TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS FEUILLETON. Jonge kracht op ouden grond ROL doet ze verdwijnen I Juist voor Vrouwen! AKKERTJES Zaterdag 23 April 1938 Negen en vijftigste Jaargang No 17 De ontginningen en het natuurschoon. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat de aandacht van overheid en volk werd gevraagd voor de vernietiging van het na tuurschoon als gevolg van steeds verder voortschrijdende ontgin ningen. De werkverschaffing, hoe goed ook bedoeld, bleek ruïneus te zijn voor menig schilderachtig plekje in ons vaderland en een speciale bijeenkomst van betrok kenen moest worden belegd om de heillooze gevolgen voor het landschap nog zooveel mogelijk af te wenden. Thans worden weer klachten gehoord van geheel tegengestel den aard. Het Weekbl. van den Noordbr. Chr. Boerenbond heeft een reeks artikelen gewijd aan het dringend vraagstuk van den arbeid en de vestigingsmogelijkhedeu voor on ze landbouwende bevolking. In het laatste artikel wordt de kwestie van het emigratie onder de oogen gezien, die echter slechts als laatste redmiddel in aanmerking mag komen. Daarom kan de schrijver er niet in berusten, dat in Brabant zooveel grond aan ontginning wordt onttrokken, teneinde het natuurschoon te sparen. We lezen daaromtrent het vol gende Brabant heeft al heel wat gron den in handen van speculanten zien overgaan. Maatschappijen van divérse pluimage hebben er beslag op gelegd; particu liere groot-grondbezitters van goed en minder goed soort kregen geheele complexen handen. Dat is gebeurd en tot op zekere hoogte te vergoelij ken. Wat echter nu groeiende is, kan niet goed gepraat worden. Natuurschoon is de dekmantel, is de mooie schijntitel, waar mede men den grond aan zijn schoonste en meest natuurlijke functie onttrekt, nl. de voeding van het menschelijk geslacht. Reeds meer dan 2000 hectaren waarvan een goeddeel ontgin- baar, zijn in Brabant tot natuur monument verklaard. Ja, om de natuur toch maar ongerept, maagdelijk schoon te bewaren, moesten in Balsvoort eenige boerderijen gesloopt woiden en werden vruchtbare akkers aan verwildering prijs geven. De particuliere schuld vergoeding cijfers het algemeen nadeel niet weg. Wat zouden die stadsche heeren, die hun aandeelen in de een of andere N.V. hebben, ervan zeggen wanneer de boeren met een andere brute macht dan de geldmacht, kwamen vertellen „Jullie breken die leelijke fa briek en dat schandalige wa renhuis af. Zij ontsieren het „stadsbeeld". Ze zouden zeg door PAUL KUYPERS. (Nadruk verboden) 11 Het duurde dien lente. Het werd zomer met de warmte van de gonzen de dagen. De lucht dartelde en krin gelde boven 't land. De hemel was wazig betrokken. Er werd al gepraat over kermis- meisjes. Ónder de boeren hadden ze het weer óver Marie's en Franse ge had. Die praatjes gingen van mond tot mond. Er waren immers boerenzoons die afgunstig waren op Franse en er waren ook boerinnekes te vinden na tuurlijk die Marietje's liefde voor dien zwarten, rechten Frans om wilden stooten. Zoo kwam ieder praatje op 't eind bij Franse zelf uit. Hij wilde èvel niet dat zijn Marielje om hem Ihuis frubbel had. Daarom bleef hij op. zoo'n dagen meer terug dan anders. Hij kwam eens een keer, toen Ma- rietje mangelwortelen schoffelde. In de kamp, een eindje van het mangel- wortelenveld af, maaide Frans gras met den eenderen zwaai van zijn zeis. Ge hadl wat afwisseling van geluid als Frans aanzette om te wetten. Dit klonk doordringend hoog over de velden weg. Marie keek daarvan op. Ze zag den breeden rug van Frans, ze voelde het geweld van de zwaaiende kracht in zijn forsche lijf, nu hij de zeis in 'n eenderen, ver- moeienden slag zingend door 't vallend gen; ge raakt aan ons bestaans middel. Maar is de grond dan geen