TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS KLOOSTERBALSEM IJdelheid der ij del heden, of: Waarom de Pastoors hun eind niet vinden. FEUILLETON. De foren waakt De kip in de penarie. GESPRONGEN HANDEN Zaterdag 6 Januari*1940 Een en'Zestigste'Jaargang No 1 Och, wat heb ik voor nituws te vertellenGe zult toch ieker ook wel eens in de Zondagche mis van de eene bil op de aidere zijn gaan zitten van ongeculd. Telkens leek het of de pasoor zijn predikatie ging afsluiten «oor er een dik en plechtig Amen op te slaan, maar telkens ook kok ten de zinnen weer als tiet bier in den pot. En dat juist toei ge in bier zoo'n duivelscfen rek had gekregen, omdat de zon dwars door de Vlucht naar Egjpte heen over uw handen vie. En dat is u niet alleer over komen en mij niet, mair alle menschen, die 's Zondags graag hooren zingen in de kirk en goed probeeren te bidden, maar die toch ook wel weer eens buiten willen staan. En as ge dan telkens de Zaligheid ii het verschiet ziet en de pastoo: wil u toch nog weereen rondje foor hel en vagevuur voortslepen,wel dan raakt de allerchristelijrste mensch zijn geduld wel lens kwijt. Zoo was het nog niet toei in Bobel, in het schoone land 'an de Maas, pastoor Schepers orer zijn parochie stond. Pastoor Schepers was een zier struische man, ge kondt zijn lan;e beenen tot aan zijn middel zim bewegen onder zijn toog en we eens naar de breedte van zin schouders had gekeken, ws voortaan in en buiten de ker: als het op den pastoor aankwam Het was 'n goed, braaf mensch Hij had wel eens een enkelen keer ruzie met zijn huishoudster, maar dat vonden zijn geloovigen een deugd en ze wachten met spanning en vreugde, totdat ze eenmaal van haren Heer voor goed de mars zou krijgen. Ze probeer de deken te spelen waar de pastoor maar pastoor was en tegen simpele menschen van den biezenkant, sprak ze over „onzè sacramenten", of ze sloeg de deur voor hun neus dicht en riep door het luikje We hooren vandaag geen biecht" 1 Ze was een venijnig wijf en ieder gunde den pastoor een andere meid, behalve hij zelf. Maar, ge weet, dat gebeurt meer bij pastoors en hooge lieden. Dat kwade wijf heeft echter met dit ware verhaal niets te maken. Pastoor Schepers las de Zon- dagsche mis als een kapitein van de veld, zoo plechtig en zoo stram en als een van zijn mis dienaars niet tijdig het dikke boek om-droeg, kon hij van den celibrant een labberdaan oploo- pen, die hem tot tegen het nisje stuwde, waarin de ampullen ston den. En preeken... Och, dat kan ik u zoo niet navertellen, hoe die pastoor Schepers preeken kon. Daar waren Augustinus en Hy- ronimus en Chrysostomus en al die groote mannen, waarvan in den Almanak staat, dat ze goed van den tongriem gesneden waren kleine kinderen bij. Doks, de orgeltrapper vertelde, dat als hij de zeven kruiswoor den uitriep, of wat Christus in den tempel tegen de Joodsche marktkooplui zei, dat ge dan onder uw voeten op de trede het gansche orgel trillen voelde. Ja, pastoor Schepers preekte prachtig. En niet alleen mirakels mooi, maar ook kort, zoodat de kwade tongen onder zijn confra ters, (ge weet het, menschen, de duivel maakt, dat er ook op pastoors nog eris een vlekje zit) zeiden, dat in die kortheid zijn succes stak. Och, ge hebt overal vliegen, die op de koek azen, al is de koek nog zoo heilig. En, eerlijk gezegd (ik moet het toch ver tellen, anders zou gansch het verhaal u niet duidelijk zijn) het was niet heelemaal in orde met die preeken van den pastoor. Htj had de gewoonte om Don derdagsavonds, na de Congrega tie van den H. Dood, wanneer hij de vrouwkes een half uur lang in de meditatie was voor gegaan en hij Stijve Mie van den Brouwer had hooren kermen door haar neus, wanneer