TWTIFTVF BI.AD VAN PEEL F,N MAAS Ons weekpraatje. De Duivelsbrug. De overweldiging van België. FEUILLETON. Zaterdag 22 Juni 1935 Zes en vijftigste Jaargang No 25 Het crimineele Haagsehe geval. ISeleediging van het rechts gevoelen Het had erger kunnen zijn! Hoe men de zaak ook belicht ziet: het geval van den gewezen Haag- schen Hoofdcommissaris van Politie heeft zeer onaangename kanten voor het publieke, rechtsgevoelen. We herinneren aan de volgende feiten. Toen onze Nederlandsche gezant te Brussel was overleden, zou zich bij bedoelden H. C. een dame heb ben vervoegd, die haar voornemen bekend maakte om van de weduwe van den gezant een uitkeering van 2 ton te vragen ten behoeve van den zoon dezer dame, De H. C., vreezende, dat de bedoelde weduwe door kennisname van door haar ongeweten omstandigheden, zeer geschokt zou worden, stelde zich met een broer van den overleden gezant in verbinding, welke broer de bemiddeling van den H. C. ver kreeg om den financieelen eisch van de, aan de familie overigens onbe kende dame te regelen. De H. C. wist dien eisch tot 40.0000 gld. te reduceeren en de familie betaalde het geld, later nog eens ruim 7000 gldalles door tus- schenkomst van den H. C. Intusschen kreeg de familie arg waan. Uit niets bleek haar, dat de overledene de eischende dame ooit had gekend en zelfs de identiteit van deze, noch haar vroegere of tegenwoordige verblijfplaats, konden worden vastgesteld of achterhaald. Toen onderhandelingen met den H.C. tot geen resultaat, wat het teruggeven der gelden betreft, konden leiden, verbonden beide partijen zich om de uitspraak te aanvaarden van een Eereraad, welke uit drie hoogst achtenswaardige politieke figuren werd samengesteld. Intusschen had de Minister van Justitie van een en ander kennis ge kregen; hij verhinderde, dat de H.C. hangende het onderzoek, zijn functie bleef uitoefenen. De betrokkene vroeg en verkreeg eerst ziekenverlof, later eervol ontslag met pensioen. De Min. van Justitie deed méér. Hij liet de zi'tngenvan den Eereraad bijwonen door twee: hooge justitioneele ambtenaren en dezen boden op hun beurt een door de dame, die voor haar zoon was opgekomen, onderteekende en aan den H. C. overgedragen kwitantie ter onderzoek aan den meest ervaren Nederlandschen politioneelea schrift en scheikundige ter onderzoek aan. Die blijkt te hebben geconcludeerd, dat de H. C. de handteekening van de bedoelde dame heeft geplaatst. Zóó is ue voorstelling van zaken, van één der partijen verkregen. Het schijnt, dat alle genoemde feiten vaststaan, maar nog werd niet Dekend gemaakt, hoe de verdediging luidt van den H.C. Wél weten we, dat deze zich beroept op de moge lijkheid, dat hij zélf slachtoffer zou zijn geworden van een geraffineerde oplichterstruc der dame, die zich tot hem heeft gewend. Er wordt ons nu in de groote pers verzekerd le. Dat nog geen schuldvraag definitief is opgelost. 2e. Dat men vertrouwen kan hebben in onze justitie, omdat de noodige maatregelen voor een gron dig onderzoek zijn genomen, blijkende uit het bijwonen door twee justitio neele vertegenwoordigers van de zittingen van den Eereraad en het gehouden schriftonderzoek van de kwitantie. Beide punten erkennende, merken we op, dat we niet twijfelen aan het uiteindelijke rechtdoen, maar consta- teeren we toch, dat het justitioneele vóór onderzoek op zeer ongebruike lijke wijze wordt geleid. Zou de H. C zich hebben schuldig gemaakt aan het feit, waarvan som migen hem verdenken, dan zou hij een veel grooter en gemééner mis dadiger zijn, dan de boef, die een brandkast kraakt voor 47000 gld.; niet