TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Honderd jaren spoorwegen. FEUILLETON. In moeilijke uren. Bloedsomloop. Zaterdag 24 Augustus 1935 Zes en vijftigste Jaargang No 34 Duitschland heeft 't al gevierd, we gelooven dit jaar, het honderd jarig bestaan van zijn spoor wegen. Nu lezen wij dat Frankrijk een groot standaardwerk gaat uit geven „Histoire de ia locomotion terrestre", een geschiedenis van de Fransche spoorwegen. Hilde- brand begon in 1837 een opstel met de woorden „men is bezig in mijn vaderland spoorwegen aan te leggen, 't heeft lang ge duurd eer men er toe komen kon." Dat was in 1837, nu teilen we straks 1936, het centenarium van onze Hollandsche spoor wegen ligt dus in het naaste verschiet. Wij zijn dus bij Duitsch land en Frankrijk vergeleken niet zoo ver achter gebleven. Een gedenkboek de historie van onze spoorwegen, kan ons dus een heel interessant brok cultuurleven geven. In Utrecht ligt ergens op het spoor-emplacement een gebouw, dat een spoorwegmuseum moet zijn. Een plankenbordje aan een hek maakt er ons op attent. Maar wie denkt er ooit aan, dat museum te gaan bezoeken En toch zou 't leerzaam zijn vooral voor onze jeugd, die met zooveel gemakken op de spoor baan wordt verwend. Maar ook tal van aardige herin neringen moet dat museum op roepen voor ons, oudere genera ties, die toch nog zoo lang zeer primitief langs onze spoorwegen hebben gereisd. De oude Koetsveld zong in zijn tijd een geestdriftig loflied op het eerste stationsgebouw, dat hem een prachtpaleis toescheen. Wat zou hij nu wel gezegd heb ben van onze groote Europeesche stationsgebouwen, die ieder als een stad op zich zelve vormen. Dan de trein zelf. In een paar uren draven wij Europa door. En wij die een trein, die wat sneller gang had dan ons ge woonlijk slakkerig boemelend locaaltreintje, al heel hyperbolisch den „bliksemtrein" noemden. Heel uitbundig van verwachting was ook Hildebrand, toen hij onze eerste spoorwegen wilde begroeten. „Spoorwegen 1 heerlijke spoor wegen 1 op u zal niet gerookt worden, want daar is geen adem." Rookcoupé, is het eerste, waar de reiziger nu naar zoekt. „Op u zal niet geslapen wor den", vervolgde Hildebrand, „want daar is geen tijd". En plechtig komt nu de „wagon-lit", de Schlaffwagen voorgereden, men kan er een slaapkamer bekomen als in een hotel. Men stapt in ons goede vaderland des avonds in bed om den anderen morgen aan de zonnige Riviera wakker te worden. „Op u zal niet gebabbeld worden", meende hij nog, „want daar is geen tijd". Hoe heeft de scherpzinnige man zich vergist. Heele rijdende conversatiesalonsDe trein die door tunnels jaagt, komen ons tegemoet. I de trein, die ons zeeën overzet, Men kan niet alleen in den de trein, die een zweefbaan volgt, trein rooken, slapen, babbelen, de trein, die ondergronds de wij kunnen elkaar onderweg een groote wereldstad doorkruist, bezoek brengen, wij kunnen te Honderd jaat spoorwegen, zamen een kop koffie of een Honderd jaar steeds jachtiger borrel drinken, wij kunnen samen vooruitgang. aan tafel gaan zitten, ontbijten, lunchen, dineeren, al sporende naar de plaats onzer bestemming. Geen pleisterplaatsen meer, wij hebben er geen tijd meer voor, de trein voorziet in al onze be hoeften. Zijt gij van het babbelen moe, gij kunt u de radio aanleggen, en de muziek van heel een wereld naar u toe halen. LichtWie herinnert zich niet, hoe als 't in onze ouderwetsche treinen begon te schemeren, op Wij hebben veel zien gebeuren, veel ervaren, veel beleefd. De „Histoire de Ia locomotion terrestre" kan 'n interessant, leer zaam, boeiend boek worden. Vooral voor ons, die in een kort tijdsbestek dit alles hebben zien groeien en ontwikkelen. Zal