zjj de strofe zong van „als mijn lippen wor den paars, en mijn hand dan houdt de kaars" zijn Zondags- preek voor te bereiden. Zijn zure huishoudster bracht hem dan een fleschje roode wijn aan zijn cy linder-bureau en pastoor Schee pers stond na een glaasje op om heen en weer te loopen. O, dat begin was al schoon om te hooren. Betje van de Praam die juist Donderdags op de pas torie werkteen op de stoep naar den tuin zat met een grooten Jachtlaars van den pastoor aan haren arm, begon die eerwaarde laars nog vuriger met den bors tel te bewerken. Zacht en hard, kwaad en lalmpjes klonken de zinnen door de pastorie en de zwade )iuishiudster trok een ge- 'zicht als lid ze dat zelf den fastror nog jp de bewaarschool inde-wezen. Totn hij aan de vervloekin- gtn kwam (het zou binnen twee, drie weken kermis zijn op het dorp) schopte de laars aan Betjes arn telkens naar de lucht als moesten de verdoemden nog dien zeilden avond hun plaats in de foriuizen van Belzebub in gaan nenen. Ei pastoor Schepers Daar zit hem nu de kneep, menschen, pastor Schepers vond het zelf ook mooi. Als hij langs den spiegl kwam op zijn bulderen de mrsch, hield hij even stil. Hij zg den krans van haren rond zijn oofd en hoe zijn lippen snel >p en neer gingen en hoe zijn amen gebaren maakten, waarin ge. de heele wereld wel te wiegn zoudt kunnen leggen. Was hijjan zijn slot, dan dronk hij een laasje van de bordeaux en dan.ejon hij nog eens aan Roman uit het Venraysche land door Gerard Lemmers. Er heeft zich wat jonkvolk aan de hand en aan de arm genomen, en groteren stuiten zich aan en worden gevat, en ze reien en ze springen door het volk heen en langs de tenten en de kramen. Leviticus zit ertusschen. Met enkele anderen. De sliert groeit om hen heen. Wat staal hij hier? Daar wordt hij al gegrepen. Het is sakkerment An nog wel, die 'm hij de arm pakt; maar ze schrikt toch even nu ze ziet wie de nieuwe meedanser zal zijn. Doch An zet resoluut door, het is een viktorie en het is kermis en ze heeft gegrepen, atleet en meneer Levi ticus is als jonkman een deel in de reiende jonkheid. Dat ie nou juist langs die An moest geraken, dat die 'm juist moest pakken, 'n Aardige meid, daar zat dolheid in, geen pakkende raffinesse. Haar raffinesse was feitelijk eerlijk nog. Daar zat wi] in haar om te behagen, maar geen kunde ertoe; 'n dol woordje, waarvan ge toch wel honderd uit zoudt kunnen gooien, vatte ze al gauw op als in ernst gezegd. Ja, ze botst wel, opzettelijk natuur lijk, dat voelt iet en ze gilt licht „o-oó 1" en doet gek. Maar zo iets is wat voor de overigens bovenbeste boe renkinkels van het dorp. Ja, als ge haar voor het eerst op het vizier had... ze had bij hem thuis gediend, doch meneer z'n vader had gemeend iets ontdekt te hebben, dat wel niet eleel van de kant van An uit zou kienen als Leviticus een week naar ce stad ging, ging An in die tijd vocjoed naar huis, met een goed getuigirift en een voile maand loon bovendn Holala zdringen de drukke straat in, die naarandere markt gaat, het tweede kernterrein. De straat in, waar hij ju. Lena tussen het volk heeft zien vtwijnen. Leviticus schijnt het op de Vpen te krijgen, en An Timmermans 1 trots langs hem en dringt met heiy,ee vooruit: dat is nog eens écht, zo, n het heren volk, dat meedoet en vatet gewone dorpsvolk I de mensen ziehet wel, en ze zullen bovendien noklel zeggen: .men be gint al vroeg et(0 1" maar allee, hup een twee drie: jn een groen, groen knollenland, zat. er twee zo heel sjarmant... hup, e twee drie!" Doch die Lsvitis blijft vooruit wit ten, en An dringlet hem mee voor uit en ze sleuren beren met hen mee. „Niet zo hard !"