TWTIFTVF BI.AD VAN PEEL F,N MAAS
Ons weekpraatje.
De Duivelsbrug.
De overweldiging
van België.
FEUILLETON.
Zaterdag 22 Juni 1935
Zes en vijftigste Jaargang No 25
Het crimineele Haagsehe geval.
ISeleediging van het rechts
gevoelen
Het had erger kunnen zijn!
Hoe men de zaak ook belicht ziet:
het geval van den gewezen Haag-
schen Hoofdcommissaris van Politie
heeft zeer onaangename kanten voor
het publieke, rechtsgevoelen. We
herinneren aan de volgende feiten.
Toen onze Nederlandsche gezant
te Brussel was overleden, zou zich
bij bedoelden H. C. een dame heb
ben vervoegd, die haar voornemen
bekend maakte om van de weduwe
van den gezant een uitkeering van
2 ton te vragen ten behoeve van
den zoon dezer dame, De H. C.,
vreezende, dat de bedoelde weduwe
door kennisname van door haar
ongeweten omstandigheden, zeer
geschokt zou worden, stelde zich
met een broer van den overleden
gezant in verbinding, welke broer
de bemiddeling van den H. C. ver
kreeg om den financieelen eisch van
de, aan de familie overigens onbe
kende dame te regelen.
De H. C. wist dien eisch tot
40.0000 gld. te reduceeren en de
familie betaalde het geld, later nog
eens ruim 7000 gldalles door tus-
schenkomst van den H. C.
Intusschen kreeg de familie arg
waan. Uit niets bleek haar, dat de
overledene de eischende dame ooit
had gekend en zelfs de identiteit
van deze, noch haar vroegere of
tegenwoordige verblijfplaats, konden
worden vastgesteld of achterhaald.
Toen onderhandelingen met den
H.C. tot geen resultaat, wat het
teruggeven der gelden betreft, konden
leiden, verbonden beide partijen zich
om de uitspraak te aanvaarden van
een Eereraad, welke uit drie hoogst
achtenswaardige politieke figuren
werd samengesteld.
Intusschen had de Minister van
Justitie van een en ander kennis ge
kregen; hij verhinderde, dat de H.C.
hangende het onderzoek, zijn functie
bleef uitoefenen.
De betrokkene vroeg en verkreeg
eerst ziekenverlof, later eervol ontslag
met pensioen. De Min. van Justitie
deed méér. Hij liet de zi'tngenvan
den Eereraad bijwonen door twee:
hooge justitioneele ambtenaren en
dezen boden op hun beurt een door
de dame, die voor haar zoon was
opgekomen, onderteekende en aan
den H. C. overgedragen kwitantie
ter onderzoek aan den meest ervaren
Nederlandschen politioneelea schrift
en scheikundige ter onderzoek aan.
Die blijkt te hebben geconcludeerd,
dat de H. C. de handteekening van
de bedoelde dame heeft geplaatst.
Zóó is ue voorstelling van zaken,
van één der partijen verkregen.
Het schijnt, dat alle genoemde
feiten vaststaan, maar nog werd niet
Dekend gemaakt, hoe de verdediging
luidt van den H.C. Wél weten we,
dat deze zich beroept op de moge
lijkheid, dat hij zélf slachtoffer zou
zijn geworden van een geraffineerde
oplichterstruc der dame, die zich tot
hem heeft gewend.
Er wordt ons nu in de groote
pers verzekerd
le. Dat nog geen schuldvraag
definitief is opgelost.
2e. Dat men vertrouwen kan
hebben in onze justitie, omdat de
noodige maatregelen voor een gron
dig onderzoek zijn genomen, blijkende
uit het bijwonen door twee justitio
neele vertegenwoordigers van de
zittingen van den Eereraad en het
gehouden schriftonderzoek van de
kwitantie.
Beide punten erkennende, merken
we op, dat we niet twijfelen aan het
uiteindelijke rechtdoen, maar consta-
teeren we toch, dat het justitioneele
vóór onderzoek op zeer ongebruike
lijke wijze wordt geleid.
Zou de H. C zich hebben schuldig
gemaakt aan het feit, waarvan som
migen hem verdenken, dan zou hij
een veel grooter en gemééner mis
dadiger zijn, dan de boef, die een
brandkast kraakt voor 47000 gld.;
niet alleen, omdat de boef een boef
is en de verdachte in de zaak,
waarom het thans gaat, een Hoofd
commissaris van Politie, maar óók
en vooral om de manier, waarop in
het Haagsehe geval het geld zou zijn
verkregen.
