TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS PATER EN PETER. FEUILLETON. Mattesen Ties de Kiesjeskèl Terug naar het land. De R.K. Gezinsfüni. Op en buiten de school. Zaterdag 29 December 1934 Vijf en vijftigste Jaargang No 52 10. Pater. Als 't U niet verveelt, dan heb ik u nog wat te vertellen over de verhouding van geloovigen tot hunne priesters. Peter. Ja en nog heel wat, heeft II mij gezegd. Kom er maar gerust mee voor den dag} de kwes tie is van belang en interesseert mij zeer. Pater. Dan maar vooruit en ditmaal in gezelschap van den H. Paulus. Ziehier wat hij van de priesters zegt in zijn brief aan de Hebreërs, hoofdstuk 5 Iedere hoogepriester wordt uit het midden der menschen genomen en ten bate der menschen aange steld voor hunne betrekkingen tot God, om gaven en offers te bren gen voor de zonden. Hij moet in staat wezen toegeeflijk te zijn voor onwetenden en dwaleuden, omdat hij zelf met zwakheid om kleed is en daarom zoenoffers moet brengen, zoowel voor het volk als voor zich zelf. En nie mand neemt de waardigheid uit zichzelf, maar door roeping van God, zooals ook Aaron. Peter. Men zegt wel eens, dat de H. Paulus niet gemakkelijk te verstaaa is, maar dit is toch wel zoo duidelijk, dat een kind het verstaan kan. Pater. Dat de H. Paulus niet gemakkelijk te verstaan is, heeft de H. Petrus zelf gezegd, maar.... soms zei hij. dus af en toe en niet altijd. En nu moet gij mij eens zeggen, wat gij uit de even aangehaalde, zeer duidelijke woorden van Paulus opmaakt. Peter. Wel nogal eenvoudig dunkt mij. Teneerste dat al de priesters onder de menschen geno men worden. Ten tweede dat zij door God zelf geroepen worden. Ten derde, dat zij niet voor zich zelf, maar ten bate van de menschen worden geroepen. Ten vierde, dat zij juist onder de zwakke en zondige menschen genomen worden, opdat zij toegeeflijk zouden zijn voor on wetenden en dwalenden. Ten vijfde, dat zij zoenoffers moeten opdragen voor de zonden der menschen, even als voor hun eigen zonden. Ben ik er Pater. Ja, heelemaal. Mijn com pliment. En hoe bevalt U die taal Peter, Best, hoor, Ik vind maar jammer, dat zij niet meer, ja her haaldelijk aan het volk wordt ver kondigd. Wil u wel gelooveo, Pater dat er zeer veel aan gelegen is, dat de katholieken goed en juist weten wat zij aan hun priesters hebben 1 Pater. Ja, zeker geloof ik dat Maar je zult begrijpen, dat het voor priesters eigenaardige moeilijkheden meebrengt, om over zichzelf te spreken. Peter. De H. Paulus was toch zelf ook"priester. En mag en moet de waarheid niet ten volle gepreekt wordeD. Dan, als onze priesters zich geneeren om over zichzelf te spreken dan zijn er zooveel anderen, die er zich hoegenaamd niet voor geneeren en die spreken geen Paulustaal, hoor, bij lange niet. Ik voor mij hoor oneindig liever deze taal, dan de leuter- en lasterpraatjes achter bittertafeltjes en herbergstoelen en ben overtuigd, dat velen mij er eender over zullen denken. Pater. Dat geeft me moed en vertrouwen, dat ons gekeuvel ook bij veel anderen Wilkom zal zijn. Dan zullen we de zaak maar voort zetten. Oorspronkeiyk verhaal van de Noord-Limburgsclie grenzen door BERNARD VIELER. 