alleen, omdat de boef een boef is en de verdachte in de zaak, waarom het thans gaat, een Hoofd commissaris van Politie, maar óók en vooral om de manier, waarop in het Haagsehe geval het geld zou zijn verkregen. Toch zal men er geen genoegen mee nemen, dat de zaak van een inbreker middels een Eereraad, waar bij een paar justitioneele ambtenaren „toehoorders" zijn, in vóór-onderzoek wordt geleid. Een inbreker zal op mindere aan wijzingen in voorarrest worden gezet. Een „mindere" ambtenaar krijgt, zoclang hij onder zware verdenkiog staat, geen „eervol" ontslag met pensioen. Terecht besluit men dan, we zouden er prijzenswaardige voorbeelden van kunnen noemen om eerst het resultaat van het justitioneele onderzoek af te wachten. Herinneren we daartoe slechts aan recente justitioneele zaken, gemeente ambtenaren betreffende van Bergen op Zoom en Huizen, waarbij een beslissing omtrent het aangevraagde eervo le ontslag werd aangehouden, tot de uitspraak van het gerecht zou zijn gevallen. Nochtans wiilen we om dat alles niet suggereeren, dat de geschetste ongebruikelijke wijze van het voeren van justitioneel vóór-onderzoek, een onjuiste wijze iswe matigen ons daaromtrent geen beslist oordeel aan. Zeker moet in een aangelegenheid ais de onderhavige de grootste om zichtigheid worden betracht, want waar de verdenking van een zeer ernstig misdrijf op een hoog geplaat sten politiefunctionaris rust, geldt in dubbele mate, de waarschuwing „Eer is Teer." En dubbel zwaar zou men hem 9traks ook zijn misdaad kunnen aanrekenen, als zijn schuld zou worden vastgesteld. Het is ondenkbaar, dat in ons land, waar we Zooveel controSeerende organen kennen, een misdaad als zulke, waarvan de Haagsehe H. C. wordt verdacht ongestraft zou kunnen blijven. Bij ons staan er veel te veel menscben met wantrouwende b ikken rood de doofpot geschaard, dan dat men er ongemerkt de dossiers van een belangwekkende affaire in zou kunnen doen verdwijnen. We kun nen hier nog vrij onze meening uiten; onze pers is nog ongebreideld. Het moet voor de redactie van »Volk en Vaderland", welke deze zaak voor het eerst te berde bracht, van een intense verheugenis zijn, dat in Nederland de constituloneele verhoudingen ongewijzigd bleven in de laatste jaren en we onze tradi- tioneele vrijheid van meeningsuiting nog volledig hebben kunnen hand haven. Aldus kon V. en V. een publicatie doen, welke op zichzelf reeds ge schikt zou zijn om door het waar schuwen van het publieke geweten alle duistere doofpot-voornemens tegen te gaan, zoo die inderdaad mochten hebben bestaan. Welk laatste we miostens betwijfelen. Met afschuw moet de redactie van V. en V. zich de toestanden in Duitschlaod hebben herinnerd, waar alle critlek op leidende bestuurders en ambtenaren wordt gesmoord en waar geen haan er naar kan kraaien, als de machthebbers besluiten om elkaar tot in criminsele aangelegen heden toe, de hand boven het hoofd te houden. V. en V. zal ongetwijfeld mét ons trotsch zijn op onze zoo gewaar deerde grondwettige rechten van vrijheid. Hou vast I (Een oude legende) De Reuss is een snelvlietende rivier die in een zestig voet diepe bedding vloeit, tusschen twee steile rotsen, en alle verkeer onmogelijk maakte tusschen de bewoners van Grison en die van Uris, twee kantons uit de bergstreek. De afzondering was voor beide plaatsen even nadeelig. Zoo werden weldra de flinkste bouwmeesters uit gansch den omtrek ontboden en den kundigste onder hen werd gelast de twee kantons door een brug te ver binden. De brug werd gelegd, doch nauwelijks lag zij er eenige maanden of de sneeuworkanen