TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
Langs de kruislijnen
der Europeesche
Imperia.
FEUILLETON.
Schinder Daniël,
de scherpschutter.
Krakelingen.
Kerkvervolging in
Duitschland.
AKK£*Mis
Zaterdag 15 Juli 1939
Zestigste Jaargang No 28
Ik heb nu zoo'n mooie, groote
reis mogen maken en ik ben daar
uiterst dankbaar voor. Met een
vriendelijk verzoek aan degenen,
wien dat aangaat, om bij een
volgende gelegenheid nog eens
aan mij te willen denken, want
je leert en ervaart gedurende
zoo'n reis méér dan in jaren van
boekenstudie.
!k heb nu zooiets meegemaakt
maar... als de gelegenheid niet
ware voortgekomen uit de moge
lijkheden, welke mijn vak me
biedt, dan zou ik waarschijnlijk
nooit zoo ver van mijn Neder-
landsch vischwaterlje, waar ik
mijn ontspanning pleeg te zoeken,
zijn afgedwaald. En daarom be
hoor ik ook, wat buitenlandsche
ervaring betreft, tot een niet al
te groote groep van uitverkore
nen.
En dat vind ik jammer, want
een van de sterkste indrukken,
welke ik heb meegebracht en
behouden is deze we moeten
allemaal op onze beurt voor-
loopig alle Nederlanders eens
'n reisje om de wereld maken.
En waarom zouden we dit ver
langen niet verheffen tot 'n eisch?
Ik heb geleerd om al datgene
tot levensbehoefte te bevorderen
wat ons geestelijk en materiaal
nuttig is.
Het samenstel van levensbe
hoeften, waarvoor ik van mijn
jeugd af heb zien strijden niet
alleen, maar waarvoor ik van
mijn jeugd af heb zien strijden
niet alleen, maar waarvoor ik
mede heb gevochten, heeft zich
regelmatig verruimd.
Toen ik een jongen was, ging
het proletariaat nog op klompen
en in lompen om het met 'n
klein beetje overdrijving te zeg
gen. En alle sociaal-voelenden
(waaronder ik me schaar): vroe
gen in die dagen: heeft ook 't
proletariaat geen recht op een
menschwaardig bestaan En als
ik, met ènderen, dat vroeg, dan
dacht ik aan behoorlijke kleeren
en aan voldoende boterhammen.
Die werden gelukkig verkregen.
Maar de sociaal-voelenden hielden
en ook dat is gelukkig, niet af
van het stellen van hun vraag.
Want voor een menschwaardig
bestaan dachten we ook aaneen
goede en gezonde woning, aan
beperking van den arbeidsduur,
de gelegenheid tot ontspanning
en ontwikkeling en in-verband
met al het voorgaande, aan hoo-
ger loon.
Er werd veel van dat alles
verkregen en naarmate daaivan
ontdekten we, eerlijk en gerecht
vaardigd, nieuwe levensbehoeften.
Waar zou een grens ten deze zijn?
Ik weet niet, of het mogelijk zal
blijken, dat de grens van socialen
welstand ten onzent nog verder
wordt uitgelegd, maar blijven,
altijd blijven zal ons inzicht in
Een Venraysche novelle
door Gerard Lemmens.
'n Kogel tusschen heur oogen... ja,
veldwachter Kaebel en nou mochten
er rechercheurs komen en gerechts
ambtenaren en experts en criminalisten
en wat ook allemaal uit allerhande
sleden en plaatsen, voor zijn part zelfs
uit Amsterdam I - wist wel direct wie
dat gedaan had, althans gedaan kón
hebben. Hij kende Schinder Daniël zoo'n
beetje. Hij wist, dat daar ergens bij de
Belgische grens een Duitsche Freiherr-
oflicier een schot had gekregen tus
schen z'n oogen; dat daar ergens in
een veen- en heigebied 'li jager-achter
volger óok met zoo'n schot was neer
geknald. Dat wist ie, en misschien was
er nog wel meer.
Daar hadt ge dan ook nog die koe
van Bellekes Klaos, waar Kaebel altijd
een sterk vermoeden van daderschap
had gehad op Daniël toen 't jong hem
bij geval 'n dag of wat later ontmoette
en 't Schinderke hem zoo strak met z'n
lauwe oogjes scherp aankeek, onge
vraagd en zeker brutaal. En nou hier.