bestaansmiddel Is dat ingrij pen dan van zulk een beteeke- nis? Hebben die natuurvereer- ders dan zulk een invloed, zal men wellicht nog vragen. Geachte lezer het is zoo erg, dat b.v. thans in Oost-Brabant de kwestie nog hangende is, of een ontginning wel zal kun nen doorgaan. Eerst moet im mers zekerheid verkregen zijn of pl.m. 500 hectaren al of niet voor natuurschoon bewaard moet blijven. Eerst moet wor den uitgemaakt of het complex voor reservaat in aanmerking komen en dan pas mag aan de ontginning worden gedacht. Voor het eerste is geld te krij gen en toestemming, het tweede moet bevochten worden. Is dat de wereld op haar kop. Ja of neen Niemand zal er bezwaar tegen hebben, dat een landgoed en onontginbare gronden als zand verstuivingen, als natuurmonu ment beschermd worden. Dat echter op geheele ontginnings- gebieden beslag wordt gelegd dat zoo maar aan een vijftig gezinnen een bestaansmogelijk heid wordt ontnomen, met goedkeuring van de daarbij betrokken overheid, gaat ons te ver. Prof. Minderhoud spreekt in verband met de boerenbevol king over vestigingseischen. Zoolang er grond is blijven wij onzen vestigingseisch erop richten en sturen wij onze kin deren niet den vreemde in. Het begmt te gisten onder de boeren. De natuurbescher mers mogen het zich voor ge- zegd houden, de boog kan te strak gespannen worden. Onze Kamerfractie, de Centrale Land bouworganisaties, de pers heb ben hier een' taak Geen mooier natuurmonu ment dan het schoone landelijke gedoente: de boer, de boerin, en zijn kinderschat met hun akkers en vee. Dat is Brabants schoonste glorie. Brabant were di De hier opgeworpen kwestie heeft tal van kanten, die in het bovenstaande naar wij meenen, niet geheel tot hun recht komen. Vooropgesteld mag worden, dat de ontginning niet altoos mét der. wensch het natuurschoon te be houden in conflict behoeft te komen. Ook hier kan onder be voegde leiding veel ten goede worden geregeld, voorin in een gewest, dat in de afwisseling van wei- en akkerland met bosch- perceelen juist zijn oude karak teristieke bekoring bezit. In zoo verre behoeven de verschillende belangen niet met elkaar strijdig te zijn. Het is echter wat simplistisch voorgesteld, dat behoud van het natuurschoon den grond aan zijn schoonste en meest natuurlijke functie onttrekt, n.l. de voeding van het menschelijk geslacht. We behoeven dan nog niet aan het Schriftuurwoord te herinne ren, dat de mensch niet leeft van brood alleen, om erop te wijzen, dat de bodem voor een volk nog andere bestemmingen heeft dan alleen gelegenheid te bieden voor landbouw en veeteelt. Een totaal ontgonnen land zou ten slotte voor de bevolking in haar geheel onbewoonbaar zijn ge worden de geestelijke en licha melijke volksgezondheid stelt haar eischen, die niet veronacht zaamd kunnen worden in ons zoo dicht-bevolkt en uiterst inten sief bebouwd vaderland. Het is ook niet juist het be houd van het natuurschoon te beschouwen als een soort luxe, die uit sociaal-economisch oog punt onvruchtbaar is, terwijl daartegen speciaal de ontginnin gen bestaansmogelijkheden schep pen. Ook het natuurschoon draagt bij tot de welvaart van een ge west. Zonder het afschuwelijke woord „vreemdelingen-industrie" te gebruiken, mag men zeggen, dat het hotel- en pension-wezen vele handen werk en vele gezin nen brood geeft. Het is waar, dat Brabant daarvan nog niet het profijt trekt, dat mogelijk zou zijn. Toch behoort op deze zijde van de kwestie te worden ge wezen, nu elders in ons land de schoonheid van het Brabantsche en de hartelijkheid van zijn gast vrije bevolking, meer en meer worden ontdekt. In ieder geval zou het onvol doende zijn alleen landgoederen en onontginbare gronden als natuurmonument te bewaren. In het eerste geval is het niet