TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Langs de kruislijnen der Europeesche Imperia. FEUILLETON. Schinder Daniël, de scherpschutter. Krakelingen. Kerkvervolging in Duitschland. AKK£*Mis Zaterdag 15 Juli 1939 Zestigste Jaargang No 28 Ik heb nu zoo'n mooie, groote reis mogen maken en ik ben daar uiterst dankbaar voor. Met een vriendelijk verzoek aan degenen, wien dat aangaat, om bij een volgende gelegenheid nog eens aan mij te willen denken, want je leert en ervaart gedurende zoo'n reis méér dan in jaren van boekenstudie. !k heb nu zooiets meegemaakt maar... als de gelegenheid niet ware voortgekomen uit de moge lijkheden, welke mijn vak me biedt, dan zou ik waarschijnlijk nooit zoo ver van mijn Neder- landsch vischwaterlje, waar ik mijn ontspanning pleeg te zoeken, zijn afgedwaald. En daarom be hoor ik ook, wat buitenlandsche ervaring betreft, tot een niet al te groote groep van uitverkore nen. En dat vind ik jammer, want een van de sterkste indrukken, welke ik heb meegebracht en behouden is deze we moeten allemaal op onze beurt voor- loopig alle Nederlanders eens 'n reisje om de wereld maken. En waarom zouden we dit ver langen niet verheffen tot 'n eisch? Ik heb geleerd om al datgene tot levensbehoefte te bevorderen wat ons geestelijk en materiaal nuttig is. Het samenstel van levensbe hoeften, waarvoor ik van mijn jeugd af heb zien strijden niet alleen, maar waarvoor ik van mijn jeugd af heb zien strijden niet alleen, maar waarvoor ik mede heb gevochten, heeft zich regelmatig verruimd. Toen ik een jongen was, ging het proletariaat nog op klompen en in lompen om het met 'n klein beetje overdrijving te zeg gen. En alle sociaal-voelenden (waaronder ik me schaar): vroe gen in die dagen: heeft ook 't proletariaat geen recht op een menschwaardig bestaan En als ik, met ènderen, dat vroeg, dan dacht ik aan behoorlijke kleeren en aan voldoende boterhammen. Die werden gelukkig verkregen. Maar de sociaal-voelenden hielden en ook dat is gelukkig, niet af van het stellen van hun vraag. Want voor een menschwaardig bestaan dachten we ook aaneen goede en gezonde woning, aan beperking van den arbeidsduur, de gelegenheid tot ontspanning en ontwikkeling en in-verband met al het voorgaande, aan hoo- ger loon. Er werd veel van dat alles verkregen en naarmate daaivan ontdekten we, eerlijk en gerecht vaardigd, nieuwe levensbehoeften. Waar zou een grens ten deze zijn? Ik weet niet, of het mogelijk zal blijken, dat de grens van socialen welstand ten onzent nog verder wordt uitgelegd, maar blijven, altijd blijven zal ons inzicht in Een Venraysche novelle door Gerard Lemmens. 'n Kogel tusschen heur oogen... ja, veldwachter Kaebel en nou mochten er rechercheurs komen en gerechts ambtenaren en experts en criminalisten en wat ook allemaal uit allerhande sleden en plaatsen, voor zijn part zelfs uit Amsterdam I - wist wel direct wie dat gedaan had, althans gedaan kón hebben. Hij kende Schinder Daniël zoo'n beetje. Hij wist, dat daar ergens bij de Belgische grens een Duitsche Freiherr- oflicier een schot had gekregen tus schen z'n oogen; dat daar ergens in een veen- en heigebied 'li jager-achter volger óok met zoo'n schot was neer geknald. Dat wist ie, en misschien was er nog wel meer. Daar hadt ge dan ook nog die koe van Bellekes Klaos, waar Kaebel altijd een sterk vermoeden van daderschap had gehad op Daniël toen 't jong hem bij geval 'n dag of wat later ontmoette en 't Schinderke hem zoo strak met z'n lauwe