TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
KLOOSTERBALSEM
IJdelheid der ij del
heden, of: Waarom
de Pastoors hun eind
niet vinden.
FEUILLETON.
De foren waakt
De kip in de
penarie.
GESPRONGEN HANDEN
Zaterdag 6 Januari*1940
Een en'Zestigste'Jaargang No 1
Och, wat heb ik voor nituws
te vertellenGe zult toch ieker
ook wel eens in de Zondagche
mis van de eene bil op de aidere
zijn gaan zitten van ongeculd.
Telkens leek het of de pasoor
zijn predikatie ging afsluiten «oor
er een dik en plechtig Amen op
te slaan, maar telkens ook kok
ten de zinnen weer als tiet bier
in den pot. En dat juist toei ge
in bier zoo'n duivelscfen rek
had gekregen, omdat de zon
dwars door de Vlucht naar Egjpte
heen over uw handen vie.
En dat is u niet alleer over
komen en mij niet, mair alle
menschen, die 's Zondags graag
hooren zingen in de kirk en
goed probeeren te bidden, maar
die toch ook wel weer eens
buiten willen staan. En as ge
dan telkens de Zaligheid ii het
verschiet ziet en de pastoo: wil
u toch nog weereen rondje foor
hel en vagevuur voortslepen,wel
dan raakt de allerchristelijrste
mensch zijn geduld wel lens
kwijt.
Zoo was het nog niet toei in
Bobel, in het schoone land 'an
de Maas, pastoor Schepers orer
zijn parochie stond.
Pastoor Schepers was een zier
struische man, ge kondt zijn lan;e
beenen tot aan zijn middel zim
bewegen onder zijn toog en we
eens naar de breedte van zin
schouders had gekeken, ws
voortaan in en buiten de ker:
als het op den pastoor aankwam
Het was 'n goed, braaf mensch
Hij had wel eens een enkelen
keer ruzie met zijn huishoudster,
maar dat vonden zijn geloovigen
een deugd en ze wachten met
spanning en vreugde, totdat ze
eenmaal van haren Heer voor goed
de mars zou krijgen. Ze probeer
de deken te spelen waar de
pastoor maar pastoor was en
tegen simpele menschen van den
biezenkant, sprak ze over „onzè
sacramenten", of ze sloeg de deur
voor hun neus dicht en riep door
het luikje We hooren vandaag
geen biecht" 1
Ze was een venijnig wijf en
ieder gunde den pastoor een
andere meid, behalve hij zelf.
Maar, ge weet, dat gebeurt meer
bij pastoors en hooge lieden.
Dat kwade wijf heeft echter met
dit ware verhaal niets te maken.
Pastoor Schepers las de Zon-
dagsche mis als een kapitein van
de veld, zoo plechtig en zoo
stram en als een van zijn mis
dienaars niet tijdig het dikke
boek om-droeg, kon hij van den
celibrant een labberdaan oploo-
pen, die hem tot tegen het nisje
stuwde, waarin de ampullen ston
den.
En preeken... Och, dat kan ik
u zoo niet navertellen, hoe die
pastoor Schepers preeken kon.
Daar waren Augustinus en Hy-
ronimus en Chrysostomus en al
die groote mannen, waarvan in
den Almanak staat, dat ze goed
van den tongriem gesneden waren
kleine kinderen bij.
Doks, de orgeltrapper vertelde,
dat als hij de zeven kruiswoor
den uitriep, of wat Christus in
den tempel tegen de Joodsche
marktkooplui zei, dat ge dan
onder uw voeten op de trede het
gansche orgel trillen voelde.
Ja, pastoor Schepers preekte
prachtig. En niet alleen mirakels
mooi, maar ook kort, zoodat de
kwade tongen onder zijn confra
ters, (ge weet het, menschen, de
duivel maakt, dat er ook op
pastoors nog eris een vlekje zit)
zeiden, dat in die kortheid zijn
succes stak.