en het onstui mig wassen der waters hadden haar weggespoeld. Dit gebeurde met een tweede en eindelijk ook met een derde brug. Daar is de duivel mede ge moeid riep de schout van Goïchenen, toen men hem zekeren morgen zeg gen kwam dat de laatst gebouwde brug, veel sterker en tevens veel duurder dan de vorige, ook weer in de diepte verdwenen was. Goed en wel, besliste de raad, maar wat aangevangen Wat aangevangen herhaalde de schout, toen hij 's avonds alleen in zijn hoek zat dampwolken uit zijn lange Duitsche pijp te trekken. De duivel alleen kan ons een brug maken, die stand houdt. Nauwelijks was dit gedacht eruit of er werd op de deur geklopt. Binnen I riep de schout. Meester, zei Hans de paarden knecht, daar staat een heerschap in de gang dat u spreken wil. Welk heerschap vroeg de schout zonder zelfs het hoofd om te wenden. Hij zegt dat hij Satan heet. Laat Satan binnenkomen, zei de schout en hij dampte voort. De knecht ging en leidde een paar oogenblikken later een persoon in de kamer die zoo wat midden in de dertig oud scheen. Hij droeg een roode spannende broek, een zwarten jas en op zijn hoofd een zwart kapje waarop twee lange sierlijke hanenveeren staken. Zijn schoenen schenen van een gansch eigenaardig maaksel; ze zagen er bijna letter lijk uit als paardenhoeven. Dag schout, zei dit heerschap, terwijl de knecht heenging. Dag Satan, zei de schout, ga daar maar in dien armstoel naast het vuur zitten, want het is koud daar buiten. Satan deed wat hem gezegd werd. De schout zette zijn voeten op de haardijzers. Satan stak de zijne eenvoudig in de gloeiende tutven. Wel, kameraad, zoo begon Satan, het schijnt dus dat ge mij noodig hebt. Wel, zei de schout, ik geloof wel dat gij ons van dienst zoudt kunnen zijn. Voor die drommelsche brug is 't niet Hebt ge die dan volstrekt noodig Natuurlijk hebben wij ze noodig, antwoordde de schout, en hij keek Satan aan als wilde hij zeggen „hoe lomp van zoo'n duivel zulke dwaze vragen te stellen." Ah, ah I zei Satan. Weet ge wat, zei de schout, maak gij óns d'r een. Ik kwam alleen om u dat voor te stellen. Waarachtig, gij zijt een goede kerel. Zeg maar liever een goede duivel, gtinnikte Satan. Het komt er nu alleen nog maar op aan den prijs te bepalen, ging hij voort, en zijn braodend oog keek loerend naar den schout, die maar altijd voort dampte. Hm 1 deed deze, die gewaar werd dat het 'm nu begon te haperen Hm 1 zoo iets zegt niet veel, hernam de duivel. Zijt maar niet benauwd, ging hij voort, terwijl hij zijn klauwen aan het scherpen zat, ik zal u toch het vel niet afstroopen. Dat stelt mij min of meer ge rust, zei de schout. Weet ge waf, de laatste heeft ons zes honderd gouden mark gekost, wij zullen die som voor de nieuwe brug verdub belen. Zijt ge gek. schout, grinnikte de Satan, wat heb ik uw goud noodig Ik maak er immers zooveel ik wil. Zie maar liever Dit zeggende nam hij een dikke, gloeiende turfklomp uit bet vuur en draaide die tusschen zijn handen als eea stuk peperkoek. Geef hier uw hand, zei Satan. De Schout aarzelde. Wees maar niet benauwd, zei de „zwarte", en hij legde den schout een staaf goud in de hand, schitterend en vonkelend en zoo koud als hadde zij daarbuiten een dag in den sneeuw gelegen. De schout bekeek dien staaf met groote oogen, draaide haar een paar malen in zijae handen rond en wildé haar dan teruggeven. Neen, neen. houd dit bagatel maar, zei Satan, dat is_ een geschenk van mij. Ik begrijp nu heel goed, sprak de schout, terwijl hij de staaf op de tefel legde, dat u aan goud niet veel gelegen is. Maar zeg mij eens in welke munt gij dan betaald wil worden. Satan dacht een oogenblik na. Wel, zei hij toen, ik verlang als mijn eigendom voor de hel den eerste, die over de nieuwe brug zal gaan. 