TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
FEUILLETON.
Jonge kracht op
ouden grond
ROL doet ze verdwijnen I
Juist voor Vrouwen!
AKKERTJES
Zaterdag 23 April 1938
Negen en vijftigste Jaargang No 17
De ontginningen en
het natuurschoon.
Het is nog niet zoo heel lang
geleden, dat de aandacht van
overheid en volk werd gevraagd
voor de vernietiging van het na
tuurschoon als gevolg van steeds
verder voortschrijdende ontgin
ningen.
De werkverschaffing, hoe goed
ook bedoeld, bleek ruïneus te
zijn voor menig schilderachtig
plekje in ons vaderland en een
speciale bijeenkomst van betrok
kenen moest worden belegd om
de heillooze gevolgen voor het
landschap nog zooveel mogelijk
af te wenden.
Thans worden weer klachten
gehoord van geheel tegengestel
den aard.
Het Weekbl. van den Noordbr.
Chr. Boerenbond heeft een reeks
artikelen gewijd aan het dringend
vraagstuk van den arbeid en de
vestigingsmogelijkhedeu voor on
ze landbouwende bevolking.
In het laatste artikel wordt de
kwestie van het emigratie onder
de oogen gezien, die echter
slechts als laatste redmiddel in
aanmerking mag komen.
Daarom kan de schrijver er
niet in berusten, dat in Brabant
zooveel grond aan ontginning
wordt onttrokken, teneinde het
natuurschoon te sparen.
We lezen daaromtrent het vol
gende
Brabant heeft al heel wat gron
den in handen van speculanten
zien overgaan. Maatschappijen
van divérse pluimage hebben
er beslag op gelegd; particu
liere groot-grondbezitters van
goed en minder goed soort
kregen geheele complexen
handen. Dat is gebeurd en tot
op zekere hoogte te vergoelij
ken.
Wat echter nu groeiende is,
kan niet goed gepraat worden.
Natuurschoon is de dekmantel,
is de mooie schijntitel, waar
mede men den grond aan zijn
schoonste en meest natuurlijke
functie onttrekt, nl. de voeding
van het menschelijk geslacht.
Reeds meer dan 2000 hectaren
waarvan een goeddeel ontgin-
baar, zijn in Brabant tot natuur
monument verklaard.
Ja, om de natuur toch maar
ongerept, maagdelijk schoon te
bewaren, moesten in Balsvoort
eenige boerderijen gesloopt
woiden en werden vruchtbare
akkers aan verwildering prijs
geven. De particuliere schuld
vergoeding cijfers het algemeen
nadeel niet weg. Wat zouden
die stadsche heeren, die hun
aandeelen in de een of andere
N.V. hebben, ervan zeggen
wanneer de boeren met een
andere brute macht dan de
geldmacht, kwamen vertellen
„Jullie breken die leelijke fa
briek en dat schandalige wa
renhuis af. Zij ontsieren het
„stadsbeeld". Ze zouden zeg
door PAUL KUYPERS.
(Nadruk verboden)
11
Het duurde dien lente. Het werd
zomer met de warmte van de gonzen
de dagen. De lucht dartelde en krin
gelde boven 't land. De hemel was
wazig betrokken.
Er werd al gepraat over kermis-
meisjes. Ónder de boeren hadden ze
het weer óver Marie's en Franse ge
had. Die praatjes gingen van mond
tot mond.
Er waren immers boerenzoons
die afgunstig waren op Franse en er
waren ook boerinnekes te vinden na
tuurlijk die Marietje's liefde voor dien
zwarten, rechten Frans om wilden
stooten.
Zoo kwam ieder praatje op 't eind
bij Franse zelf uit. Hij wilde èvel niet
dat zijn Marielje om hem Ihuis frubbel
had. Daarom bleef hij op. zoo'n dagen
meer terug dan anders.
Hij kwam eens een keer, toen Ma-
rietje mangelwortelen schoffelde. In de
kamp, een eindje van het mangel-
wortelenveld af, maaide Frans gras
met den eenderen zwaai van zijn zeis.