altijd mogelijk, in het tweede is het niet noodig, want deze gebieden worden het laatst bedreigd. Zonder twijfel moet er een billijke verhouding worden ge schapen tusschen de gebieden, die voor ontginning worden vrij gegeven en die als natuurreser- vaart moeten beschermd. Het is de taak van de overheid de ver schillende belangen tegen elkaar af te wegén en de beste oplos sing te vinden ten bate van eenig gewest. Het is mogelijk, dat in dit opzicht in Brabant het even wicht niet is bereikt en zeer zeker behoort het dan tot de taak van de bevoegde instanties waakzaam te zijn, dat de schaal niet aan één kant te ver door slaat. Het probleem dient echter niet eenzijdig, maar in zijn vollen omvang te worden gesteld en wie er voor het eene deel de aandacht op wil vestigen, moet ook het andere deel onder de oogen willen zien. Wat wij met het bovenstaande hebben willen betoogen. gras liet loopen. Ge kreegt op zoo ri heete dagen gauw de vermoeidheid van den drukkenden zomerdag. Marietje was barrevoets. Onder den zakdoek om haar haren liep zweet vandaan. Haar jakske stond open aan den hals. De mouwen waren hoog op geslagen, toe over haar ellebogen Zoo zag haar Frans, toen hij rond keek over het grasveld en over de akkers, daar achter. Hij kwam bij haar op het mangel- wortelenveld naar haar toe Aan den kant van het veld was een elzenhaag gepoot. Die verborg deze twee voor het oog van de boeren, die in de buurt werkten. Onder de heg lagen haar kousen en haar klompep. Haar drinkkruikske stond er naast. De hond waakte daarbij met z'n droo menden kop. Frans vroeg Marietje of ze met de kermis met hem uitging. Ze was teleurgesteld om deze vraag. Hij kon dit toch zóó wel weten. Frans merkte dit op haar gezicht. Hij had z'n vraag zoo niet bedoeld. Hij had het zeker alleen maar gevraagd om den zingenden klank van haar stem nog eens te hooren, als zij het hem nóg eens zei, dat ze wezenlijk zin in hem had. Hij ging dat herstellen. Hij vatte de hand van Marie. Ze zeiden niets, ze keken elkaar maar aan. De wereld, de menschen, hun bezigheid waren vergeten. De stilte kwam zich met haar innigheid sluiten rond deze twee Frans omvatte Marie met de kracht I van z'n bruine armen, zoodat ze toe een nietigheid tegen hem aan stond weggevat. Deze dingen, ze hielden de liefde tusschen Frans en Marie staande. Het werd kermis. De boerenzoons zochten rond om een kermismeidje. Marie werd ook gevraagd, al wist iedereen wel, dat ze met Frans Davids eVetwormpies huidonzuiverheden en puistjes Gebruikt bi) gelaatsverzorging witte PuroL Doos 30 en 60 ct Bij Apothekers en Drogisten. Groote steden en haar vuilnis. Wg genieten in het buitenland de reputatie van het meest zindelijke volK ter wereld te zgn. Het boenen en schrobben en poetsen zit ons zoo ir in het bloed, dat zooals Prof. Dr. Gerard Brom onlangs heeft op gemerkt, het begrip schoonheid is ondergegaan in het begrip zindelijk heid. Eigenlijk zou dus Amsterdam de zmdelijkste, of zoo men zeggen wil, de „schoonste" stad van de wereld moeten zijn. Maar zij is het niet. Het is misschien niet vleiend voor het Amsterdamsch gevoel van eigen waarde, maar een feit is, dat Am sterdam nagenoeg de meest onzinde lijke stad van ons land is. Althans zou zij dit zgn, indien wij niet een stadsreiniging bezaten, die dag en nacht in de weer is om alles wat de Amsterdammer zooal op straat verliest of achterlaat netjes op te vegen en op hygiënische manier te laten verdwijnen. Te oordeelen naar de beweringen van den directeur van dezen dienst moet in geen enkele stad van ons land zooveel achteloos weggeworpen afval van de straat verwijderd wor den als hier, hetgeen mede te danken is aan de duizenden venters die in Amsterdam den straathandel beoefe' nen en die zeer gul zgn in het na