't Is wel, zei de schout. Laat ons dan de overeenkomst opstellen, zei Satan, ik houd van zwart op wit. De schout haalde pen en inkt en een groot blad wit papier. Wat moet ik 3chrijven vroeg hij toen bij klaar was. Satan zei hem voor, wat in de akte staan moest. Deze was weldra kant en klaar, ia dubbel en ter goeder trouw door beide partijen onderteekend. De duivel verplichtte zich een brug te leggen, die vijf honderd jaren duren moest en de schout beloofde hem den eerste, die over de duivels brug gaan zou. 's Anderendaags was de schout al vroeg op. Hij wilde zien of Satan zijn woord Heririneringen aan de omzwervin gen van een oud-oorlogscorres pondent tusschen de strijdende partyen. ONAANGENAME SITUATIES Had ik het een vorlgen keer over de betrekkelijke veiligheid, welke men als toeschouwer op zekeren afstand van de vechtlinie geniet, zoo nu en dan wordt men toch met nadruk aan dat „betrekkelijke" herin nerd Wanneer men plots begint te merken, dat zoo hier en daar om je heen granaten beginnen ia te slaan, dan behoeft men nog niet tot de conclusie te komen, dat de „vijande lijke" artillerie den eenzame nieuws gierige in het vizier heeft gekregen, maar dan staat het wél vast, dat ze zich aan het Inschieten is op een nieuw doelpunt, waarvan je niet ver verwijderd staat, en dan wordt het aanbevelenswaardig om een eindje uit de buurt te gaan. Nog staande bij de Duitsche bat terij in de buurt van Leke, deed ik de boven beschreven gewaarwording op en ik richtte toen in het belang van mijn gezondheid m'n schreden naar een zijwaarts gelegen boeren hoeve. Vóór ik daar echter was werd ik door 'n officier, die aan het hoofd van een afdeeling infanteristen ach ter langs de duinen trok, staande gehouden en wild aan den arm ge schud, terwijl hij me vroeg, wie ik was en wat ik ter plaatse deed. Ter wijl ik hem in korte woorden ant woord, haal ik een Duitsche „Scheln" uit mijn zak en nauwelijks heeft hij er de vele Duitsche stempels op gezien, of hij laat me zonder nog wat te zeggen los en gaat voort met zijn manschappen. In de boerenhoeve heb ik vanuit het dakraampje nog een half uur den verwoeden strijd gevolgd, waarbij de Dultschers ondanks hun herhaalde aanvallen, waarbij ze gevoelige ver liezen leden, geen voortgang maak ten. Tenslotte echter moest ik deze schuilplaats verlaten, omdat thans weer granaten in de buurt van de hoeve, die reeds half verwoest was. begonnen neer te vallen. Ik toefde nog een minuut of tien bi) een ambulance. Ook hier kon men de talrijke gewonden niet af doende helpen, Den meesten deed men ia haast een noodverband om en raadde ze dan aan om hooger op te trekken en te trachten daar betere verpleging te bekomen. De strijd, dien ik dien dag aan „den" Ijzer zooals de Vlamingen zeggen heb gezien, was het begin van den loopgraven-oorlog in die streek. Niettegenstaande het nadrukkelijk parool van 'l Duitsche hoofdkwartier „Naar Calais 1 Naar Calais 1", wer den alle stormloopen bloedig afge slagen en alle pogingen verijdeld om de geïaundeerde terreinen over te steken. Zoo gauw de Duitschers de Bel gische kust hadden bezet, verschenen daar op eerbiedigen afstand natuurlijk Engelsche oorlogs schepen op den dag kon men enkele dezer aan den verren gezichts einder in schijnbaar rustige onbe wogenheid zien liggen. Met deze bewaking beoogden de Engelschen te bereiken, dat geen Duitsche Mattesen Ties de Kiesjeskèl Oorspronkelijk verhaal van de Noord-Liinburgsche grenzen door BERNARD VIELER. 