14 Toen hij zijn kind het arme moederlooze wurm te vondeling had gelegd, moest hij uitzien naar een of ander middel om in zijn eigen onderhoud te voorzien, want de enkele guldens, die zijn eenigsl bezit vormden, zouden niet lang duren. Te voet volgde hij de groote heirbaan naar Venlo en na een paar dagen gelukte het hem werk te vinden op een pannenfabriek in de nabijheid van die stad. Het was in den lijd toen de nieuwe steenkolenmijnen in het Zuiden van Limburg in exploitatie ge bracht zouden worden en, naar men zeide, was er daar overal werk genoeg te vinden en tegen hooge 'loonen. Matlesen Ties besloot er ook heen te trekken en vond er inder daad een plaats als knecht bij een handelaar in paarden. Zijn kennis van paarden en rijden, die hij in zijn diensttijd opgedaan had, kwam hem nu goed van pas. Het was echter een vrij ruw leven, want ze trokken vaak met een aantal paarden en meerdere begeleiders wekenlang van de eene markt- of monsterplaats naar de andere en Peter. Och Pater, als U eens wist, hoe zelden in de wereld, ook iD katholieke kringen, over ernstige onderwerpen gesproken wordt. En toch, let er eens op, hoe weinigen er ook zijn, die voor de waarheid durven uitkomen, zeer velen zijn blij te luisteren naar wie het wel durft en kan. Pater. - Wat denkt u wel van de lui, die zich afvragen waarom O.L.H. geen engelen tot priesters heeft aangesteld Peter. Dat zij bepaald niet in de leer geweest zijn bij St, Paulus en bazelen over dingen, waarvan zij geen benul hebben, Pater. Veronderstel nu eens, dat er in plaats van den priester een engel verscheen aan 't altaar, op den kansel, in den biechtstoel. Peter. Dan liepen de keiken niet vol, maar leeg en degenen, die *t hardst om een engel-priester roepen, zouden wis en zeker de grootste hardloopers zijn. Pater. En gij zelf. Peter Peter. Eerlijk gesproken, ik verscheen in zoo'n kerk van me leven niet, uit louter schrik, neem 't me niet kwalijk. Pater. Ik deed precies als gij. Peter. Oh maar, U, dat is wat anders. Pater. Je kunt me op mijn woord gelooven, ik deed wat gij zoudt doen, wat alle menschen, ook de heiligsten, zouden doen. Peter. Dan heb ik nog zoo'n groote stommigheid niet gezegd. Maar, ook de heiligsten, zegt U zouden met schrik geslagen worden? Dat is sterk 1 Pater. Neen, niet sterk, maar doodgewoon en honderden keeren bewezen. Peter, Bewezen Hoe en wanneer Pater. Maar Peter, nu vraagt ge toch naar den bekenden weg. Gij kent toch ook uwe bijbelsche geschiedenis. Peter. Ik heb ze wel goed gekend op school, maar och, van de schoolwijsheid blijft zoo weinig hangen, 't Is alsof men na de school zijn best deed om te vergeten, wat men daar geleerd heeft, 't Is dom, maar 't menschdom is nu eenmaal meer dom dan mensch. Pater. Herinnert gij II Tobias vader en zoon, beiden heiligen Peter. O, ja, de Aartsengel Rafaël vergezelde den jongen Tobias op een lange reis, Pater. En wat gebeurde toen die heilige ieisgenoot zich aan beiden openbaarden als Aartsengel Zij schrokken geweldig, vielen plat op hun aangezicht en de engel moest hnn moed insprekeD. „Vreest niet, gij". Twee engelen verschijnen in 't open graf des Heeren aan de heilige vrouwen en deze heilige zielen ont stellen. De twee heiligste zieleD, Joseph en Maria, worden door vrees be- vangeD, als een engel hun verschijnt eD moeten gerust gesteld worden: Vrees niet." Peter. 't Is waar. Geen wonder, als de heiligste menschen schrikken bij het zien van een engel, dat de vlegels als de gewapende soldaten bij 's Heeren graf er van door gaan als een schitterende engel den steen afwentelt. Pater. Vraag nu nog maar naar engelen priesters. Peter. Ik pas; en ik dank O. L.H. dat hij enkel menschen tot priesters aanstelde. Wat hij doet is altijd goed gedaan en onverbeterlijk, S. H. PEETERS, M.S.C. de helft van den tijd lagen ze in de herberg. 