Ge hadl wat afwisseling van geluid
als Frans aanzette om te wetten.
Dit klonk doordringend hoog over
de velden weg. Marie keek daarvan
op. Ze zag den breeden rug van
Frans, ze voelde het geweld van de
zwaaiende kracht in zijn forsche lijf,
nu hij de zeis in 'n eenderen, ver-
moeienden slag zingend door 't vallend
gen; ge raakt aan ons bestaans
middel.
Maar is de grond dan geen
bestaansmiddel Is dat ingrij
pen dan van zulk een beteeke-
nis? Hebben die natuurvereer-
ders dan zulk een invloed, zal
men wellicht nog vragen.
Geachte lezer het is zoo erg,
dat b.v. thans in Oost-Brabant
de kwestie nog hangende is,
of een ontginning wel zal kun
nen doorgaan. Eerst moet im
mers zekerheid verkregen zijn
of pl.m. 500 hectaren al of niet
voor natuurschoon bewaard
moet blijven. Eerst moet wor
den uitgemaakt of het complex
voor reservaat in aanmerking
komen en dan pas mag aan de
ontginning worden gedacht.
Voor het eerste is geld te krij
gen en toestemming, het tweede
moet bevochten worden.
Is dat de wereld op haar
kop. Ja of neen
Niemand zal er bezwaar tegen
hebben, dat een landgoed en
onontginbare gronden als zand
verstuivingen, als natuurmonu
ment beschermd worden. Dat
echter op geheele ontginnings-
gebieden beslag wordt gelegd
dat zoo maar aan een vijftig
gezinnen een bestaansmogelijk
heid wordt ontnomen, met
goedkeuring van de daarbij
betrokken overheid, gaat ons
te ver.
Prof. Minderhoud spreekt in
verband met de boerenbevol
king over vestigingseischen.
Zoolang er grond is blijven
wij onzen vestigingseisch erop
richten en sturen wij onze kin
deren niet den vreemde in.
Het begmt te gisten onder
de boeren. De natuurbescher
mers mogen het zich voor ge-
zegd houden, de boog kan te
strak gespannen worden. Onze
Kamerfractie, de Centrale Land
bouworganisaties, de pers heb
ben hier een' taak
Geen mooier natuurmonu
ment dan het schoone landelijke
gedoente: de boer, de boerin,
en zijn kinderschat met hun
akkers en vee. Dat is Brabants
schoonste glorie. Brabant were
di
De hier opgeworpen kwestie
heeft tal van kanten, die in het
bovenstaande naar wij meenen,
niet geheel tot hun recht komen.
Vooropgesteld mag worden, dat
de ontginning niet altoos mét der.
wensch het natuurschoon te be
houden in conflict behoeft te
komen. Ook hier kan onder be
voegde leiding veel ten goede
worden geregeld, voorin in een
gewest, dat in de afwisseling
van wei- en akkerland met bosch-
perceelen juist zijn oude karak
teristieke bekoring bezit. In zoo
verre behoeven de verschillende
belangen niet met elkaar strijdig
te zijn.
Het is echter wat simplistisch
voorgesteld, dat behoud van het
natuurschoon den grond aan zijn
schoonste en meest natuurlijke
functie onttrekt, n.l. de voeding
van het menschelijk geslacht.
We behoeven dan nog niet aan
het Schriftuurwoord te herinne
ren, dat de mensch niet leeft van
brood alleen, om erop te wijzen,
dat de bodem voor een volk
nog andere bestemmingen heeft
dan alleen gelegenheid te bieden
voor landbouw en veeteelt. Een
totaal ontgonnen land zou ten
slotte voor de bevolking in haar
geheel onbewoonbaar zijn ge
worden de geestelijke en licha
melijke volksgezondheid stelt
haar eischen, die niet veronacht
zaamd kunnen worden in ons
zoo dicht-bevolkt en uiterst inten
sief bebouwd vaderland.