Och, ge hebt overal vliegen,
die op de koek azen, al is de
koek nog zoo heilig. En, eerlijk
gezegd (ik moet het toch ver
tellen, anders zou gansch het
verhaal u niet duidelijk zijn) het
was niet heelemaal in orde met
die preeken van den pastoor.
Htj had de gewoonte om Don
derdagsavonds, na de Congrega
tie van den H. Dood, wanneer
hij de vrouwkes een half uur
lang in de meditatie was voor
gegaan en hij Stijve Mie van den
Brouwer had hooren kermen door
haar neus, wanneer zjj de strofe
zong van „als mijn lippen wor
den paars, en mijn hand dan
houdt de kaars" zijn Zondags-
preek voor te bereiden. Zijn zure
huishoudster bracht hem dan een
fleschje roode wijn aan zijn cy
linder-bureau en pastoor Schee
pers stond na een glaasje op om
heen en weer te loopen.
O, dat begin was al schoon
om te hooren. Betje van de Praam
die juist Donderdags op de pas
torie werkteen op de stoep naar
den tuin zat met een grooten
Jachtlaars van den pastoor aan
haren arm, begon die eerwaarde
laars nog vuriger met den bors
tel te bewerken. Zacht en hard,
kwaad en lalmpjes klonken de
zinnen door de pastorie en de
zwade )iuishiudster trok een ge-
'zicht als lid ze dat zelf den
fastror nog jp de bewaarschool
inde-wezen.
Totn hij aan de vervloekin-
gtn kwam (het zou binnen twee,
drie weken kermis zijn op het
dorp) schopte de laars aan Betjes
arn telkens naar de lucht als
moesten de verdoemden nog dien
zeilden avond hun plaats in de
foriuizen van Belzebub in gaan
nenen.
Ei pastoor Schepers Daar zit
hem nu de kneep, menschen,
pastor Schepers vond het zelf
ook mooi. Als hij langs den
spiegl kwam op zijn bulderen
de mrsch, hield hij even stil.
Hij zg den krans van haren rond
zijn oofd en hoe zijn lippen
snel >p en neer gingen en hoe
zijn amen gebaren maakten,
waarin ge. de heele wereld wel
te wiegn zoudt kunnen leggen.
Was hijjan zijn slot, dan dronk
hij een laasje van de bordeaux
en dan.ejon hij nog eens aan
Roman uit het Venraysche land
door Gerard Lemmers.
Er heeft zich wat jonkvolk aan de
hand en aan de arm genomen, en
groteren stuiten zich aan en worden
gevat, en ze reien en ze springen door
het volk heen en langs de tenten en
de kramen.
Leviticus zit ertusschen. Met enkele
anderen. De sliert groeit om hen heen.
Wat staal hij hier? Daar wordt hij al
gegrepen. Het is sakkerment An nog
wel, die 'm hij de arm pakt; maar ze
schrikt toch even nu ze ziet wie de
nieuwe meedanser zal zijn.
Doch An zet resoluut door, het is
een viktorie en het is kermis en ze
heeft gegrepen, atleet en meneer Levi
ticus is als jonkman een deel in de
reiende jonkheid. Dat ie nou juist langs
die An moest geraken, dat die 'm juist
moest pakken, 'n Aardige meid, daar
zat dolheid in, geen pakkende raffinesse.
Haar raffinesse was feitelijk eerlijk nog.
Daar zat wi] in haar om te behagen,
maar geen kunde ertoe; 'n dol woordje,
waarvan ge toch wel honderd uit zoudt
kunnen gooien, vatte ze al gauw op
als in ernst gezegd.
Ja, ze botst wel, opzettelijk natuur
lijk, dat voelt iet en ze gilt licht
„o-oó 1" en doet gek. Maar zo iets is
wat voor de overigens bovenbeste boe
renkinkels van het dorp.