laten van sporen. Men zou van de Amsterdamsche straatventers evengoed als van de Turken kunnen zeggen, dat het gras weigert te groeien op de plaatsen, waar zij zijn voorbijgekomen, ware het niet, dat Amsterdam niet goed voorzien is van gras. Op z'n hoogst zou men kunnen zeggen, dat overal waar een venter heeft gestaan, de bestrating aan het oog onttrokken wordt door een schilderachtige mélange van kranten van alle rich tingen en oneetbare overblijfselen van kleine eetwaren. Het zijn overigens niet alleen de venters, die zich aan de verontreini ging van de straat bezondigen en teneinde de Amsterdammers nu op te voeden tot ordelijke en zindelijke menschen op den openbaren weg een streven, dat al meer dan zes honderd vijftig jaar bestaat, maar blijkbaar nog nooit tot een bevredi gend resuliaat heeft geleid heeft de directeur van de Stadsreiniging een boekje doen uitgeven, dat den lezers tracht bij te breDgen, wat zij allemaal op straat niet mogen doen, hetgeen uit den aard der zaak veel meer is dan wat zij er wel mogen uitvoeren. Het boekje begint met de Mozaï sche wetgeving, die blijkbaar ook al dingen bevatte, die in moderneren vorm terug zijn te vinden in de bepalingen van de Amsterdamsche politieverordening. Voorts verhaal: het hoe de stadsreiniging bij de Romeinen te werk ging om dan te verhalen, dat reeds i i de veertiende eeuw in Amsterdam het werpen van vuil op de straten werd beboet. Er staat niet bij of het veel geholpen heeft. Er is reden om daaraan te twijfelen. Pas in de zeventiende eeuw begon men in Amsterdam het huisvuil op te halen met karren. Het particulier initiatief belastte zich daarmede, doch het deed dit niet netjes genoeg, zoodat de gemeente in 1877 zelf een Stadsreiniging in het leven riep. De laatste jaren is de gemeente bezig geweest alle Amsterdamsche gezin nen een uniforme vuilnisbak in bruik leen te geven. Wie aan één emmer niet genoeg heeft kan er een tweede bijkrijgen, maar moet die dan zelf betalen. Bg alle bewoners van Am sterdam wordt 't huisvuil driemaal per week afgehaald. Daartoe ont vangen 250.000 gezinnen en instel lingen driemaal per week visite van den reinigingsdienst en de visite vertrekt dan nooit met leege handen, getuige het feit, dat bjj de vuil verbranding dagelgks 2500 kubieke meter afval wordt verwerkt tot materiaal voor den aanleg van wegen. Met het verbrande vuil worden per jaar bovendien rond 30 000 kilowatt uur electrische stroom opgewekt, of voldoende om er een kleine provincie stad mee te verlichten. De nieuwe vuilnisemmers hebben in Amsterdam een nieuw beroep doen ontstaan. Vindingrijk als de Amsterdammers zijn, hebben tal van werkloozen zich vereenigd tot 'n particulieren dienst, die de vuilnis emmers de trap afdraagt en weer naar boven brengt en die de vuilnis bakken eveneens schoonmaakt. Behalve de ouderwetsche vuilnis bakken, die nog niet gestandaardi seerd waren en die soms monumenten van toegepaste kunst waren, zijn ook uit het stadsbeeld verdwenen de z.g. beerwagens, die vanwege het groote rad, dat er aan zat en dat door twee mannen moest* worden rondgedraaid door de Amsterdam mers gewoonlijk „het orgel" werd geheeten. Ook de andere beerwagens, die vroeger uitreden om woningen zon. der privaat te bedienen en die in de wandeling „boldootwagens" werden genoemd, zulks in verband met de geuren, die deze wagens verspreid den, behooren thans tot de geschie denis. Gemoedelijke concurrentie onder vindt de stadsreiniging van het gilde der z.g. schillenboeren, dat in Amster dam ongeveer driehonderd leden telt en waarvoor de Amsterdamsche huismoeders alle groenteafval plegen te bewaren. De schillen zgn er voor om door de dieren op het land te worden opgegeten. Dat weten de Amsterdammers, maar veel verder strekt hun