het misschien ook echte historie worden, geschiedenis, die een tijdperk afsluit Want het laatste hoofdstuk van deze beloofde histoire des Creminis de fer" zal ook omvatten „Ia concurrence du rail en de la De Kraamvisite en Driekus-Oome door B. VIELER. SLOT. Neen, Nelleke Verplaggen had er voor gezorgd, dat er op de kraam visite geen onderscheid van stand gemaakt was; evenals zij er voor gewaakt had, dat niemand genoo- digd was, die nog in het bezit was van de gifttanden, want ze had het land aan kwaadspreken en zwam men. De groote uittrektafel, waaraan nog een paar kleinere tafeltjes waren bijgeschoven, was bedekt met een sneeuwwit tafellaken, in het midden van den disch stond een groote „vaaspot" met bloemen. Daar om heen groepeerden zich schotels met sneden tarwemik, botermik, krenten mik en kommen vol bestellen, welke bij geen kraamvisite mankeeren mo gen, evenmin als de daarbij behoo- rende suikermuisjes. Aan beide einden der tafel stond een tulband; deze tulbanden hadden allebei gejongd of er was nog wat deeg overgebleven, ze waren ten minste beide gekroond met een mi niatuur tulbandje. Naast deze hooge baksels stonden de gevlochten teenen matjes met pruimenvla. Hanneke de meid en een dochter van een der buurvrouwen dienden een gegeven oogenblik wij de vlugge voetstappen hoorden van route", de lampenisten boven op het Zullen toch de stoom, de wagendek ten teeken, dat de electriciteit, de Diesel, de „rail lamp van bovenuit in den coupé werd geschoven. Eerst de walmende, druipende petroleumlamp, die aan de tusschenstations was klaar gezet en ontstoken, later het gasbekken dat toch nog maar altijd een benauwd schijnseltje gaf. En nu de coupé's en de gan gen overgoten met een heel stralend electrisch licht, licht dat gij zelf met de hand op den knop kunt doen opgaan, licht dat gij kunt temperen tot een intiem schemerlicht, licht, dat gij kunt doen gloren als een zacht, niet hinderend nachtlicht ge durende uw slaap en sluimer. Den winter in den trein. Altijd troft ge toevallig koude stoven, of stoven, waar gij net één voet tegelijk tegen kondt aandrukken. En begeerig keekt gij al uit naar het volgend station, of er ook van stoven verwisseld zou worden, Beenen omhoog, anders liept gij kans dat de zware ijzeren buizen er tegen de schenen werden geschoven. En nu heel de trein doorstoofd met een gelijke centrale verwar ming, welke gij naar eigen keuze en believen behagelijk kunt regelen. En dan de sanitairen en toilet ten. Hoe menig reiziger, hopend dat hij 't bij een eerste stop plaats misschien wel kon halen, keerde halverwege op z'n passen terug, zenuwachtig, dat de trein zonder hem zou vertrekken In de eerste jaren van onze spoorwegen dachten wij dank baar aan de Stephensons, die den stoom hadden uitgevonden en daardoor de locomotief het aanzien gaven, en nu zien wij al met zeker dédain naar de loco motief, die aan onzen trein wordt gekoppeld. Kunnen wij niet vlugger gaan En wij hebben ze zien komen, de electrificatie, en daarna weer den Dieseltrein. Altijd vlugger, altijd sneller, immer meer com fort. Wij zakken weg in veerende kussens, alles glanst van nikkel en spiegelglas. De Pullmancar, de Train Bleu, de Luxe- en Salonwagen, de Orient-Express. in de naaste toekomst 't moeten afleggen tegen de altijd machtiger wordende, alles voor zich op- eischende „route", die altijd ruimer en verder baan maakt voor de vrije en onafhankelijke auto. Want ook de rails beteekenen banden en boeien en de nieuwere geslachten eischen de absolute vrijheid voor zich op. de koffie rond, nadat zij een aantal schotels met ham, saucies en „reuk- vleisch" binnengebracht en op tafel gezet hadden. Voor het tweede