oogjes scherp aankeek, onge vraagd en zeker brutaal. En nou hier. Ja, iedere boef heeft zijn methode; elk werk stemt in iets overeen met 't vorige van denzelfden man: elk mensch stem pelt zijn werk in iets. Z'n methode .opeens lachte veld. wachter Manes Kaebel daarom. Zijn streken 1 dht was het met Schinder Daniël. Misschien is ie er wel grootsch op 1 „Mijn werk 1" 'n Idee fixe', zou de burgemeester zeggen als Voorzitter wat we tekort komen, omdat elke vermeerderde welvaart, voorloo- pig weer onbereikbare, zoo ge naamde levensbehoeften binnen onzen gezichtskring brengt. En daarom acht ik't geenszins denkbeeldig, dat we ééns voor de massa de middelen zullen opeischen om den geest te gaan verrijken met datgene, wat de overige wereld aan de mensch- heid, voor zoover deze in Neder land is samengepakt, te zien geeft en te leeren. En dan zoo weet ik zeker gaan we den weg terug. Ik bedoel niet enkel „terug naar huis" maar ookden weg terug van ons begeeren. Dan komen we misschien zelfs tot deelen. Want pas ais we de wereld hebben gezien, beseffen we hoe rijk we zijn. Alles in verhouding natuurlijk. We zijn niet rijk, als we aan ons zelf denken en aan al datgene, wat we nog tekort komen; al datgene, wat we nog met meer of minder juist gevoel van recht begeeren. Maar we gevoelen ons rijk, als we beseffen, wat anderen tekort komen. Die „anderen" zijn geheele volkeren. Toen ik in Frankrijk reisde, heb ik in mijn brieven niet gewaagd van den socialen achterstand daar, want in Frank rijk was ik reeds eerder vele malen en 'n toestand, die men kent, maakt helaas, geen of hoogstens een toevalligen indruk opnieuw. Maar toen ik door Italië reisde en het overal moest vaststellen, hoe verpauperd daar 't proletari aat is, hoe de steun aan de werkloozen en groote gezinnen zich er in hoofdzaak beperkt tot de aalmoezen en pannen eten, welke aan kloosterdeuren worden uitgereikt; toen ik ervoer, dat 'n groot deel van de jeugd er als voorlgetrapt bedeltuig opgroeit en is aangewezen om in 't later leven schooierend en vegeteerend rond te komen; toen ik de vunzige hokken heb gezien en geroken, waarin waarschijnlijk niet in Napels - de massa in het zon nige Italië door duisternis, vocht en kilte verschimmelt; toen ik al die monniken en kloosterzusters in straten en op pleinen smee- kende en met opgehouden hand zag rondleuren om kleinigheden te verzamelen voor hun barm hartigheidshuizen, omdat de staat, de wereldlijke overheid, de armoe enkel bestrijdt door de armoedi- gen te laten krepeeren, toen heo ik mijn hart gelucht in mijn reisbrieven en heb ik het met ontsteltenis beschreven: hoe ver schrikkelijk arm het Italiaansphe proletariaat is. Maar toen ik Tunis doorreisde en 's avonds in het donker viel over Arabische kinderen en vol wassenen, die zich, met hun lompige bournous over het hoofd getrokken, op de trottoirs hadden te slapen gelegd, omdat de straat hun huis is en hun eenige toe verlaat; toen ik vaststelde hoe ziekte en onzedelijkheid duizen den volksmenschen vroeg ten gronde richtte; hoe de menschen er „leven" moeten van een ge middeld daginkomen, waarvan ik nauwelijks een behoorlijke sigaar kan rooken toen heb ik mijn indruk uit Italië aangevuld met de mededeeling, dat in Tunis de ellende van het proletariaat nog minstens zoo groot was. Daarna kwam ik in Tunis en... ik dacht, als ik nou wéér als mijn diepsten indruk de armoede en de hulpeloosheid van de mas sa weergeef, dan zullen de lezers gaan denken: die makker