Ja, als ge haar voor het eerst op
het vizier had... ze had bij hem thuis
gediend, doch meneer z'n vader had
gemeend iets ontdekt te hebben, dat
wel niet eleel van de kant van An
uit zou kienen als Leviticus een
week naar ce stad ging, ging An in
die tijd vocjoed naar huis, met een
goed getuigirift en een voile maand
loon bovendn
Holala zdringen de drukke straat
in, die naarandere markt gaat, het
tweede kernterrein. De straat in,
waar hij ju. Lena tussen het volk
heeft zien vtwijnen. Leviticus schijnt
het op de Vpen te krijgen, en An
Timmermans 1 trots langs hem en
dringt met heiy,ee vooruit: dat is nog
eens écht, zo, n het heren volk, dat
meedoet en vatet gewone dorpsvolk I
de mensen ziehet wel, en ze zullen
bovendien noklel zeggen: .men be
gint al vroeg et(0 1" maar allee, hup
een twee drie: jn een groen, groen
knollenland, zat. er twee zo heel
sjarmant... hup, e twee drie!"
Doch die Lsvitis blijft vooruit wit
ten, en An dringlet hem mee voor
uit en ze sleuren beren met hen mee.
„Niet zo hard !"-ordt er geroepen.
„Harder!" klinkt took, die sensatie
en dolheid willen
Daar struikelen eden. An en Levj.
ticus met nog erien dollen door,
sjouwen door. Letus wilt Leentje
erbij halen, het a-ninnig nonnetje,
Magdalena dat Maagkijn.
Enkele mensen ten 't losgerukt
troepje aan dat zo uwf en zo tiert
en .zo dol doet. Dat jongere heer
van Douwenaar meedoetenkele
vrouwen bedekken 'nond met hun
band om een bepaald baar te maken
maar om niets ervaie zeggen: ge
zegt zoo gauw iets kwfs j
En die An Timmermai. die gediend
heeft bij de van Douwei,rs en weer
legden ze 'zich de hant»p de mond:
taten we met de kermis, toch niks
verder van zeggen. VVuit, dat ze
gaan.
Wie zijn er nog me%s 0, die
j Tientje Meeldauw, 'n bt kind, en
sommige deelen te werken, die
wat langer moesten worden. Ja,
ziet ge, dat was nu de ijdelheid
van pastoor Schepers.
En om nu het vervolg van de
historie te kunnen vatten, moet
ge eerst weten, wat voor een
preekstoel daar in Bobel stond.
Die stond er al van lang voor
den molenaar zijn tijd en de mo
lenaar was al ouder dan zijn
molen en de oudste man van
den omtrek.
Och, dat was een preekstoel,
zooals ge er niet meer zult vin
den. Op vier gedraaide kolom
men lei een vergulde schelp en
op die schelp zaten de Evan
gelisten en om de kolommen
waren versiersels gestoken. Ro-
zenslingers met kleine engeltjes
er tusschen, zoo groot als een
kinderhoofd, en met hun buikjes
vooruit naar de plaats waar de
predikant moest staan.
Als ge dat vanuit de kerk zag
die schoone katheder, en zag
daar pastoor Schepers op staan
in z'r. kanten Zondagskleed, wel
dan leek het of zoo dadelijk de
bazuinen zouden klinken en de
engelen met 't vlammend zwaard
van achter uit de kerk door zou
den vliegen om de bokken er
uit te zoeken.
Nu op dien preekstoel stond
de pastoor iederen Zondag en
als hij tweemaal gehumd had,
werd de kerk zoo stil als een
muis.
De menschen leunden voorover
om beter te hooren en de koor
zangers hingen over de balie van
den zangzolder heen als over een
schuitrand bij het visschen.
Pastoor Schepers hoorde zich
zelf. Het was weer goed en mooi
en zijn stem bleef heiderats van
een jongen, die mag spreken op
de prijsuitdeeling. Maar het eind
dat zou nog schooner zijn. De
kermis had hij gehad en de
mannen, die denken, dat een
prijsvlucht van hun nuttelooze
duiven belangrijker is dan de H.
Geest, de eenigste duif die waar
de heeft, maar nu moest het slot
nog komen over het gezag.