gedeelte der tractatie, welke na de officieele ver tooning van het kind zou volgen, stond een groote dikbuikige porce- leinen kan met een omvlochten hengsel vol geurig riekende „sjoeko- ladegereed. Officieele speechen werden hier niet gehouden, maar er werd toch heel wat „afgemoelwerkt". De hooge vrouwenstemmen, nogal dikwijls verscherpt door een krijtend gilletje, gaven aan het geroezemoes der mannenstemmen aan de overzij der straat niet veel toe. Men amu seerde zich aan beide kanten in gepaste blijmoedigheid, zonder zich eenkennig" te toonen. Vrouw Verplaggen had er voor gezorgd, dat ze haar niet lens zou den drinken aan koffie of chocolade, en Driekusoome had al lang in de gaten, dat de halve ton bier, welke hij ten beste wilde geven, niet zou „langen", weshalve hij er maar een heele van maakte. De leden van de „harremonie" waren er ook nog bijgekomen en „die kels worre hooi van binnen en dronke as ketelleppers". Driekusoome, die tusschen den Een korte rust- Een ideaal, onze inspanningen geestdrift waardig. Achter de leiding. Het kwartje... In zijn bekende radio-rede heeft onze minister-president dr. Colijn zijn landgenooten aangespoord tot rust. Na de hevige spanning van de beide weken, die voorafgingen, was deze raad zeer menschkundig. Daarbij was de vacantiemaand aangebroken. Laten wij ze gebruiken om ons zelf, onze kinderen en andere dier baren te verblijden. Wanneer we onze politieke gedachten en meenin gen eenige weken op zij zetten, verwaarloozen we 's lands belang daarmee volstrekt niet. Rust is dus goed voor ons zelf en we doen er dr. Colijn en zijn kabinet een plezier mee. Dat kabinet, ietwat raadselachtig uit zijn asch herrezen, zonder dat het gebrek aan vertrouwen waarom het was heengegaan, in het tegendeel was verkeerd, heeft rondom zich en ook in zich rust noodig. Werd het spoedig na zgn terugkeer aan den tand gevoeld, dan.... Maar daar zitten we alweer midden in de kabinets- politiek, die we terwille van de rust uit onze gedachten zouden verbannen. We zullen dan het kabinet-Colijn met rust laten tot tegen denderden Dinsdag in September, als wanneer het zich weer den volke vertoont. Maar een ding laat ons niet met rust, de bejegening van onze Katho lieke Kamerfractie en haar voorzitter vooral door een gedeelte van de liberale pers. Niet dat we daardoor ons goede humeur verliezen. We zouden er ons meer van hebben aan te trekken, als ook wij van die pers een klap met het wierooksvat hadden opgeloopen. Nu merken we dat we op den goeden weg zijn. We begrijpen die brave lui. Zij denken over ons als wij over hen. Van elkaar hebben we niets meer te verwachten. Voor ons zijn de liberalen erger zelfs dan de socialisten, omdat de liberalen de groote hinderpaal vormen op den weg naar den nieu wen tijd, naar ordening en vrede, op welken tocht snelheid even goed als bezonnenheid geboden is en waarop wjj niet wenschen tegen gehouden te worden door menschen, die zelfs niet weten, dat er een nieuwe tijd gekomen is, maar blijven zweren bij het vrij, dat is ongebon den laten werken van de krachten in de samenleving. Voor ons is vrijheid geen beginsel, maar iets vanzelfsprekends, dat we noodig hebben als den grond waarop we staan en de lucht die we inademen. Maar wij willen op dien grond en in de gezonde lucht een geordende samenleving bouwen, waarin geen misbruik van vrijheid heerscht, een samenleving, wier welvaart niet mag worden overgelaten aan het resultaat van krachten, die elkaar afstooten, zooals onder de liberale vrije con currentie, waar de vrijheid een bron van ellende werd voor een onafzien bare massa, die door weinigen werd beheerscht. Wat eindelijk liberale politiek tot klassepolitiek