TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
Stop dien hoest
ABDIJSIROOP
Terug tot de werkelijkheid.
FEUILLETON.
Jonge kracht op
ouden grond
Het behoud van
het geloof in God.
Dankbaar Rooy.
Zaterdag 17 September 1938
Negen en vijftigste Jaargang No'38
Het Nederlandsche volk in zijn eenheid.
In afwachting van het „verlossende woord".
Belangstelling voor het parlementaire leven.
Nederland heeft het veertig
jarig regeeringsjubilé van zijn
beminde Koningin gevierd op een
wijze, die ondubbelzinnig en
overtuigend heeft getoond, hoe
verknocht het Nederlandsche volk
is aan Oranje.
Wij verheugen ons over de
vele bewijzen van genegenheid,
welke de Koningin van haar volk
heeft ontvangen en die Haar hart
moeten hebben verkwikt na de
vele zorgen, die tijdens een re
geering van veertig jaren op haar
hebben gedrukt.
Zorgen in eigen gezin, door
den dood van een dierbare moe
der en echtgenoot; zorgen om
haar eenig kind en de toekomst
der dynastie, welke zorgen zijn
weggevaagd door een gelukkig
huwelijk van Prinses Juliana en
door de voortzetting der Oranje's
in een nieuw geslacht, dat de
hoop in zich besluit voor een
verre toekomst; zorgen in oor
logstijd, toen Nederland gelukkig
bleef als een oase in de woes
tijn van haat en verwording;
zorg in langdurigen crisistijd, die
nog altijd voortduurt.
De natie onthoude van deze
jubileumfeesten hare kracht inde
eenheid, waarmede zij staat om
den Nederlandschen koningstroon
De herinnering aan deze jubel
dagen zal het volk sterken in de
toekomst.
Wij keeren nu terug tot de
werkelijkheid, die haar eischen
stelt. Hetdagelijksch leven vraagt
zijn aandacht. In de politiek is
dat vooreerst de a.s. opening van
het nieuwe parlementaire jaar op
Dinsdag 20 September, wanneer
wij in de Troonrede ongetwijfeld
een naklank zullen hooren der
prachtig geslaagde feesten.
Maar die Troonrede zal meer
behelzen dan een terugblik. Het
gaat in de eerste plaats over de
toekomst van ons volk, die onder
den druk der ongekende werk
loosheid in onzekerheid blijft.
De voorzitter van de Kath.
Staatspartij, mr. dr. Verschuur,
schreef in het maandorgaan der
partij:
„Er zal zeker in het belang
rijke staatsstuk, dat wij op den
derden Dinsdag gaan hooren,
iets verlossends moeten klin
ken. Er zal moeten blijken, hoe
men van regeeringszijde beseft,
dat deze vraagstukken, goed
deels ultra de grenzen gaan
van onze goede begrippen,
waarmee men ze niet zal aan
kunnen."
Wij zouden wel eens te klein
kunnen blijken, meent de voor
zitter, doordat wij aan de oude
maten, die bij deze ultra-wereld
niet passen, nog te zeer vast
houden.
Inderdaad tegenover groote
kwalen passen groote remedies.
door PAUL KUYPEKS.
(Nadruk verboden)
32
Nou moest hij toch weer aan Nelly's
denken. Zij schreuwde af en toe had
z'n vriend, de journalist, gezegd. Ze
schreuwde nou misschien ook wel
weer op dezen Zondagavond, dat hij
eigenlijk naast haar zitten moest op
den divan.
Hij kwam in de stad terug
Als hij nou eens terugging naar
Nelly's, vanavond nog? Kom gekke-
werk, nog 'ns 'n keer flateren
Hij ging '11 klein cafétje binnen,
Niemand kende hem daar Aan den
toog dronk hij 'n paar borrels, zoo
maar vlug achtereen. Hij was alweer
weg. Hij deed zoo nog enkele café's
aan. Nadien voelde hij wat slaap over
zich komen. Hij zou maar naar huis
gaan. Ais hij sliep was alle leed, alle
teleurstelling in eenen keer weg.
