TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS FEUILLETON. Jonge kracht op ouden grond Katholieken met valsche schaamte. Misverstanden moeten de wereld uit. Zaterdag 25 Juni 1938 Negen en vijftigste Jaargang No 26 Het Geloof der eerste Christenen in de Gemeenschap der Heiligen. De Romeinsche Katakomben, onderaardsche christelijke be graafplaatsen, en daarmede hunne getrouwe nabootsing te Val kenburg, hebben eene groote apologetische waarde, zoowel door de schilderingen, die men er aantreft, als door de grafschriften, die er gevonden zijn. Een geloofspunt, dat in de katakomben op bijzonder duidelijke wijze aan den dag treedt, is de communio sanctorum, de gemeen schap der heiligen. Zoowel de schilderingen als de grafschriften toonen aan, dat de toenmalige Christenen voor hunne overleden nabestaanden hebben gebeden, en dat zij deze gevraagd heb ben, voor hen te willen voorspreken bij God. Ten bewijze daar van volge hier de vertaalde inhoud van eenige, te Valkenburg weergegeven grafschriften „Moge God uwe ziel verkwikking schenken." „Gedenk, Heer Jezus, ons overleden kind." „Ik bid u, broeders, wanneer gij hier komt, voor mij te willen bidden." „Gentianus in vredegedenk ons in uwe gebeden, omdat wij weten, dat gij bij Christus zijt." „Uwe ziel ruste in vredebid voor uwe zuster." „Mogen de Heiligen ons en onze broeders gedachtig zijn." „Heilige Basilia, wij bevelen u onze overledene dochter aan." „Dionysius, braaf kind, dat hier rust bij de martelaren, gedenk ons in uwe gebeden. (En ook ons, den beeldhouwer en den metselaar.)" Ook het beroemde grafschrift van den bisschop Aberkios, da- teerende uit het einde der tweede eeuw, dat ook in andere opzichten groote apologetische waarde heeft, getuigt van het geloofspunt der Gemeenschap der Heiligen. „Overal", zoo heet het daarin, „reikte mij het geloof den visch (het oud-christelijk symbool van Christus), dien de reine maagd gevangen heeft. Overal bracht het geloof dien aan de vrienden tot spijs, door dien het hun heilzamen wijn met brood aanbood. Mogen allen, die dit begrijpen, voor mij bidden." Evenals de grafschriften spreken ook de schilderingen in de katakomben, ten aanzien der communio sanctorum, eene duidelijke taal. Telkens en telkens ziet men, bij de graven, Daniël afge beeld in den leeuwenkuil, Noë voorgesteld in de ark, de drie jongelingen in den vuuroven, Jonas, Job en andere voorstellin- gen, die de verlossingsgedachte uitdrukken, wier inhoud men reeds vermeld vindt in gebeden voor de overledenen uit de eerste tijden van het christendom, en dien men nu nog terug vindt in de commendatio animae, onze gebeden der stervenden. Deze afbeeldingen zijn niets anders dan een, in beeld uitgedrukt gebed voor de overledenen „Ontferm U, o God, over de ziel van dezen afgestorvene, zooals Gij U erbarmd hebt over Daniël, en hem gered hebt uit den muil der leeuwen zooals Gij Noë gered hebt van den zondvloed," enz. enz. Het bidden der overledenen voor hunne achtergebleven nabe staanden vinden wij, naar de meening van Wilpert, weergegeven door de, in de katakomben voortdurend terugkeerende voorstel ling van de orante. Dit is een persoon in biddende houding met uitgestrekte armenhet stelt de ziel van een overledene voor in den hemel. De houding met uitgestrekte armen, zoo zegt Wilpert, was niet die van iemand, welke aanbidt wel van hem, die iets vraagt. Wie in den hemel is, heeft voor zich zelf niets meer noodig. Indien hij iets vraagt, moet het dus voor een ander zijn. Welnu, de overledenen worden hier voorgesteld, biddende tot God voor hunne nabestaanden, opdat ook deze de hemelsche gelukzaligheid mogen verkrijgen. Van zeer groote beteekenis is eene orante-vöorstelling in het Coemeterium majus, eene der, te Valkenburg weergegeven kata komben. Zij geeft, zooals Wilpert heeft aangetoond, de Maagd Maria weer met het Christuskind. Met deze