't Was dus geenszins te ver wonderen, dat Ties spoedig weder om in zijn oude euvel terugviel en 't zelfs zóó erg maakte, dat zijn baas hem wegjoeg. Hij werd toen paardenknecht op de doma- niale mijn en bracht den halven tijd onder den grond door. Als hij er uit kwam verbraste hij het verdiende geld in gezelschap van allerlei slechte individuen, waar van het daar in de mijnstreek wemelde. Binnen een jaar tijd was hij driemaal wegens dronkenschap veroordeeld en toen hij zijn laatste vonnis vernam, kreeg hij de waar schuwing mee, dat hij, indien hij nog eenmaal voor hetzelfde feit zou komen terecht te staan, zonder overweging naar de schans zou gezonden worden. Deze duidelijk» waarschuwing mocht echter niet baten, want eenige maanden later werd hij binnen één week twee maal geverbaliseerd wegens over treding der drankwet, met het gevolg dat hij naar het verbeterings gesticht te Veenhuizen getranspor teerd werd. Het is helaas te betreuren, dat er onder hel vrij groot aantal individuen, die voor bepaalden tijd uit de bekoring der wereld weggenomen en ter verbetering naar de gestichten gezonden wor den, zoo'n betrekkelijk klein aantal personen inderdaad als werkelijk verbeterden die inrichting ver laten. Ook bij Maltesen Ties had het verblijf te Veenhuizen volstrekt geen gunstige uitwerking gehad. Zijn karakter was integendeel De zuigkracht van de stad, leeg pompen van het platteland, centrali satie van diensteD, achterstelling van het land, betere levensvoorwaarden voor de dorpen, ziedaar het refrein van een actueel gezaog, dat wij in deze kolommen al jaren lang hebben aangeheven en dat ons al eens den vereerenden of „vernederenden" titel van een dagblad thuis bezorgde, dat wij een typisch voorbeeld waren van een plattelands stem. Wij willen dat gaarne zijn, omdat wij diep overtuigd zijn, dat hier een van de groote wondeplekken worden aaogeroerd, waaruit onze moderne maatschappij het bloed blijft vloeien: de trek Daar de stad. die geworden is of gaat worden niet de natuurlijke concentratie in een streek, maar de etterbuil op het maatschappelijk lichaam. Een inzender, wiens pennevruchten in dit blad ook vaak gretig gelezen zijn, schrijft over dit thema een in gezonden stuk in een onzer dagbla den en dat artikel geeft zoo volko men onze meening weer dat we er een en ander uit citeeren, om de ramp der werkloosheid te verlossen. Men schreeuwt om meer werk en ziet als maar minder werkgelegenheid. Men roept om industrialisatie en weet bij voorbaat, dat, al moge deze wensch ook goeddeels in vervulling gaan, toch de hoop gering blijft, dat die de geheele werkloosheid zal on dervangen. Men weet van den anderen kant evenzeer, dat op den duur ons landje den last van ruim 3C0.000 werk- loozen niet zal kunnen blijven dragen en men komt alzoo tot allerlei plannen die zouden kunnen worden aangepakt, om de werkloosheid weg te werken. Ondertusschen zit men met de handen in het haar. Terug naar het land is wel niet precies een geheel nieuw denkbeeld, want èa Mussolini èa Adolf Hitler hebben dien kreet vroeger aange heven. Dezelfde nooden voeren tot dezelfde middelen ter oplossing. Maar „Terug naar het land*' vat het vraagstuk althans aan op een wijze, die zeer aanlokkelijk schijnt. Ondergeteekende pleit al jaren voor dat „Terug naar het land" of beter gezegd: vecht al een reeks van jaren voor de belangen van bet platteland, wat op hetzelfde neer komt, maar in omgekeerde richting. Sedert hij al ruim een decennium lang op het terrein der overheid zijn blikken heeft kunnen doen rondgaan en daarbij zijn waarnemingen deed in een zuiver plattelandsstreek, heeft hij met groeiende ergernis waarge nomen, boe de „vraatzucht der steden" het geheele platteland uren in den omtrek kaal vreet. Hij stemt volkomen in met het idee, dat „Terug naar het land" een machtigen stoot kan geven aan ge deeltelijke wegwerking van de werk loosheidsrampen wil daarvoor alvast het