-ordt er geroepen. „Harder!" klinkt took, die sensatie en dolheid willen Daar struikelen eden. An en Levj. ticus met nog erien dollen door, sjouwen door. Letus wilt Leentje erbij halen, het a-ninnig nonnetje, Magdalena dat Maagkijn. Enkele mensen ten 't losgerukt troepje aan dat zo uwf en zo tiert en .zo dol doet. Dat jongere heer van Douwenaar meedoetenkele vrouwen bedekken 'nond met hun band om een bepaald baar te maken maar om niets ervaie zeggen: ge zegt zoo gauw iets kwfs j En die An Timmermai. die gediend heeft bij de van Douwei,rs en weer legden ze 'zich de hant»p de mond: taten we met de kermis, toch niks verder van zeggen. VVuit, dat ze gaan. Wie zijn er nog me%s 0, die j Tientje Meeldauw, 'n bt kind, en sommige deelen te werken, die wat langer moesten worden. Ja, ziet ge, dat was nu de ijdelheid van pastoor Schepers. En om nu het vervolg van de historie te kunnen vatten, moet ge eerst weten, wat voor een preekstoel daar in Bobel stond. Die stond er al van lang voor den molenaar zijn tijd en de mo lenaar was al ouder dan zijn molen en de oudste man van den omtrek. Och, dat was een preekstoel, zooals ge er niet meer zult vin den. Op vier gedraaide kolom men lei een vergulde schelp en op die schelp zaten de Evan gelisten en om de kolommen waren versiersels gestoken. Ro- zenslingers met kleine engeltjes er tusschen, zoo groot als een kinderhoofd, en met hun buikjes vooruit naar de plaats waar de predikant moest staan. Als ge dat vanuit de kerk zag die schoone katheder, en zag daar pastoor Schepers op staan in z'r. kanten Zondagskleed, wel dan leek het of zoo dadelijk de bazuinen zouden klinken en de engelen met 't vlammend zwaard van achter uit de kerk door zou den vliegen om de bokken er uit te zoeken. Nu op dien preekstoel stond de pastoor iederen Zondag en als hij tweemaal gehumd had, werd de kerk zoo stil als een muis. De menschen leunden voorover om beter te hooren en de koor zangers hingen over de balie van den zangzolder heen als over een schuitrand bij het visschen. Pastoor Schepers hoorde zich zelf. Het was weer goed en mooi en zijn stem bleef heiderats van een jongen, die mag spreken op de prijsuitdeeling. Maar het eind dat zou nog schooner zijn. De kermis had hij gehad en de mannen, die denken, dat een prijsvlucht van hun nuttelooze duiven belangrijker is dan de H. Geest, de eenigste duif die waar de heeft, maar nu moest het slot nog komen over het gezag. En toen gebeurde het. De pastoor knipperde wel even met zijn oogen, want hij dacht dat het licht op de boen was een beetje verschoof, maar dat hielp hem niet veel. Een van de engeltjes had het hoofd opgebeurd en zijn tong tegen hem uitgetoken. Toen eindigde de preek met een heel zacht Amen, dat de menschen verbaasd naar elkander deea kijken en pastoor Schepers wero zelfs niet rood van kwaad heid, toen het koor bij het Sanc- tus een heel octaaf te laag de kerk in kwam zeilen. Dien middag ging de varkens schijf naar de keuken terug met slechts twee plakjes er af en aan de appels raakte de pastoor in het geheel niet. Hij piekerde. Neen, hij tobde. Wat toch dat vreemde mirakel te beduiden had. En toen hij het zielenboek had bijgeschreven, bracht hij dit zelf weer den preekstoel op. Hij keek de kerk Koba Pouwels, niks van te zeggen, en Piet Hermans en Orad van Marle Driek, en anderen. Dat ze gaan Dat ze sprin gen, wel ja, ze zijn toch eenmaal jong. Er is maar eenmaal zulke kermis in het ganse jaar, en dan worden er meer zottigheden uitgehaald en moogt ge wei eens andere dingen doen welke anders van ow af liggen. De spoed en het fors rukken van Leviticus, en van An, hebben nog meer van hen los doen raken. Ze sjouwen nog met z'n zessen door. Achter hen hoort men het nieuw opkalefaterend lawaai van de