39 Na den dood van haar eerste man was Hanna als huishoudster in dienst getreden bij een weduw naar in Gelsenkirchen, die daar een drukke Gastwirlschaft in een volksbuurt had. De man had geen kinderen en was zoo voldaan over de diensten en het gezelschap van de nieuwe plaatsvervangster zijner vorige echtgenoote, dat hij er na verloop van ruim een jaar mee huwde. 't Was een heel gelukkig hu welijk geweest, dat echter door geen kinderen gezegend werd. De man bezat reeds een flink ver mogen tje, toen hij trouwde, wat door hun gezamelijk werken en ploeteren ieder jaar toegenomen was, zoodat Hanna bij het over lijden van haar tweeden man- aardig in bonus was. De Justizrat Notaris Diekamp, die de erfeniszaken bij den dood van haar man geregeld had, wees haar er op, dat zij, omdat zij zelf geen kinderen had, nu een tes tament moest maken, waartoe zij zich ook bereid verklaarde. Het was er echter niet van ge- oorlogsbodems naar de Belgische havenplaatsen zouden doorglippen en in 't bijzonder, dat van deze geen operatiebasis voor de Duitsche onderzeeërs zouden worden gemaakt. Herhaaldelijk heeft de Engelsche vloot ter bereiking van dat doel ook geprobeerd om de havenwerken middels een bombardement onbruik baar te maken, terwijl ze de haven van Zeebrugge bovendien probeer den af te sluiten met het laten op- stoomen, en daarna voor den haven mond doen zinken, van een aftandsch slagschip. Toen ik, teruggekeerd van het ge vechtsfront aan den IJser. in Ostende met veel moeite een onderdak had bekomen, was het dien avond voor den derden keer, dat de Engelsche schepen, die voor de Belgische kust manoeuvreerden, het vuur op deze havenplaats hadden geopend. Dien avond en dien nacht heb ik me zéér vervelend gestemd gevoeld, ik erken dat ronduit. Aodere gevaren, welke ik kon zien, had ik geleerd niet meer te tellen, maar onzichtbare gevaren maken 'n mensch nerveus. Ik voelde me ditn avond in Ostende zoo'n beetje als later, toen ik in een donkeren nacht op een Enqelsch schip de zee overstak van Folkestone naar Le Havre, staande met het zwemvest omgord aan de reeling van het schip, waarop alle lichten waren gedoofd, in afwachting... of het de torpedo van een duikboot zou zijn, dan wel een mijn, door welke we straks in de lucht zouden vliegen. Een lot, dat me intusschen gelukkig bespaard is gebleven. In Ostende mocht niemand zich meer na 6 uur des namiddags in de straten begeven. Ik zat dus opge sloten in mijn hotel, toen het bom bardement van de plaats begon. Met dreunende donders hoorden we de inslaande granatea ontploffen en je kon slechts zuchtend verhopen, dat de Engelschen niet al te ver zouden missen en de inslag der granaten tot de havenwerken zouden bepalen. De hotelhoudersfamilie was natuur lijk ook nerveus, maar zij had in voorgaande nachten reeds geleerd om de gedachten te verzetteD. Ze noodde me uit voor een spelletje kaart zoo lang het bombardement zou duren. Het was een vreeseüjk onnoozel spelletje. Iedere speler en speelster stelde 'n bepaalde diersoort voor en moest op die diersoort „correspondeerend" geluld imlteeren, wanneer een zekere kaart uit het spel werd gedraaid. Het was een lawaaierig gedoe, maar ik moet erkennen, dat ik me de bijzondere spelregels niet meer herinner, niettegenstaande ik me vast had voorgenomen om ze te onthou den, opdat ik me er, tegen den tijd, dat ik kindsch zou zijn geworden nog eens mee zou kunnen vermaken. Toen echter, in dien avond en dien nacht te Ostende, kwam het er niet op aan, waar men zich mee bezig hield. Hoofdzaak was, dat men zich