En toen gebeurde het.
De pastoor knipperde wel
even met zijn oogen, want hij
dacht dat het licht op de boen
was een beetje verschoof, maar
dat hielp hem niet veel. Een
van de engeltjes had het hoofd
opgebeurd en zijn tong tegen
hem uitgetoken.
Toen eindigde de preek met
een heel zacht Amen, dat de
menschen verbaasd naar elkander
deea kijken en pastoor Schepers
wero zelfs niet rood van kwaad
heid, toen het koor bij het Sanc-
tus een heel octaaf te laag de
kerk in kwam zeilen.
Dien middag ging de varkens
schijf naar de keuken terug met
slechts twee plakjes er af en aan
de appels raakte de pastoor in
het geheel niet.
Hij piekerde. Neen, hij tobde.
Wat toch dat vreemde mirakel te
beduiden had. En toen hij het
zielenboek had bijgeschreven,
bracht hij dit zelf weer den
preekstoel op. Hij keek de kerk
Koba Pouwels, niks van te zeggen, en
Piet Hermans en Orad van Marle Driek,
en anderen. Dat ze gaan Dat ze sprin
gen, wel ja, ze zijn toch eenmaal jong.
Er is maar eenmaal zulke kermis in
het ganse jaar, en dan worden er meer
zottigheden uitgehaald en moogt ge
wei eens andere dingen doen welke
anders van ow af liggen.
De spoed en het fors rukken van
Leviticus, en van An, hebben nog meer
van hen los doen raken. Ze sjouwen
nog met z'n zessen door. Achter hen
hoort men het nieuw opkalefaterend
lawaai van de reidans.
Leviticus denkt nog achter zich de
massa-rei, die hij meetrekt, hij en An.
Daar gaat Lena zowaar 'n er blauwe
tange maagdenjurk. Wat een kind 1
Leviticus pompt nieuwe luidruchtig
heid de zes man bij hem, die hij niet
eens meer ziet, en sjouwt op Leentje
toe, en jodelt een hallo, en daar heefi
hij An losgelaten en Lena bij de arm
genomen. An losgelaten voor Lena
Hij wil hossen, hij wil springen.
Hij ziet naar de anderen.
Dnar staat An, ze kijkt met furie-
oogen, maar ze grijpt Piel Hermans
en wilt zich weer aansluiten. Het wordt
echter een mislukking.
Lena heeft gebloosd, ze is bekar.t
over heur jurk gevallen. Zit er een
scheur in Ze heeft zich, zacht, willen
losmaken, ze heeft gezegd, tegen wie
.laat, ik kan zó toch niet meedoen, ik
kom van de processie Dat past niet.
En dan zegt e n Leviticus van Dou
wenaar 'n onbeholpen pardon, een man
van de wereld, die honderd keer het
dorp uit is geweest, en die vandaag
onbeholpen is; en hij laat haar los. ik
heb ...me vergist, geloof ik, veront
schuldigt hij zich.
Hij grijpt naar z'n sigaretten, hij deelt
uit aan wie tot nu toe nog meededen
en bij hem stonden, en hij grist van
een chocoladeventer die passeert een
partij repen weg, werpt 'n gulden op
eens rond of niemand daar was
en toen boog hij zich voorover
naar de engeltjes en voelde er
langs met zijn hand. Alles ge
woon, alles vast en stijf en so
lied en dik onder de boenwas.
Maar dan had hij zich dus toch
vergist. Dan waren de zenuwen
hem baas geworden, hem, pas
toor Schepers, die eens een ker
sendief aan zijn beenen uit den
boom had getrokken en in dien
tuin had afgefroffeld dat de vent
een week lang kreupel gebleven
was.
En het werd weer Donderdag
en de pastoor liep door de pas
torie en Betje poetste zijn pan
toffels en wreef aan de zilveren
gespen als moest ze het beslag
van de hemeldeur een groote
beurt gaan geven.