terrein effenen. Wil men een deel der werkloozen die in de stad toch aan geen werk meer zullen kunnen komen, naar het land overhevelen, dan zal men daar ook levensvoorwaarden moeten scheppen, even aanlokkelijk als die in de stad. De trek Daar de stad is immers zeer verklaarbaar en wie durft nu beweren, dat die niet met alle mo gelijke middelen door de stedelijke overheid is bevorderd door den omgang met allerlei goore typen naar de slechte zijde beinvloed geworden en hij had geleerd te huichelen en liegen, iets wat hij vroeger nooit gedaan had. Zijn aangeboren slimheid en spitsvondigheid kwamen hern uit stekend te pas bij hel bedotten der opzieners en hij was een meester geworden in het lijntje trekken en de kunst om den arbeid te ontduiken. De meeste der uit de gestichten ontslagen verpleegden hebben een afkeer gekregen van werken en gaan bij voorkeur over tot een vagebondenleven, al zijn ze zelfs om diezelfde reden reeds eenmaal veroordeeld geweest en al zien ze het vooruitzicht eener hernieuw de opzending naar de Drentsche heislreek voor zich. Toen Matlesen Ties de kolonie verliet, zwierf hij en een paar collega's, die met hem ontslagen waren, eenige weken rond, totdat de gelden van de uitgaanskas bijna verteerd waren. In het vooruitzicht van armoe en nood, die niet konden uitblij ven, verschafte hij zich een kistje met eenige stukken zeep, een paar klosjes naaigaren en nog wat andere kramerijen, die de vagebondeerende bedelaars ge woonlijk meedragen als voorwend sel om den schijn te wekken, dat zij reizende kooplieden zijn en om niet als landloopers of bede laars opgepakt te worden. De verandering van den eens zoo flinken, door iedereen geach- ten boschwachter tot een door dronkenschap verdierlijkten land Woningen, wegen, vermaken en ontspanningen, lagere belastingen en levensgemakken, hebben op den plattelander zooveel aantrekkings kracht uitgeoefend, dat de steden niet topzwaar werden door natuur- lijken groei, maar veeleer door een onnatuurlijken. De stad leurt met haat aantrek kelijkheden, maakt het de industrie gemakkelijk, centraliseert de Rijks instellingen binnen haar muren en zuigt daarmee behalve de vette baantjes ook andere naar zich toe, de minder vette. De overheid heeft gezorgd voor gas, maar ook als regel: hoe grooter stad, hoe goedkooper gas; de overheid heeft gezorgd voor elec triciteit en als regel: hoe grooter stad, boe goedkoopere electriciteit; de overheid heeft gezorgd voor waterleiding en alweer: hoe grooter stad, hoe goedkoop water. We behoeven nu deze redenatie maar door te voeren op het platte land en men weet al reeds dat voor levensgemakken de goedkoopte van het „land" een fictie is. Was voor een twintig jaar nog bet platteland veelal een belasting- dorado: de weinige draagkracht van het platteland met het gevolg van de op de spits gevoerde en nog gevoerd wordende centralisatie, hebben op dit punt het platteland soms tot een onbewoonbare woes tijn gemaakt. Ik wil maar zeggen, als men de leus wil gaan verheffen „Terug naar het land" dan zal men moeten be ginnen de levensvoorwaarden van het platteland op zijn minst niet moeilijker te maken dan in de stad. De stad houdt ook daarna voor velen nog zoo sterke aantrekkings kracht, dat voorloopig geen alge- heele uittocht valt te vreezen. De drie overheidsvoorzieningen, die wij noemden en met de water leiding zullen we toch koste wat het koste, gelukkig moeten worden gemaakt berusten m.i. op een totaal verkeerd principe. Nog pas heb ik een ander blad geschreven, dat een millionair zijn electriciteit 10 maal goedkooper krijgt dan een man van de werkver- affiog. En niemand schijnt zich aan de tienmaal overgehaalde dwaas heid te ergeren. Het gaat zoo: en schijnbaar heel logisch. Hoe grooter stroomafname, hoe goedkooper leveriDg. 