Morgen zou er weer 'n dag komen.
Dan kon hij overleggen wat hij zou
doen in dit troosteloos geval met hem
in de laatste weken, waarin hij niets
dan leed en ongemak ondervond.
Hij liep langs het kanaal. Het trok
hem, om langs de buitenwegen naar
de boerderij terug te gaan.
Hij liep langs den rechten weg met
eikenboomen.
Het werkte gelijk in zijnen kop. Het
leed, de drank, het gezamenlijk onge
noegen over alle nuttelooze dagen,
die hij bij Nelly's had doorgebracht,
over alle leege dagen op het kantoor.
Er is buitengewoon veel gedaan,
maar er zal nog ontzaglijk veel
gedaan moeten worden. Eerst
leven en dan philosopheeren.
Regeering en parlement zullen
er volkomen van doordrongen
moeten zijn, dat de volkshuis
houding op de eerste plaats komt
en aan de staatshuishouding
voorafgaat.
Degelijke financieele politiek
blijft noodig, maar in tijden van
grooten nood wijken voor een
tijd de regelen der over-secure
voorzichtigheid en moet ferm
worden doorgehakt. De meening
van een afzonderlijken minister
mag daarbij niet overwegend
zijn.
Maar wij zijn overtuigd, dat wij
met een gerust hart den derden
Dinsdag tegemoet kunnen gaan.
Wij heboen reden, groot vertrou
wen te stellen in het kabinet,
dat den volksnood dieper kan
peilen dan wie ook van ons allen
en daartegenover de middelen zal
stellen, die tot de verlossing van
het Nederlandsche volk uit de
diepte der zorgen, sterk zal bij
dragen.
De statistieken hebben aange
toond, dat op het oogenblik over
de geheele wereld wederom even
veel arbeiders werken als bij den
aanvang van de crisis.
Natuurlijk hadden er bij een
gewone verdere ontwikkeling der
welvaart veel meer werk moeten
vinden. Maar dat het oude aantal
weer aan het werk is, mogen we
als een lichte toename van een
langzaam voortschrijdende op
leving beschouwen.
Nederland deelt in die ver
betering echter nog slechts met
mondjesmaat. Het aantal werk-
loozen is tot nu toe langzaam
blijver, dalen. Ook dit zegt wel
iets, omdat Nederland elk jaar
opnieuw een tachtig tot honderd
duizend jongelui in het arbeids
proces moet opnemen.
Maar in vergelijking met de
overige wereld komt Nederland
nog achteraan.
Des te meer reden is er d
voor het nemen van groote maat
regelen. Dat de regeering in dit
punt waakzaam is, bleek trouwens
in het voorjaar, toen de Minister
van Sociale Zaken zijn bekende
rondschrijven richtte tot de ge
meentebesturen omtrent het op
geven van werkverschaffingsob
jecten.
Wachten we dus met vertrouwen
af, welke maatregelen het nieuwe
parlementaire jaar zal brengen.
De Kieskring Limburg der Ka
tholieke Staatspartij heeft zooals
men weet mede ter voorlichting
der gemeenten, medegewerkt aan
het opsporen van werkverschaf
fingsobjecten. Wij stellen ons
voor, een volgenden keer onze
mededeelingen daaromtrent voort
Links had ge de donkere diepte van
het kanaal, rechts het lichtende water
vlak van den trekberm.
Hij liep niet zoo vast op zijn beenen,
dezen avond. Het duizelde hem in zijnen
kop. De drank kreeg z'n werking nou
pas. Hij ging over de kanaalbrug.
Overal hadt ge hier water, slooten
kanalen, 'n riviertje, koud verkwikkend
verlossend.