Het is ook niet juist het be
houd van het natuurschoon te
beschouwen als een soort luxe,
die uit sociaal-economisch oog
punt onvruchtbaar is, terwijl
daartegen speciaal de ontginnin
gen bestaansmogelijkheden schep
pen.
Ook het natuurschoon draagt
bij tot de welvaart van een ge
west. Zonder het afschuwelijke
woord „vreemdelingen-industrie"
te gebruiken, mag men zeggen,
dat het hotel- en pension-wezen
vele handen werk en vele gezin
nen brood geeft. Het is waar,
dat Brabant daarvan nog niet het
profijt trekt, dat mogelijk zou
zijn. Toch behoort op deze zijde
van de kwestie te worden ge
wezen, nu elders in ons land de
schoonheid van het Brabantsche
en de hartelijkheid van zijn gast
vrije bevolking, meer en meer
worden ontdekt.
In ieder geval zou het onvol
doende zijn alleen landgoederen
en onontginbare gronden als
natuurmonument te bewaren. In
het eerste geval is het niet altijd
mogelijk, in het tweede is het
niet noodig, want deze gebieden
worden het laatst bedreigd.
Zonder twijfel moet er een
billijke verhouding worden ge
schapen tusschen de gebieden,
die voor ontginning worden vrij
gegeven en die als natuurreser-
vaart moeten beschermd. Het is
de taak van de overheid de ver
schillende belangen tegen elkaar
af te wegén en de beste oplos
sing te vinden ten bate van eenig
gewest. Het is mogelijk, dat in
dit opzicht in Brabant het even
wicht niet is bereikt en zeer
zeker behoort het dan tot de
taak van de bevoegde instanties
waakzaam te zijn, dat de schaal
niet aan één kant te ver door
slaat.
Het probleem dient echter niet
eenzijdig, maar in zijn vollen
omvang te worden gesteld en
wie er voor het eene deel de
aandacht op wil vestigen, moet
ook het andere deel onder de
oogen willen zien. Wat wij met
het bovenstaande hebben willen
betoogen.
gras liet loopen. Ge kreegt op zoo ri
heete dagen gauw de vermoeidheid
van den drukkenden zomerdag.
Marietje was barrevoets. Onder den
zakdoek om haar haren liep zweet
vandaan. Haar jakske stond open aan
den hals. De mouwen waren hoog op
geslagen, toe over haar ellebogen
Zoo zag haar Frans, toen hij rond
keek over het grasveld en over de
akkers, daar achter.
Hij kwam bij haar op het mangel-
wortelenveld naar haar toe
Aan den kant van het veld was een
elzenhaag gepoot. Die verborg deze
twee voor het oog van de boeren, die
in de buurt werkten. Onder de heg
lagen haar kousen en haar klompep.
Haar drinkkruikske stond er naast.
De hond waakte daarbij met z'n droo
menden kop.
Frans vroeg Marietje of ze met de
kermis met hem uitging.
Ze was teleurgesteld om deze vraag.
Hij kon dit toch zóó wel weten. Frans
merkte dit op haar gezicht. Hij had
z'n vraag zoo niet bedoeld. Hij had
het zeker alleen maar gevraagd om
den zingenden klank van haar stem
nog eens te hooren, als zij het hem
nóg eens zei, dat ze wezenlijk zin in
hem had.
Hij ging dat herstellen.
Hij vatte de hand van Marie.
Ze zeiden niets, ze keken elkaar
maar aan. De wereld, de menschen,
hun bezigheid waren vergeten. De
stilte kwam zich met haar innigheid
sluiten rond deze twee
Frans omvatte Marie met de kracht I
van z'n bruine armen, zoodat ze toe
een nietigheid tegen hem aan stond
weggevat.
Deze dingen, ze hielden de liefde
tusschen Frans en Marie staande.
Het werd kermis. De boerenzoons
zochten rond om een kermismeidje.