Toch zal men er geen genoegen
mee nemen, dat de zaak van een
inbreker middels een Eereraad, waar
bij een paar justitioneele ambtenaren
„toehoorders" zijn, in vóór-onderzoek
wordt geleid.
Een inbreker zal op mindere aan
wijzingen in voorarrest worden gezet.
Een „mindere" ambtenaar krijgt,
zoclang hij onder zware verdenkiog
staat, geen „eervol" ontslag met
pensioen. Terecht besluit men dan,
we zouden er prijzenswaardige
voorbeelden van kunnen noemen
om eerst het resultaat van het
justitioneele onderzoek af te wachten.
Herinneren we daartoe slechts aan
recente justitioneele zaken, gemeente
ambtenaren betreffende van Bergen
op Zoom en Huizen, waarbij een
beslissing omtrent het aangevraagde
eervo le ontslag werd aangehouden,
tot de uitspraak van het gerecht zou
zijn gevallen.
Nochtans wiilen we om dat alles
niet suggereeren, dat de geschetste
ongebruikelijke wijze van het voeren
van justitioneel vóór-onderzoek, een
onjuiste wijze iswe matigen ons
daaromtrent geen beslist oordeel aan.
Zeker moet in een aangelegenheid
ais de onderhavige de grootste om
zichtigheid worden betracht, want
waar de verdenking van een zeer
ernstig misdrijf op een hoog geplaat
sten politiefunctionaris rust, geldt in
dubbele mate, de waarschuwing
„Eer is Teer." En dubbel zwaar zou
men hem 9traks ook zijn misdaad
kunnen aanrekenen, als zijn schuld
zou worden vastgesteld.
Het is ondenkbaar, dat in ons
land, waar we Zooveel controSeerende
organen kennen, een misdaad als
zulke, waarvan de Haagsehe H. C.
wordt verdacht ongestraft zou kunnen
blijven. Bij ons staan er veel te veel
menscben met wantrouwende b ikken
rood de doofpot geschaard, dan dat
men er ongemerkt de dossiers van
een belangwekkende affaire in zou
kunnen doen verdwijnen. We kun
nen hier nog vrij onze meening uiten;
onze pers is nog ongebreideld.
Het moet voor de redactie van
»Volk en Vaderland", welke deze
zaak voor het eerst te berde bracht,
van een intense verheugenis zijn,
dat in Nederland de constituloneele
verhoudingen ongewijzigd bleven in
de laatste jaren en we onze tradi-
tioneele vrijheid van meeningsuiting
nog volledig hebben kunnen hand
haven.
Aldus kon V. en V. een publicatie
doen, welke op zichzelf reeds ge
schikt zou zijn om door het waar
schuwen van het publieke geweten
alle duistere doofpot-voornemens
tegen te gaan, zoo die inderdaad
mochten hebben bestaan. Welk
laatste we miostens betwijfelen.
Met afschuw moet de redactie van
V. en V. zich de toestanden in
Duitschlaod hebben herinnerd, waar
alle critlek op leidende bestuurders
en ambtenaren wordt gesmoord en
waar geen haan er naar kan kraaien,
als de machthebbers besluiten om
elkaar tot in criminsele aangelegen
heden toe, de hand boven het hoofd
te houden.
V. en V. zal ongetwijfeld mét ons
trotsch zijn op onze zoo gewaar
deerde grondwettige rechten van
vrijheid.
Hou vast I
(Een oude legende)
De Reuss is een snelvlietende
rivier die in een zestig voet diepe
bedding vloeit, tusschen twee steile
rotsen, en alle verkeer onmogelijk
maakte tusschen de bewoners van
Grison en die van Uris, twee kantons
uit de bergstreek.
De afzondering was voor beide
plaatsen even nadeelig. Zoo werden
weldra de flinkste bouwmeesters uit
gansch den omtrek ontboden en den
kundigste onder hen werd gelast de
twee kantons door een brug te ver
binden. De brug werd gelegd, doch
nauwelijks lag zij er eenige maanden
of de sneeuworkanen en het onstui
mig wassen der waters hadden haar
weggespoeld.