Ja zeker, hij kon 't ongeluk krijgen,
dat hij in 't water viel. Hij was tot niks
in staat op dit oogenblik, dan om te
liggen en te rusten, dat hij dit vergeten
zou hij had een goed meiske laten
zitten, bij de andere was hij de deur
uitgezet. Hij als jonge boer, dat was
eigenlijk een schande voor de familie,
Ginds lag nou de boerderij. Vader
en moeder hadden er hun leven ge
sleten, ze waren er grijs geworden,
terwille van hun jongens, opdat zij dit
bezit zouden overnemen, voortzetten en
uitbouwen.
Ze hadden daartoe alleen nog hun
jongste zoon. Er was niemand meer,
die met den naam Davids het bedrijf
kon voortzetten. De eenige die het
zou kunnen liep hier met kinderachtige,
dolle gedachten aan meisjes langs de
wegen, iangs het water.
Hij moest thuis zien te komen, want
hij werd zoo dol en draaierig. Het was
nogai gevaarlijk langs dit water.
De bermsloot, ginds de rivier, waar
hij een eind langs moest ioopeil. Hij
werd ziek Alles kroop in hem omhoog.
Hij prangde zijn keel dicht boven een
duwend en rommelend ongemak in
zijn lijf. De omtrekken rond hem heen
van hoornen, sloot en weg vervaagden
Hij werd zoo dol. Hij had rust noodig.
Ellendig wat 'il ongemak I Z'n eerste
meisje schreuwde misschien wel, de
tweede, waar hij z'n gedachten op had
gezet, had hem de deur gewezen.
Bert zwijmelde wat in zijn stap. Hij
kwam bezijden het fietspad teloopen.
Daar kon hij de verloren richting nog
te zetten.
Behalve de Troonrede verschijnt
op 20 September a.s. een andere
statistiek de Millioenennota,
waarop wij ter politieke ontwik
keling, evenzeer de aandachtvan
den lezer vestigen.
Een goed inzicht in den finan-
cieelen toestand is een uitste
kend hulpmiddel ter beoordeeling
van regeeringsvoorstellen en re-
geeringsdaden.
Bij den aanvang van het par
lementaire jaar wenschen wij
oudergewoonte de katholieken
van Limburg opnieuw aan te
sporen, om de zittingen der Ka
mers en de wetsontwerpen, welke
er aan de orde komen, met aan
dacht te volgen.
De staatkundige piactijk blijft
een uitstekend middel voor het
opdoen van politieke ontwikke
ling. En de Katholieke Staats
partij vreest geen ontwikkelde
katholieken, maar wel sommigen
die van ons staatkundig leven
niet het minste besef hebben,
zoodat zij gemakkelijk een speel
bal worden van personen en
stroomingen, die hun met mooi
gepraat een rad voor de oogen
trachten te draaien.
Belangstelling voor de daden
van regeering en volksvertegen
woordiging is ook het beste
middel om in het leven voordeel
te doen met de lessen onzer
politieke scholen, waarvoor wel
dra het nieuwe seizoen weer zal
aanbreken.
Werken wij dan verder voort
aan de voortdurende versterking
onzer politieke organisaties in
Limburg, welke in het a.s. voor
jaar alweer verkiezingen zal
hebben te leiden, die voor de
Provinciale Staten en den Ge
meenteraad.
Het Kringbestuur zal voorgaan
met fermen pas
ROELAND.
Tegenover dwalingen
van onzen tijd.
In dezen tijd van verwarring
des geesten spoort Z,H. de Paus,
zooals wij gezien hebben in de
Eucycliek ..Mit brennender Sorge"
dringend aan tot het zuiver en
onvervalscht vasthouden aan de
groote waarheden des Geloofs.
Voorop stelt Pius XI het be
zwaren van het Geloof in God.
Hier volgen in vertaling 's-
Pausen gedachten, welke woord
voor woord ons alleraandachtige
overweging verdienen
„Een in God geloovend mensch
is niet hij, die het woord God
in de spreektaal gebruikt, maar
slechts degene, die aan dit
verheven woord het ware en
verheven Godsbegrip verbindt.