reidans. Leviticus denkt nog achter zich de massa-rei, die hij meetrekt, hij en An. Daar gaat Lena zowaar 'n er blauwe tange maagdenjurk. Wat een kind 1 Leviticus pompt nieuwe luidruchtig heid de zes man bij hem, die hij niet eens meer ziet, en sjouwt op Leentje toe, en jodelt een hallo, en daar heefi hij An losgelaten en Lena bij de arm genomen. An losgelaten voor Lena Hij wil hossen, hij wil springen. Hij ziet naar de anderen. Dnar staat An, ze kijkt met furie- oogen, maar ze grijpt Piel Hermans en wilt zich weer aansluiten. Het wordt echter een mislukking. Lena heeft gebloosd, ze is bekar.t over heur jurk gevallen. Zit er een scheur in Ze heeft zich, zacht, willen losmaken, ze heeft gezegd, tegen wie .laat, ik kan zó toch niet meedoen, ik kom van de processie Dat past niet. En dan zegt e n Leviticus van Dou wenaar 'n onbeholpen pardon, een man van de wereld, die honderd keer het dorp uit is geweest, en die vandaag onbeholpen is; en hij laat haar los. ik heb ...me vergist, geloof ik, veront schuldigt hij zich. Hij grijpt naar z'n sigaretten, hij deelt uit aan wie tot nu toe nog meededen en bij hem stonden, en hij grist van een chocoladeventer die passeert een partij repen weg, werpt 'n gulden op eens rond of niemand daar was en toen boog hij zich voorover naar de engeltjes en voelde er langs met zijn hand. Alles ge woon, alles vast en stijf en so lied en dik onder de boenwas. Maar dan had hij zich dus toch vergist. Dan waren de zenuwen hem baas geworden, hem, pas toor Schepers, die eens een ker sendief aan zijn beenen uit den boom had getrokken en in dien tuin had afgefroffeld dat de vent een week lang kreupel gebleven was. En het werd weer Donderdag en de pastoor liep door de pas torie en Betje poetste zijn pan toffels en wreef aan de zilveren gespen als moest ze het beslag van de hemeldeur een groote beurt gaan geven. En 't werd weer Zondag en de pastoor preekte over den oneer lijken rentmeester. Tegen het eind werd hij onrustig. Amen, zei pastoor. En meteen boog 't engeltje zijn krullekopje en stak zijn eikenhouten tong uit. En toen hij den Zondag daarop gepreekt had, deed hij vlak voor het woord Amen zijn oogen toe. En de mannen spraken er over, dat de pastoor zoo heilig was juist als de heilige Jozef, die geschilderd was, achter in de kerk. Dat kwam toen verder en ver der. Buiten het dorp en tot op de conferentie van mijnheer den Deken en die zei woorden van lof tot den pastoor van Bobel en hield hem de jonge kapelaans ten voorbeeld als het over pree ken ging. „Ge moest dat toch alles niet verloren laten gaan", zei de Deken op een keer. „Schrijft gij toch een bundel preeken, daar kan menigeen zijn voordeel uit doen." En dat deed de pastoor. Maar omdat hij nooit heelemaal de angst was kwijt geraakt, hadden die preeken immer een lang slot. Telkens weer dacht men dat het uit was en telkens begon Weer een nieuwe regel en een nieuwe zin. De nieuwlichters onder de kapelaans lieten dat slotstuk wel eens weg, maar de pastoors die het boek van Bobel gebruikten hielden zich er aan. En zie, om dat dat boek nu nog zooveel gebruikt wordt door de herders, die hun schapen goed en schoon bepreeken willen, daarom kunnen de pastoors zoo vaak hun eind niet meer vinden. ALBERT KUYLE. Wie op een ietwat mistigen winter avond een tocht onderneemt door de Limburgsche gouweD, vooral in het Midden en Noorden van onze provincie, verkeert aanvankelijk in de meening. dat de militaire over heid met zoeklichten de lucht in specteert en onwillekeurig komt de gedachte op, dekking te zoeken voor mogelijke luchtaanvallen. By nadere inspectie bemerkt men echter, dat het blad, en retkt de repen over aan An en de andere dames die lot nu toe