Ja, iedere boef heeft zijn methode; elk
werk stemt in iets overeen met 't vorige
van denzelfden man: elk mensch stem
pelt zijn werk in iets.
Z'n methode .opeens lachte veld.
wachter Manes Kaebel daarom. Zijn
streken 1 dht was het met Schinder
Daniël. Misschien is ie er wel grootsch
op 1 „Mijn werk 1" 'n Idee fixe', zou
de burgemeester zeggen als Voorzitter
wat we tekort komen, omdat elke
vermeerderde welvaart, voorloo-
pig weer onbereikbare, zoo ge
naamde levensbehoeften binnen
onzen gezichtskring brengt.
En daarom acht ik't geenszins
denkbeeldig, dat we ééns voor
de massa de middelen zullen
opeischen om den geest te gaan
verrijken met datgene, wat de
overige wereld aan de mensch-
heid, voor zoover deze in Neder
land is samengepakt, te zien
geeft en te leeren.
En dan zoo weet ik zeker
gaan we den weg terug. Ik
bedoel niet enkel „terug naar
huis" maar ookden weg terug
van ons begeeren. Dan komen
we misschien zelfs tot deelen.
Want pas ais we de wereld
hebben gezien, beseffen we hoe
rijk we zijn. Alles in verhouding
natuurlijk. We zijn niet rijk, als
we aan ons zelf denken en aan
al datgene, wat we nog tekort
komen; al datgene, wat we nog
met meer of minder juist gevoel
van recht begeeren.
Maar we gevoelen ons rijk,
als we beseffen, wat anderen
tekort komen.
Die „anderen" zijn geheele
volkeren. Toen ik in Frankrijk
reisde, heb ik in mijn brieven
niet gewaagd van den socialen
achterstand daar, want in Frank
rijk was ik reeds eerder vele
malen en 'n toestand, die men
kent, maakt helaas, geen of
hoogstens een toevalligen indruk
opnieuw.
Maar toen ik door Italië reisde
en het overal moest vaststellen,
hoe verpauperd daar 't proletari
aat is, hoe de steun aan de
werkloozen en groote gezinnen
zich er in hoofdzaak beperkt tot
de aalmoezen en pannen eten,
welke aan kloosterdeuren worden
uitgereikt; toen ik ervoer, dat 'n
groot deel van de jeugd er als
voorlgetrapt bedeltuig opgroeit
en is aangewezen om in 't later
leven schooierend en vegeteerend
rond te komen; toen ik de vunzige
hokken heb gezien en geroken,
waarin waarschijnlijk niet in
Napels - de massa in het zon
nige Italië door duisternis, vocht
en kilte verschimmelt; toen ik al
die monniken en kloosterzusters
in straten en op pleinen smee-
kende en met opgehouden hand
zag rondleuren om kleinigheden
te verzamelen voor hun barm
hartigheidshuizen, omdat de staat,
de wereldlijke overheid, de armoe
enkel bestrijdt door de armoedi-
gen te laten krepeeren, toen
heo ik mijn hart gelucht in mijn
reisbrieven en heb ik het met
ontsteltenis beschreven: hoe ver
schrikkelijk arm het Italiaansphe
proletariaat is.
Maar toen ik Tunis doorreisde
en 's avonds in het donker viel
over Arabische kinderen en vol
wassenen, die zich, met hun
lompige bournous over het hoofd
getrokken, op de trottoirs hadden
te slapen gelegd, omdat de straat
hun huis is en hun eenige toe
verlaat; toen ik vaststelde hoe
ziekte en onzedelijkheid duizen
den volksmenschen vroeg ten
gronde richtte; hoe de menschen
er „leven" moeten van een ge
middeld daginkomen, waarvan ik
nauwelijks een behoorlijke sigaar
kan rooken toen heb ik mijn
indruk uit Italië aangevuld met
de mededeeling, dat in Tunis de
ellende van het proletariaat nog
minstens zoo groot was.
Daarna kwam ik in Tunis en...
ik dacht, als ik nou wéér als
mijn diepsten indruk de armoede
en de hulpeloosheid van de mas
sa weergeef, dan zullen de lezers
gaan denken: die makker weet
niks anders te vertellen, dan dat
de menschen het daarginds zoo
beroerd hebben. Maar de waar
heid gebood me te getuigen.