Marie werd ook gevraagd, al wist
iedereen wel, dat ze met Frans Davids
eVetwormpies
huidonzuiverheden en puistjes
Gebruikt bi) gelaatsverzorging witte PuroL
Doos 30 en 60 ct Bij Apothekers en Drogisten.
Groote steden en
haar vuilnis.
Wg genieten in het buitenland de
reputatie van het meest zindelijke
volK ter wereld te zgn. Het boenen
en schrobben en poetsen zit ons zoo
ir in het bloed, dat zooals Prof.
Dr. Gerard Brom onlangs heeft op
gemerkt, het begrip schoonheid is
ondergegaan in het begrip zindelijk
heid.
Eigenlijk zou dus Amsterdam de
zmdelijkste, of zoo men zeggen wil,
de „schoonste" stad van de wereld
moeten zijn. Maar zij is het niet. Het
is misschien niet vleiend voor het
Amsterdamsch gevoel van eigen
waarde, maar een feit is, dat Am
sterdam nagenoeg de meest onzinde
lijke stad van ons land is.
Althans zou zij dit zgn, indien wij
niet een stadsreiniging bezaten, die
dag en nacht in de weer is om alles
wat de Amsterdammer zooal op
straat verliest of achterlaat netjes
op te vegen en op hygiënische manier
te laten verdwijnen.
Te oordeelen naar de beweringen
van den directeur van dezen dienst
moet in geen enkele stad van ons
land zooveel achteloos weggeworpen
afval van de straat verwijderd wor
den als hier, hetgeen mede te danken
is aan de duizenden venters die in
Amsterdam den straathandel beoefe'
nen en die zeer gul zgn in het na
laten van sporen.
Men zou van de Amsterdamsche
straatventers evengoed als van de
Turken kunnen zeggen, dat het gras
weigert te groeien op de plaatsen,
waar zij zijn voorbijgekomen, ware
het niet, dat Amsterdam niet goed
voorzien is van gras. Op z'n hoogst
zou men kunnen zeggen, dat overal
waar een venter heeft gestaan, de
bestrating aan het oog onttrokken
wordt door een schilderachtige
mélange van kranten van alle rich
tingen en oneetbare overblijfselen
van kleine eetwaren.
Het zijn overigens niet alleen de
venters, die zich aan de verontreini
ging van de straat bezondigen en
teneinde de Amsterdammers nu op
te voeden tot ordelijke en zindelijke
menschen op den openbaren weg
een streven, dat al meer dan zes
honderd vijftig jaar bestaat, maar
blijkbaar nog nooit tot een bevredi
gend resuliaat heeft geleid heeft
de directeur van de Stadsreiniging
een boekje doen uitgeven, dat den
lezers tracht bij te breDgen, wat zij
allemaal op straat niet mogen doen,
hetgeen uit den aard der zaak veel
meer is dan wat zij er wel mogen
uitvoeren.
Het boekje begint met de Mozaï
sche wetgeving, die blijkbaar ook al
dingen bevatte, die in moderneren
vorm terug zijn te vinden in de
bepalingen van de Amsterdamsche
politieverordening. Voorts verhaal:
het hoe de stadsreiniging bij de
Romeinen te werk ging om dan te
verhalen, dat reeds i i de veertiende
eeuw in Amsterdam het werpen van
vuil op de straten werd beboet. Er
staat niet bij of het veel geholpen
heeft. Er is reden om daaraan te
twijfelen.
Pas in de zeventiende eeuw begon
men in Amsterdam het huisvuil op
te halen met karren. Het particulier
initiatief belastte zich daarmede,
doch het deed dit niet netjes genoeg,
zoodat de gemeente in 1877 zelf een
Stadsreiniging in het leven riep. De
laatste jaren is de gemeente bezig
geweest alle Amsterdamsche gezin
nen een uniforme vuilnisbak in bruik
leen te geven. Wie aan één emmer
niet genoeg heeft kan er een tweede
bijkrijgen, maar moet die dan zelf
betalen. Bg alle bewoners van Am
sterdam wordt 't huisvuil driemaal
per week afgehaald. Daartoe ont
vangen 250.000 gezinnen en instel
lingen driemaal per week visite van
den reinigingsdienst en de visite
vertrekt dan nooit met leege handen,
getuige het feit, dat bjj de vuil
verbranding dagelgks 2500 kubieke
meter afval wordt verwerkt tot
materiaal voor den aanleg van wegen.