hebben meegedaan. En verdwijnt dan ook in het volk. Achter Lena aan. Die mag hij zoo niet laten lopen. „Juffrouw Lieven, kijk es, daar ben ik weer. Ja. En u neemt het mij maar niet kwalijk van daareven Kijk es, ik ben op slot van rekening toch ook maai een jongen van dit dorp, zooals gij er een meisje van bent, niet Nou, en het is toch maar eenmaal kermis. „Lena Lieven heeft de lange rok op genomen." Ik kan u natuurlijk zó niet vragen de kermis eens over te gaan, maar ge wilt de kermis toch wel eens zien, wat? Ik zal u naar huis brengen, dat mag ik wel. Dan kunt u het voor uzelf on derweegs meteen uitmaken, of ik goed genoeg zal zijn om straks of op een andere tijd met u mee te gaan. Het is eerlijk gemeend, hoor. Lena aarzelt. De jongere heer van Douwenaar. De oude heer van Douwenaar, die eigenaar was van hun huis en van hun land. Mijnheer Arnold van Douwenaar, wiens tuin Kris, haar broer, onderhield. De fabriek van Douwenaar waar vader zaliger steeds had gewerkt, als voor man. „Ja... aarzelt Lena, „maar" - alsof ze er spijt van had, dat woordje .toch liever niet. Dag." Een reklamebord dendert boven de mensen: Komt zienKomt zien De sterkste man ter wereld, Buffalo Macis- to, in de circus van Curosani Beveranio. Honderd attracties. Verbijsterende toe ren. Beestenspel. Wereldprogramma. Lena loopt door. Leviticus kijkt naar het bord. Zou dit iets zijn Of de karroessel Nee, de circus zou beter zijn Dat is meer ef ficiënt, haha. In de karroessel zou Lena Lieven de mensen en de volte schu wen; we zullen zien. Leviticus keert die onheilspellende teekenen van on- schuldigen aard zijn, want het zijn doodeenvoudig lichtbundels die hun oorsprong vinden in de kippenhokken, welke in de laatste jaren als padde stoelen uit den grond zyn gerezen. Die verlichting brengt de kippen in de meening, dat de dag weer i3 aan gebroken en het tijd wordt, met de eerste werkzaamheden aan te vangen, namelijk haar ontbijt te nemen. Ze komen van stok en eten haar krop pen vol, met als gevolg, dat de eier stok tot verhoogden leg wordt aan. gezet, en dat wel in het koude jaar getijde, waarin de eieren de hoogste pryzen uitdoen. Men hoeft nog niet zooveel jaren in de historie van de pluimveehou derij terug te grijpen, om te consta- teeren, dat het toentertijd met de hennen een armzalig gedoe was. De kip genoot wel het groote voorrecht, vry op het erf te mogen rondhup pelen, waar ze zich met wat toege worpen graankorrels moest tevreden stellen of het gapte uit de schuur. Durfde ze het wagen, een tocht te ondernemen naar den tuin, om naar een wormpje te snuffelen of een groen blaadje te bemachtigen, dan werd ze met een kluit of riekesteel van het verboden terrein verwijderd. Voor den nacht vond ze een ver blijfplaats in den warmen koeienstal op een stel latteD, waar het in de avonduren geen zeldzaamheid was, met een warme herinnering uithoo- ger sferen gezegend te worden. De eieren werden gedeponeerd in oude manden langs den muur. Vaak moesten de arme dieren eerst een tastproef ondergaan, eer ze van de vrye buitenlucht konden profiteeren. En de wijze van voederen, én het verblyf in den muffen stal waren oorzaak, dat de productie aan den lagen kant bleef, waarby als voor naamste reden nog bijdroeg, dat er van selectie geen sprake was. Rijp en groen liep door elkaar en menige kip kon op een eerbiedwaardigen ouderdom bogen, eer ze van ver veling het moede hoofd voor immer ter ruste legde. Die tyden zyn veranderd. Met de betere eierpryzen nam ook de am bitie voor de kippenteelt toe. Door middel van nestcontrole werden de beste legsters uitgekozen en hier van nam men weer d9 broedeieren. De voedering werd in de juiste banen