voorstelling van Maria als orante heeft men er dan op willen wijzen, dat de Moeder van Christus de voorspreekster is van de menschheid, de „advocata", zooals de H. Irenaeus (-}-195) haar reeds genoemd heeft. Deze regelen zullen ongetwijfeld een ieder overtuigen van de godsdienstige beteekenis der Valkenburgsche Katakomben. Dat deze inderdaad op andersdenkenden een diepen indruk maken, blijkt o.a. uit een artikel, dat een hoogleeraar aan de universiteit van Gent in La Flandre Libérale geschreven heeft, waarin hij zich met grooten lof uit laat over het Valkenburg sche werk, en verklaart, dat, wat hij daar gezien heeft, hem, „incroyant"ten zeerste heeft getroffen. DrD. Dit symbolisch karakter der katakombenschilderingen, tot dan toe algemeen door PAUli KUYPEKS. (Nadruk verboden) 20 Maar Driek bleef maar aandringen met het vatten van zijn handen en met te zeggen, dat hij Bertje zoo graag hoorde zingen. Bertje zong onderhand voor opa's. Het liedje duurde lang Opa vatte z'n handen maar vaster. Hij zuchtte at en toe. Ge zaagt zijnen adem gaan in de koue lucht van de kamer. Bertje zong z'n liedje heelemaal uit. Toen het gedaan was, kon opa niks meer zeggen. Hij lag teruggevallen in de kussens. Nee hij zei wezenlijk niks meer. Bertje moest nou wel gaan Hij zocht in het grauwe licht van het nachtpitje naar de deur. Hij keek nog 'ns naar opa, die nou wel inge slapen zou zijn. Hij kwam in den herd met zijn speculatie-mannen in de hand Opa is in slaap gevallenzei Bertje. Toen ze gingen kijken, lag Driek in het roode licht, dat veelkleurig over het witte beddegoed huiverde, heele maal ineengezakt. Hij was gestorven. Frans en Marie hadden zat met dezen jongste te stellen. Hij kon op de klas zoo maar ampertjes mee. Ze lieten hem overgaan, omdat ze wisten dat hij beter kon en daarbij hoopten dat hij beter doen zou. Bertje vlegelde maar raak. Hij werd nog eer dat hij twaalf jaar was publiek naar het politie-bureau op gebracht. Hij had peren gestolen. Toen hij dien avond thuis kwam, zat Marie te schreuwen. Frans gaf hem geen knippen, hij hoefde niet naar de opkamer. Ze zeien niks tegen hem. Ze zwegen toen hij naar bed ging. Ook toen hij 's morgens op kwam en weer naar school ging. 's Middags aan de tafel kreeg hij alles zooals de anderen, maar vader en moeder zeiën niks tegen Bertje's. Hij mocht dien vrijen middag niet mee naar het bosch waar vader heiplaggen ging halen. - Gij zijt de mijne niet meer, deuge- niet 1 zei Frans. Hij was niet meer van vaders 1 De anderen kwamen bij vaders in zijn plaats. Toen hij in den herd kwam zat moeder in haren stoel. Daar is hij schreuwend bij gaan zitten. Natuurlijk heeft Marie hem terug ge vat als jongen. Hij werd nou al zoo groot. Vader en moeder hadden van hem nog wel gedacht, dat hij pater worden zou. Het zou een eer voor 'n ouder zijn geweest. Nou hadden ze al schande van hem. Hoe kon hij vaders en moeders zooiets aan doen Hoe gaat dat. Bertje was subiet weer moeders jongen. De anderen waren er niks verwon derd over. dat ze weer plaats moesten maken bij vaders als hij naar den molen ging om te laten malen, als hij ging teulen, als er tabak gehaald moest worden waar vader 'n snoepcent bij gaf. Bertje maakte ruzie tegen dien weversjongen uit de straat, die zijne kameraad was, om er vanaf te komen. Op de school wees de onderwijzer hem na eenigen tijd dikwijls aan, als andere onderwijzers 'ns bij hem binnen liepen. Het was wonderlijk. Voortaan stond aangenomen, en door de Rossi, den grootmeester der christelijke archaeologie, Mgr.Wilpert, den grooten duitschen katakombengeleerde, vooral ook door den bekenden archaeoloog Edmond Leblanc met bijzonderen nadruk naar voren gebracht, wordt den laatsten tijd door Prof. Styger, en door nog anderen met hem, ontkend of betwijfeld. Zij mecnen, dat die afbeeldingen eenvoudig belangrijke gebeurtenissen uit het Oude Testament