Wie in pantheïstische vaag
heid God met het heelal ge
lijkstelt, God in de wereld
verwereldlijkt en de wereld in
God vergoddelijkt, behoort niet
tot de in God geloovenden.
niet terug vinden.... Hij viel in den
bermsloot. In een keer sloot het water
boven hem. Hij kwam subiet happend
lijk 'n visch weer boven met zijn kop.
Hij greep een biesbosch langs den
slootkant in zijn kroon vast en trok
zich omhoog den weg op.
Hoelang had dit geduurd Bertje
snakte en gaapte nog maar steeds
naar adem bij dit kille bad in den
moddersloot.
Hij was bekoeld, nee nou dacht hij
ineens andershij had net zoo goed
dood kunnen zijn, als hij zoo in het
kanaal was gevallen of in het rivierke.
Hij was doornat en smerig. Dat kon
hij niet verbergen thuis. Hij zou toch
verschooning moeten hebben. Ze zou
den misschien al te bed zijn.
Nee, Marie deed nadien de deur
voor hem open, zooals ze altijd placht
te doen. Marie verschoot. Bertje was
kletsnat, van onder toe boven, hij had
in 't water gelegen. Bertje zeurde den
laatsten tijd nogal over 't meiske....?
't Waaide nogal op den dijk, ik
ben in de sloot gewaaid, moeder
En Marie haalde ander dingen. Hij
moest maar warm te bed kruipen en
dezen trubbel vergeten.
Dezen trubbel vergeten
Dat had Marie gezegd. Ze kon zelf
het beeld niet kwijt worden van haren
Bert, toen hij Zondagsavonds zoo nat,
zoo dol en zonder verstand was thuis
gekomen.
Hij was in het water gewaaid, lijk
hij zei.
Loog hij daar niet om Nee, later
op dien avond was hij vreeswekkend
geweest. Hij had gevloekt, toen zij aan
bleef houden, dat hij zich over z'n
geheimzinnig gedrag uitspreken zou
tegenover haar.
Zij was toch zijn moeder! Zij kon
begrijpen dat 't hem hard gevallen
was, die scheiding met Nelly's. Hij had
't èvel zelf gewild. Nou moest hij niet
flauw zijn, zoo jongensachtig!
Wie volgens zoogenaamd
oud-Germaansche vóór-christe
lijke voorstelling het sombere
oppersoonlijke noodlot in plaats
van den persoonlijken God
stelt, loochent Gods wijsheid
en Voorzienigheid, die „vol
kracht en goedheid van het
eene einde der wereld tot het
andere regeert en alles ten
goede leidt. Zoo iemand kan
er geen aanspraak op maken,
tot de in God geloovenden
gerekend te worden.
Wie het ras, of het volk, of
den staat, of den staatsvorm,
de dragers der staatsmacht of
andere fundamenteeie waarden
van menschelijke gemeens-
schapsvorming die binnen
het kader der aardsche ordening
een wezenlijke en eerbied af
dwingende plaats innemen
uit deze haar aardsche waar
debepaling losmaakt, ze tot de
hoogste norm van alle waarden,
ook de religieuse, maakt, en in
afgodendienst vergoddelijkt, die
keert de door God geschapen
en bevolen ordening der dingen
om en vervalscht ze. Zulk een
mensch is ver verwijderd van
het ware Godsgeloof en van
een met zulk een geloof over
eenstemmende levensopvatting.
Slaa' acht, Eerbiedwaardige
Broeders, op het in woord en
geschrift toenemende misbruik,
den driewerf heiligen naam
Gods te gebruiken als zinledige
etikette voor een min of meer
willekeurig stelsel van men-
schelijk zoeken en verlangen.