geleid. Ochtendvoer, korrelvoer, groen- voeder, gemalen schelpen, vitaminen en alles wat voor een goede ont wikkeling en productie noodig was, werd versterkt, en ook de huisves ting werd zoodanig verbeterd, dat er gezorgd werd voor een droge verblijfplaats in een bok, met vol doende licht en ruimte, waar de mestplank onder de zttstokken er voor zorgt, dat de vloer zoo weinig mogelijk bevuild wordt en de heeie oppervlakte als scharrelruimte kan gebruikt worden. Inderdaad kan men tegenwoordig spreken van kippen paleizen, maar nog altijd zoekt men naar verbetering. De natuurlijke broedery werd ver vangen door broedmachines, waarin duizenden eieren uitstekende broed- resultaten geven. De opfok van de kuikens voldoet aan hooge hygiëni sche eischen. Fokstations en ver- meerderingsbedrijvec zorgen voorde beste stammen, kortom de kippen fokkerij en houdery heeft in ons land in de laatste 25 jaren zoo'n hoogte bereikt, dat ze met de beste in de wereld kan wedijveren. Om de geldelijke opbrengst te ver meerderen, past men de winterfor- ceering toe. Door avond- of morgen verlichting dwingt men de kippen meer voedsel op te nemen, de nacht rust wordt verkort en als gevolg daarvan leggen de kippen meer eieren in den winter als de prijzen het hoogst zyn. Dit alles heeft er toe meegewerkt, dat de kippenstapel en de eierpro- ductie geweldig gestegen zijn. In het jaar 1910 was volgens het zich om, en gaat. Hij zal zich er een gaan pakken, en dan naar huis gaan. Kobes Zoldaat komt langs hem. Hij spuugt op de giond. Leviticus voelt naar zijn hartstreek; daar krimpt wat. Dat heeft wel eens vaker al gehad als hem iets passeert of als hij zich ergert of als hij venijnt. Nou met dat affront van Zoldaat. En, ja misschien ook wel met dat druk meedoen met die slieit. Nee, hij ziet het wel niet erg in, maar hij zal er toch eens 'n keer mee naar den dokter gaan, naar'n specialist in de stad. Dat ïart van 'm... dat hart... VI. Netteke bracht de tafelwijn door. Witte Ahrtal. „Nog iets, heren?" „Het is goed zo, Netteke, antwoordt van Douwenaar senior. Of moet ze voor u nog iets Niet „O, zegt Leviticus, van Douwenaar junior, Netteke, pak mij de sigaretten eens. Ik heb ze daar op de schoor steenmantel gelegd. - Ja, bedankt." „Nou dan," en van Douwenaar senior schudde meteen Leviticus het glas vol, als ge dan klaar bent, kunt ge wel kermis gaan houden En morgen bent ge vrij, dat weet ge al. De hele dag maar. En korm dinsdagmorgen even zien of er wat is, maar dat zal wel niet zijn, en dan kunt de dinsdag ook vrij hebben. Grada komt wel klaar voor deze keer, en de kermis is immers in de eerste plaats toch wel voor het jong volk, zoals gij. Amuseer ow dus maar. Tot ..ik zal maar zeggen, tot woensdag Netteke groette verheugd, deed 'n onwennige kniebuiging, dank ow wel, meneer, dank ow wel. Ik zal dinsdag morgen even komen zien. Dank ow wel. meneer, en dan tot woensdag. En Netteke verdween. Van Douwenaar schudde zichzelf dan zijn pijnlijk, lastig en leelijk om te zien! Maar daéraan sukkelen is nu niet meer noodigGe behoeft ze niet te krijgen en Ge kunt er dadelyk af zijn, mits Ge Uw handen met den ver zachtenden Kloosterbalsem verzorgt. Kloosterbalsem is een bijzondere balsem die heerlijk verzacht en die Uw huid prachtig glad en gaaf maakt, dank zij de aromatische en huidgenezende bestanddeelen die Uw huid als 't ware verjongen. Kloosterbalsem dringt diep in de ■weefsels en maakt deze weer gezond en soepel. Akker's Kloosterbalsem bijt niet. zooals andere middelen en is ook niet te vergelijken met geparfumeerde crèmes, die wel aan genaam ruiken, maar niet genezen. Ook onovertroffen als huïdgenezend middel bij brandwonden, schaaf wonden. schrale huid, kloven, ge sprongen