weergeven, zonder eeni ge diepere beteekenis ten aanzien der overledenen. Prof. Styger aanvaardt deze redeneering van Wilpert niet. Die houding met uitgestrekte armen, zoo meent hij, behoeft geen „vragen" te beteeke- nenzij kan ook vreugde, een jubelen uitdrukken. Vooral onder de z.g. voor aanstaande Katholieken vele slappelingen. In zgn. zoo treffende radio-licht- battens, heeft de Weleerw. Heer Henri de Greeve, voor enkele weken een tweetal groepen katholieken verweten, dat zij vaak schuldig zrjn aan het kweeken van een soort anti papisme, dat wij dan onzen tegen standers verwijten. De eene groep van dit soort katho lieken bestond uit hen, die Room- scher dan de Paus willen zijn en die door een afkeurenswaardige over drijving onze beginselen en ons ge loof in een bespottelijk daglicht stellen bij andersdenkenden en op die wijze van katholieke opvattingen op het gebied van geloof en zeden een caricatuur maken. De andere groep wordt gevormd door die katholieken, die door een valsche schaamte bewogen, overal en ten allen tijde hun geloof ver loochenen, die in het openbaar niet voor hun katholicisme durven uit te komen en die bij andersdenkenden den indruk wekken, dat de katho lieken een stel lafaards zijn. Deze beide groepen, zoo zeide de heer de Greeve terecht, zijn de oor zaak van heel wat anti-papisme. Het was deze lichtbaken en vooral de beschuldiging aan deze tweede groep van katholieken, die „Ons Noorden" een verontwaardigde klacht bezorgde van een pas tot het katho licisme bekeerden intellectueel, die daarna in Den Haag was. Hg bezocht Zondagsmorgens de parochiekerk in de omgeving van Houtrust, waarde grootsche katholieke demonstratie ter eere van den Eucharistischen Koning zou plaats hebben. In deze parochie, waarin vooral vele vooraanstaande Haagsche katho lieken wonen, vroeg de pastoor namens het Uitvoerend Comité zijn parochianen met nadruk, om dien middag door het uitsteken van de vlag, vooral in de omgeving van Houtrust, waar het Allerheiligste in processie door het groote Sportpark zou worden rondgedragen, mee te demonstreeren en het geloof in den Christus Eucharisticus openlijk te belgden. En wat was het resultaat Dat zoo goed als geen enkele vlag in deze deftige Haagsche wijk, waar toch zeer vele katholieken wonen, wapperde. Onze zegsman, aldus O.N., is toen eens op onderzoek uitgegaan en ontdekte zegge en schrijve twee vlaggen in deze parochie Dat deze bekeerling, door zooveel katholieke lafheid, pijnig k getroffen was, laat zich gemakkelijk begrijpen. Pater Peters, die hier een rede hield, sprak van een bangen tijd, dien wij thans beleven, maar alleen bang voor de slappelingen, de halven, de naamkatholieken. Maar voor de katholieken van de daad, voor de moedige belijders en strijders van den Christus, is het een heerlijke tijd. Zoo is het inderdaad, maar het schept een zeer groot gevaar, dat wij vooral onder de z.g. vooraanstaande katholieken, zoo vele slappelingen en hazenharten hebben. Als het gaat om belang rijke ambten, eerefuncties, voor aanstaande posten, die zij namens Bertje Davids bij de „ijverigen" op het bord, als de maand om was. Eertijds stond hij bij enkele jongens met gewoon wit krijt onder .Liever lui dan moe." Bertje kreeg eenen brief mee naar huis. Voor vader en niet opendoen Vader werkte achter het huis, toen Bertje met zijnen brief thuis kwam. Hij gaf Bertje zoo maar n' stuiver, toen hij hem gelezen had. Frans is met den brief naar Marie's gegaan. Bertje moest naar de Mulo-school. Hij kon wel doorleeren. Hij leerde Fransch op die school. Hij kwam gauw genoeg met 'n mond Fransch thuis aan Hij kende alle woorden. Frans vond het toch schooner, zoo'n boertje Fransch te hooren zeggen. Het volgende schooljaar kwam daar nog Duitsch en Engelsch bij. Frans was 'n eenvoudige boer en toen de directeur van het semnare waar Bertje voor priester ging leeren