weet niks anders te vertellen, dan dat de menschen het daarginds zoo beroerd hebben. Maar de waar heid gebood me te getuigen. En in Egypte..,. Och, hemeltje, ik kan er eigentijk niet zonder huiveren aan denken. Ik hoop, dat ik er niet een bevriende mo gendheid mee beleedig en dat mijn schrijven geen Nederlandsch Egyptische oorlog tengevolge zal hebben, waar: Egypte is 'n groot dievenland. Ze leven er, zoo lijkt het me toe, van de uitplundering der vreemdelingen en voor zoover dezen in behoorlijken getale er ontbreken, plunderen ze er me kaar. De meeste volksmenschen hebben één vak, dat ze behoor lijk verstaan: het zakkenrollen. En als toerist moet men daarom met de handen in de zakken Ioopen, en voor zoover er dan zakken over en open blijven, moet men deze dichtnaaien. De ambtenarij is uitgebreid en de ambtenaren zijn streng; om 'I juister te zeggen: ze zijn onbe hoorlijk. Het inlandsche volk bewerken ze met hun laarzen en vuisten, met stokken en bezems; de vreemdelingen snauwen ze af of ze gedragen zich jegens hen beslist onwelwillend. Maar één middel is er om die ambtenaren te kunnen kneeden als was: trek je portefeuille of portemonnaie en laat eenige tien tallen piasters van eigenaar ver wisselen. Dan is in Egypte alles mogelijk 1 Daarmee maakt men zelfs passen, die niet in orde zijn, althans volgens de officieele beduiding, tot een passenden looper op elke grensdeur. Overal en voortdurend hoort men met met geld klinken, want het meeste geldis valsch. In wel ke zaak men ook komt, nét zoo goed als bij den straathandel, wordt het in betaling aangeno men zilverstuk op de steenen toonbank, anders op den grond gesmeten en in minstens de helft van 't aantal gevallen krijg je 't dan weer terug geschoven, met het korte verzoek„Geeft U me asjeblieft een ander stuk." Md. DE CHRISTUSHAAT DER NAZI'S. Zoó is het recept van alle gods diensthaters éérst moet de gods dienst .worden losgemaakt van het openbare leven, d&n kan hij met meer succes op directe wgze worden bestreden. Naar dat recept werkten ook de Nazi's. Eerstscheiding van kerk en staat. En de politiek van den kansel. Eerst weer los maken, dan aanvallen In het leidende Nazi-orgaan „Schwarze Korps", verschijnt momen teel een reeks artikelen, waarin de vraag behandeld wordt, „welke leer stellingen van den christelgken gods dienst* in strgd zjjn met het zedelijk heidsgevoel van het Germaansche ras en welke derhalve volgens de duidelijke bepalingen van punt 24 van het partijprogramma der N.S.D.A.P. met de volksche levens beschouwing niet vereenigbaar zgn". Het in het jongste nummer ver schenen artikel houdt zich bezig met het Godsbeeld. Na een critiek op de beelden van God in het Oude en het Nieuwe Testament wordt een godsbeeld naar Duitschen Nazi-smaak ontworpen jong, tijdloos, hartstochtelijk, maar vooral niet bezonken. „Wat, aldus vraagt dan „Das Schwarze Korps" ziet men in plaats daarvan in de Duitsche landen Wie door het Duitsche land schap gaat en onverwacht, voor het panorama der met sneeuw bedekte toppen der Alpen of temidden van den ernst van een heidelandschap in Westfalen, het beeld van den Gekruiste ont moet, ondervindt diep in zgn hart, in zooverre hij een echt bloedbewgstzgn heeft, een diepe, blijvende schaamte. De goden onzer voorvaderen zagen er an ders uit! Zg waren mannen en hadden een wapen in de hand, dat de typische, ons ras ingebo ren levenshouding verzinnebeeld de de handelende daad der eigen verantwoordelijkheid. Hoe anders