En 't werd weer Zondag en de
pastoor preekte over den oneer
lijken rentmeester. Tegen het eind
werd hij onrustig.
Amen, zei pastoor. En meteen
boog 't engeltje zijn krullekopje
en stak zijn eikenhouten tong
uit.
En toen hij den Zondag daarop
gepreekt had, deed hij vlak voor
het woord Amen zijn oogen toe.
En de mannen spraken er over,
dat de pastoor zoo heilig was
juist als de heilige Jozef, die
geschilderd was, achter in de
kerk.
Dat kwam toen verder en ver
der. Buiten het dorp en tot op
de conferentie van mijnheer den
Deken en die zei woorden van
lof tot den pastoor van Bobel en
hield hem de jonge kapelaans
ten voorbeeld als het over pree
ken ging.
„Ge moest dat toch alles niet
verloren laten gaan", zei de
Deken op een keer. „Schrijft gij
toch een bundel preeken, daar
kan menigeen zijn voordeel uit
doen."
En dat deed de pastoor. Maar
omdat hij nooit heelemaal de
angst was kwijt geraakt, hadden
die preeken immer een lang slot.
Telkens weer dacht men dat het
uit was en telkens begon Weer
een nieuwe regel en een nieuwe
zin. De nieuwlichters onder de
kapelaans lieten dat slotstuk wel
eens weg, maar de pastoors die
het boek van Bobel gebruikten
hielden zich er aan. En zie, om
dat dat boek nu nog zooveel
gebruikt wordt door de herders,
die hun schapen goed en schoon
bepreeken willen, daarom kunnen
de pastoors zoo vaak hun eind
niet meer vinden.
ALBERT KUYLE.
Wie op een ietwat mistigen winter
avond een tocht onderneemt door
de Limburgsche gouweD, vooral in
het Midden en Noorden van onze
provincie, verkeert aanvankelijk in
de meening. dat de militaire over
heid met zoeklichten de lucht in
specteert en onwillekeurig komt de
gedachte op, dekking te zoeken voor
mogelijke luchtaanvallen. By nadere
inspectie bemerkt men echter, dat
het blad, en retkt de repen over aan
An en de andere dames die lot nu toe
hebben meegedaan. En verdwijnt dan
ook in het volk.
Achter Lena aan.
Die mag hij zoo niet laten lopen.
„Juffrouw Lieven, kijk es, daar ben
ik weer. Ja. En u neemt het mij maar
niet kwalijk van daareven Kijk es, ik
ben op slot van rekening toch ook maai
een jongen van dit dorp, zooals gij er
een meisje van bent, niet Nou, en het
is toch maar eenmaal kermis.
„Lena Lieven heeft de lange rok op
genomen." Ik kan u natuurlijk zó niet
vragen de kermis eens over te gaan,
maar ge wilt de kermis toch wel eens
zien, wat?
Ik zal u naar huis brengen, dat mag
ik wel. Dan kunt u het voor uzelf on
derweegs meteen uitmaken, of ik goed
genoeg zal zijn om straks of op een
andere tijd met u mee te gaan. Het is
eerlijk gemeend, hoor.
Lena aarzelt. De jongere heer van
Douwenaar.
De oude heer van Douwenaar, die
eigenaar was van hun huis en van hun
land. Mijnheer Arnold van Douwenaar,
wiens tuin Kris, haar broer, onderhield.
De fabriek van Douwenaar waar vader
zaliger steeds had gewerkt, als voor
man.
„Ja... aarzelt Lena, „maar" - alsof
ze er spijt van had, dat woordje
.toch liever niet. Dag."
Een reklamebord dendert boven de
mensen: Komt zienKomt zien De
sterkste man ter wereld, Buffalo Macis-
to, in de circus van Curosani Beveranio.
Honderd attracties. Verbijsterende toe
ren. Beestenspel. Wereldprogramma.
Lena loopt door.