kennis van de natuurlgke historie zich in het algemeen niet uit. Vandaar dat de schilleboeren nog al eens, glasscherven, scharen, messen en andere voorwerpen, waar op de spijsvertering niet is berekend, tusschen den groentenafval ontdek ken. Veel hinder ondervindt de stads reiniging van de hebbelijkheid van vele Amsterdammers om hun hon den op in plaats van naast het trottoir uit te laten, een gewoonte, waarvan de gevolgen altijd onaange naam zijn, zoowel voor hen, die ze bgtgds zien en zich er aan ergeren voor hen, die ze niet zien en er in trappen. Teneinde deze ingewor telde gewoonte tegen te gaan hebben alle hondenbezittende Amsterdam mers enkele jaren geleden een om zendbrief van de gemeente ontvan gen, waarin werd aangedrongen op een betere opvoeding van den huis vriend. Een der geadresseerden antwoordde toen met het volgende briefje „Mijnheer, ik ben niet meer in het bezit van een hond, wel van een kanarie, doch deze blijft altijd in het kooitje, hoogachtend, enz. Ter geruststelling diene, dat soort gelijke omzendbrieven met betrek king tot kanaries nooit verzonden zijn. Kanaries zijn over het algemeen zeer nette en ordelijke beesten. Behalve het uitlaten van honden op het trottoir is in Amsterdam verboden de vuilnisemmers uit het venters te ledigen, al dan niet boven het hoofd van een niets kwaads vermoedenden voorbijganger, tram kaartjes en verloopen entreebiljetten van bioscopen en schouwburgen weg te werpen op straat, en strooibiljet ten op den openbaren weg uit te deelen of weg te werpen. Ook mag men geen afgedankte meubelstukken kleeren in de gracht gooien en straten bekladden en muren beplak ken. Er zijn natuurlijk nog vele andere dingen die ook niet mogen, maar deze dingen worden speciaal den Amsterdammer op het hart gebonden. Ten slotte nog enkele wetens waardigheden. Als iemand op het idee zou komen alle vuilnisemmers van Amsterdam naast elkaar te zet- ging. Ge kunt nooit weten! Toontje Brouwers ging naar Driek, toen die na de laatste mis zijnen borrel ging vatten in zijn stamcafé. Driek wist waar Toontje om kwam. Toon begeleidde z'n ongesproken vraag met een borrel. Ja, Driek vond het goed, dat hij naar Marie's kwam. Gij komt Zondag maar. Dan kom ik Zondag, zei Toontje. 't Is goe. Komt Frans Davids dan niet, Driek Ik zou denken van wel. Wat vangde ge daar mee aan Gij moet hem van Marie's af doen, als ge 'nen vent bent. Toontje was wel in de buurt, toen dat maar gerust. Zóó zei 't de boerin en Frans ver schoot er wezenlijk af. Maar ge moet mg een plezier doen. Accoord, zei Frans. Hier hebt ge een gulden. Ge moet met onzen Marinus uitgaan en hem zoowat beschermen, want ze willen hem vandaag lastig vallen en de jongen kan daar toch de heele keimisweek niet voor thuisblijven I Da's goe, zei Frans. Frans was 'n kop grooter dan Ma- Hij zou 'm wel eens beschermen. hadden gehad op zijnen nieuwbouw, daar waren er bij, die geen huis van hem hadden kunnen huren, er was ook volk dat hij geen aardappelen had gegeven, toen ze daar op de „Laag- hoeve" om waren komen vragen. Deze menschen hadden al 'n tijdje bij elkaar staan praten. Ruzie maken, dat hoorde er zoowat bij, als het kermis was. Ze drongen rond Driek samen, toen die zoo luidruchtig werd Hoe gaat dat Ze sloten Driek onder wat scheld woorden in zijnen hoek in. Toontje Brouwers had wel gezorgd, dat hij er Nog niet zoolang geleden had hij op tijd tusschen uit was. iemand gewoon aangevat en aan den Niemand wist wie Driek de eerste kapstok gehangen, ofdat het 'n jas knip gegeven had De kastelein stond was' n dingen kon die mensch er machteloos bij 't Volk. dat er niks op kermis-Zondag Frans Davids ronddoen. Hij zou met Marinus meegaan mee te maken wilde hebben, liep naar de „Laaghoeve" on en neer winHelHp. I Dien