En in Egypte..,. Och, hemeltje,
ik kan er eigentijk niet zonder
huiveren aan denken. Ik hoop,
dat ik er niet een bevriende mo
gendheid mee beleedig en dat
mijn schrijven geen Nederlandsch
Egyptische oorlog tengevolge zal
hebben, waar: Egypte is 'n groot
dievenland.
Ze leven er, zoo lijkt het me
toe, van de uitplundering der
vreemdelingen en voor zoover
dezen in behoorlijken getale er
ontbreken, plunderen ze er me
kaar. De meeste volksmenschen
hebben één vak, dat ze behoor
lijk verstaan: het zakkenrollen. En
als toerist moet men daarom met
de handen in de zakken Ioopen,
en voor zoover er dan zakken
over en open blijven, moet men
deze dichtnaaien.
De ambtenarij is uitgebreid en
de ambtenaren zijn streng; om 'I
juister te zeggen: ze zijn onbe
hoorlijk. Het inlandsche volk
bewerken ze met hun laarzen en
vuisten, met stokken en bezems;
de vreemdelingen snauwen ze af
of ze gedragen zich jegens hen
beslist onwelwillend.
Maar één middel is er om die
ambtenaren te kunnen kneeden
als was: trek je portefeuille of
portemonnaie en laat eenige tien
tallen piasters van eigenaar ver
wisselen. Dan is in Egypte alles
mogelijk 1 Daarmee maakt men
zelfs passen, die niet in orde
zijn, althans volgens de officieele
beduiding, tot een passenden
looper op elke grensdeur.
Overal en voortdurend hoort
men met met geld klinken, want
het meeste geldis valsch. In wel
ke zaak men ook komt, nét zoo
goed als bij den straathandel,
wordt het in betaling aangeno
men zilverstuk op de steenen
toonbank, anders op den grond
gesmeten en in minstens de helft
van 't aantal gevallen krijg je 't
dan weer terug geschoven, met
het korte verzoek„Geeft U me
asjeblieft een ander stuk."
Md.
DE CHRISTUSHAAT DER
NAZI'S.
Zoó is het recept van alle gods
diensthaters éérst moet de gods
dienst .worden losgemaakt van het
openbare leven, d&n kan hij met
meer succes op directe wgze worden
bestreden. Naar dat recept werkten
ook de Nazi's. Eerstscheiding van
kerk en staat. En de politiek van
den kansel. Eerst weer los maken,
dan aanvallen
In het leidende Nazi-orgaan
„Schwarze Korps", verschijnt momen
teel een reeks artikelen, waarin de
vraag behandeld wordt, „welke leer
stellingen van den christelgken gods
dienst* in strgd zjjn met het zedelijk
heidsgevoel van het Germaansche
ras en welke derhalve volgens de
duidelijke bepalingen van punt 24
van het partijprogramma der
N.S.D.A.P. met de volksche levens
beschouwing niet vereenigbaar zgn".
Het in het jongste nummer ver
schenen artikel houdt zich bezig met
het Godsbeeld.
Na een critiek op de beelden van
God in het Oude en het Nieuwe
Testament wordt een godsbeeld naar
Duitschen Nazi-smaak ontworpen
jong, tijdloos, hartstochtelijk, maar
vooral niet bezonken.
„Wat, aldus vraagt dan „Das
Schwarze Korps" ziet men in plaats
daarvan in de Duitsche landen
Wie door het Duitsche land
schap gaat en onverwacht, voor
het panorama der met sneeuw
bedekte toppen der Alpen of
temidden van den ernst van een
heidelandschap in Westfalen, het
beeld van den Gekruiste ont
moet, ondervindt diep in zgn
hart, in zooverre hij een echt
bloedbewgstzgn heeft, een diepe,
blijvende schaamte. De goden
onzer voorvaderen zagen er an
ders uit! Zg waren mannen en
hadden een wapen in de hand,
dat de typische, ons ras ingebo
ren levenshouding verzinnebeeld
de de handelende daad der
eigen verantwoordelijkheid.