bijeen gevoelde en met lawaai en zenuwachtig gelach de gedachten poogde af te leiden van die inslaande granaten, die nu eens rechts, dan weer links schenen neer te komen en straks misschien... Niet aan denken Lachen maar 1 Ik speelde dien avond en dien nacht voor rhinoceros. Ik weet eigenlijk niet, hoe dat beest zich pleegt te uiten, maar als zijn kreten schor klinkeD, hoog en beverig valsch, dan heb ik ze in Ostende goed geïmi teerd. Md. (Wordt vervolgd komen, want reeds korten tijd daarna kwam zij vrij onverwacht te overlijden. Ze was nog wel bediend ge worden, maar voor het testament was er geen tijd meer geweest, alhoewel de notaris geroepen was. De stervende had hem gezegd, dat zij een gehuwden broer had in Groenrode, maar dat zij sedert jaren van dezen niets meer had vernomen. De andere broer Toontje was ongeveer vijf jaar geleden in Mongolië, waar hij als leeken- broeder bij de missie was, gestor ven. In het officieele Duitsche schrij ven stond echter niets omtrent den omvang der erfenis vermeld; daarom gaf de bnrgemeester Mat- tesen Ties den raad persoonlijk naar Gelsenkirchen te gaan en den notaris op te zoeken. Giel van Dommelen zorgde voor de noodige »pampieren" en daar mee trok Ties naar de zwarte mijnstreek. De notaris verstrekte hem de op de zaak betrekking hebbende inlichtingen en deelde hem al de bijzonderheden mede omtrent den aard en den omvang der erfenis. Een ander persoon als onze Kiesjeskel zou zich bij 't verne men van zoo'n tijding allicht erg opgewonden hebben getoond, maar op Ties maakte het volstrekt niet dien indruk. Hij betreurde het, dat zijn zus ter gestorven was en begon met er zich een verwijt van te maken, dat hij toch feitelijk niets dan schande over zichzelf en de fa milie gebracht had, maar over 't geld dat Hanna hem naliet, ver heugde hij zich feitelijk heelemaal niet. Eerst toen hij er over nadacht, dat zijn Tieleke nu niet meer af hankelijk zou zijn van de gunst harer pleegouders, vond hij zich eer.igszins gestreeld in het voor- uitzicht van het nieuwe bezit. De notaris beloofde hem alles ten beste te zullen regelen en Ties teekende de daartoe noodige volmachten. Er zou echter nog wel eenigen tijd verloopen eer hij in 't bezit van de tamelijk be duidende erfenis kon treden. Na een paar dagen keerde Ties weer in zijn schamele woning in het Gravenven terug. Den burge meester deelde hij alleen mede, dat men ginds nog met geen zekerheid eenige vaste mededee- ling omtrent de nalatenschap zijner zuster had kunnen geven. Mattesen Ties had zich voorge nomen, zoolang hij zelf de tast bare bewijzen der erfenis nog niet in handen had, ook tegenover zijn dochter alsnog dezelfde terughou ding als totnutoe in acht te nemen. XXXI. Mattesen Ties door Tieleke verpleegd. Vanaf den dag toen de ambte naren den jongen Kappusboer weggebracht hadden, was de oude Moors aan 't mijmeren geraakt. In de plaats van den zoon had hij een knecht aangenomen, om diens werk te verrichten, maar meestal vergat hij dezen te zeggen wat hij doen moest. Hij zelf had geen lusl meer tot werken en liep heele dagen doel loos rond over het erf en de akkers. Tegen de meid, die zijn huishouding bestuurde, sprak hij nooit, noch ten kwade, noch ten goede, tenzij zij hern uitdrukkelijk iets vroeg en deze, evenals de knecht, voelden zich onheirpelijk in de tegenwoordigheid van den eeuwig zwijgenden boer. Nu en dan nam hij het geweer van den wand en ging daarmee op helderlichten dag, ofschoon hij noch jachtakte, noch verlof om wapens te dragen bezat, Daar het veld en de bosschen. Als zijn huisgenooten dit zagen, waren