nvnnH linnen -»o tnonnlii» k:: k..;»r»i op en neer wandelde i Dien avond liepen ze toevallig bij buiten Daar werd de ruzie bepraat en hij zag ook hoe Marie lachend haren Driek uit. Toontje Brouwers zat bij Zooiets brengt volk bij elkaar arm aan Franse p~af. maar hii durfde hem. Er werd over Marie's gepraat, j In de herberg sloegen half-dronken ..Nee> Davids, gij krijgt Marie's kerels Driek af, dat hij niet meer wist met, die is hier voor Toontje. j waar hij 't had. Ze scholden daarbij Frans zal wel wat borrels uit hebben en deden verwijten. De bierglazen gehad, want hij vatte Toontje met z'n werden kapot gesmeten Ze vatten schouders en zeite hem naast zijnen Driek bij de strot en duwden hem om- stoel, nadien ging hij zelf op dien hoog, tegen den muur aan. Hij kon arm aan Franse gaf, maar hij durfde niet tusschenbeide te komen. Marie zag hem niet eens, toen hij voor een sigarenwinkel af stond te kijken, hoe ze samen de stad in gingen om kermis te houden. Nog voordat het donker was waren Frans en Marie alweer op de „Laag hoeve" terug. Dat hoorde zoo. Hanne was thuis, Driek was weg. Marie had nou geen enkel bezwaar, toen Frans zei, dat hij haar binnen afleveren wou. Ze gingen binnen. Marinus was thuis gebleven zijn die "AKKERTJES" 'n ideaal middel. Ze hel pen verrassend bij onbe haaglijkheid, klachten op gezette tijden, enz. Vólgens recept van Apotheker Dumont ten, zouden zij een rg vormen van honderd kilometer, d.w.z. een afstand van Amsterdam naar Arnhem. De vuilnisauto's van Amsterdam rijden elke veertien dagen tezamen een afstand af, die gelgk is aan den omtrek van de aarde. Als men al het huisvuil gedurende een jaar op het oamterrein zou storten zou het een hoogte bereiken van honderd meter. Gelukkig is nog nooit iemand op dit lumineuze denk beeld gekomen om er het midden- damterrein-vraagstuk mee op te lossen. De straatvegers op driewielers leggen met z'n allen eiken dag een afstand af gelijk aan die van Am sterdam naar Bagdad. En tenslotte als er tien c.M. sneeuw valt moet de«gemeente-reiniging een hoeveelheid van 800.000 kubieke meter sneeuw ruimen, of net zooveel als de inhoud van een sneeuwbal van 115 M. middellijn. 'k Zou zoo zeggen (De trek naar elders) De ongelijke verhouding tusschen de loonen in de steden en de indus triecentra en die op het platteland, de kortere werktijden en de mis schien schgnbare voordeelen, die het leven in de steden biedt, hebben op velen zóó'n zuigkracht uitgeoefend, dat ze hieraan geen weerstand heb ben kunnen bieden en langer of kor ter tgd geleden naar de steden zgn verhuisd. Of ze het nu beter hebben dan voorheen laten we in het midden. De een zal de vraag zonder beden ken bevestigend beantwoorden, an deren zullen zuchtend zeggen: had den we het maar nooit gedaan en nog anderen zullen de evenaar in het midden laten. Maar hoe dan ook, het platteland heeft altijd het kind van de rekening moeten zijn en wordt steeds voor minderwaardig aangezien. Dat is niet alleen zoo in ons land; er zijn meer landen, die aan het zelfde euvel lgden; tot schade van den landbouw en dus tot schade van de gemeenschap. Want het blijft nog immer waar, dat zelfs de koning van het land gediend wordt. In verschillende landen van de wereld zit men in last, omdat het platteland ontvolkt wordt. Daar kun nen wij hier nog niet over klagen, maar ons land is ook overbevolkt. In Frankrijk, in Zweden is het al heel erg met de narigheid, die de zuigkracht van de steden bewerkte. Groote gedeelten moeten daar on- bearbeid heen liggen. Groote uitge strektheden, die roepen om in expor- tatie genomen te worden en weer voort te brengen, zooais ze vroeger voortbrachten. Het zijn wel niet de allerbeste landerijen, die daar rente loos liggen, dat is begrijpelijk. Maar dan