Hoe anders is die bleeke ge
kruiste, wiens passieve houding
en wiens duidelijke lijdende ge
laatsuitdrukking deemoed en
uiterste zelfopoffering uitdruk
ken eigenschappen, welke in
strgd zgn met de heldhaftige
principes van ons bloedbewust-
zgn."
Er heeft zich een wijziging in
het godsbeeld voorgedaande
Azen, wier levenslustige manne
lijkheid eens ons ras van de eene
overwinning naar de andere
hebben gevoerd, zgn door den
schrikwekkenden, voor geen
snoodheid terugschrikkenden
Jahwe van het Oude Testament
en door zgn gekruisigden zoon
verdrongen."
Geen wonder, dat het volk, zoo
tegen het beeld van den Gekruiste
opgezet, zgn heiligschennende handen
er naar uitstrekt. Het officieele
kerkelijk weekblad van het bisdom
Limburg, noemt uit den laatsten tijd
voorbeelden, enkel dit kleine Duit
sche diocees betreffende. We citeeren
In den nacht van 25 op 26 April
zgn door heiligschennende handen 9
kruiswegstaties van den kruisweg
van Wirzenborn bg Montabauer om
vergeworpen en totaal vernield. De
daders zgn bekend en er is toegezegd,
dat „zij gestraft zullen worden en
dat de schade wederom zal worden
hersteld".
In den nacht van 12 op 13 Mei jl.
werd het kruisbeeld op den twee
sprong van den landweg Wallmerod-
NentershausenenSteinefrenz-Weroth
ontheiligd en vernield.
Van een groot houten kruisbeeld,
dat op een landweg in Limburg
stond, is het corpus afgerukt, dat
later in een sloot langs den weg
werd aangetroffen.
In den nacht van 5 op 6 Mei is
een kruisbeeld dat aan den buiten
kant van een kleine kapel in All-
mannshausen bg Montabauer was
aangebracht, op heiligschennende
wijze misvormd, Het hout van het
kruis werd van het voetstuk gerukt,
terwijl het corpus zelf verdwenen
In den nacht van 7 en 8 Mei werd
het corpus van het kruisbeeld bg
Elgendorf vernield.
In den nacht van 23 op 24 Mei
werd het corpus van het kruisbeeld
van den Graaf von Schmiesing ge
stolen. In denzelfden nacht is bg
Hcressen een kruisbleed op heilig
schennende wgze geprofaneerd.
Getuigenissen van katholieken.
Het tijdschrift „Lettres de Rome"
bevat in zgn jongste nummer een
reeks citaten, ontleend aan brieven
in Duitschland.
Al deze brieven werden geschreven
in de eerste zes maanden van 1939.
Een jongeman schrijft t
Ik heb dezen eed tegenover den
Paus afgelegd „Zelfs wanneer allen
ontrouw worden, zullen wg nog
trouw big ven." Ik ben er vast van
overtuigd, dat een groot gedeelte van
de Katholieke jeugd van Duitschland
in zgn hart met vurige letters dezen
eed geschreven heeft. „Bidt voor mg
en voor heel de Katholieke Duitsche
jeugd, op de graven der martelaren,
opdat wij nooit ontrouw worden aan
onzen Heer. (28 Jan. 1939).
Getuigenis van een priester
ten plattelande.
Voor zoover wg kunnen beoordee-
len zal het Katholieke volk nog veel
te lijden hebben van de ontkerstening
die nog steeds voortduurt. Reeds
thans predikt men ten plattelande,
onder onze eigen oogen op school
den strijd tegen de Kerk en speciaal
tegen de geestelijkheid. In veel
scholen wordt zelfs het Onze Vader
niet meer gebeden (het Weesgegroet
is al lang afgeschaft). De strgd
wordt met den dag heftiger en opper
vlakkige geesten merken niet, dat
we uit de eene positie naar de andere
in de gemeenteraad.
Hij, Manes, en z'n collega's van het
dorp .ze waren er in de eerste instan
tie voor aangewezen, en nou hadt ge
al die vreemde heeren en politie in het
dorp, die hen uitschakelden en van hen
slechts maakten zooiets als bodes.
Men had marechausées uit Horst
laten komen. Daar waren meer geko
men. Rechercheurs. Criminalisten Ge
rechtsambtenaren. Experts. Toe maar
Uit Venlo, uit Roermond en van waar
nog meer 1
Maar veldwachter Kaebel stapte naar
den burgemeester.