stempelde. Dat liberalisme heeft zich den laatsten tijd fel geroerd. Het voelde, hoe het zich weer op een etappe bevond naar zijn verdere onttakeling, zijn aanspoedend einde. Maar het heeft nog het groote woord in zijn pers, een groote gevel voor een schamele woning, de poli tieke onbewoonbaarverklaring nabij, Zij hebben evenwel den schijn weten te redden, 't Is nog niet lang geleden dat zelfs christelijke ministers van hun stuk werden gebracht door een hoofdartikel in de Nieuwe Rotter dammer. Voor de katholieken moet die tijd voorbij zijn. Een katholiek die zweert bij een liberaal blad, is uit den tijd en plaatst zich buiten onze rijen. De politieke gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben ons opnieuw duidelijk gemaakt wat we al lang weten, dikwijls bevestigd zagen, nooit mogen vergetendat onze kracht ligt in onze eenheid. Daarom hebben we den vorigen keer onze groote blijdschap uitgesproken over de eens gezindheid waarmede de Kath. Kamerfractie is opgetreden. Die een heid was haar kracht. Tegen die eenheid vermocht niemand iets, en daarom wekte ze toorn. Telegraaf N. Rott. Ct. schreven over de verdeeldheid van de Kath. Kamer fractie. Het was de woede der onmacht, die ze onredelijk maakte. De werkelijkheid moeten wij, katholieken, voor oogen houden. Als het er op aankomt, staan wij alleen. Het overige volksdeel staat grooten- deels gereed om over ons den staf te breken. Wij, katholieken, zijn op de allereerste plaats aangewezen op ons zelf; dat moeten we voortdurend beseffen. Daarom hebben we den vorigen keer de katholieken van Nederland aangespoord zich als één man achter de eensgezinde Kath. Kamerfractie te plaatsen. Wé zijn in moeilijke uren, ook in ons politieke leven, waarop de eco nomische toestand van het land voortdurend scherp reageert. Wie weet welke fassen we nog hebben door te maken, alvorens de overwin ning te behalen in deze worsteling om een nieuwe geordende maat schappij. Wij staan daarvoor, zooals vroegere katholieke geslachten ston den voor het verkrijgen van volledige geloofsvrijheid, van vrijheid van onderwijs. Ook wij beleven waarschijn lijk niet den volledigen triomf, evenmin als zij op het terrein, waarop zij streden. Maar dan strijden we voor de komende geslachten, voor hen die uit ons geboren werden en voor wie wij de verantwoordelijkheid dragen. Al onze krachten moeten daarop gericht zijn. We strijden voor een groot ideaal dat onze geestdrift en onze inspan ning waard is. In dien strijd zullen wg, katho lieken wel eens de steen des aan stoots zijn tegenover hen, die wij in den weg treden als zij volgens onze door beginselen geleide eerlijke overtuiging den goeden weg niet gaan. Dat is niet erg en dat zgn we gewend. De waarheid overwint vroeg of laat. Veel zal van de katholieke krach ten worden gevergd. Maar al die krachten moeten op het doel zijn gericht. Hoe moeilijker de tgden, hoe hech ter en sterker onze eenheid moet zgn Den vorigen keer hebben we prof. Aalberse en de Kath. Kamerfractie een eeresaluut gebracht en de katho lieken aangespoord als één man achter hem te staan. Wanneer geen krachtige organi satie achter de Kamerfractie stond, dan kon prof. Aalberse, zooals in de laatste weken wel honderden bewij. zen van instemming en aansporing tot volharden van niet-katholieken ontvangen, maar daar zcu hij niet veel aan hebben. Nu wist hij, dat het in de Kath. Staatspartij georganiseerde katho lieke volksdeel achter hem stond. Dat was zgn kracht Dat is de kracht der katholieken in Nederland! Daarom verheugt het ons des te meer, dat bij de Kath. De moer. Par tij, die haar vergeefschen strijd bij de Statenverkiezingen leerde inzien, plaatselijke leiders