handen en wintervoeten. AKKER'S Pot van 25 Gr. f 0.62'/2. pot van 50 Gr. f 1.01 verslag van den Landbouw het aan tal geboren kuikens 3.068.369 en de oudere kippen 6.719 593. In het jaar 1930 waren die getallen respectieve lijk 11.718.666 en 12.918 538, en nog steeds ging het met sprongen vooruit. In 1932 daalde tengevolge van de crisis de eierprys tot zoo'n laag peil, dat de regeering steun moest ver- leenen. Er werd een teeltregeling ontworpen, om het aantal dieren te verminderen. Hiermee werd in 1934 een aanvang genomen. Zoo daalde het aantal volwassen kippen van 17 mlllioen in 1934 tot 137, millioea in 1938. Niettegenstaande deze beperking schat men de productie in 1938 op ongeveer gelyke hoogte als in 1934, toen deze 2200 mlllioen eieren be droeg. Wel een bewtjs, dat door strenge selectie de capaciteit per kip in die 4 jaren met 25 pet. is ver meerderd. Een eenvoudige berekening leert, dat de moderne Nederlandsche kip een gemiddeld aantal eieren legt van 160 per jaar. Een hen, die dat gemiddelde wat ver achter zich laat, moest zich eigenlyk schameD, te midden van haar zusteren te ver toeven, of met andere woorden ge zegd, moet zoo spoedig mogelyk de «an uit. Zoo opgekweekt en verzorgd is het eigenlijk een lust, onder de vogelwereld tot het kippengeslacht te behooren. Maar helaas, ook haar blijven de zorgen niet gespaard. Ér dreigt gebrek aan eten, en dat kan voor de kip noodlottig worden. Vanaf September werd ze op een rantsoen gesteld van 100 gram voeder per dag en per dier, wat ze in den win tert yd, als er buiten niets meer te bikken valt, best op kan. Dit rant soen ls onderdehand verminderd tot 65 gram, in de veronderstelling, dat door streDge selectie die intus- schen ook al vóór dien datum piaats had, het aantal kippen nog met 35 pet. verminderd zal worden. Tot zoover is er nog geen groote reden tot jammerklacht, daar dan alleen de allerbeste legsters overblij ven. Maar als de tijden nog meer gaan verslechteren dan vreest men onder den kippenstapel een nog sterker vermindering. Er gaan al stemmen op, die spreken van een vermindering met 80 pet. Die gun nen dus maar 1/5 deel het leven. Dit breDgt heel wat beroering in de pluimveehouderswereld, Op zeer veel kleine boerderijtjes is de kippen- het glas vol. „Santé, jongen „Santé, vader." En als van Douwenaar senior aan het glas genipt had, en 't weer had neer gezet, schraapte hij, schoof zich wat achteruit, en zei: „dat ge met de ker mis niet eruit bent." „Waarheen, vader „Nou, dat vraagt gij Blasé „Dat meent u zelf niet. De wijn is goed, niet en Leviticus nam het glas weer. „Ja, antwoordde senior, de wijn is goed. Leviticus stak zich een sigaret op. Vader u ook „Nee, jongen. Ik zal straks 'n sigaar pakken. Ik hou niet van die, ik zal maar zeggen: rommel. Afijn, ieder zijn heug." „Ja. En meug. - Ik zou ?o zeggen, vader: voor een sigaar heeft de mo derne generatie geen tijd." Men sprak 'n tijdje niet. Dan vroeg van Douwenaar: „Allee, nog 'n dronk waarop hij inschudde Als hij de fles weer had neergezet, schoof hij op nieuw 'n stukje achteruit, humde even, en zei: "Zeg eens, Piet, ik moet even met je praten. Leviticus keek op. Zowat nou weer Ja En ik zal maar direkt ermee beginnen." Leviticus nam de sigaret uit z'n mond, blies heftig 'n smak rook, en nam dan de sigaret weer tussen de lippen. "We hebben hier een An Timmer mans in dienst gehad. Dat weet ge." „Ja." «Nou, wat is dat met dat meisje? Tussen u en dat meisje." Leviticus, die even verrast had op gekeken, beheerschte zich weer ge heel. - „Niks," zei hij. „Ja jongen, ge kijkt nu zo, maar ge keek even net zo verrast als ik verrast keek toen ik u straks met hèar en nog

Peel en Maas | 1940 | | pagina 5