is die bleeke ge kruiste, wiens passieve houding en wiens duidelijke lijdende ge laatsuitdrukking deemoed en uiterste zelfopoffering uitdruk ken eigenschappen, welke in strgd zgn met de heldhaftige principes van ons bloedbewust- zgn." Er heeft zich een wijziging in het godsbeeld voorgedaande Azen, wier levenslustige manne lijkheid eens ons ras van de eene overwinning naar de andere hebben gevoerd, zgn door den schrikwekkenden, voor geen snoodheid terugschrikkenden Jahwe van het Oude Testament en door zgn gekruisigden zoon verdrongen." Geen wonder, dat het volk, zoo tegen het beeld van den Gekruiste opgezet, zgn heiligschennende handen er naar uitstrekt. Het officieele kerkelijk weekblad van het bisdom Limburg, noemt uit den laatsten tijd voorbeelden, enkel dit kleine Duit sche diocees betreffende. We citeeren In den nacht van 25 op 26 April zgn door heiligschennende handen 9 kruiswegstaties van den kruisweg van Wirzenborn bg Montabauer om vergeworpen en totaal vernield. De daders zgn bekend en er is toegezegd, dat „zij gestraft zullen worden en dat de schade wederom zal worden hersteld". In den nacht van 12 op 13 Mei jl. werd het kruisbeeld op den twee sprong van den landweg Wallmerod- NentershausenenSteinefrenz-Weroth ontheiligd en vernield. Van een groot houten kruisbeeld, dat op een landweg in Limburg stond, is het corpus afgerukt, dat later in een sloot langs den weg werd aangetroffen. In den nacht van 5 op 6 Mei is een kruisbeeld dat aan den buiten kant van een kleine kapel in All- mannshausen bg Montabauer was aangebracht, op heiligschennende wijze misvormd, Het hout van het kruis werd van het voetstuk gerukt, terwijl het corpus zelf verdwenen In den nacht van 7 en 8 Mei werd het corpus van het kruisbeeld bg Elgendorf vernield. In den nacht van 23 op 24 Mei werd het corpus van het kruisbeeld van den Graaf von Schmiesing ge stolen. In denzelfden nacht is bg Hcressen een kruisbleed op heilig schennende wgze geprofaneerd. Getuigenissen van katholieken. Het tijdschrift „Lettres de Rome" bevat in zgn jongste nummer een reeks citaten, ontleend aan brieven in Duitschland. Al deze brieven werden geschreven in de eerste zes maanden van 1939. Een jongeman schrijft t Ik heb dezen eed tegenover den Paus afgelegd „Zelfs wanneer allen ontrouw worden, zullen wg nog trouw big ven." Ik ben er vast van overtuigd, dat een groot gedeelte van de Katholieke jeugd van Duitschland in zgn hart met vurige letters dezen eed geschreven heeft. „Bidt voor mg en voor heel de Katholieke Duitsche jeugd, op de graven der martelaren, opdat wij nooit ontrouw worden aan onzen Heer. (28 Jan. 1939). Getuigenis van een priester ten plattelande. Voor zoover wg kunnen beoordee- len zal het Katholieke volk nog veel te lijden hebben van de ontkerstening die nog steeds voortduurt. Reeds thans predikt men ten plattelande, onder onze eigen oogen op school den strijd tegen de Kerk en speciaal tegen de geestelijkheid. In veel scholen wordt zelfs het Onze Vader niet meer gebeden (het Weesgegroet is al lang afgeschaft). De strgd wordt met den dag heftiger en opper vlakkige geesten merken niet, dat we uit de eene positie naar de andere in de gemeenteraad. Hij, Manes, en z'n collega's van het dorp .ze waren er in de eerste instan tie voor aangewezen, en nou hadt ge al die vreemde heeren en politie in het dorp, die hen uitschakelden en van hen slechts maakten zooiets als bodes. Men had marechausées uit Horst laten komen. Daar waren meer