vroeg wat hij zooal geleerd had, toen zei Frans - Hij spreekt drie vrimde talen en hij kent alle plaatsen van de wereld of-ie er zelf geweest is. Bertje zat zich daarbij wezenlijk te schamen. Het was een heele gebeurtenis, toen Bertje naar het seminarie ging. Marie had er haar ongedurigheid mee nou het onderhand zoover ge komen was en ge kost in die dagen Frans droomend aantreffen, geleund op de kruk van zijn schup. De andere zoons en dochters van Frans en Marie waren al zoo'n jongens. Doortje had al 'n vrijer. Klaas en Driek fietsten Zondags al weg God weet waarheen. De andere kinderen, daar was de aarigheid ook al zoowat af. Nou ging Bertje naar het seminarie. Ze waren er eigenlijk grutsch op. het katholieke volk kunnen be- kleeden, dan durven ze er wel vooruit te komen, dat ze katho liek zijn. Maar wanneer het gaat om een eenvoudig getuigen en belijden van hun katholiek ge loof, temidden van de anders denkenden. dan geven ze niet thuis. De klacht is niet nieuw. Meer malen reeds i3 op onze Partijraads vergaderingen geklaagd over het ge brek aan medewerking van vooraan staande katholieken om big de verkiezingen een raambiljet der Kath. Partg voor te hangen. Zg die dit doen, behooren tot de zeldzame uitzonderingen. Dit gebrek aan meeleven is terug te brengon tot die valsche schaamte, tot die geloofs-lafheid, waarever de Zeereerw. Heer de Greeve destijds zoo klaagde en die, zooals hg terecht zeide, ook door andersdenkenden met minachting wordt geconstateerd en hun waardeering t.a.v. de katho lieken tot een laag peil doet dalen. En als dit oordeel dan ten beste gegeven wordt en voor ons katho lieken allerminst vleiend is, dan spreken we zoo gemakkelijk en zoo spoedig van anti-papisme. Maar het is dan een anti-papisme, waarvan we zelf voor een zeer groot deel de schuld dragen Nationaal-socialistische huwelijksopvattingen* Bepalingen, zooals wij die hier voor onze veestapel kennen I Het laatste snufje, dat door het „Niederlandisches Pressebureau te Berlijn als de „letzte Neuheit" ons in den vorm van propaganda voor Duitschland toegezonden wordt, is de publicatie van de nationaal socia listische huwelijksopvattingen. „Gezondheid van beide echtgenoo- ten is de eerste voorwaarde voor het huwelijksgeluk", is de eerste zin van het boekje, dat de bruidsparen op het oogenblik, waarop zij hun onder trouw aanmelden, namens het Duit- sche ministerie voor volksgezondheid wordt overhandigd. Om de wille der kinderen werd op 18 October 1935 de „wet ter bescherming van de erfeljjke gezondheid van het Duit- sche volk" afgekondigd. Wie aan een erfelijke ziekte lijdt, mag niet trouwen, tenzij dat een /aa beide partjjen onvruchtbaar is. Ook personen die onder curateele staan of die geestelijk niet normaal zijn of van wie verwacht wordt, dat zij een zwak nakroost ter wereld zullen brengen, mogen niet huwen, Personen, die een huwelijk willen sluiten, zijn dan ook verplicht, elkan der van den gezondheidstoestand der wederzijdsche familie op de hoogte te brengen en moeten tevoren een dokter opzoeken, die moet vast stellen, of zij de een of andere ziekte hebben of aanleg voor een ziekte, die voor echtgenoot of kinderen gevaar kan meebrengen." Aldus de allernieuwste huwelijks bepalingen in Duitschland. Zoo iets bestaat ten onzent wel voor den veestapel, waarbjj men inderdaad geen andere eischen kan stellen dan die gelden voor een ge zond en sterk ras, aldus commen tarieert „Ons Noorden". In Duitschland wordt echter ter wille van de afschuwelijke en on christelijke consequenties van „bloed Over twaalf jaar zou hij zijn eerste Mis doen. Dan zouden Marie en Frans al oud zijn en alle jongens wel getrouwd, maar hun oude dag zou er zijn bij zondere zegen van hebben. Het was toch maar te hopen, dat hij het vol hield. Hij was zóó veel beter af als alle anderen tezamen Bertje ging, bijwijlen dat Marie schreuwde. Frans