Met het verbrande vuil worden per
jaar bovendien rond 30 000 kilowatt
uur electrische stroom opgewekt, of
voldoende om er een kleine provincie
stad mee te verlichten.
De nieuwe vuilnisemmers hebben
in Amsterdam een nieuw beroep
doen ontstaan. Vindingrijk als de
Amsterdammers zijn, hebben tal van
werkloozen zich vereenigd tot 'n
particulieren dienst, die de vuilnis
emmers de trap afdraagt en weer
naar boven brengt en die de vuilnis
bakken eveneens schoonmaakt.
Behalve de ouderwetsche vuilnis
bakken, die nog niet gestandaardi
seerd waren en die soms monumenten
van toegepaste kunst waren, zijn
ook uit het stadsbeeld verdwenen de
z.g. beerwagens, die vanwege het
groote rad, dat er aan zat en dat
door twee mannen moest* worden
rondgedraaid door de Amsterdam
mers gewoonlijk „het orgel" werd
geheeten.
Ook de andere beerwagens, die
vroeger uitreden om woningen zon.
der privaat te bedienen en die in de
wandeling „boldootwagens" werden
genoemd, zulks in verband met de
geuren, die deze wagens verspreid
den, behooren thans tot de geschie
denis.
Gemoedelijke concurrentie onder
vindt de stadsreiniging van het gilde
der z.g. schillenboeren, dat in Amster
dam ongeveer driehonderd leden telt
en waarvoor de Amsterdamsche
huismoeders alle groenteafval plegen
te bewaren. De schillen zgn er voor
om door de dieren op het land te
worden opgegeten. Dat weten de
Amsterdammers, maar veel verder
strekt hun kennis van de natuurlgke
historie zich in het algemeen niet
uit. Vandaar dat de schilleboeren
nog al eens, glasscherven, scharen,
messen en andere voorwerpen, waar
op de spijsvertering niet is berekend,
tusschen den groentenafval ontdek
ken.
Veel hinder ondervindt de stads
reiniging van de hebbelijkheid van
vele Amsterdammers om hun hon
den op in plaats van naast het
trottoir uit te laten, een gewoonte,
waarvan de gevolgen altijd onaange
naam zijn, zoowel voor hen, die ze
bgtgds zien en zich er aan ergeren
voor hen, die ze niet zien en er
in trappen. Teneinde deze ingewor
telde gewoonte tegen te gaan hebben
alle hondenbezittende Amsterdam
mers enkele jaren geleden een om
zendbrief van de gemeente ontvan
gen, waarin werd aangedrongen op
een betere opvoeding van den huis
vriend. Een der geadresseerden
antwoordde toen met het volgende
briefje „Mijnheer, ik ben niet meer
in het bezit van een hond, wel van
een kanarie, doch deze blijft altijd
in het kooitje, hoogachtend, enz.
Ter geruststelling diene, dat soort
gelijke omzendbrieven met betrek
king tot kanaries nooit verzonden
zijn. Kanaries zijn over het algemeen
zeer nette en ordelijke beesten.
Behalve het uitlaten van honden
op het trottoir is in Amsterdam
verboden de vuilnisemmers uit het
venters te ledigen, al dan niet boven
het hoofd van een niets kwaads
vermoedenden voorbijganger, tram
kaartjes en verloopen entreebiljetten
van bioscopen en schouwburgen weg
te werpen op straat, en strooibiljet
ten op den openbaren weg uit te
deelen of weg te werpen. Ook mag
men geen afgedankte meubelstukken
kleeren in de gracht gooien en
straten bekladden en muren beplak
ken. Er zijn natuurlijk nog vele
andere dingen die ook niet mogen,
maar deze dingen worden speciaal
den Amsterdammer op het hart
gebonden.