Leviticus kijkt naar het bord. Zou dit
iets zijn Of de karroessel Nee, de
circus zou beter zijn Dat is meer ef
ficiënt, haha. In de karroessel zou Lena
Lieven de mensen en de volte schu
wen; we zullen zien. Leviticus keert
die onheilspellende teekenen van on-
schuldigen aard zijn, want het zijn
doodeenvoudig lichtbundels die hun
oorsprong vinden in de kippenhokken,
welke in de laatste jaren als padde
stoelen uit den grond zyn gerezen.
Die verlichting brengt de kippen in
de meening, dat de dag weer i3 aan
gebroken en het tijd wordt, met de
eerste werkzaamheden aan te vangen,
namelijk haar ontbijt te nemen. Ze
komen van stok en eten haar krop
pen vol, met als gevolg, dat de eier
stok tot verhoogden leg wordt aan.
gezet, en dat wel in het koude jaar
getijde, waarin de eieren de hoogste
pryzen uitdoen.
Men hoeft nog niet zooveel jaren
in de historie van de pluimveehou
derij terug te grijpen, om te consta-
teeren, dat het toentertijd met de
hennen een armzalig gedoe was. De
kip genoot wel het groote voorrecht,
vry op het erf te mogen rondhup
pelen, waar ze zich met wat toege
worpen graankorrels moest tevreden
stellen of het gapte uit de schuur.
Durfde ze het wagen, een tocht te
ondernemen naar den tuin, om naar
een wormpje te snuffelen of een
groen blaadje te bemachtigen, dan
werd ze met een kluit of riekesteel
van het verboden terrein verwijderd.
Voor den nacht vond ze een ver
blijfplaats in den warmen koeienstal
op een stel latteD, waar het in de
avonduren geen zeldzaamheid was,
met een warme herinnering uithoo-
ger sferen gezegend te worden.
De eieren werden gedeponeerd in
oude manden langs den muur. Vaak
moesten de arme dieren eerst een
tastproef ondergaan, eer ze van de
vrye buitenlucht konden profiteeren.
En de wijze van voederen, én het
verblyf in den muffen stal waren
oorzaak, dat de productie aan den
lagen kant bleef, waarby als voor
naamste reden nog bijdroeg, dat er
van selectie geen sprake was. Rijp
en groen liep door elkaar en menige
kip kon op een eerbiedwaardigen
ouderdom bogen, eer ze van ver
veling het moede hoofd voor immer
ter ruste legde.
Die tyden zyn veranderd. Met de
betere eierpryzen nam ook de am
bitie voor de kippenteelt toe. Door
middel van nestcontrole werden de
beste legsters uitgekozen en hier
van nam men weer d9 broedeieren.
De voedering werd in de juiste banen
geleid.
Ochtendvoer, korrelvoer, groen-
voeder, gemalen schelpen, vitaminen
en alles wat voor een goede ont
wikkeling en productie noodig was,
werd versterkt, en ook de huisves
ting werd zoodanig verbeterd, dat
er gezorgd werd voor een droge
verblijfplaats in een bok, met vol
doende licht en ruimte, waar de
mestplank onder de zttstokken er
voor zorgt, dat de vloer zoo weinig
mogelijk bevuild wordt en de heeie
oppervlakte als scharrelruimte kan
gebruikt worden. Inderdaad kan men
tegenwoordig spreken van kippen
paleizen, maar nog altijd zoekt men
naar verbetering.
De natuurlijke broedery werd ver
vangen door broedmachines, waarin
duizenden eieren uitstekende broed-
resultaten geven. De opfok van de
kuikens voldoet aan hooge hygiëni
sche eischen. Fokstations en ver-
meerderingsbedrijvec zorgen voorde
beste stammen, kortom de kippen
fokkerij en houdery heeft in ons land
in de laatste 25 jaren zoo'n hoogte
bereikt, dat ze met de beste in de
wereld kan wedijveren.