ging hem wegbrengen. Bertje studeerde op het seminarie. Hij schreef brieven naar huis, hoe hij het maakte en wat hij leerde Hij vroeg naar thuis, hoe het daar ging Waar z'n kraai was, die hij achter had moeten laten, of de boomen groeiden, die hij nog vóór hij ging gepoot had. Frans ging er voor zitten om die brieven te beantwoorden. Waar Bertje naar vroeg, daar schreef vader niks over. Hij stelde Bertje's iederen keer het ideaal van priester worden voor oogen De boerderij was daarbij ver geleken niks. Waarom schreef vadei dat toch Bertje studeerde. De brieven die hij onderhand schreef begonnen met Latijnsche woorden, die ze thuis niet verstonden. Het gaf niks of ze het verstonden of niet. Het was te begrijpen, dat je geleerd werd, als ge student waart Hij kwam op vacantie terug op de boerderij Hij maakte niet veel bezwaren als z'n broers hem meenamen om op het land mee te werken in die vacantie- dagen. Bertje was al toe een heelen jongen uitgegroeid. Hij was het werk, dat ze hem aanlegde heel goed baas. Het was goed, dat zoo'n aankomende jongen wat werk had op de boerderij in die lange vacanties. Op straat zaagt ge van alles tegenwoordig. Ge wist niet of hij daar tegen kon. Er waren grooter heiligen gevallen Bertje moest priester worden. Van het land ging Bertje terug naar het seminarie. Hij kwam er aan, ge bruind en grof van huid. en ras" ook de mensch tot het niveau van het redelooze dier gediskwalifi ceerd en als stamboekvee behandeld. I Wij wjjzen er overigens op, dat I van wetenschappelijk biologisch standpunt het absoluut niet vast j staat, dat twee zwakke menschen I geen gezonde kinderen ter wereld j kunnen brengen, afgezien nog van het feit, dat de geschiedenis tal van voorbeelden heeft gegeven, hoe in een broos en zwak lichaam een koninklijke geest schuilde en deze personen hebben behoord tot de wereldgenieën van den geest. Het koningschap van de schepping ontleent de mensch trouwens ook niet aan de kracht van zgn lichaam, maar aan zijn geest. Het ergste intusschen is, dat deze verwaten regeerders, die zelfs Gods plannen meenen te moeten ordenen, de een voudige waarheid niet kennen van den catechismus, nl. dat de mensch op aarde slechts geschapen is om in dit leven God te kennen, te dienen en Hem na het leven eeuwig te aan schouwen. En met deze eenige en hoogste levenstaak van den mensch, hebben de z.g. stamboekvee-kwaliteiten, v/aar het huidige verheidensche Duitschland zich blind op staart, niets, maar dan ook niets gemeen. Uit wettelijke maatregelen als deze proeven we op welk laag peil Duitsch land thans reeds is afgezakt. Het is hetzelfde waarop de heidensche Grieken en Romeinen zich bewogen en aan welke culturen zij ten onder gegaan zijn. De Heer Ir. Jacq. Timmermans, Rijks veeteeltconsulent schrijft: In zgn stevige en duidelijke op de algemeene vergadering van de L.C.O. heeft dr. Droesen twee zaken behandeld die in nauw verband staan met de voedingsleer en mij dus zeer ter harte gaan. Temeer nog, omdat uit latere gesprekken mij bleek, dat sommigen meenden, dat dr. Droesen dingen had beweerd, die in strijd zijn met wat ik altijd verkondig. Dat is heelemaal niet waar, gelijk uit het volgende moge bljjken. Vooreerst dan had dr. Droesen het er over, dat nu de prijs van rogge zooveel lager is en niet gemakkelijk de overtollige rogge is uit te voereu, de fabrikanten van mengvoeders daarin groote hoeveelheden rogge moesten verwerken. Toevallig werd deze kwestie eenige dagen geleden ook besproken op een vergadering van het Centraal Vee voederbureau te Utiecht, Drenthe wilde zelfs proeven om aan te toonen de kwaliteiten van rogge als veevoer en varkensvoer. Dit werd totaal over- Dodig geacht omdat de praktijk die kwaliteiten wel kent en omdat tal van vroegere proeven deze nog dui delijk hadden aangetoond. Vast staat, dat het krachtvoer zoowel bij rundvee als bij oudere varkens (dus boven de 50K.G.)voor 60 pet. uit rogge kan bestaan zon der de spijsvertering, den eetlust enz. te schaden. Natuurlijk meet dan de rest van het krachtvoer in staat zijn om de behoefte aan eiwit in het totale rantsoen te dekken. Vast staat ook, dat rogge de hard heid van het spek bevordert en maïs in tegenovergestelde richting werkt. Het is dan ook geen toeval, dat Landbouwbelang met mij reeds vóór de vergaderiDg van de L.C.O. besprak de wenscheljjkheid om méér rogge in de mengvoeders te verwerken. Maar Landbouwbelang en ik hebben er verbazend het land aan, om tussen tijds de mengvoeders te veranderen van samenstelling. Het is bekend, dat ieder jaar tegen den herfst, of liever vóór den staltijd de samen stelling der krachtvoeders van Land bouwbelang wordt herzien. Men heeft op dat moment ook beteren kijk er - Of hij ook aan zee was geweest, of hij veel gezwommen had, vroegen ze hem. Bertje kende de zee niet. Hij knipte met zijn oogen, als hij dacht aan al dat pulverzand, dat hij in z'n oogen had gehad, toen hij op den akker egde voor groenvoer Hij zei dat hij gewerkt had voor de „Fertilitas glaebae", ,de vetheid van den aardkluit." Dat stond in een van z'n Latijnsche boeken. Hij kon bij zoo'n dingen aan de boerderij terugdenken, 'n Boer had z'n werk met koeien en paarden en de gezelligheid van de lange avonden in den herd rond de plattebuiskachel. Hij fantaseerde misschien te veel over al die vertelsels van vaders en moeders uit den ouden tijd, van Klaas Davids en Driek de Zwart. Iedere vacantie was hij liever thuis. Hij voer met het paard. Hij reed op den warmen, platten rug van de merrie. Hij hielp mee op het land of in den schuur. Bertje bracht èvel goede rapporten mee naar huis. Hij praatte Latijn als 'n pastoor en iedere zin die er op den herd gezegd werd, vertaalde hij subiet. Raak of niet raak, niemand kon hem controleeren. Het was toch zoo'ne ge leerde jongen. Het was eeuwige zonde als hij er nou nog uitscheien zou. Hij ging dezen keer naar het seminarie terug met de lange broek aan Bertje, met den witten boord om, 'n blinkende stropdas en 'n luxe riempje om den broekband, het was zoogezegd 'n heer geworden. Bertje zal zoo zijn eigen gedachten wel hebben gehad over die dingen. Hij werd stiller in dezen tijd. Op het seminarie terug stond hij op de cour' over de polders heen te turen ergens in de richting vanwaar hij geboren en getogen was, waar ge de vrijheid had en de ruimte om te ondernemen, wat ge wilde. Deze gedachten lieten hem niet met op, hoe de prijzen van alle kracht voeders zijn en hoe zjj waarschijnlijk 's winters zuilen blijven. Er bestaat dus geen enkel verschil in hetgeen dr. Droesen zei op dit punt en wat Landbouwbelang (in overleg met mg) doet. De andere kwestie betreft de enthousiaste propaganda, die dr. Droesen terecht maakte voor het op richten yan het aardappelen vlokken- fabrieken. Dit zou ook in strjjd zijn met mijn propaganda voor inkuilen (zuurvoer van maken) van aardap pelen. Dat is ook heelemaal niet waar. De kwestie zit zoo: Dr. Droesen zei uitdrukkelijk, dat hij er ook voor is, dat aardappelen, die men in eigen bedrijf kon ver voederen, gestoomd werden dus niet tot vlokken verwerkt. Uit heel zijn betoog bleek, dat hjj bedoelde: inge kuild worden, zuurvoer van wordt gemaakt. Om de doodeenvoudige reden, dat men dan goedkooper uit is, dan dat men er aardappelenvlok- ken van laat maken. Het woord stoomen moet men dus niet te let terlijk opvatten. Wat ik van inkuilen altijd beweer is het volgende: Door in te kuilen (zuurvoer van maken) is het verlies aan aan voe dingswaarde ongeveer 8 pet. En als men de aardappelen op een andere wijze bewaart loopt het verlies (door ademhaling) bij het voortschrijden van het seizoen tot 20 pet., ja bij warme winters wel tot 30 pet. Daar om zeg ik altgch kuil de aardappelen, die ge 's winters aan rundvee en varkens