Dit gebeurde met een tweede en
eindelijk ook met een derde brug.
Daar is de duivel mede ge
moeid riep de schout van Goïchenen,
toen men hem zekeren morgen zeg
gen kwam dat de laatst gebouwde
brug, veel sterker en tevens veel
duurder dan de vorige, ook weer in
de diepte verdwenen was.
Goed en wel, besliste de raad,
maar wat aangevangen
Wat aangevangen herhaalde
de schout, toen hij 's avonds alleen
in zijn hoek zat dampwolken uit
zijn lange Duitsche pijp te trekken.
De duivel alleen kan ons een brug
maken, die stand houdt.
Nauwelijks was dit gedacht eruit
of er werd op de deur geklopt.
Binnen I riep de schout.
Meester, zei Hans de paarden
knecht, daar staat een heerschap in
de gang dat u spreken wil.
Welk heerschap vroeg de
schout zonder zelfs het hoofd om te
wenden.
Hij zegt dat hij Satan heet.
Laat Satan binnenkomen, zei
de schout en hij dampte voort.
De knecht ging en leidde een paar
oogenblikken later een persoon in
de kamer die zoo wat midden in de
dertig oud scheen. Hij droeg een
roode spannende broek, een zwarten
jas en op zijn hoofd een zwart
kapje waarop twee lange sierlijke
hanenveeren staken. Zijn schoenen
schenen van een gansch eigenaardig
maaksel; ze zagen er bijna letter lijk
uit als paardenhoeven.
Dag schout, zei dit heerschap,
terwijl de knecht heenging.
Dag Satan, zei de schout, ga
daar maar in dien armstoel naast het
vuur zitten, want het is koud daar
buiten. Satan deed wat hem gezegd
werd.
De schout zette zijn voeten op de
haardijzers.
Satan stak de zijne eenvoudig in de
gloeiende tutven.
Wel, kameraad, zoo begon
Satan, het schijnt dus dat ge mij
noodig hebt.
Wel, zei de schout, ik geloof
wel dat gij ons van dienst zoudt
kunnen zijn.
Voor die drommelsche brug is
't niet Hebt ge die dan volstrekt
noodig
Natuurlijk hebben wij ze noodig,
antwoordde de schout, en hij keek
Satan aan als wilde hij zeggen „hoe
lomp van zoo'n duivel zulke dwaze
vragen te stellen."
Ah, ah I zei Satan.
Weet ge wat, zei de schout,
maak gij óns d'r een.
Ik kwam alleen om u dat voor
te stellen.
Waarachtig, gij zijt een goede
kerel.
Zeg maar liever een goede
duivel, gtinnikte Satan. Het komt er
nu alleen nog maar op aan den prijs
te bepalen, ging hij voort, en zijn
braodend oog keek loerend naar den
schout, die maar altijd voort dampte.
Hm 1 deed deze, die gewaar
werd dat het 'm nu begon te
haperen
Hm 1 zoo iets zegt niet veel,
hernam de duivel. Zijt maar niet
benauwd, ging hij voort, terwijl hij
zijn klauwen aan het scherpen zat,
ik zal u toch het vel niet afstroopen.
Dat stelt mij min of meer ge
rust, zei de schout. Weet ge waf,
de laatste heeft ons zes honderd
gouden mark gekost, wij zullen die
som voor de nieuwe brug verdub
belen.
Zijt ge gek. schout, grinnikte
de Satan, wat heb ik uw goud
noodig Ik maak er immers zooveel
ik wil. Zie maar liever
Dit zeggende nam hij een dikke,
gloeiende turfklomp uit bet vuur en
draaide die tusschen zijn handen als
eea stuk peperkoek.
Geef hier uw hand, zei Satan.
De Schout aarzelde.
Wees maar niet benauwd, zei
de „zwarte", en hij legde den schout
een staaf goud in de hand, schitterend
en vonkelend en zoo koud als hadde
zij daarbuiten een dag in den sneeuw
gelegen.
De schout bekeek dien staaf met
groote oogen, draaide haar een paar
malen in zijae handen rond en wildé
haar dan teruggeven.
Neen, neen. houd dit bagatel
maar, zei Satan, dat is_ een geschenk
van mij.