en leden tot de Kath. Staatspartij wederkeeren. Houden we onze Kath. Staatspar tij sterk Hoeden we ons voor den geest van overdreven critiek. Door de lei ding te nemen en den weg te wij zen in een moeilijk uur heeft de Kath. Kamerfractie onzen eerbied en steun ten volle verdiend. We staan op het oogenblik voor een strijd, zooals onze oude voor. trekkers in bijna 90 jaren van vrg staatkundig leven niet hebben ge kend. Geen kleine politiek Geen gepeuter! En dan te moeten denken aan het kwartje, dat veel katholieken nog terughoudt van het lidmaatschap der Kath. Staatspartij. Maar spreken wij niet over onze schande Het is thans meer dan ooit een eeretitel lid van de Kath. Staats partij te zijn Geen kleinhartigheid Moedig voorwaarts Prof. Aalberse en zijn Kamerfrac tie. Partijbestuur en Bondsbestuur hebben ons vertrouwen ROELAND. Wat hedde toch? vroeg de ontvanger hem. Wurrum zitte zo te wiebele Niks, was 't antwoord, ik meinde dat ik wat zaag hier tiggen over Na eenigen tijd vernam men een vreeselijk lawaai, dat van den over kant der straat uit het huis der Verplaggens kwam. 't Was een geluid alsof men daar een exportslagerij geopend had, ook wel gelijkend op het gejammer der moeders bij den wreeden kindermoord van Herodus. Bertus Verplaggen was al een tijdje geleden naar huis gegaan, om in zijn functie als kraamheer op te treden, zoodat men hem niet kon vragen. Wat zeuj dat toch zien 1 Wa's ter an de hand Wat kwèke die wiever toch zo zoo riepen de man nen in den Druiventros dooreen, Toen Driekusoome het vervaar lijke gegil vernam, was hij volstrekt niet geschrokken. Integendeel, 't was voor hem het teeken der ontspan ning; hij had al wel een half uur in gevaarlijke hoogspanning verkeerd, gelijk een stoomketel, die maar aan houdend met stoom overbelast wordt alsof men probeeren wilde, hoeveel hij zou kunnen verdragen, alvorens te ontploffen. Tenslotte was er dan toch aan de ontvanger van Melle en mijnheer Delmotte gezeten was, had zich al veiligheidsklep getrokken, dat was gedurende eenigen tijd min of meer gebeurd, toen Driekus-oome het ge- zenuwachtig getoond. Hij bleef niet gil der vrouwen gehoord. Hij wist, stilzitten op zijn stoel en rekte aan- dat het komen moest, zoo zeker als houdend den hals omhoog, als wil-het et cum spiritu tuo na het Domi- de hij naar buiten zien. nus vobiscum. Hald ow gemak mer, riep Driekus-oome door de kamer, 'k Zal ow wel vertelle wat er an de hand is Wat de oolijke oude aan zijn vrienden gaat vertellen, kunnen wij echter even goed en nog beter te weten komen, als we ons even terug begeven naar de vrouwen op de Kiennekesvisiet. Het eerste gedeelte der tractatie was zoover gevorderd, dat er zich bij de vrouwelijke gasten symptonen van overbelasting der ingewanden, tengevolge van meer dan matig koffiegebruik, begonnen te vertoonen. Met het oog daarop en ook om dat Bertus thuisgekomen was, meende vrouw Verplaggen, dat het goed zou zijn om eens even op te staan en dan zoo geleidelijk tot het offi cieele gedeelte van het feest over te gaan. As we now is èfkes opstonte om nou ut klein te gaon kieke zei ze. Dat hedde goed gedocht, riep men en langzaam stonden ze op, Hebt ge al eens een troep zee honden zien opstaan aan 't strand der zee Ja nou, daar had 't veel van weg. Dor is vrow Hermes ok! riep er een. Bij zoo'n officieele gelegen heid durfde men niet Klaproos zeg gen. Het voornaamste orgaan van den bloedsomloop, om zoo te zeggen de motor, is het hart. Het ligt in de borstholte een weinig naar links. Het is omgeven door een vlies, het hart- zakje, waartusschen een vocht, het hartwater, zit, dat het hart tegen stooten beveiligt. Het hart is eigenlijk een holle spier, die