te vervoederen hebt, toch in; maak er zuurvoer van. En of men de aardappelen nu vooraf stoomt, of dat men ze rauw inkuilen moet, hangt van omstandigheden af. t Is een feit, dat aardappelen vooraf gestoomd, minder in voedings waarde bij inkuilen verliezen (onge veer 6 pet.) dan wanneer men ze rauw inkuilt (ongeveer 8 A 10 pet.) Indien men er dus voor ingericht is, (al is het zeer primitief) om in kor ten tgd (hoogstens 4 dagen) groote hoeveelheden aardappelen te stoo men, dan moet men dat doen. De coöperatieve weg (ik denk bijv. aan zuivelfabrieken) kan heel wat ver- gemakkelijken en kosten sparen. Is men van plan ook groote hoe veelheden aardappelen aan rundvee te voeren, dan heeft het stoomen een ietsje minder beteekenis, omdat men ingekuilde aardappelen aan rundvee rauw kan vervoederen. Aan varkens moeten zij toch gestoomd of gekookt gevoerd worden. Maar dr. Droesen wil zijn aardap pel vlokkenfabrieken voor de aard appels, die men teveel heeft op het bedrjjf. Om er zoodoende een beter handelsproduct van te maken door vermenging in mengvoeders enz. Dit kan ook tot 60 pet voor rundvee en oudere varkens (boven 50 K.G.). Bovendien bevorderen aardappels en dus ook de aardappelvloltken de hardheid van het spel in tegenstel ling met maïs. Maar dr. Droesen wil zijn aard- appelenvlokkenfabriek nog om een andere reden. Vele bedrijven konden vroeger veel meer aardappelen ver bouwen door uitvoer naar Duitsch land enz. Door de inkrimping van den aardappelenverbouw komt de gezonde vruchtwisseling in het ge drang. Dr. Droesen wil nu verlof om op een gedeelte van den grond, dien men nu voor rogge gebruikt, aard appelen te verbouwen, uitsluitend voor de aardappelenvlokken-fabrica- tie. Dus aardappelen, die per H.A. de grootste hoeveelheid droge stof opleveren. Of ze voor den mensch smakelijk zijn of niet, doet hier niets ter zake. Men kan dus soorten verbouwen, die men met winst voer f 140 kan af leveren. Indirecte voordeelen zijn nog: bljjvende werkverruiming enz. Tenslotte moet nog een ander mis verstand de wereld uit. Sommigen meenen, dat ik gezegd heb, dat aard- appelenvlokken geen goed varkens voer vormen. Men verwart hier een en ander. Ik heb dat gezegd van aard- appelenmeel en van de gedroogde aardappelen, die onder verschillende namen worden geproduceerd. rust. Hij studeerde Hij hield van lezen. Hij droomde daarna over dingen, die hij gelezen had. Ge hadt in de wereld oew bestaan en oew vrijheid om niet de gebonden heid van den kloosterlijken staat. Ge moogt niet in een klooster blijven, als het oew roeping niet is. Wat is roeping Hij was toch wezenlijk naar het klooster gegaan om er priester te worden. Hij had het van jongsafaan ezegd. Was dat geen roeping geweest? Bertje ging naar den magister. Het was voor den eersten keer van zijn seminarie-leven. Ik weet niet waarvoor dejongens allemaal naar u toe gaan, zei Bertje, maar ik zit nou hier om dat aan den weet te komen. De magister glimlachte boven zijnen gestuikten baard. Hij begon te praten en bleef, aan den gang. Hij stelde vragen en gaf zelf het antwoord. Dit duurde zoo wel 'n kwar tier lang De avond kwam in de schemerige kloostercel binnen. De pater deed geen licht aan. Bertje zag zijn leven, in z'n wezen, in z n verlangens geteekend. Het was 'n ernstig geval. Bertje moest er zich nog maar eens over bedenken of hij van het seminarie af zou gaan. Als het aanhield, dat hij zich niet voor het klooster geroepen voelde, dan moest hij het op den vol genden recollectiedag maar komen zeggen. Bertje was teruggekomen in de killige recreatiezaal, waar de studenten zaten te mediteeren. Hij had er spijt van dat ze hem niet direct naai huis hadden laten gaan. Hij was dat allemaal niet voor zijn plezier gaan zeggen tegen den magister. Den heelen trubbel zou hij nog eens hebben. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1938 | | pagina 5