toch landerijen, die in gebruik zijn geweest en die in normale om standigheden brood geven aan de be werkers. Thans wordt alles gedaan om weer landvolk te krijgen, doch dat zal niet zoo gemakkelijk gaan. Frankrijk vraagt landvolk. Zweden vraagt boeren en arbeiders, in Duitschland is voor bepaalde arbei ders werk te vinden voor korter of langer ttjd. Ook elders is nog wel gelegenheid om landbouwarbeid te verrichten. Argentinië, Chili, Canada, Zuid-Afrika en Australië, ze kunnen allen nog landarbeid geven aan hen die werken willen. En velen zijn er, stoel zitten. Wat zedde-ge, Driek? - Ge krijgt ons Marie niet. - Moet ik die van ou krijgen - Wa andeis - Ik heb ze al, man. Frans was overmoedig zat - Ze krijgt niks mee, dat weet ze, als ze met ou trouwen wil over al de menschen heenkijken die hem, dan de een, dan de ander een knip gaven. Hij zag ook dat Frans Davids en zijne Marinus binnenkwamen. Oew vader, riep Frans. Ja, zei Marinus, dat zie ik ook Dan ik maar, zei Frans. Hu zag zoo'nen vent staan met poot tegen de olielamp en alles was donker in de herberg. Frans sloeg als 'n razende om zich heen. Hij kon in zoo'n oogenblik het plezier van z'n verwoestende kracht niet bedwingen. De herberg was subiet leeg. Driek zat in een hoek gehurkt, daar waar ze hem bij de ruzie tegen den muur omhoog hadden geduwd. Kom, Driek Ja, Marinus, zei Driek. Marinus was met al 't vluchtende volk mee naar buiten geloopen. Wat wist die eraf wat er gebeurde Toen Frans Driek buiten had ge bracht dooi een achterdeur, toen zag Driek pas, wie al dat volk buitenge jaagd had. Hij was nuchter zat om te zeggen: Frans, ge bent 'nen kérel, gij krfigt m'n Marie. Dat wou ik tenminste maar zeg gen, zei Frans. Ge hebt 'n zoon van niks, gij, zei Driek tegen Hanne's, toen hij met z'n bebloed gezicht thuis kwam. Dan moest ge dien Frans gezien hebben. In 'n ummezienke stonden ze gelijk buiten en daar waren gevaar lijke belhamels bij. Nou alles voorbij was, had Driek er lol in, dat Franszoo veegen kon met 'n stoelpoot. Er was geen mensch tegen zoo'n kerel opgewassen. Als Frans oe vast had, dan waart ge niks I meer onder zijn handen. Driek doezelde het nog grif in zijnen Wat kon daar de oorzaak van zijn?: Ze 1comt in d'r hemd, als ik haar meske in de hand. Die wachtte zijn kop. Hanne was vriendelijk tegen Frans, roep, zei Frans. tijd af om bij Driek te komen. j Op de opkamer sliep Marie. Daar Ze gaf hem kermismik met ham. Dat zal wel, lachte Driek. Frans vatte 'n stoel met poot en moest hij eerst heen. Ze was ai wakker Marietje werd er blij af, dat Frans nou Daar verwed ik een ton bier aan. leuning vast en sloeg hem op zijn geworden van de herrie bij haar aan de koffie kwam. Ze wilde Ze steggelden daarover en onderhand knieën doormidden. Het duurde een Gij krijgt 'n parmantitren mensch zich dan ook graag verkleeden om te gingen Marinus en Frans weer weg, oogenblik Toen gaf hij Marinus daar Marietje. gaan melken, stik alleen. Dan kon om op de markt nog wat rond te ook een eind hout af. Niemand merkte Wat hedde-ge toch vader? Marinus nog wat ""gaan. ki'!Le"', er ie,s van bii dil £eweld- Frans vatte - Slaag gehad, dursk'e. en daarzat Toen Marinus en Mane eventjes op Driek had z'n vijanden. Laler op den 't ventje met dat meske bij z'n jas en Toontje Brouwers bii en die liet de opkamer waren, ging Hanne Franse avond was hij vervelend geworden trok hem met één haal achterove, dat aislaan en daar kwam onze Marinus in zijn oor smiespelenvoor het volk in de herberg Er waren het ventje de beenen omhoog stak. 't over binnen, die had zoo'ne schrik dat Ge zijt welkom hier Frans, denk menschen bij, die ruzie tegen Driek Oogenblik daarop zwaaide zijne stoel- ie naar buiten liep. (Wordt vervolgd^

Peel en Maas | 1938 | | pagina 5