geko men. Rechercheurs. Criminalisten Ge rechtsambtenaren. Experts. Toe maar Uit Venlo, uit Roermond en van waar nog meer 1 Maar veldwachter Kaebel stapte naar den burgemeester. Ze hebben mij nog zoowat links laten liggen met heel dat onderzoek, heer burgemeester, zei hij. Misschien vindt ge het wel gek, maar ik weet nochthans wie het gedaan heeft, Mrie- nel een kogel tusschen 'r oogen te geven. Maar dat kan ik nog niet zeg gen. Ze zijn immers nou zoo druk aan t' zoeken en speuren enzoovoorts, heer burgemeester en die groote geleerde heeren houden mijn neus d'rbuiten, omdat ze in mij slechts zien en mij houden voor een bode. Nee, heer bur gemeester, niet eens een bode nog, maar enne piekkelo. Maar, heer bur gemeester, als ge mij nou één dag geeft, dat ik kan doen wat ik wil, heer burgemeester, dat ik me nie be hoef op te houden aan dat geloop en andere flauwe kul voor die heeren en zoovoorts, dan kan ik het misschien wel zeggen. Dat was een raar zeggen. De burgemeester lachte om Kaebel. Maar Iaat dien Kaebel z'n gang maar eens gaan voor één dag. 't Is akkoord, veldwachter, zei de burgemeester. Kaebel had dat wel gedacht van z'n burgemeester. Kaebel was toen een van het tiental van het dorp, die een velocipède had. een fiets gaan leenen. Hij pakte de bar en reed naar Schinder z'n huls, Daar waren, sinds den tijd van Bel lekes Klads zijn koe, enkelen gestor ven; de vrouw en een dochter en twee waren en weggetrouwd. En de vader, noch Koendert, noch Kaat wisten, wisten ook niks, waar of Daniël tegenwoordig wel ergens kon zitten. leder familie heeft zijn zwart schaap, nietwaar en van Daniël hadden ze sinds lang niks meer gehoord. Kaebel zette de fiets tegen de put aan. De vader stond in de deur. Ze groetten. Kaet zag ie niet. En Koen dert, dat was hij toch, die hij daar krek had zien weggaan Weg gaan Als dat maar niks anders was, dan zoo maar weg gaan.... Ze hadden gewoon gegroet, de va der en de veldwachter. 't Is warm, zoo met dat rijden, zei Kaebel. Dat zal ik nie afstrije, maar ge plakt nog al flink met zoo'n ding as dat, zei de vader en bekeek de fiets van alle kanten. Ja, dat doet ge, antwoordde de veldwachter. En de vader zei nu niks. Dat is ook wat met Mrie-Nelaan 't Steegske, is nie zei Kaebel weer. Zeg dat wel, veldwachter, zei de vader en keek met meer naar de fiets Ze zwegen. En toen opeens zei de vader, die al 'n dagje ouder was geworden, dat hij er feitelijk nog heel weinig van wist hij had het ook maar van derde hooren vertellen en dat hij ook niet wist waar of Daniël wel ergens kon zitten, heele- maal niet. Dat zei de oude man zoo maar direct spontaan weg en daarom loog die oude man, de vader van Daniël en wist hij donders goed waar zijn zoon zat en wat hem betrof. Ik kom niet om Daniël, zei Kae bel. Ze hebben het nu met al die vreemde krimineele vogels op het dorp veel te druk en nou ben ik er eens tusschen uit gegaan. Zoo iets moet 'n mensch ook eens hebben, waar of niet O-ooo! deed de oude Cchinder. Ze hebben de heele streek afge zet anders, deed Kaebel nog eens, om den moordenaar van Mrie-Nel te vat ten. De Maas komt ie niet over. 