Ik begrijp nu heel goed, sprak
de schout, terwijl hij de staaf op de
tefel legde, dat u aan goud niet
veel gelegen is. Maar zeg mij eens
in welke munt gij dan betaald wil
worden.
Satan dacht een oogenblik na.
Wel, zei hij toen, ik verlang
als mijn eigendom voor de hel den
eerste, die over de nieuwe brug zal
gaan.
't Is wel, zei de schout.
Laat ons dan de overeenkomst
opstellen, zei Satan, ik houd van
zwart op wit.
De schout haalde pen en inkt en
een groot blad wit papier.
Wat moet ik 3chrijven vroeg
hij toen bij klaar was.
Satan zei hem voor, wat in de
akte staan moest.
Deze was weldra kant en klaar,
ia dubbel en ter goeder trouw door
beide partijen onderteekend.
De duivel verplichtte zich een brug
te leggen, die vijf honderd jaren
duren moest en de schout beloofde
hem den eerste, die over de duivels
brug gaan zou.
's Anderendaags was de schout al
vroeg op.
Hij wilde zien of Satan zijn woord
Heririneringen aan de omzwervin
gen van een oud-oorlogscorres
pondent tusschen de strijdende
partyen.
ONAANGENAME SITUATIES
Had ik het een vorlgen keer over
de betrekkelijke veiligheid, welke
men als toeschouwer op zekeren
afstand van de vechtlinie geniet, zoo
nu en dan wordt men toch met
nadruk aan dat „betrekkelijke" herin
nerd Wanneer men plots begint te
merken, dat zoo hier en daar om je
heen granaten beginnen ia te slaan,
dan behoeft men nog niet tot de
conclusie te komen, dat de „vijande
lijke" artillerie den eenzame nieuws
gierige in het vizier heeft gekregen,
maar dan staat het wél vast, dat ze
zich aan het Inschieten is op een
nieuw doelpunt, waarvan je niet ver
verwijderd staat, en dan wordt het
aanbevelenswaardig om een eindje
uit de buurt te gaan.
Nog staande bij de Duitsche bat
terij in de buurt van Leke, deed ik
de boven beschreven gewaarwording
op en ik richtte toen in het belang
van mijn gezondheid m'n schreden
naar een zijwaarts gelegen boeren
hoeve.
Vóór ik daar echter was werd ik
door 'n officier, die aan het hoofd
van een afdeeling infanteristen ach
ter langs de duinen trok, staande
gehouden en wild aan den arm ge
schud, terwijl hij me vroeg, wie ik
was en wat ik ter plaatse deed. Ter
wijl ik hem in korte woorden ant
woord, haal ik een Duitsche „Scheln"
uit mijn zak en nauwelijks heeft hij
er de vele Duitsche stempels op
gezien, of hij laat me zonder nog
wat te zeggen los en gaat voort
met zijn manschappen.
In de boerenhoeve heb ik vanuit
het dakraampje nog een half uur den
verwoeden strijd gevolgd, waarbij de
Dultschers ondanks hun herhaalde
aanvallen, waarbij ze gevoelige ver
liezen leden, geen voortgang maak
ten. Tenslotte echter moest ik deze
schuilplaats verlaten, omdat thans
weer granaten in de buurt van de
hoeve, die reeds half verwoest was.
begonnen neer te vallen.
Ik toefde nog een minuut of tien
bi) een ambulance. Ook hier kon
men de talrijke gewonden niet af
doende helpen, Den meesten deed
men ia haast een noodverband om
en raadde ze dan aan om hooger op
te trekken en te trachten daar betere
verpleging te bekomen.
De strijd, dien ik dien dag aan
„den" Ijzer zooals de Vlamingen
zeggen heb gezien, was het begin
van den loopgraven-oorlog in die
streek.
Niettegenstaande het nadrukkelijk
parool van 'l Duitsche hoofdkwartier
„Naar Calais 1 Naar Calais 1", wer
den alle stormloopen bloedig afge
slagen en alle pogingen verijdeld om
de geïaundeerde terreinen over te
steken.
Zoo gauw de Duitschers de Bel
gische kust hadden bezet, verschenen
daar op eerbiedigen afstand
natuurlijk Engelsche oorlogs
schepen op den dag kon men
enkele dezer aan den verren gezichts
einder in schijnbaar rustige onbe
wogenheid zien liggen. Met deze
bewaking beoogden de Engelschen
te bereiken, dat geen Duitsche
Mattesen Ties
de Kiesjeskèl
Oorspronkelijk verhaal van de
Noord-Liinburgsche grenzen
door BERNARD VIELER.