1.000.000 kWh. tegen 4 ct. maar 10 kWh, tegen 40 ct. Logisch, niet waar Doch het gevolg is, dat je buurman op het platteland tienmaal meer voor zijn lichtje moet betalen dan de millionair. Als het nu eens omgekeerd was En als we eens redeneerden, hoe minder iemand in staat is aan stroom te gebruiken, hoe goedkooper hij geleverd wordt. Dat zou zijn een doodzonde tegen de economie. Maar ietwat méér christelijk, lezer. Alle bedrijfsleiders zouden moord en brSnd schreeuwen, maar. m.i. volgt men thans een valsch beginsel, eeD, dat riekt naar de liberale school. Zoo kom? het ook, dat stroom op het platteland, naar men maar zegt: 1 tiende van de hoeveelheid in de srad afneemt, volgeDS dit ave- rechtsche priodpe, duurder moet zijn dan in de stad en dus het piatteland in deze achter moet blijven. Waar of niet Het is met die andere levensge makken niet anders, het kan eenvou dig niet anders, omdat de opzet foutief is. Maar de overheid moet ook het looper of »kiesjeskel" was nu lot slaud gekomen. Iu de zuidelijke provincies, waar men vooral in de grensstre ken ve9l last heeft van deze cate gorie van huisbezoekers, geeft men den naam van kiesjeskel aan de kerels, die meestal met have- looze kleeren, slechte, ongelapte schoenen of klompen, soms zelfs barrevoets, bijna altijd met ruwe baarden en hoofdhaar, met een kistje op den rug van huis tot huis trekken om te bedelen of kwansuis een kleinigheid te koop aan te bieden, wanneer een veld wachter of marechaussee in de nabijheid is. De naam varieert van kiesjes kel tot kieskeskel en kiskeskel al naar het plaatselijk dialect. In Meerhout en omstreken spreekt men van een kiesjeskel en wel nooit op een vleiende wijze, want de boerenmenschen vooral zij die eenigszins afgezon derd wonen, hebben allen een afkeer en veelal zelfs vrees voor deze klasse verkapte bedelaars, die vaak dreigend durven optreden, vooral tegenover alleenzijnde vrouwen en menigmaal ook hunne dreigementen ten uitvoer brengen. Het zal de menschen op de dorpen nooit invallen een kiesjes kel te vergelijken of op een lijn te stellen met de dorpsarmen, die misschien eenmaal per week langs de huizen gaan om een aalmoes te vragen en hun omgang niet naar buiten uitstrekken. De steden schijnen bij het landloopersgilde op de »zwarte lijst" te staan, waarschijnlijk om dat de menschen in de stad »niei meeste zorg hebben voor hen, die voor zich zelf niet voldoende zorgen kunnen; de anderen hoeven maar „geremd" te worden. Na is het heel vaak (niet altijd) omgekeerd. In dit verband mag wel even worden aangestipt, dat op het plat teland de waterleiding met groote vreeze wordt tegemoet gezien. Niet, dat men daar Diet wil ge nieten van de zegeningen eener behoorlijke waterleiding, dat zij verre. Maar zij, die de situatie bekijken vanuit een plattelandsoog punt, weten van te voren, dat een waterleiding in een stad lOmaal goedkooper zijn kan, dan een water leiding op het platteland en dat, als puntje bij paaltje komt, het water toch zal moeten worden betaald. Zij vreezen, dat de gemeenten verplichtingen aaogaan, op grond van cijfers en tabellen en verwachte aansluitingen, die heel mooi zijn, maar die tegen economischn schok ken in welvaart en bevolkingsgroei en anderszins niet bestand zullen blijken en dat daarna de gemeenten, met o zoo bitter weinig draagkracht, met de stukken zullen blijven zitten. Hoeveel plattelandsgemeenten zijn er ook weer noodlijdend en hoeveel steden boven de 30.000 We komen weer terug op ods