TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
PATER EN PETER.
FEUILLETON.
Mattesen Ties
de Kiesjeskèl
Terug naar
het land.
De R.K. Gezinsfüni.
Op en buiten
de school.
Zaterdag 29 December 1934
Vijf en vijftigste Jaargang No 52
10.
Pater. Als 't U niet verveelt,
dan heb ik u nog wat te vertellen
over de verhouding van geloovigen
tot hunne priesters.
Peter. Ja en nog heel wat,
heeft II mij gezegd. Kom er maar
gerust mee voor den dag} de kwes
tie is van belang en interesseert mij
zeer.
Pater. Dan maar vooruit en
ditmaal in gezelschap van den H.
Paulus. Ziehier wat hij van de
priesters zegt in zijn brief aan de
Hebreërs, hoofdstuk 5
Iedere hoogepriester wordt uit
het midden der menschen genomen
en ten bate der menschen aange
steld voor hunne betrekkingen tot
God, om gaven en offers te bren
gen voor de zonden. Hij moet in
staat wezen toegeeflijk te zijn
voor onwetenden en dwaleuden,
omdat hij zelf met zwakheid om
kleed is en daarom zoenoffers
moet brengen, zoowel voor het
volk als voor zich zelf. En nie
mand neemt de waardigheid uit
zichzelf, maar door roeping van
God, zooals ook Aaron.
Peter. Men zegt wel eens, dat
de H. Paulus niet gemakkelijk te
verstaaa is, maar dit is toch wel
zoo duidelijk, dat een kind het
verstaan kan.
Pater. Dat de H. Paulus niet
gemakkelijk te verstaan is, heeft de
H. Petrus zelf gezegd, maar.... soms
zei hij. dus af en toe en niet altijd.
En nu moet gij mij eens zeggen,
wat gij uit de even aangehaalde,
zeer duidelijke woorden van Paulus
opmaakt.
Peter. Wel nogal eenvoudig
dunkt mij. Teneerste dat al de
priesters onder de menschen geno
men worden. Ten tweede dat zij
door God zelf geroepen worden.
Ten derde, dat zij niet voor zich
zelf, maar ten bate van de menschen
worden geroepen. Ten vierde, dat
zij juist onder de zwakke en zondige
menschen genomen worden, opdat
zij toegeeflijk zouden zijn voor on
wetenden en dwalenden. Ten vijfde,
dat zij zoenoffers moeten opdragen
voor de zonden der menschen, even
als voor hun eigen zonden. Ben ik
er
Pater. Ja, heelemaal. Mijn com
pliment. En hoe bevalt U die taal
Peter, Best, hoor, Ik vind maar
jammer, dat zij niet meer, ja her
haaldelijk aan het volk wordt ver
kondigd. Wil u wel gelooveo, Pater
dat er zeer veel aan gelegen is, dat
de katholieken goed en juist weten
wat zij aan hun priesters hebben 1
Pater. Ja, zeker geloof ik dat
Maar je zult begrijpen, dat het voor
priesters eigenaardige moeilijkheden
meebrengt, om over zichzelf te
spreken.
Peter. De H. Paulus was toch
zelf ook"priester. En mag en moet
de waarheid niet ten volle gepreekt
wordeD. Dan, als onze priesters zich
geneeren om over zichzelf te spreken
dan zijn er zooveel anderen, die er
zich hoegenaamd niet voor geneeren
en die spreken geen Paulustaal,
hoor, bij lange niet. Ik voor mij
hoor oneindig liever deze taal, dan
de leuter- en lasterpraatjes achter
bittertafeltjes en herbergstoelen en
ben overtuigd, dat velen mij er
eender over zullen denken.
Pater. Dat geeft me moed en
vertrouwen, dat ons gekeuvel ook
bij veel anderen Wilkom zal zijn.
Dan zullen we de zaak maar voort
zetten.
Oorspronkeiyk verhaal van de
Noord-Limburgsclie grenzen
door BERNARD VIELER.