39
Na den dood van haar eerste
man was Hanna als huishoudster
in dienst getreden bij een weduw
naar in Gelsenkirchen, die daar
een drukke Gastwirlschaft in een
volksbuurt had.
De man had geen kinderen en
was zoo voldaan over de diensten
en het gezelschap van de nieuwe
plaatsvervangster zijner vorige
echtgenoote, dat hij er na verloop
van ruim een jaar mee huwde.
't Was een heel gelukkig hu
welijk geweest, dat echter door
geen kinderen gezegend werd. De
man bezat reeds een flink ver
mogen tje, toen hij trouwde, wat
door hun gezamelijk werken en
ploeteren ieder jaar toegenomen
was, zoodat Hanna bij het over
lijden van haar tweeden man-
aardig in bonus was.
De Justizrat Notaris Diekamp,
die de erfeniszaken bij den dood
van haar man geregeld had, wees
haar er op, dat zij, omdat zij zelf
geen kinderen had, nu een tes
tament moest maken, waartoe zij
zich ook bereid verklaarde.
Het was er echter niet van ge-
oorlogsbodems naar de Belgische
havenplaatsen zouden doorglippen
en in 't bijzonder, dat van deze geen
operatiebasis voor de Duitsche
onderzeeërs zouden worden gemaakt.
Herhaaldelijk heeft de Engelsche
vloot ter bereiking van dat doel ook
geprobeerd om de havenwerken
middels een bombardement onbruik
baar te maken, terwijl ze de haven
van Zeebrugge bovendien probeer
den af te sluiten met het laten op-
stoomen, en daarna voor den haven
mond doen zinken, van een aftandsch
slagschip.
Toen ik, teruggekeerd van het ge
vechtsfront aan den IJser. in Ostende
met veel moeite een onderdak had
bekomen, was het dien avond voor
den derden keer, dat de Engelsche
schepen, die voor de Belgische kust
manoeuvreerden, het vuur op deze
havenplaats hadden geopend. Dien
avond en dien nacht heb ik me zéér
vervelend gestemd gevoeld, ik
erken dat ronduit.
Aodere gevaren, welke ik kon zien,
had ik geleerd niet meer te tellen,
maar onzichtbare gevaren maken 'n
mensch nerveus. Ik voelde me ditn
avond in Ostende zoo'n beetje als
later, toen ik in een donkeren
nacht op een Enqelsch schip de zee
overstak van Folkestone naar Le
Havre, staande met het zwemvest
omgord aan de reeling van het schip,
waarop alle lichten waren gedoofd,
in afwachting... of het de torpedo
van een duikboot zou zijn, dan wel
een mijn, door welke we straks in
de lucht zouden vliegen. Een lot,
dat me intusschen gelukkig bespaard
is gebleven.
In Ostende mocht niemand zich
meer na 6 uur des namiddags in de
straten begeven. Ik zat dus opge
sloten in mijn hotel, toen het bom
bardement van de plaats begon. Met
dreunende donders hoorden we de
inslaande granatea ontploffen en je
kon slechts zuchtend verhopen, dat
de Engelschen niet al te ver zouden
missen en de inslag der granaten tot
de havenwerken zouden bepalen.
De hotelhoudersfamilie was natuur
lijk ook nerveus, maar zij had in
voorgaande nachten reeds geleerd
om de gedachten te verzetteD. Ze
noodde me uit voor een spelletje
kaart zoo lang het bombardement
zou duren. Het was een vreeseüjk
onnoozel spelletje. Iedere speler en
speelster stelde 'n bepaalde diersoort
voor en moest op die diersoort
„correspondeerend" geluld imlteeren,
wanneer een zekere kaart uit het spel
werd gedraaid.
Het was een lawaaierig gedoe,
maar ik moet erkennen, dat ik me
de bijzondere spelregels niet meer
herinner, niettegenstaande ik me vast
had voorgenomen om ze te onthou
den, opdat ik me er, tegen den tijd,
dat ik kindsch zou zijn geworden
nog eens mee zou kunnen vermaken.