uitgangspunt. Terug naar het land is een mooie leus, die we van harte steunen. Teveel is de mensch losgeraakt en losgemaakt van den bodem, die hem tenslotte voeden moet en heel veel maatschappelijke euvelen zijn daar van het directe gevolg. We kunnen dus van harte toe juichen, dat in deze de eerste schre den gezet worden, die m.i. ook het werkelijk perspectief toonen. En daarom ben ik alvast maar zoo vrij geweest als mijn meening te uiten, dat men beginnen moet. onmiddellijk beginnen met alles te staken, wat de trek naar de stad bevordert, waaronder het streven naar centralisatie. En ten tweede onmiddellijk be ginnen de levensgemakken voor het platteland niet duurder, doch zoo mogelijk goedkooper te maken daD in de steden. De aantrekkelijkheid van het plat teland zal daD vanzelf mee helpen trekken om het te veel aan bevol king van de stad naar zich toe te halen. Onder medewerking van de Jonge Boeren, de Jonge Middenstand en de Jonge Werkman, werd Donderdag 20 December j.l. in het St. Antonius patronaat alhier, een propaganda- avond georganiseerd om te komen tot een R K. Filmproductie. In zijn openingswoord riep de heer van Meijel, Heide, de aan wezigen een welkom toe en wees er op, dat het meer dan tijd werd om tot een actie op dit gebied te komen, waarvoor hij gaarne het woord aan deD Weleerw. Pater Justinus Janssen O.F.M. gaf. De Weleerw. Spreker begon met te zeggen, dat hij zijn actie vanuit VeDray wou beginnen, daar hij in Venray, waar hij als student en Priester zoovele jaren heeft door gebracht, zeker geen onbekende is en hij met meerdere personen in nauwer contact is gekomen. Hij koesterde dan ook de hoop, dat de zaal veel meer bezet zou zij a. als nu het geval bleek te zijn. aan de deur geven" en de politie er scherp oppast. Daarom is hel operatiegebied van de kiesjeskels geheel tot het platteland beperkt en daar kan men ze dagelijks in de dorpen langs de huizen, maar ook bij de ver afgelegen boerde rijen ontmoeten. 's Middags en 's avonds krijgen ze allicht een schotel warm eten van deze of gene boerenvrouw en het geld, dat ze langs de huizen ophalen, is voldoende om brood en jenever te koopen. Alhoewel hel nu wel geen rijk- makkerij is, toch schijnt dit bedrijf voor de beoefenaars veel aantrek kelijks te hebben en 't is bij onverwachte voorvallen herhaalde lijk gebleken, dat er kiesjeskels met een aardigen spaarduit rond- loopcn. Hun nachllogies vinden ze hier of daar in een boerenschuur, in een hooimijt of ook wel in een van die vunzige landloopers- logementen, waarvan zij de eclusive clientèle uitmaken. Om 't even waar ze vandaan komen, als ze een tijdlang rechts en links rondgezworven hebben, gaan ze gewoonlijk over tot een engere keuze, een bevoorrechting van een zeker operalieveld' en, ofschoon er voor hen geen bijzon dere waarschuwingsborden, even als die van de Toeristenbonden langs de wegen geplaatst zijn, vinden ze toch overal den weg door geheimzinnige teekens en mededeelingen, die ze van de leden der verschillende »clans" ontvangen. Matlesen Ties was tot de erva ring gekomen, dat de lui over de Mogen de hier thans aanwezigen van hier weggaan als even zoovele propagandisten voor de moeilijke zaak der Katholieke Filmproductie. Meer dan iets anders is de film van invloed op de vorming van den geest. Het gaat dan ook niet aan, dat wij, Katholieken, die onze K.R.O, hebben weten groot te maken, maar lijdelijk zouden blijven toezien en de jeugd laten bederven door producties van geesten, die alles omvatten be halve eenig begrip van Katholieke moraal of idees. Getuige b.v. eender laatst uitgekomen filmen „Dood Water." Over deze film is heel