Ze hebben mij nog zoowat links
laten liggen met heel dat onderzoek,
heer burgemeester, zei hij. Misschien
vindt ge het wel gek, maar ik weet
nochthans wie het gedaan heeft, Mrie-
nel een kogel tusschen 'r oogen te
geven. Maar dat kan ik nog niet zeg
gen. Ze zijn immers nou zoo druk aan
t' zoeken en speuren enzoovoorts, heer
burgemeester en die groote geleerde
heeren houden mijn neus d'rbuiten,
omdat ze in mij slechts zien en mij
houden voor een bode. Nee, heer bur
gemeester, niet eens een bode nog,
maar enne piekkelo. Maar, heer bur
gemeester, als ge mij nou één dag
geeft, dat ik kan doen wat ik wil,
heer burgemeester, dat ik me nie be
hoef op te houden aan dat geloop en
andere flauwe kul voor die heeren en
zoovoorts, dan kan ik het misschien
wel zeggen.
Dat was een raar zeggen.
De burgemeester lachte om Kaebel.
Maar Iaat dien Kaebel z'n gang maar
eens gaan voor één dag.
't Is akkoord, veldwachter, zei de
burgemeester.
Kaebel had dat wel gedacht van
z'n burgemeester.
Kaebel was toen een van het tiental
van het dorp, die een velocipède had.
een fiets gaan leenen. Hij pakte de bar
en reed naar Schinder z'n huls,
Daar waren, sinds den tijd van Bel
lekes Klads zijn koe, enkelen gestor
ven; de vrouw en een dochter en twee
waren en weggetrouwd.
En de vader, noch Koendert, noch
Kaat wisten, wisten ook niks, waar of
Daniël tegenwoordig wel ergens kon
zitten.
leder familie heeft zijn zwart schaap,
nietwaar en van Daniël hadden ze
sinds lang niks meer gehoord.
Kaebel zette de fiets tegen de put
aan. De vader stond in de deur. Ze
groetten. Kaet zag ie niet. En Koen
dert, dat was hij toch, die hij daar krek
had zien weggaan Weg gaan Als
dat maar niks anders was, dan zoo
maar weg gaan....
Ze hadden gewoon gegroet, de va
der en de veldwachter.
't Is warm, zoo met dat rijden,
zei Kaebel.
Dat zal ik nie afstrije, maar ge
plakt nog al flink met zoo'n ding as
dat, zei de vader en bekeek de fiets
van alle kanten.
Ja, dat doet ge, antwoordde de
veldwachter.
En de vader zei nu niks.
Dat is ook wat met Mrie-Nelaan
't Steegske, is nie zei Kaebel weer.
Zeg dat wel, veldwachter, zei de
vader en keek met meer naar de fiets
Ze zwegen.
En toen opeens zei de vader, die
al 'n dagje ouder was geworden, dat
hij er feitelijk nog heel weinig van wist
hij had het ook maar van derde hooren
vertellen en dat hij ook niet wist waar
of Daniël wel ergens kon zitten, heele-
maal niet.
Dat zei de oude man zoo maar
direct spontaan weg en daarom loog
die oude man, de vader van Daniël en
wist hij donders goed waar zijn zoon
zat en wat hem betrof.
Ik kom niet om Daniël, zei Kae
bel. Ze hebben het nu met al die
vreemde krimineele vogels op het dorp
veel te druk en nou ben ik er eens
tusschen uit gegaan. Zoo iets moet 'n
mensch ook eens hebben, waar of
niet
O-ooo! deed de oude Cchinder.
Ze hebben de heele streek afge
zet anders, deed Kaebel nog eens, om
den moordenaar van Mrie-Nel te vat
ten. De Maas komt ie niet over. 't Is
net de Peel nog. - Nou, vader Schin
der, ik hou jou en me zelf maar niet
te lang op. Ik trap maar weer eens 'n
stukje verder.
Toen Kaebel een eind weg was, zei
hij tot zich zelf: in dat o-ooovan den
oude zit meer in, dat zei me te gek.
En dat Daniël hier ergens zit, dat is
ook zeker. De oude weet dat. Hij ziet
zijn zoon niet graag in politiehanden.