Brengt uwe geloovigen ertoe,
dat zij zulk. een misgreep met
de ernstige afwijzing bejegenen,
die zij verdient. Onze God is
de persoonlijke, boven het
menschelijke veihevene almach
tige, oneindig volmaakte God,
één in de Drieënheid der Per
sonen, drievoudig van personen
in de eenheid van het goddelijk
wezen, de Schepper van al het
geschapene, de Heer en Koning
en laatste Voltooier der wereld
geschiedenis, die geen afgoden
naast zich duldt, noch kan
dulden.
Deze God heeft in souverei-
nen vorm ons Zijne geboden
gegeven. Zij gelden onafhanke
lijk van tijd en ruimte, van
land en ras. Zooals Gods zon
schijnt over alles, wat een
menschelijk aanschijn vertoont,
zoo kent ook Zijn wet geen
voorrechten en uitzonderingen.
Regeerders en geregeerden,
gekroonden en ongekroonden,
hoog en laag geplaatsten, rijk
en arm zijn op gelijke wijze
onderworpen aan Zijn Woord
Uit de totaliteit van Zijn Schep
persrechten vloeit vanzelf de
totaliteit van Zijn aanspraak
voort op gehoorzaamheid, die
Hij doet gelden op de menschen
afzonderlijk en op alle soorten
van gemeenschappen. Deze
aanspraak op gehoorzaamheid
strekt zich uit over alle terrei
nen des levens, waarin zedelijke
vraagstukken een toetsing aan
de wet Gods eischen en daar
mede de ordening van veran
Bert had zich verschoond. Nadien
was hij weer van de zolderkamer naar
beneden gekomen. Hij was tegen de
staldeuren gaan hangen en ie had
overgegeven. Hij had daar misschien
kou geleden. Nou lag hij daarvan al
eenige dagen te bed, en nog had hij
niet willen zeggen wat hem dien
Zondagavond overkomen was. Sprak
hij zich toch maar 'ns uit tegenover
haar.
Bertje deed het tegen moeders niet.
Toen Frans 'n keer bij z'n bed kwam
zitten, had Bert 't voornemen om te
zeggen, dat hij geen rust zou hebben,
voordat hij op de boerderij terug zou
zijn, om achter vaders aan te komen,
om hem op te volgen, want hij was
toch zijne jongste.
Als hij weer terug was, kon de
knecht gemist worden, dan had hij in
eenen keer 'n doel voor oogen, dat
bereikbaar was voor hem.
't Was schoon boer te zijn op oewen
grond, te werken met de vruchtbaar
heid van den grond, met regen en met
droogte, in de wisseling der getijen,
Kerstmis, Paschen en Pinksteren, met
den zegen van den hemel die ge
Zondags gaat vragen. Hij wilde zeggen
dat hij de vreugde had leeren kennen
van boer zijn, nu hij van 't genieten
eivan verstoken was gebleven. Hij had
willen vragen wat vader daarvan dacht
en hoe hij dacht dat moeder oordeelen
zou. Hij wilde 't zeggen, hij durfde 'i
èvel niet 1
Frans was voor 't ledikant komen
staan. Hij keek Bert recht inde oogen.
Het gezicht van zijnen jongen die nou
ziek lag, die zijn gezonden opkijk zoo
veel verloren had de laatste maanden,
dat hij nou naar de stad ging, dit
gezicht kon hem misschien hebben
aangegrepen. Misschien bedacht hij
hierbij heelemaal nog niet, dat hijzelf
dit laatste jaar had moeten werken als
'n jonge kerel met den vreemden
knecht! in 't vooruitzicht dat hij al
derlijke menschenvoorschriften
binnen het kader van de on
veranderlijke verordening Gods
Slechts oppervlakkige geesten
kunnen tot de dwaalleer ver
vallen, van een nationalen God,
van een nationalen godsdienst
te spreken; slechts zulken kun
nen de waanzinnige poging
ondernemen, God, den Schep
per van de geheele wereld, den
Koning en Wetgever van alle
volken, voor Wiens grootheid
de naties klein zijn als droppels
aan den wateremmer (Is. XL.