zich regelmatig samentrekt en weer uitzet. Door de samentrek king wordt het bloed door aderen door het lichaam geperst, bij de uit zetting stroomt het bloedweel-terug naar het hart. Nu is deze beweging toch iets anders, dan wanneer men bijvoor beeld een elastieken bal samendrukt en deze zich daarna weer uitzet. Het hart bestaat namelijk uit twee gedeelten, een rechter en een linker helft. Elke helft bestaat weer uit twee gedeelten, een bovenste en onderste helft. Het bovenste deel heet boezem, het onderste kamer. Tusschen boe zem en kamer bevinden zich klap vliezen, dat zgn kleppen, die zorgen, dat het bloed alleen zich kan be wegen van boezem naar kamer. Het bloed, dat door het lichaam gestroomd is en daar zgn functie heeft verricht, komt door de bovenste en de onderste holader terug in den rechterboezem, gaat van hier naar de rechter kamer en vervolgens door de longslagaders naar de longen, waar het zuurstof opneemt en kool zuur afstaat. Het aldus gezuiverde bloed keert door de long-aderen terug naar den linkerboezem, gaat verder naar de linker kamer en wordt van hier door de aorta of groote slagader door het lichaam erover nabij het raam in volle be lichting, De trotsche moeder keek eerst even rond of alle vrouwen binnen waren en zei toen: Ge kunt nie gleuve, wat en zuut kiendje dat is, 't Schréwt bekant noot. As 't zien gerechtigheid hit gehad, slupt 't sebiet wer ien en ge het er gen umkieke mer nao. Dan liddet mit zien vingerkes ien 't mund- je, mit de eugskes toe. 't Is toch zon liefh Terwijl zij dit zei, hief ze de gor dijn der wieg omhoog en daar lag dan het schattige ding, waarvoor ze allen gekomen waren om het te be wonderen,....' Was dat nu een uiting van be wondering Waar was de gepaste ingetogen heid gebleven Wie gaat er nu gillen en de armen omhoog heffen bij het be wonderen van een slapend kind Jesses van Me ran teOewases OeweeKristene ziele Motdori dit laatste was van de Klaproos -zoo schreeuwden en tierden de vrouwen dooreen, terwijl ze de han den in de lucht sloegen en met van schrik opengesperde oogen naar de wieg keken. de wieg lag rustig slapend geperst. Van de aorta gaan vertakkingen naar boven en naar beneden. Die splitsing wordt zoover doorgezet, tot ze eindigen in heel fijne buisjes, de haarvaten of capillairen, die tusschen de weefsels liggen, waar zuurstof en voedsel wordt afgegeven en koolzuur wordt opgenomen, Hierna vereenigen zich de haarvaten weer totgrootere buizen, die het bloed weer door de beide holaderen naar het hart voeren. Slagaders zijn bloedvaten, die het bloed vanuit de kamers van het hart afvoeren. Ze hebben dikke elastische wanden, waardoor het bloed in een golvende beweging heen gestuwd wordt. Klapvliezen verhinderen, dat het kan terugstroomen. Daar de slagaders rechtstreeks van het hart komen, kunnen ze bg kwets uren zeer gevaarlijk worden. Ze liggen dan ook meestal diep in het lichaam verborgen. Alleen op enkele plaatsen komen ze dichter bij de oppervlakte, zooals bij de pols, bij de slapen en bij den hals. Bij elke samentrekking van het hart voelt men daar een bloedgolf. Zoo kunnen we het aantal hartkloppingen per minuut nagaan. Bij volwassen per sonen is dat ongeveer 70 per minuut, bij vrouwen en kinderen meer, bij zuigelingen zelfs 120 tot 140 keer. Aderen voeren het bloed naar het hart terug. De stroomsnelheid is heel wat kleiner dan inde slagaders. Het bloed in de aderen heeft geen golf beweging, het wordt niet door de aderen gestuwd, maar wordt naar het hart gezogen, als de boezems zich gaan ontspannen. Er is reeds gezegd, dat het bloed van zijn schadelijke^bestanddeelen moet gezuiverd worden. In de longen staat het koolzuur af, dat bij de