't Is net de Peel nog. - Nou, vader Schin der, ik hou jou en me zelf maar niet te lang op. Ik trap maar weer eens 'n stukje verder. Toen Kaebel een eind weg was, zei hij tot zich zelf: in dat o-ooovan den oude zit meer in, dat zei me te gek. En dat Daniël hier ergens zit, dat is ook zeker. De oude weet dat. Hij ziet zijn zoon niet graag in politiehanden. Misschien weet ie ook wel niks van Daniël zijn daderschap in de moord- affaire Mrie-Nel en denkt ie dat ze 'm zoeken voor het geval van vroeger, En dat Daniël nou van hier zal weggaan met de eerste de beste gelegenheid, dat is ook zeker. Dat voelt ge. Ja, dat moet ge voelen. En daarom moeten we hem nou vangen, dat is nu 't speul. Ik had dat nu al kunnen probeeren, maar ik heb nog geen zin, om nu al een kogel tusschen mijn oogen te krij gen en in mijn beste jaren al bij Sinte Peter te moeten gaan aankloppen. Zoo dacht veldwachter Kaebel. Ei, wacht eens even nog. III Veldwachter Manus Kaebel stalde z'n kar even achter een dichte braambes- senstruik en wandelde dan, goed ge dekt terug. Jawel, wat had ie het goed geraden. Daar stond straks de voerkar van Koendert en Koendert had hij straks zien wegglippen... en nu zag hij hem met Kaat, die heelemaal niet te zien was geweest, bezig kippen in de kor ven te doen. De voerkar werd dan ingespannen vlak bij de hooischelf. Krek, 't was morgen Helmondsche markt, ja, en het ging van hieruit Peelwaarts, de Peel door, de Peel over. Maar waarom spien Koendert de kar in Ylak bij de hooischelf nu moest hij die korven een heel stuk dragen naar de kar. Zoo vlak bij die hooi schelf. Nee, ge verneukt Kaebel zoo maar niet. Kaebel trok er weer tusschen uit. Hij had hier wel kunnen optreden, door een onderzoek te doen. Maar, hij had er niet op gerekend Hij kon feite lijk niets anders doen dan alles maar zijn gang laten gaan. Anders.... en hij voelde werktuigelijk tusschen zijn twee oogen Kaebel wachtte. Hij wachtte, totdat de voerkar weg was gehobbeld en ging toen de fiets pakken. Hij reed weer naar de Schin- ders en stapte er andermaal af. De vader kwam in de deur staan en Kaat, die erg verkleurde, zei Al zoo gauw terug Kijk, dat was weer niet in orde. Hij had Kaat daar straks niet ont moet en niet gegroet. Daarom had zij ook niks te vragen van: zijt ge al zoo gauw terug En Kaebel had ook de zenuwachtige vibratie in heur stem gehoord. Ja, zei Kaebel. Ik was straks ook hier. Maar weet ge, waaraan ik juist dacht en waarom ik terug gekomen ben Ik moest Koendert hebben. Maar die is zeker al naar Helmondsche markt voor morgen vroeg. Kaebel bemerkte, dat de vader en ook Kaat aarzelde om het bevestigend te beantwoorden. Nou ja, dat is ook ioo erg niet, dat ik hem nu niet tref. Zaken gaan voor, natuurlijk. Maar weet ge wat Ik kom morgen of overmorgen nog eens terug. Ik moet Koendert even hebben om wat hij me laatst eens ge „schele hoofdpijn" maken be hoorlijk werken onmogelijk I -Neem een "AKKERTJE", even liggen. Daarna weer frisch. worden verdrongen. Daar staat tegenover, dat met blijdschap ge constateerd mag worden, dat u aantal katholieken dat bereid is te lgden voor hun geloof, niet aan bet wankelen gebracht zal worden. De parochieele geestelijkheid kan geen kritiek uitoefenen op hetgeen er gebeurtmen zou hen van politiek- katholicisme beschuldigen of men zou hen naar een concentratiekamp j' overbrengen. Het is dus practiscb onmogelijk om godsdienstonderricht te geven, zelfs wanneer men zich zou beperken tot de artikelen des geloofs. In een woord, wij voelen de zwaarte van de knellende banden die de Kerk verstikken. Wat wel het meest pijnlijke is, is de toenemende ontkerstening onder de jeugd en de algemeene geestelijke verwarring, In plaats van godsdienstoefeningen is er niets meer dan sport een sport die niet alleen tot gevolg heef t een ongodsdienstigheid, maar zelfs