15) binnen de grenzen van een
enkel volk, in de door het
bloed bepaalde engheid van
een enkel raste willen inslui
ten."
Hierna spoort de Paus de
Bisschoppen der Kerk van Chris
tus aan, er voor te waken, dat
zulke verderfelijke dwalingen,
welke door nog verderfelijker
practijken op den voet plegen
gevolgd te worden, in den kring
der geloovigen wortel schieten
en te zorgen, dat het boetegebed
der geloovigen tegenover de god-
lochenaars, godverachters en
godhaters nimmer verflauwe, het
welk als wierook uur na uur tot
den Allerhoogste opstijgt en Zijn
straffende hand tegenhoudt.
't LÖpt zo stlllekeB an ncr d'n
twintigste September, d'n dagwaor-
op de urste Zusters Ursuliene mit
de hoe-efkar uut Bels kwame. Krek
100 jaor gcli-je.
Dat was ien de daag, dat Jan Mop
op de Rotse mernte en kermisse
stoont um zien moppe mit en gat
t'rien vur enne cènt an de man te
brengevan diej moppe, diej ge zo
moj an de vinger kost stèke en dan
roontelum aafknabbele. 't Was ien
de daag, dat Pestoo-er Janssen de
Rotse schöpkes huujde en ze op de
weg nor d'n hemel mojkes vet wis
te drieve. Hi-j was tevri-je cv ver
zien schööpallie-en de germe, diej
won 't nie doen. „Dor hapert iets an,
zeej duk bej zien ège, 't is net of
t'r genne goeje groond ien zit of ze
opgelept zien". Hi-j prakkezierde
ovver 't gras en de hèèj en hiee-del
aender dinger, mer hi-j begreep mer
nie wor 't um ien zitte kos.
Op eene goeje méérge liep de
Pestoo-er no zien daenkzegging dur
de kerrek nor de pasteri-j en zaag
Zuster Agnes nog ien de kerrek
zitte. Diej proate nog gèèr wat nao
mit O. L. Hier, en vroe-eg Um of
Hi-j ze nog niet host kwaam hale, of
dat Hi-j anders ni-j Zusters nor
Rooy zeuj sture. Went zoo-e was 't
toch gen bestaon vur eur. Allennig
o-evergebleve van 't aeld klo-ester,
vuulde ze zieh dorbuute niet mer
tuus.
Napoleon, dè vlegel, haaj 't klo-es
ter laote verkoo-epe. Entrint 400 jaor
haaj 't al bestaon, van 1422 aaf,
doew twie-e Rotse megjes vur O. L.
Hie-er worre gon léve op en boer-
deri-j vlak bi-j de kerrek.
Ien 't begin zaat 'r gen schot ien
ze sukkelde danig mit de o-everste
en han veul laest van de Rotse
wèvers, die concurrente ien de Zus
ters zage. Went de Zusters pFebier-
de mit wève urre ko-est te verdiene
en dor worre os wèvers nie fan ge
diend. As ze dan en potje te veul op
han, en ien den tied spi-jde ze d'r
nie ien, dan lie-epe ze de Zusters
aachternao mit de kniep en s'ake
die, onder en hie-el litteni-j vloeke,
ien de vurdeur. Wat zun diej Zus-
werkende aan z'n dood kwam. Daarna
zou er geen Davids meer zijn op de
hoeve Hij kon zich aan zijn werk
geven, alsof hij verjongd was, maar
voor wien
Mogelijk dat hij in deze gedachten
tegen Bert zei
Jongen, wat ge allemaal aange
vangen hebt, ge zegt 't niet. 't is niet
plezierig voor moeders en mij. We
hebben alles willen doen, dat gij in 't
leven vooruit gingt, zoo ge wilde. We
hebben oe van ons weg laten gaan, oe
werk overgevat, ikkezelf nog wel. Nou
ligt ge hier al. Ik weet niet hoe 't
allemaal is gekomen, maar hier thuis
hadt ge 'n koning kunnen zijn, lijk ik
er eene ben.