Ten slotte nog enkele wetens
waardigheden. Als iemand op het
idee zou komen alle vuilnisemmers
van Amsterdam naast elkaar te zet-
ging. Ge kunt nooit weten!
Toontje Brouwers ging naar Driek,
toen die na de laatste mis zijnen borrel
ging vatten in zijn stamcafé. Driek
wist waar Toontje om kwam. Toon
begeleidde z'n ongesproken vraag met
een borrel.
Ja, Driek vond het goed, dat hij
naar Marie's kwam.
Gij komt Zondag maar.
Dan kom ik Zondag, zei Toontje.
't Is goe.
Komt Frans Davids dan niet,
Driek
Ik zou denken van wel.
Wat vangde ge daar mee aan
Gij moet hem van Marie's af
doen, als ge 'nen vent bent.
Toontje was wel in de buurt, toen
dat maar gerust.
Zóó zei 't de boerin en Frans ver
schoot er wezenlijk af.
Maar ge moet mg een plezier
doen.
Accoord, zei Frans.
Hier hebt ge een gulden. Ge
moet met onzen Marinus uitgaan en
hem zoowat beschermen, want ze
willen hem vandaag lastig vallen en
de jongen kan daar toch de heele
keimisweek niet voor thuisblijven I
Da's goe, zei Frans.
Frans was 'n kop grooter dan Ma-
Hij zou 'm wel eens beschermen.
hadden gehad op zijnen nieuwbouw,
daar waren er bij, die geen huis van
hem hadden kunnen huren, er was ook
volk dat hij geen aardappelen had
gegeven, toen ze daar op de „Laag-
hoeve" om waren komen vragen.
Deze menschen hadden al 'n tijdje
bij elkaar staan praten. Ruzie maken,
dat hoorde er zoowat bij, als het
kermis was.
Ze drongen rond Driek samen, toen
die zoo luidruchtig werd Hoe gaat
dat Ze sloten Driek onder wat scheld
woorden in zijnen hoek in. Toontje
Brouwers had wel gezorgd, dat hij er
Nog niet zoolang geleden had hij op tijd tusschen uit was.
iemand gewoon aangevat en aan den Niemand wist wie Driek de eerste
kapstok gehangen, ofdat het 'n jas knip gegeven had De kastelein stond
was' n dingen kon die mensch er machteloos bij 't Volk. dat er niks
op kermis-Zondag Frans Davids ronddoen. Hij zou met Marinus meegaan mee te maken wilde hebben, liep naar
de „Laaghoeve" on en neer winHelHp. I Dien nvnnH linnen -»o tnonnlii» k:: k..;»r»i
op en neer wandelde i Dien avond liepen ze toevallig bij buiten Daar werd de ruzie bepraat
en hij zag ook hoe Marie lachend haren Driek uit. Toontje Brouwers zat bij Zooiets brengt volk bij elkaar
arm aan Franse p~af. maar hii durfde hem. Er werd over Marie's gepraat, j In de herberg sloegen half-dronken
..Nee> Davids, gij krijgt Marie's kerels Driek af, dat hij niet meer wist
met, die is hier voor Toontje. j waar hij 't had. Ze scholden daarbij
Frans zal wel wat borrels uit hebben en deden verwijten. De bierglazen
gehad, want hij vatte Toontje met z'n werden kapot gesmeten Ze vatten
schouders en zeite hem naast zijnen Driek bij de strot en duwden hem om-
stoel, nadien ging hij zelf op dien hoog, tegen den muur aan. Hij kon
arm aan Franse gaf, maar hij durfde
niet tusschenbeide te komen.
Marie zag hem niet eens, toen hij
voor een sigarenwinkel af stond te
kijken, hoe ze samen de stad in gingen
om kermis te houden.
Nog voordat het donker was waren
Frans en Marie alweer op de „Laag
hoeve" terug.