Toen echter, in dien avond en
dien nacht te Ostende, kwam het er
niet op aan, waar men zich mee
bezig hield. Hoofdzaak was, dat
men zich bijeen gevoelde en met
lawaai en zenuwachtig gelach de
gedachten poogde af te leiden van
die inslaande granaten, die nu eens
rechts, dan weer links schenen neer
te komen en straks misschien...
Niet aan denken Lachen maar 1
Ik speelde dien avond en dien nacht
voor rhinoceros. Ik weet eigenlijk
niet, hoe dat beest zich pleegt te
uiten, maar als zijn kreten schor
klinkeD, hoog en beverig valsch, dan
heb ik ze in Ostende goed geïmi
teerd.
Md. (Wordt vervolgd
komen, want reeds korten tijd
daarna kwam zij vrij onverwacht
te overlijden.
Ze was nog wel bediend ge
worden, maar voor het testament
was er geen tijd meer geweest,
alhoewel de notaris geroepen was.
De stervende had hem gezegd, dat
zij een gehuwden broer had in
Groenrode, maar dat zij sedert
jaren van dezen niets meer had
vernomen.
De andere broer Toontje
was ongeveer vijf jaar geleden in
Mongolië, waar hij als leeken-
broeder bij de missie was, gestor
ven.
In het officieele Duitsche schrij
ven stond echter niets omtrent
den omvang der erfenis vermeld;
daarom gaf de bnrgemeester Mat-
tesen Ties den raad persoonlijk
naar Gelsenkirchen te gaan en
den notaris op te zoeken.
Giel van Dommelen zorgde voor
de noodige »pampieren" en daar
mee trok Ties naar de zwarte
mijnstreek.
De notaris verstrekte hem de
op de zaak betrekking hebbende
inlichtingen en deelde hem al de
bijzonderheden mede omtrent den
aard en den omvang der erfenis.
Een ander persoon als onze
Kiesjeskel zou zich bij 't verne
men van zoo'n tijding allicht erg
opgewonden hebben getoond, maar
op Ties maakte het volstrekt niet
dien indruk.
Hij betreurde het, dat zijn zus
ter gestorven was en begon met
er zich een verwijt van te maken,
dat hij toch feitelijk niets dan
schande over zichzelf en de fa
milie gebracht had, maar over 't
geld dat Hanna hem naliet, ver
heugde hij zich feitelijk heelemaal
niet.
Eerst toen hij er over nadacht,
dat zijn Tieleke nu niet meer af
hankelijk zou zijn van de gunst
harer pleegouders, vond hij zich
eer.igszins gestreeld in het voor-
uitzicht van het nieuwe bezit.
De notaris beloofde hem alles
ten beste te zullen regelen en
Ties teekende de daartoe noodige
volmachten. Er zou echter nog
wel eenigen tijd verloopen eer hij
in 't bezit van de tamelijk be
duidende erfenis kon treden.
Na een paar dagen keerde Ties
weer in zijn schamele woning in
het Gravenven terug. Den burge
meester deelde hij alleen mede,
dat men ginds nog met geen
zekerheid eenige vaste mededee-
ling omtrent de nalatenschap
zijner zuster had kunnen geven.
Mattesen Ties had zich voorge
nomen, zoolang hij zelf de tast
bare bewijzen der erfenis nog niet
in handen had, ook tegenover zijn
dochter alsnog dezelfde terughou
ding als totnutoe in acht te
nemen.
XXXI.
Mattesen Ties door Tieleke
verpleegd.
Vanaf den dag toen de ambte
naren den jongen Kappusboer
weggebracht hadden, was de oude
Moors aan 't mijmeren geraakt.
In de plaats van den zoon had
hij een knecht aangenomen, om
diens werk te verrichten, maar
meestal vergat hij dezen te zeggen
wat hij doen moest.
Hij zelf had geen lusl meer tot
werken en liep heele dagen doel
loos rond over het erf en de
akkers. Tegen de meid, die zijn
huishouding bestuurde, sprak hij
nooit, noch ten kwade, noch ten
goede, tenzij zij hern uitdrukkelijk
iets vroeg en deze, evenals de
knecht, voelden zich onheirpelijk
in de tegenwoordigheid van den
eeuwig zwijgenden boer.
Nu en dan nam hij het geweer
van den wand en ging daarmee
op helderlichten dag, ofschoon hij
noch jachtakte, noch verlof om
wapens te dragen bezat, Daar het
veld en de bosschen. Als zijn
huisgenooten dit zagen, waren zij
steeds bevreesd, dat.er een onge
luk gebeuren zou.