zij steeds bevreesd, dat.er een onge luk gebeuren zou. Op zekeren dag, kort na den terugkeer van Mattesen Ties uit Duitschland, zag de oude Kappus boer hoe deze met een mandje aan den arm op een afstand langs den veldweg ging, die naar het Gravenven leidde. De oude boer ging naar huis terug en zette zich stilzwijgend bij den haard neer, wachtend totdat het ongeveer donker werd. Toen stond hij op en nam weer het geladen geweer van den muur in zijn slaapvertrek, waarop hij ongemerkt het huis verliet. Geheel instinctmatig sloeg hij den weg naar het ven in en ongeveer een half uur later bevond hij zich in de nabijheid der schaapskooi. Door het kleine zijraampje zag hij dat er daarbinnen licht was en zachtjes sloop hij toen naar de voorzijde der barak, waar de baalzak, die als gordijn dienst moest doen, nog niet naar bene den gelaten was. Bij het flauwe schijnsel van een kaars zag hij den Kiesjfskèl, die met het een of ander bij den haard bezig was en zich juist omkeerde. Zonder zich langer le bedenken, legde hij op dezen aan en schoot af. Hij zag hoe de man daarbin nen een zwaai met de armen maakte, alsof hij zich ergens vastgrijpen wilde en neerstortte. Daarna vluchtte hij met haastige schreden naar den kant van da bosschen, waar hij urenlang wezenloos bleef rondloopen. Laat in den n8cht keerde hij op den Kappushof terug. Het schot, dat de oude Moors op Mattesen Ties afgevuurd had, had dezen links in de borst op op eenigen afstand van hel hart getroffen en hem terstond bewus teloos doen neervallen. 't Werd al weer licht, toen de bezinning bij hem terugkeerde, maar 't duurde nog geruimen tijd eer hij zich bewust werd van zijn toestand. Eerst toen hij moeite wilde doen om op te staan, voelde hij een stekende pijn in de borat, die hem bijna belette adem te halen en al zijn ledematen waren zoo goed als verstijfd, nauwelijks dat hij de handen en den rechter arm even bewegen kon. Met deze hand voelde hij naar de wonde in zijn borst, waarom heen een dikke laag slijmerig bloed de kleeren bedekte. Een brandende dorst kwelde den eenzamen gewonde, toch voelde hij zich niet bij machte naar buiten te gaan, zelfs niet le kruipen om waker te halen. De gedachte, dat hij hier zonder hulp jammerlijk omkomen zou, vervulde hem met wanhoop en hij begon te rillen, zoowel van angst als van de wondkoorts, die hem begon te schudden. Uren, lange, lange uren lag hij daar op den harden leemvloer, nu eens half bewusteloos, dan weer ijlend of wakend met vreeselijke gedachten van wroeging, maar ook van berouw over de zonden van zijn geheele leven. Telkens weer kwamen de woorden over zijn droge lippen Mijn God, wees mij armen zondaar genadig Mijn Jezus, barmhartigheid! Mijn Lieve Heerke, laat mij zoo niet sterven 't Waren woorden, die uit het diepst van een waarlijk berouw vol gemoed kwamen zulke woorden ziju een krachtig gebed, hetwelk God in zijn onbegrensde barmhartigheid altijd verhoort. 't Was omstreeks den middag van den volgenden dag, toen Funske, de zoon van de Kremmer. die door zijn vader met een boodschap naar Mattesen Ties gestuurd was, bij de schaapskooi aankwam. De deur was echter gesloten en daarom wilde de jongen weer onverrichter zake terugkeeren. Uit nieuwsgierigheid keek hij eens door het venster naar binnen en zag daar tot zijn verwondering den Kiesjeskel op den grond liggen. Deze maakte een bewe ging met de rechterhand, die de tnaap evenwel niet begreep. Ook zag hij dat de man met de lippen bewoog, maar het geluid was blijkbaar te flauw om tot hem door te dringen. Eerst dacht de

Peel en Maas | 1935 | | pagina 5