Misschien weet ie ook wel niks van
Daniël zijn daderschap in de moord-
affaire Mrie-Nel en denkt ie dat ze 'm
zoeken voor het geval van vroeger, En
dat Daniël nou van hier zal weggaan
met de eerste de beste gelegenheid,
dat is ook zeker. Dat voelt ge. Ja, dat
moet ge voelen. En daarom moeten we
hem nou vangen, dat is nu 't speul.
Ik had dat nu al kunnen probeeren,
maar ik heb nog geen zin, om nu al
een kogel tusschen mijn oogen te krij
gen en in mijn beste jaren al bij Sinte
Peter te moeten gaan aankloppen.
Zoo dacht veldwachter Kaebel.
Ei, wacht eens even nog.
III
Veldwachter Manus Kaebel stalde z'n
kar even achter een dichte braambes-
senstruik en wandelde dan, goed ge
dekt terug.
Jawel, wat had ie het goed geraden.
Daar stond straks de voerkar van
Koendert en Koendert had hij straks
zien wegglippen... en nu zag hij hem
met Kaat, die heelemaal niet te zien
was geweest, bezig kippen in de kor
ven te doen.
De voerkar werd dan ingespannen
vlak bij de hooischelf. Krek, 't was
morgen Helmondsche markt, ja, en het
ging van hieruit Peelwaarts, de Peel
door, de Peel over.
Maar waarom spien Koendert de kar
in Ylak bij de hooischelf nu moest
hij die korven een heel stuk dragen
naar de kar. Zoo vlak bij die hooi
schelf. Nee, ge verneukt Kaebel zoo
maar niet.
Kaebel trok er weer tusschen uit.
Hij had hier wel kunnen optreden,
door een onderzoek te doen. Maar, hij
had er niet op gerekend Hij kon feite
lijk niets anders doen dan alles maar
zijn gang laten gaan. Anders.... en hij
voelde werktuigelijk tusschen zijn twee
oogen
Kaebel wachtte.
Hij wachtte, totdat de voerkar weg
was gehobbeld en ging toen de fiets
pakken. Hij reed weer naar de Schin-
ders en stapte er andermaal af.
De vader kwam in de deur staan en
Kaat, die erg verkleurde, zei
Al zoo gauw terug
Kijk, dat was weer niet in orde.
Hij had Kaat daar straks niet ont
moet en niet gegroet. Daarom had zij
ook niks te vragen van: zijt ge al zoo
gauw terug En Kaebel had ook de
zenuwachtige vibratie in heur stem
gehoord.
Ja, zei Kaebel. Ik was straks ook
hier. Maar weet ge, waaraan ik juist
dacht en waarom ik terug gekomen
ben Ik moest Koendert hebben. Maar
die is zeker al naar Helmondsche markt
voor morgen vroeg.
Kaebel bemerkte, dat de vader en
ook Kaat aarzelde om het bevestigend
te beantwoorden.
Nou ja, dat is ook ioo erg niet,
dat ik hem nu niet tref. Zaken gaan
voor, natuurlijk. Maar weet ge wat
Ik kom morgen of overmorgen nog
eens terug. Ik moet Koendert even
hebben om wat hij me laatst eens ge
„schele hoofdpijn" maken be
hoorlijk werken onmogelijk I
-Neem een "AKKERTJE", even
liggen. Daarna weer frisch.
worden verdrongen. Daar staat
tegenover, dat met blijdschap ge
constateerd mag worden, dat u
aantal katholieken dat bereid is
te lgden voor hun geloof, niet aan
bet wankelen gebracht zal worden.
De parochieele geestelijkheid kan
geen kritiek uitoefenen op hetgeen
er gebeurtmen zou hen van politiek-
katholicisme beschuldigen of men
zou hen naar een concentratiekamp j'
overbrengen. Het is dus practiscb
onmogelijk om godsdienstonderricht
te geven, zelfs wanneer men zich
zou beperken tot de artikelen des
geloofs. In een woord, wij voelen de
zwaarte van de knellende banden
die de Kerk verstikken. Wat wel het
meest pijnlijke is, is de toenemende
ontkerstening onder de jeugd en de
algemeene geestelijke verwarring,
In plaats van godsdienstoefeningen
is er niets meer dan sport een
sport die niet alleen tot gevolg heef t
een ongodsdienstigheid, maar zelfs
een verschrikkelijke verdorvenheid
(Januari 1
Dorpskapelaan getuigt.