'n Koning! Daar moest Bert om
lachen.
'n Koning zeker, als ge vrij bent in
oew land, als niemaad oe drijft, al wat
ge doet voor oew eigen is, als ge zelf
den trubbel draagt en zelf de voldoe
ning, dan noem ik me 'n koning.
Met Gods hulp zaaien we dezer
dagen rog, die op onzen grond voor
óns opgroeit. Te lente drijven we de
koeien weer buiten De zon laat't gras
groeien, van de zon zal alles leven.
Als ik hier rondga op de boerderij
meen ik, dat ik een koning ben.
Na deze woorden wachtte hij mis
schien op een antwoord van Bertje's.
Toen die bleef zwijgen besloot Frans
daar zeker uit, dat hij met z'n woorden
Bert niet naar den zin gepraat had en
ie begon weer:
Ik heb 't gezegd, zoo ik 't meende,
maar als gij nog denkt op dezen weg
te moeten voortgaan, zal ik oe daarop
uiet tegenhouden. Als ge braaf blijft,
zooals 't ons volk past, dan blijfde ge
naar de stad gaan, gerust. Ge hebt
daarin zelf het eerste woord, maar als
ik oe met grijze haren kom zeggen,
dat ik me op mijnen grond 'n koning
voel, dan weet ge dat ik in m'n leven
tevreden ben ik heb hierin m'n doel
welke U overdag kwelt en 's nachts
belet te slapen. Stop dien hoest direct,
maar bedenk dat die, harclnëkkige
hoest-buien alleen maar kunnenjwor-
den verdreven door een krachtig en
uiterst doeltreffend werkend middel:
de nieuwe verstèrkte Abdijsiroop,
Abdijsiroop is vanouds een natuurlijk
kruidenmiddel, bereid uit oude beproefde
geneeskruiden, welker verrassende wer
king op aandoeningen der .Ademhalings
organen wordt erkend en geroemd. Boven
dien echter is in de nieuwe Abdijsiroop nu
nog toegevoegd de krachtigste hoest-be-
dwingende stof welke er bestaat, namelijk
de „codeïne". De nieuwe versterkte Akker's
Abdijsiroop'vereenigt dus nu in zich de
zachte maar grondige werking der genees
kruiden en de snelle zeer krachtige werking
der codeïne en daarom noemt men Abdij
siroop: ,,'s Werelds béste Hoest-siroop".
AKKER 's verstèrkte
Flac. 90 ct., f 1.50, f 2.40, f 4.20. Overal verkrijgbaar.
Hoe grootcr flacon, hoe voordceliger het gebruik.
terkes duk ien engst gezète hebbe
Mer as ze dan enne goeje Rekter
en en goej o-everste gekrege hebbe,
ea d'n hertog van Gelder, wor Rooy
doew bi-j heurde, is flink tigge de
wèvers op komme speule, dan vluugd
't klo-ester vuruut.'t Werdt en hie-el
ri-j staatse gebouwe, wor en paar
honderd jaor degelukke en hèllige
Zusters ien woonde, totdat ze 't
zich ien de achtiende ie-ew wat
gemèkkelukker en pleziereger ginge
make. Ze zate d'r wèèrmkes bi-j en
worre wel wat al te bang, dat ze
verkèlt zun werre. Napoleon joe-eg
ze 't klo-ester uut en verko-echt 't
latter. Veuren nao stierve de Zusters
en allie-en Zuster Agenees en
Rots bleef ien léve.1)
Doew de Pestoo-er ur daor zaag
zitte, kreeg ie ienens 't langver-
waachte antwoord van d'n hemel
ge mot Zusters hebbe vur ow
germkes, ow megjes. En doew an 't
hu-ere nor goej Zusters, diej schol
gave an mesjes. De bèèste, diej d'r
zien mot ik hebbe, zèèj bi-j zien
ège. En ie wis ze te viende.
