemeente, had veel te ljjden van de beschieting door Bel gische troepen, toen de overtocht over de Maas geforceerd moest worden. Toen we onlangs dit dorp bezochten, bemerkten we, dat de ravage aan bebouwde eigendommen al ver hersteld was. Slechts een huls, aan de rivierkant,'had zoodanig geleden, dat het, op enkele binnen muren na, geheel afgebroken moest worden. Men was bezig het modern te herbouwen. Niet meegaanhier afscheid nemen, vroeg hij zoo innig. Dat afscheid was kort. Kort moest het zqn. Hij rukte zich uit onze armen en ijlde heen. Het was al lang duister in ons huis, toen wij uit een soort van verdooving ontwaakten. Uren moeten wij naast elkander gezeten hebben, in stilte. Ons huisje was als ons graf geworden, ons leven was weg. Hendrik staarde weer zoo eigenaardig voor zich uit. III. ARME HENDRIK. Arme Hendrik riep ik uit en volgde in mijn verbeelding den armen jongen, terwijl oom Hendrik met hem op weg scheen te zijn en zijn oogen in de verte dwaalden en staarden. Ik volgde de richting zijner blikken. Als van zelf keerden ze tot de groene lindentoppen, waar die ruischten voor het kerkhof. „Oom Hendrik", sprak ik zacht en trok zijn saamgevouwen handen van zijn borst af. „Oom Hendrik, en hoe is 't met uw zoon gegaan?" „Mijn zoon? ik heb geen zoon meer, zij hebben hem vermoord, die beulen1 Arm kindArme Hendrik Wie spreekt van mijn kind? wie vraagt naar mijn zoon? Ik heb geen kind meer, geen zoon meer daar, en zijn blikken zochten de groene kronen. Daar zijn zij beiden moeder en kind 1 Hij lachte hard en schamper. Ha! Ha! wij arme menschen hebben geen kinderen noodig, wij hebben geen hart 1 wij weten niet wat het is een kind naar het slagveld te zien trekken 1 Sprak hij niet zoo, die groote heer van het kasteel Alsof kleine menschen geen hart, geen liefde kenden, en niet voelden hoe iets drukte in hun borst bij leed en smart, bij dood en gratl Was dat oom Hendrik Ia Blerick zjjn bjj de gevechten om de rivierovergang een paar heeren- huizen geheel vernield en later af. gebroken. Ook ln de Peel werd het een en ander verwoest, doch meer door eigen defensiemaatregelen dan door direct oorlogsgeweld. Daar zjjn boerderjjen opgeblazen, landerjjen bedorven enz. Toen verleden jaar een onderzoek Ingesteld werd omtrent oorlogsscha de ln Limburg, berichtten 87 ge meenten dat zulke schade Inderdaad geleden was, 31 gemeenten hadden geen directe nadoelen ondervonden, 3 antwoordden niet, deze kan men dus wel bjj de 31 gespaarde rekenen. Volgens de binnengekomen gegevens werd in onze provincie voor 1.200.000 gulden schade geleden aan perceelen voor 1500.000 aan Inboedels en voor 250.000 door beroovlngen, samen dus ongeveer 3 millioen gulden. PERSOONSBEWIJZEN. Zorg tijdig voor uw foto's. Den ingezetenen van Venray wordt er nogmaals met nadruk op gewe zen, dat zjj er voor moeten zorgen, dat hun foto's tjjdlg klaar zjjn. Personen, die dit jaar 15 jaar wor den, moeten ook voor foto's zorgen. Men wachte dus hiermee niet, totdat men de oproeping krjjgt om ter secretarie te verschjjnen. Het niet-klaar zjjn van de foto's geeft geen verontschuldiging, om op den ln de oproeping aangegeven tjjd te verschjjnen. Ook wordt nog dikwjjls vergeten, de stamkaart en het legl- timatiebewjjs mede te brengen. Niet verschjjning of te Jate ver schjjning kan, behalve verdubbeling c.q. verhooging van de aan de uit reiking verbonden kosten, tot gevolg hebben, dat het persoonsbewijs wordt geweigerd. In dat geval stelt men zich aan strenge strafbepalingen bloot. Van verhindering door ziekte of om andere zwaarwichtige redenen moet tjjdig op bet bureau Bevolking kennis'worden gegeven. Kon hij zoo spreken? zoo bitter la chen, dat ik er bang voor werd? Ik zat roerloos aan zijn zij en zag verschrikt tot hem op. Hij staarde wild in het rond. Op eens sprongen dikke tranen uit zijn oogen en bedekte hij zijn gelaat met zijn bevende handen. Daar kon ik niet tegen en ik legde mijn hoofd op zijn spitse knie en weende met hem. Langzaam werd hij rustiger. Hendrik was dan weg, weg naar het land van sneeuw en ijs en wolven en befen te midden van den winter. Wat hebben wij angsten uitgestaan, gebeden, gevraagd, gezocht en laten schrijven. En altijd vergeefs. Mijn arme vrouw ging treurend rond. Mij zocht zij steeds nog hoop in te boezemen, maar ik hoorde dat zij geen hoop meer had. Voor haar verborg ik mijn bitteren kommer, voor haar sprak ik van een blij weerzien, en maakte plannen voor de thuiskomst van ons kind, hoe wij het stuk land zouden pachten dat ach ter onze woning gelegen was, en hoe hij daar dan zou werken, dicht bij ons, in onze nabijheid. Wij hadden hem immers zoo lang ook moeten missen, en dan zouden wij voor hem sparen en zorgen voor de toekomst. Ons kind moest het beter hebben dan wij... En dan, dan sloeg op eens mijn vrouw de armen om mij heen en riep. Hen drik. mijn kind, arme Hendrik 1 En wij weenden lang, lang in stilte, zoo 's avonds vooral, als ik van de molen kwam.

Peel en Maas | 1941 | | pagina 5