Indien in ons vaderland ook veler
zgn, die hun post verlaten en de
eeuwige goederen prijsgeven om
menschelgke beweegredenen, toch
zijn er ook velen, die trouw zuller
blgven. Dit jaar zal voorzeker van
groot belang zgn, waarschijnlijk ook
heel pijnlijk (28 Jan.)
Een huisvader schrijft
Het naburige dorp is geheel Pro
testant. Een der dorpsbewoners zei
Alvorens het „Duitsche geloof'
te aanvaarden, zouden we allemaa:
katholiek worden.
De protestanten kennen óns slecht
indien zij ons beter kenden, zouden
velen tot ons komen. Wij blgven
trouw aan ons geloof en absoluut
trouw aan den H. Vader. Wij zijn
bereid om daarvoor alles ten offer
te brengen als het moet. Wij zijn
bereid. Wg zullen nooit toegeven.
Wat een vrouw getuigt
Ook hier zijn de godsdienstig*
feesten afgeschaft, althans Allerhei
ligen, 8 December en Driekoningen
doch desniettemin zijn de gelooviget
als naar gewoonte naar de kerk ge-
komen en onder hen bevond zich
een groot aantal soldaten. Het lever
op de meeste kantoren is een he
geworden. Bespotting, beschimping
duivelsche lastering tegen ons ei
hetgeen ons dierbaar is. Verder eer
onbeschaamde zedeloosheid. Een hee
spionnagesysteem dwingt ons t<
zwijgen. Het is voor een vrouw o:
een jong meisje heel moeilijk orr
weerstand te bieden tegenover d«
bedreigingen van hen, die de partij
uniform dragen.
Men vergiftigt de zielen der kin
deren. Er wordt in de scholen bijnt
niet meer gebeden. De oudere kin
deren beginnen soms allemaal tege
lgk te roepen „Wij hebben nog niel
gebeden", totdat de onderwijzer her
bestraft.
Uit onze stad zgn 50 jonge meisje*
naar het landjaar vertrokken om
daar op het veld werkzaam te zijn
Twaalf kwamen in bepaalde omstan
digheden terug; zg zgn 15 jaar oud
Gij kunt u den toestand der ouder*
voorstellen en wat zij denken er
fluisteren over de leiders.
vraagd had. Maar het doet niks geei
haast.
Komt ge niet efkes binnen, veld
wachter, noodde de vader.
Och, dat zullen we maar nie
doen 'n Andere keer eens. Ik rij not
maar weer weg. Adjukes dan e:
Kaebel zetle zijn rechtervoet op he
stepke om zoo op de fiets te komen
toentertijd de manier. Hij zei intusschei
nog:
Te best is het pad hier niet, wat'
Als ik naar de Maas rij, wat ik wi
doen, kan ik beter dadelijk maar af
draaien en de groote weg nemen. Ja
fietspaden moeten er komen. Ja, Schin
der. de fiets dat is de toekomst. Onzr
wethouder heeft het niet verkeerd me
in deze richting te werken. Over eet
jaar of tien, als de fietsen wat afge
slagen zijn, heeft iedereen er eene, wa
ik vertel Nou, adju nog es een kee
en Kaebel vertrok oostwaarts en nie
westwaarts, dat is Peelwaarts.
Hij peddelde op zijn dooie gemak ei
bleef opzettelijk lang in gezicht. Wan
dat ze hem nog zouden nakijken, da
was zeker.
Maar als hij een flink eind weg wa:
en al lang uit het gezicht, wendde hj
westwaarts. En trapte, langs een ande
weegske met alle spoed terug.
Hij haalde Koendert in.
De kippen kakelden in de korven oj
de schokkende kar. Er lag nog mee:
spul op. Maar Koendert zag hem niet
Dat moest ook niet. En Kaebel sloe*
direct 'n pad af, fietste toen vlug naa
het dorp.
Bij den burgemeester ging hij me
de fiets achterom. Hij plaatste deze bi
het hondenhok. Op de ongebaandi
wegen door en in de woeste hobbelig,
ruimte van de Peel kon hij geen fiet:
gebruiken.
Is de burgemeester thuis, vroe*
hij aan An, de meid.
Wordt vervolgd.