Dat hoorde zoo.
Hanne was thuis, Driek was weg.
Marie had nou geen enkel bezwaar,
toen Frans zei, dat hij haar binnen
afleveren wou.
Ze gingen binnen. Marinus was thuis
gebleven
zijn die "AKKERTJES"
'n ideaal middel. Ze hel
pen verrassend bij onbe
haaglijkheid, klachten
op gezette tijden, enz.
Vólgens recept van Apotheker Dumont
ten, zouden zij een rg vormen van
honderd kilometer, d.w.z. een afstand
van Amsterdam naar Arnhem. De
vuilnisauto's van Amsterdam rijden
elke veertien dagen tezamen een
afstand af, die gelgk is aan den
omtrek van de aarde.
Als men al het huisvuil gedurende
een jaar op het oamterrein zou
storten zou het een hoogte bereiken
van honderd meter. Gelukkig is nog
nooit iemand op dit lumineuze denk
beeld gekomen om er het midden-
damterrein-vraagstuk mee op te
lossen. De straatvegers op driewielers
leggen met z'n allen eiken dag een
afstand af gelijk aan die van Am
sterdam naar Bagdad.
En tenslotte als er tien c.M. sneeuw
valt moet de«gemeente-reiniging een
hoeveelheid van 800.000 kubieke
meter sneeuw ruimen, of net zooveel
als de inhoud van een sneeuwbal
van 115 M. middellijn.
'k Zou zoo zeggen
(De trek naar elders)
De ongelijke verhouding tusschen
de loonen in de steden en de indus
triecentra en die op het platteland,
de kortere werktijden en de mis
schien schgnbare voordeelen, die
het leven in de steden biedt, hebben
op velen zóó'n zuigkracht uitgeoefend,
dat ze hieraan geen weerstand heb
ben kunnen bieden en langer of kor
ter tgd geleden naar de steden zgn
verhuisd.
Of ze het nu beter hebben dan
voorheen laten we in het midden.
De een zal de vraag zonder beden
ken bevestigend beantwoorden, an
deren zullen zuchtend zeggen: had
den we het maar nooit gedaan en
nog anderen zullen de evenaar in het
midden laten. Maar hoe dan ook, het
platteland heeft altijd het kind van
de rekening moeten zijn en wordt
steeds voor minderwaardig aangezien.
Dat is niet alleen zoo in ons land;
er zijn meer landen, die aan het
zelfde euvel lgden; tot schade van
den landbouw en dus tot schade van
de gemeenschap. Want het blijft nog
immer waar, dat zelfs de koning
van het land gediend wordt.
In verschillende landen van de
wereld zit men in last, omdat het
platteland ontvolkt wordt. Daar kun
nen wij hier nog niet over klagen,
maar ons land is ook overbevolkt.
In Frankrijk, in Zweden is het al
heel erg met de narigheid, die de
zuigkracht van de steden bewerkte.
Groote gedeelten moeten daar on-
bearbeid heen liggen. Groote uitge
strektheden, die roepen om in expor-
tatie genomen te worden en weer
voort te brengen, zooais ze vroeger
voortbrachten. Het zijn wel niet de
allerbeste landerijen, die daar rente
loos liggen, dat is begrijpelijk. Maar
dan toch landerijen, die in gebruik
zijn geweest en die in normale om
standigheden brood geven aan de be
werkers.
Thans wordt alles gedaan om weer
landvolk te krijgen, doch dat zal niet
zoo gemakkelijk gaan.
Frankrijk vraagt landvolk. Zweden
vraagt boeren en arbeiders, in
Duitschland is voor bepaalde arbei
ders werk te vinden voor korter of
langer ttjd. Ook elders is nog wel
gelegenheid om landbouwarbeid te
verrichten. Argentinië, Chili, Canada,
Zuid-Afrika en Australië, ze kunnen
allen nog landarbeid geven aan hen
die werken willen. En velen zijn er,
stoel zitten.
Wat zedde-ge, Driek?
- Ge krijgt ons Marie niet.