Zoo-e kwame de urste Zusters
Ursuliene uut Bels nor Rooy en
begosse dèzelfde winter nog en schol.
Pestoo-er Janssen kos rööstig stèrve,
zien germkes worre ien goej haend.
Honderd jaor lang hit Rooy an
diej goej haend geloo-epe, d'r ont-
zaggeluk veul van gekrege. Ik goj
ow dat nie allemol vurciefere. Lot
ow ège memorie mer en oo-egenblik
werreke en ge wet zat, mie-er dan
zat um ow verplicht te vuule 't
kommend fie-est zo schon meugelijk
te viere. Al was 't allie-en mer de
honderdduuzende kie-ere, dat ze ur
geduld mit os wisse te beware, dat
zeuj al nie um te berèkene zien. Lot
ieder mer is an zien ège dènke.
Zeker d'r worre en hie-el del zuute
jeungskes en matjes bi-j, mer ok
ennen hoo-ep, diej gen höör béter
worre dan ik. Ik zal ow en klèèn
stukske van miene confiteor veur-
bidde.
Ik bin nor de klèèn endegroo-ete
bewaarschol gewist. De urste paar
daag zaat ik op de derde baank,
umdal de Zuster nog nie wis wat
ze an mi-j haaj. Doew verhuusde ik
nor de èchterste en bleef tor vort
zitte, umdat ik nie wie-er aachter-
uut gezatte kos werre. Ik mugde
dukzat nor veur komme, mer dan
was tat um ien d'n hoe-ek te gon
staon, dèD ik béter kende as mien
boksetesse. Ge liet enne klomp uut-
vallen op en oo-egenblik as de Zus
ter wooj hebbe, dat 't zó stil was,
bereikt, al ben ik koning in m'n land
zonder opvolger. Ik geef m'n kracht
zoolang ik kan. Maar van onzen kant
zal er geen jonge kracht meer achter
me aankomen.
Bertje antwoordde niks anders, dan
dat het heel goed gebeuren kon, dat
er toch nog 'n jonge kracht was, om
net als vader koning te zijn op zijnen
ouden grond.
Een lente op het land Een lente op
't kantoor? Deze keuze hield Bertje's
bezig in de maanden die volgden op
z'n ziekte, op zijn teleurstelling om
Nelly's op de koude ontgoocheling met
het tweede meisje, dat hij gevraagd
had.
Een lente op het kantoor? Gaf hij
daaraan gevolg, dan zou het hem, nadat
hij weer 'n jaar gezeten had, misschien
duidelijker voor oogen staan, dat hij
op 't land pas weer goed tot nieuw
leven en gaven uitbloei komen zou.
Maar daartoe moest hij weer een
jaar heel de beproeving doorstaan van
aangetrokken te worden door de boer
derij, gestuwd te worden door de tegen-
en meestroomende beweging in zijn
hart, in hulpelooze onzekerheid.
Na een jaar zou het dubbel moeilijk
zijn om alles af te leggen, wat hij in
de stad had verworven, z'n vrienden
en clubs, z'n ontspanning, z'n studie
gelegenheden, het verkeer met de stad.
Dan zou Marie nog meer bezwaren
hebben, als zij en Frans zich zoo'n
langen tijd hadden ingespannen om
het gemis van hem op de boerderij,
met vreemd volk, met zich behelpen
van dag tot dag weg te werken. Zij
zou dit wellicht als vergecfsch werk
gaan opnemen. Zij zou er zich daarom
misschien tegen gaan verzetten, dat hij
zoo rondzocht, zoo wisselvallig was in
zijn bedoeling Zij zou niet zeker zijn
j van zijn standvastigheid, als hij dan
weer op de boerderij terug was. Na
eenigen tijd kon hij dan wel weer naar
'de stad willen. Wordt vervolgd.