Om de geldelijke opbrengst te ver
meerderen, past men de winterfor-
ceering toe. Door avond- of morgen
verlichting dwingt men de kippen
meer voedsel op te nemen, de nacht
rust wordt verkort en als gevolg
daarvan leggen de kippen meer eieren
in den winter als de prijzen het
hoogst zyn.
Dit alles heeft er toe meegewerkt,
dat de kippenstapel en de eierpro-
ductie geweldig gestegen zijn.
In het jaar 1910 was volgens het
zich om, en gaat. Hij zal zich er een
gaan pakken, en dan naar huis gaan.
Kobes Zoldaat komt langs hem. Hij
spuugt op de giond.
Leviticus voelt naar zijn hartstreek;
daar krimpt wat. Dat heeft wel eens
vaker al gehad als hem iets passeert
of als hij zich ergert of als hij venijnt.
Nou met dat affront van Zoldaat. En,
ja misschien ook wel met dat druk
meedoen met die slieit. Nee, hij ziet
het wel niet erg in, maar hij zal er
toch eens 'n keer mee naar den dokter
gaan, naar'n specialist in de stad. Dat
ïart van 'm... dat hart...
VI.
Netteke bracht de tafelwijn door.
Witte Ahrtal.
„Nog iets, heren?"
„Het is goed zo, Netteke, antwoordt
van Douwenaar senior. Of moet ze voor
u nog iets Niet
„O, zegt Leviticus, van Douwenaar
junior, Netteke, pak mij de sigaretten
eens. Ik heb ze daar op de schoor
steenmantel gelegd. - Ja, bedankt."
„Nou dan," en van Douwenaar senior
schudde meteen Leviticus het glas vol,
als ge dan klaar bent, kunt ge wel
kermis gaan houden En morgen bent
ge vrij, dat weet ge al. De hele dag
maar. En korm dinsdagmorgen even
zien of er wat is, maar dat zal wel
niet zijn, en dan kunt de dinsdag ook
vrij hebben. Grada komt wel klaar voor
deze keer, en de kermis is immers in
de eerste plaats toch wel voor het
jong volk, zoals gij. Amuseer ow dus
maar. Tot ..ik zal maar zeggen, tot
woensdag
Netteke groette verheugd, deed 'n
onwennige kniebuiging, dank ow wel,
meneer, dank ow wel. Ik zal dinsdag
morgen even komen zien. Dank ow
wel. meneer, en dan tot woensdag.
En Netteke verdween.
Van Douwenaar schudde zichzelf dan
zijn pijnlijk, lastig en leelijk om te
zien! Maar daéraan sukkelen is nu
niet meer noodigGe behoeft ze niet
te krijgen en Ge kunt er dadelyk af
zijn, mits Ge Uw handen met den ver
zachtenden Kloosterbalsem verzorgt.
Kloosterbalsem is een bijzondere
balsem die heerlijk verzacht en die
Uw huid prachtig glad en gaaf
maakt, dank zij de aromatische en
huidgenezende bestanddeelen die
Uw huid als 't ware verjongen.
Kloosterbalsem dringt diep in de
■weefsels en maakt deze weer gezond
en soepel. Akker's Kloosterbalsem
bijt niet. zooals andere middelen
en is ook niet te vergelijken met
geparfumeerde crèmes, die wel aan
genaam ruiken, maar niet genezen.
Ook onovertroffen als huïdgenezend
middel bij brandwonden, schaaf
wonden. schrale huid, kloven, ge
sprongen handen en wintervoeten.
AKKER'S
Pot van 25 Gr. f 0.62'/2. pot van 50 Gr. f 1.01
verslag van den Landbouw het aan
tal geboren kuikens 3.068.369 en de
oudere kippen 6.719 593. In het jaar
1930 waren die getallen respectieve
lijk 11.718.666 en 12.918 538, en nog
steeds ging het met sprongen vooruit.
In 1932 daalde tengevolge van de
crisis de eierprys tot zoo'n laag peil,
dat de regeering steun moest ver-
leenen. Er werd een teeltregeling
ontworpen, om het aantal dieren te
verminderen. Hiermee werd in 1934
een aanvang genomen. Zoo daalde
het aantal volwassen kippen van 17
mlllioen in 1934 tot 137, millioea in
1938.