uitademing de lucht ingaat. Behalve in de longen heeft nog zuivering van bloed plaats in de nieren en in de zweetklieren. Van de aorta voert de nierslagader het bloed naar de nieren, waar de urine als schadelijk bestanddeel wordt afgescheiden. De twee nieren liggen tegen de rugzijde, onder het midden rif. Het gezuiverd bloed wordt door de nierader weer naar de holader teruggevoerd. En eindelijk hebben we de zweet klieren. Ze liggenj onder de opperhuid en scheiden uit het bloed het zweet af, dat door de huidporiën aan de oppervlakte komt en daar verdampt. De hoeveelheid bloed bedraagt ongeveer 7 percent van ons gewicht. Het bestaat uit de bloedvloeistof of bloedplasma, waarin de roode en witte bloedlichaampjes in groot aan tal meegevoerd worden. De roode nemen de zuurstof op en voeren ze mee door het lichaam. Het aantal roode bloedlichaampjes bedraagt zoo wat 4J/, tot 5 millioen per kubieke centimeter, dat is totaal 20 tot 30 millioen maal millioen. Bij een te gering aantal ontstaat bloedarmoede (anaemie). De witte bloedlichaampjes spelen een rol bij verwondingen. Schadelijke stoffen, als vergiften en bacteriën kunnen er door worden omhuld en vernietigd. In de bloedvloeistof zit een eiwit stof, het fibrinogeen, dat buiten het lichaam stolt en dan fibrine heet. Laat men bloed een poos in de lucht staan, dan stollen fibrine en bloedlichaampjes tot een bloedkoek blijft er nog een gele vloeistof over, het serum. In het bloedserum worden bij het doorstaan of aanval len van ziekten tegengiften gevormd, die het lichaam tegen een tweeden aanval van de ziekte vrijwaren. Met serum worden daartoe ook wel menschen en dieren ingespoten tegen bepaalde ziekten. Bij verwondingen stolt het uit- stroomende bloed door vorming van fibrine, waardoor de bloeding tegen gehouden wordt. Het is beter die prop bloed te laten zitten dan door allerlei middelen de wonde te willen reinigen. Ook kan wel eens in het lichaam fibrine ontstaan, waardoor de bloeds omloop kan gestoord worden, wat een gevaarlijke ziekte kan doen ont- Nu zal iedereen wel begrijpen, waar dat gegil en dat spektakel ontstaan was, welke men zelf aan den overkant in den Druiventros had kunnen hooren. Eenige oogenblikken later ontdekte de bezorgde moeder haar eigen kind dat op een paar kussens achter het bed rustig lag te slapen. Ze lachte uit volle keel mee met de lawaaiende vrouwen en riep: Ik kan wel raoje wie um dat gelapt hitDat hit Driekusoome gedaon. Mer nou motte ons Drika ok is bekieke, wor Is 't gen heel liefh.... Hanneke, brengde geej die bag mer wer ien de verrekeskooj. Jao, vrow, dat za k doen, mer de wieg mot ok uurst rein gemakt werre Ja, dat was noodig, want het biggetje had geen luier aan gehad. Toen Driekusoome in den Drui ventros aan het verzamelde gezel schap verteld had, dat hij straks, voordat hij uitging, stiekum een biggetje in de wieg gelegd en het kind verstopt had, was hevig als voorheen bij de vrouwen. De ontvanger van Melle sloeg den jubilaris op den schouder en met de andere hand het glas opheffend riep hij: Driekusoome, halde geej ow mer beej zo'n grappe en bewaart In maar zonder vingerkes ien 't mundje a,Deze was door Hanneke de een allerliefst, rooskleurig meid gewaarschuwd, dat men het biggetje, met zijn snuitje terzijde op ow opgeruumd karakter, dan wurde kind ging zien. het hoofdkussentje en met een klein nog honderd jaor 1 Door den nogal langen huisgang varkenspootje boven het dekentje. Kammeraode! laot ons daorop begaf men zich naar de slaapkameruitstekend... drinke! Lang leve onze Driekus van het echtpaar Verplaggen. Daar 't Was toch zo'n lief.... oome stond de wieg met een tulle gordijn

Peel en Maas | 1935 | | pagina 5