wat de reclame trom geroerd. En kijk nu eens wat er voor den dag komt. Het geheel Katholieke Volendam is door den aanleg van den afsluitdijk in de Zuiderzee, komen te liggen aan een stuk zee, dat nu een dood water geworden is, waarin de bevolking het visschersbedrijf niet meer kan uitoefenen. Hoe gedraagt zich nu volgens de film de bevolking Men ziet niet anders dan dat de visschers in café's zitten bij spel en drank en onder leiding van de hoofdfiguur ,Oude Wilem" oproerig worden. Eindelijk steekt „Oude Willem" zijn schuit in brand en pleegt zoo zelf moord. Een daad in het Katholieke milieu Volendam totaal onbekend. Zóó wordt met ons Katholieken in de film omgesprongen. Hebt U van onze Katholieke idealen ooit iets gezien op de film? Hoe staat het met de huwelijks trouw, het Godsgebod Gij zult niet dooden, de deugd van kulschheid, en meer andere punten in de film Een slecht boek of plaatwerk zullen wij angstvallig terecht uit de handen onzer kinderen houden, hoe veel te meer moeten wij dan niet toezien op hetgeen in cinema's ver toond wordt. Moeten wij katholieken dan geen dam opwerpen om den stroom van verderf uit de bioscopen zooveel mogelijk te keeren, In de hoop op het welslageD van dit reuzenwerk, is deze propaganda avond dan ook gesteld onder de leiding der Jongeren, als de mannen der toekomst, die zeker de noodzakelijkheid onzer be weging zullen inzien en zullen steuneD, niet alleen met hun sympathie maar ook met geldelijke bijdragen, die zij ook bij anderen zullen weten los te maken, tot groei en bloei der katho lieke actie. (Applaus). Hierca voerde de Edelacbt. Heer Burgemeester v. d Loo het woord en schetste de in het Zuidelijk ge deelte van het land zoo bekende strijd van den Bioscoopbond, die dringt en dwingt om ook personen beneden de 18 jaar toe te laten tot alle door de Rijkskeuring toelaat baar gekeurde films en zich blijft verzetten tegen de gewestelijke nakeuring, zooals die in Katholiek Limburg en Noord-Brabant beslaat. Hij roept allen, maar bijzonder de Eerwaarde Geestelijkheid op tot stelling name in dezen strijd, van zoo'n groot belang voor Kerk en Maatschappij en zegt zeer gaarne aan Pater Justinus zijn hulp en steun toe. (Applaus). Nadat de aangeboden inteeken- lijsien en gehouden collecte den Eerw. Pater woorden van groote tevredenheid ontlokt hadden, werd dezen mooien avond na vertooning van een paar schoone filmen gesloten. Het tuclitprobleem. Een abonné schrijft in de Zuid willemsvaart (in de nieuwe spelling): Enige voorvallen uit de laatste grens meer geven, dan die in het eigen vaderland. Al werd hij ginds ook al eens met een barsch woord wegge stuurd, op de volgende plaats kreeg hij een grosch en de dan olgende deur weer een grosch en zoo voorts, terwijl ze hem in Holland met een cent, soms zelfs met een halfje afscheepte. Daarom zwierf hij bij voorkeur door het Rijnland; hij nam echter ook nog een gedeeLe van Limburg en Noordbrabant op zijn tournee mee, omdat de menschen daar ook goedgeefsch waren. XIII. Voor de eerste keer als Kiesjeskel in Meerhout. Aan den grintweg tusschen Driebeek en Maasloon, aan den linkeroever der Maas, slaat een herberg met 'n verweerd uithang bord, waarop iemand die scherpe oogen heeft, twee herten kan onderscheiden. Een verdere toelichting zooals die bij herbergschilden vrij alge meen gebruikelijk is, ontbreekt zelfs de naam van den hospes is niet vermeld. De bezoekers zoowel als de voorbijgangers hebben evenwel een serie van namen voor deze bekende pleisterplaats uitgevon den 't meest is ze bekend onder den naam van »de haostige luus".

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5