Op zekeren dag, kort na den
terugkeer van Mattesen Ties uit
Duitschland, zag de oude Kappus
boer hoe deze met een mandje
aan den arm op een afstand langs
den veldweg ging, die naar het
Gravenven leidde. De oude boer
ging naar huis terug en zette zich
stilzwijgend bij den haard neer,
wachtend totdat het ongeveer
donker werd.
Toen stond hij op en nam weer
het geladen geweer van den muur
in zijn slaapvertrek, waarop hij
ongemerkt het huis verliet. Geheel
instinctmatig sloeg hij den weg
naar het ven in en ongeveer een
half uur later bevond hij zich in
de nabijheid der schaapskooi.
Door het kleine zijraampje zag
hij dat er daarbinnen licht was
en zachtjes sloop hij toen naar
de voorzijde der barak, waar de
baalzak, die als gordijn dienst
moest doen, nog niet naar bene
den gelaten was. Bij het flauwe
schijnsel van een kaars zag hij
den Kiesjfskèl, die met het een
of ander bij den haard bezig was
en zich juist omkeerde.
Zonder zich langer le bedenken,
legde hij op dezen aan en schoot
af. Hij zag hoe de man daarbin
nen een zwaai met de armen
maakte, alsof hij zich ergens
vastgrijpen wilde en neerstortte.
Daarna vluchtte hij met haastige
schreden naar den kant van da
bosschen, waar hij urenlang
wezenloos bleef rondloopen. Laat
in den n8cht keerde hij op den
Kappushof terug.
Het schot, dat de oude Moors
op Mattesen Ties afgevuurd had,
had dezen links in de borst op
op eenigen afstand van hel hart
getroffen en hem terstond bewus
teloos doen neervallen.
't Werd al weer licht, toen de
bezinning bij hem terugkeerde,
maar 't duurde nog geruimen tijd
eer hij zich bewust werd van zijn
toestand. Eerst toen hij moeite
wilde doen om op te staan, voelde
hij een stekende pijn in de borat,
die hem bijna belette adem te
halen en al zijn ledematen waren
zoo goed als verstijfd, nauwelijks
dat hij de handen en den rechter
arm even bewegen kon.
Met deze hand voelde hij naar
de wonde in zijn borst, waarom
heen een dikke laag slijmerig
bloed de kleeren bedekte.
Een brandende dorst kwelde den
eenzamen gewonde, toch voelde
hij zich niet bij machte naar
buiten te gaan, zelfs niet le
kruipen om waker te halen. De
gedachte, dat hij hier zonder hulp
jammerlijk omkomen zou, vervulde
hem met wanhoop en hij begon
te rillen, zoowel van angst als
van de wondkoorts, die hem begon
te schudden.
Uren, lange, lange uren lag hij
daar op den harden leemvloer, nu
eens half bewusteloos, dan weer
ijlend of wakend met vreeselijke
gedachten van wroeging, maar
ook van berouw over de zonden
van zijn geheele leven. Telkens
weer kwamen de woorden over
zijn droge lippen
Mijn God, wees mij armen
zondaar genadig
Mijn Jezus, barmhartigheid!
Mijn Lieve Heerke, laat mij
zoo niet sterven
't Waren woorden, die uit het
diepst van een waarlijk berouw
vol gemoed kwamen zulke
woorden ziju een krachtig gebed,
hetwelk God in zijn onbegrensde
barmhartigheid altijd verhoort.
't Was omstreeks den middag
van den volgenden dag, toen
Funske, de zoon van de Kremmer.
die door zijn vader met een
boodschap naar Mattesen Ties
gestuurd was, bij de schaapskooi
aankwam.
De deur was echter gesloten en
daarom wilde de jongen weer
onverrichter zake terugkeeren. Uit
nieuwsgierigheid keek hij eens
door het venster naar binnen en
zag daar tot zijn verwondering
den Kiesjeskel op den grond
liggen. Deze maakte een bewe
ging met de rechterhand, die de
tnaap evenwel niet begreep.
Ook zag hij dat de man met de
lippen bewoog, maar het geluid
was blijkbaar te flauw om tot hem
door te dringen. Eerst dacht de