Niettegenstaande deze beperking
schat men de productie in 1938 op
ongeveer gelyke hoogte als in 1934,
toen deze 2200 mlllioen eieren be
droeg. Wel een bewtjs, dat door
strenge selectie de capaciteit per kip
in die 4 jaren met 25 pet. is ver
meerderd.
Een eenvoudige berekening leert,
dat de moderne Nederlandsche kip
een gemiddeld aantal eieren legt
van 160 per jaar. Een hen, die dat
gemiddelde wat ver achter zich laat,
moest zich eigenlyk schameD, te
midden van haar zusteren te ver
toeven, of met andere woorden ge
zegd, moet zoo spoedig mogelyk de
«an uit.
Zoo opgekweekt en verzorgd is
het eigenlijk een lust, onder de
vogelwereld tot het kippengeslacht
te behooren. Maar helaas, ook haar
blijven de zorgen niet gespaard. Ér
dreigt gebrek aan eten, en dat kan
voor de kip noodlottig worden. Vanaf
September werd ze op een rantsoen
gesteld van 100 gram voeder per
dag en per dier, wat ze in den win
tert yd, als er buiten niets meer te
bikken valt, best op kan. Dit rant
soen ls onderdehand verminderd tot
65 gram, in de veronderstelling, dat
door streDge selectie die intus-
schen ook al vóór dien datum piaats
had, het aantal kippen nog met
35 pet. verminderd zal worden.
Tot zoover is er nog geen groote
reden tot jammerklacht, daar dan
alleen de allerbeste legsters overblij
ven. Maar als de tijden nog meer
gaan verslechteren dan vreest men
onder den kippenstapel een nog
sterker vermindering. Er gaan al
stemmen op, die spreken van een
vermindering met 80 pet. Die gun
nen dus maar 1/5 deel het leven.
Dit breDgt heel wat beroering in
de pluimveehouderswereld, Op zeer
veel kleine boerderijtjes is de kippen-
het glas vol.
„Santé, jongen
„Santé, vader."
En als van Douwenaar senior aan het
glas genipt had, en 't weer had neer
gezet, schraapte hij, schoof zich wat
achteruit, en zei: „dat ge met de ker
mis niet eruit bent."
„Waarheen, vader
„Nou, dat vraagt gij Blasé
„Dat meent u zelf niet. De wijn
is goed, niet en Leviticus nam het
glas weer.
„Ja, antwoordde senior, de wijn is
goed.
Leviticus stak zich een sigaret op.
Vader u ook
„Nee, jongen. Ik zal straks 'n sigaar
pakken. Ik hou niet van die, ik zal
maar zeggen: rommel. Afijn, ieder zijn
heug."
„Ja. En meug. - Ik zou ?o zeggen,
vader: voor een sigaar heeft de mo
derne generatie geen tijd."
Men sprak 'n tijdje niet. Dan vroeg
van Douwenaar: „Allee, nog 'n dronk
waarop hij inschudde Als hij de fles
weer had neergezet, schoof hij op
nieuw 'n stukje achteruit, humde even,
en zei: "Zeg eens, Piet, ik moet even
met je praten.
Leviticus keek op. Zowat nou
weer
Ja En ik zal maar direkt ermee
beginnen."
Leviticus nam de sigaret uit z'n mond,
blies heftig 'n smak rook, en nam dan
de sigaret weer tussen de lippen.
"We hebben hier een An Timmer
mans in dienst gehad. Dat weet ge."
„Ja."
«Nou, wat is dat met dat meisje?
Tussen u en dat meisje."
Leviticus, die even verrast had op
gekeken, beheerschte zich weer ge
heel. - „Niks," zei hij.
„Ja jongen, ge kijkt nu zo, maar ge
keek even net zo verrast als ik verrast
keek toen ik u straks met hèar en nog