een verschrikkelijke verdorvenheid (Januari 1 Dorpskapelaan getuigt. Indien in ons vaderland ook veler zgn, die hun post verlaten en de eeuwige goederen prijsgeven om menschelgke beweegredenen, toch zijn er ook velen, die trouw zuller blgven. Dit jaar zal voorzeker van groot belang zgn, waarschijnlijk ook heel pijnlijk (28 Jan.) Een huisvader schrijft Het naburige dorp is geheel Pro testant. Een der dorpsbewoners zei Alvorens het „Duitsche geloof' te aanvaarden, zouden we allemaa: katholiek worden. De protestanten kennen óns slecht indien zij ons beter kenden, zouden velen tot ons komen. Wij blgven trouw aan ons geloof en absoluut trouw aan den H. Vader. Wij zijn bereid om daarvoor alles ten offer te brengen als het moet. Wij zijn bereid. Wg zullen nooit toegeven. Wat een vrouw getuigt Ook hier zijn de godsdienstig* feesten afgeschaft, althans Allerhei ligen, 8 December en Driekoningen doch desniettemin zijn de gelooviget als naar gewoonte naar de kerk ge- komen en onder hen bevond zich een groot aantal soldaten. Het lever op de meeste kantoren is een he geworden. Bespotting, beschimping duivelsche lastering tegen ons ei hetgeen ons dierbaar is. Verder eer onbeschaamde zedeloosheid. Een hee spionnagesysteem dwingt ons t< zwijgen. Het is voor een vrouw o: een jong meisje heel moeilijk orr weerstand te bieden tegenover d« bedreigingen van hen, die de partij uniform dragen. Men vergiftigt de zielen der kin deren. Er wordt in de scholen bijnt niet meer gebeden. De oudere kin deren beginnen soms allemaal tege lgk te roepen „Wij hebben nog niel gebeden", totdat de onderwijzer her bestraft. Uit onze stad zgn 50 jonge meisje* naar het landjaar vertrokken om daar op het veld werkzaam te zijn Twaalf kwamen in bepaalde omstan digheden terug; zg zgn 15 jaar oud Gij kunt u den toestand der ouder* voorstellen en wat zij denken er fluisteren over de leiders. vraagd had. Maar het doet niks geei haast. Komt ge niet efkes binnen, veld wachter, noodde de vader. Och, dat zullen we maar nie doen 'n Andere keer eens. Ik rij not maar weer weg. Adjukes dan e: Kaebel zetle zijn rechtervoet op he stepke om zoo op de fiets te komen toentertijd de manier. Hij zei intusschei nog: Te best is het pad hier niet, wat' Als ik naar de Maas rij, wat ik wi doen, kan ik beter dadelijk maar af draaien en de groote weg nemen. Ja fietspaden moeten er komen. Ja, Schin der. de fiets dat is de toekomst. Onzr wethouder heeft het niet verkeerd me in deze richting te werken. Over eet jaar of tien, als de fietsen wat afge slagen zijn, heeft iedereen er eene, wa ik vertel Nou, adju nog es een kee en Kaebel vertrok oostwaarts en nie westwaarts, dat is Peelwaarts. Hij peddelde op zijn dooie gemak ei bleef opzettelijk lang in gezicht. Wan dat ze hem nog zouden nakijken, da was zeker. Maar als hij een flink eind weg wa: en al lang uit het gezicht, wendde hj westwaarts. En trapte, langs een ande weegske met alle spoed terug. Hij haalde Koendert in. De kippen kakelden in de korven oj de schokkende kar. Er lag nog mee: spul op. Maar Koendert zag hem niet Dat moest ook niet. En Kaebel sloe* direct 'n pad af, fietste toen vlug naa het dorp. Bij den burgemeester ging hij me de fiets achterom. Hij plaatste deze bi het hondenhok. Op de ongebaandi wegen door en in de woeste hobbelig, ruimte van de Peel kon hij geen fiet: gebruiken. Is de burgemeester thuis, vroe* hij aan An, de meid. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1939 | | pagina 5