- Moet ik die van ou krijgen
- Wa andeis
- Ik heb ze al, man.
Frans was overmoedig zat
- Ze krijgt niks mee, dat weet ze,
als ze met ou trouwen wil
over al de menschen heenkijken die
hem, dan de een, dan de ander een
knip gaven.
Hij zag ook dat Frans Davids en
zijne Marinus binnenkwamen.
Oew vader, riep Frans.
Ja, zei Marinus, dat zie ik ook
Dan ik maar, zei Frans.
Hu zag zoo'nen vent staan met
poot tegen de olielamp en alles was
donker in de herberg. Frans sloeg als
'n razende om zich heen. Hij kon in
zoo'n oogenblik het plezier van z'n
verwoestende kracht niet bedwingen.
De herberg was subiet leeg.
Driek zat in een hoek gehurkt, daar
waar ze hem bij de ruzie tegen den
muur omhoog hadden geduwd.
Kom, Driek
Ja, Marinus, zei Driek.
Marinus was met al 't vluchtende
volk mee naar buiten geloopen. Wat
wist die eraf wat er gebeurde
Toen Frans Driek buiten had ge
bracht dooi een achterdeur, toen zag
Driek pas, wie al dat volk buitenge
jaagd had.
Hij was nuchter zat om te zeggen:
Frans, ge bent 'nen kérel, gij
krfigt m'n Marie.
Dat wou ik tenminste maar zeg
gen, zei Frans.
Ge hebt 'n zoon van niks, gij,
zei Driek tegen Hanne's, toen hij met
z'n bebloed gezicht thuis kwam.
Dan moest ge dien Frans gezien
hebben. In 'n ummezienke stonden ze
gelijk buiten en daar waren gevaar
lijke belhamels bij.
Nou alles voorbij was, had Driek er
lol in, dat Franszoo veegen kon met
'n stoelpoot. Er was geen mensch
tegen zoo'n kerel opgewassen. Als
Frans oe vast had, dan waart ge niks
I meer onder zijn handen.
Driek doezelde het nog grif in zijnen
Wat kon daar de oorzaak van zijn?: Ze 1comt in d'r hemd, als ik haar meske in de hand. Die wachtte zijn kop.
Hanne was vriendelijk tegen Frans, roep, zei Frans. tijd af om bij Driek te komen. j Op de opkamer sliep Marie. Daar
Ze gaf hem kermismik met ham. Dat zal wel, lachte Driek. Frans vatte 'n stoel met poot en moest hij eerst heen. Ze was ai wakker
Marietje werd er blij af, dat Frans nou Daar verwed ik een ton bier aan. leuning vast en sloeg hem op zijn geworden van de herrie
bij haar aan de koffie kwam. Ze wilde Ze steggelden daarover en onderhand knieën doormidden. Het duurde een Gij krijgt 'n parmantitren mensch
zich dan ook graag verkleeden om te gingen Marinus en Frans weer weg, oogenblik Toen gaf hij Marinus daar Marietje.
gaan melken, stik alleen. Dan kon om op de markt nog wat rond te ook een eind hout af. Niemand merkte Wat hedde-ge toch vader?
Marinus nog wat ""gaan. ki'!Le"', er ie,s van bii dil £eweld- Frans vatte - Slaag gehad, dursk'e. en daarzat
Toen Marinus en Mane eventjes op Driek had z'n vijanden. Laler op den 't ventje met dat meske bij z'n jas en Toontje Brouwers bii en die liet
de opkamer waren, ging Hanne Franse avond was hij vervelend geworden trok hem met één haal achterove, dat aislaan en daar kwam onze Marinus
in zijn oor smiespelenvoor het volk in de herberg Er waren het ventje de beenen omhoog stak. 't over binnen, die had zoo'ne schrik dat
Ge zijt welkom hier Frans, denk menschen bij, die ruzie tegen Driek Oogenblik daarop zwaaide zijne stoel- ie naar buiten liep. (Wordt vervolgd^