14
Toen hij zijn kind het arme
moederlooze wurm te vondeling
had gelegd, moest hij uitzien naar
een of ander middel om in zijn
eigen onderhoud te voorzien, want
de enkele guldens, die zijn eenigsl
bezit vormden, zouden niet lang
duren. Te voet volgde hij de groote
heirbaan naar Venlo en na een
paar dagen gelukte het hem werk
te vinden op een pannenfabriek
in de nabijheid van die stad. Het
was in den lijd toen de nieuwe
steenkolenmijnen in het Zuiden
van Limburg in exploitatie ge
bracht zouden worden en, naar
men zeide, was er daar overal
werk genoeg te vinden en tegen
hooge 'loonen.
Matlesen Ties besloot er ook
heen te trekken en vond er inder
daad een plaats als knecht bij een
handelaar in paarden. Zijn kennis
van paarden en rijden, die hij in
zijn diensttijd opgedaan had, kwam
hem nu goed van pas. Het was
echter een vrij ruw leven, want
ze trokken vaak met een aantal
paarden en meerdere begeleiders
wekenlang van de eene markt- of
monsterplaats naar de andere en
Peter. Och Pater, als U eens
wist, hoe zelden in de wereld, ook
iD katholieke kringen, over ernstige
onderwerpen gesproken wordt. En
toch, let er eens op, hoe weinigen
er ook zijn, die voor de waarheid
durven uitkomen, zeer velen zijn
blij te luisteren naar wie het wel
durft en kan.
Pater. - Wat denkt u wel van
de lui, die zich afvragen waarom
O.L.H. geen engelen tot priesters
heeft aangesteld
Peter. Dat zij bepaald niet in
de leer geweest zijn bij St, Paulus
en bazelen over dingen, waarvan zij
geen benul hebben,
Pater. Veronderstel nu eens,
dat er in plaats van den priester een
engel verscheen aan 't altaar, op
den kansel, in den biechtstoel.
Peter. Dan liepen de keiken
niet vol, maar leeg en degenen, die
*t hardst om een engel-priester
roepen, zouden wis en zeker de
grootste hardloopers zijn.
Pater. En gij zelf. Peter
Peter. Eerlijk gesproken, ik
verscheen in zoo'n kerk van me
leven niet, uit louter schrik, neem
't me niet kwalijk.
Pater. Ik deed precies als gij.
Peter. Oh maar, U, dat is
wat anders.
Pater. Je kunt me op mijn
woord gelooven, ik deed wat gij
zoudt doen, wat alle menschen, ook
de heiligsten, zouden doen.
Peter. Dan heb ik nog zoo'n
groote stommigheid niet gezegd.
Maar, ook de heiligsten, zegt U
zouden met schrik geslagen worden?
Dat is sterk 1
Pater. Neen, niet sterk, maar
doodgewoon en honderden keeren
bewezen.
Peter, Bewezen Hoe en
wanneer
Pater. Maar Peter, nu vraagt
ge toch naar den bekenden weg.
Gij kent toch ook uwe bijbelsche
geschiedenis.
Peter. Ik heb ze wel goed
gekend op school, maar och, van
de schoolwijsheid blijft zoo weinig
hangen, 't Is alsof men na de school
zijn best deed om te vergeten, wat
men daar geleerd heeft, 't Is dom,
maar 't menschdom is nu eenmaal
meer dom dan mensch.
Pater. Herinnert gij II Tobias
vader en zoon, beiden heiligen
Peter. O, ja, de Aartsengel
Rafaël vergezelde den jongen Tobias
op een lange reis,
Pater. En wat gebeurde toen
die heilige ieisgenoot zich aan beiden
openbaarden als Aartsengel Zij
schrokken geweldig, vielen plat op
hun aangezicht en de engel moest
hnn moed insprekeD. „Vreest niet,
gij".
Twee engelen verschijnen in 't
open graf des Heeren aan de heilige
vrouwen en deze heilige zielen ont
stellen.
De twee heiligste zieleD, Joseph
en Maria, worden door vrees be-
vangeD, als een engel hun verschijnt
eD moeten gerust gesteld worden:
Vrees niet."
Peter. 't Is waar. Geen wonder,
als de heiligste menschen schrikken
bij het zien van een engel, dat de
vlegels als de gewapende soldaten
bij 's Heeren graf er van door gaan
als een schitterende engel den steen
afwentelt.
Pater. Vraag nu nog maar
naar engelen priesters.
Peter. Ik pas; en ik dank O.
L.H. dat hij enkel menschen tot
priesters aanstelde. Wat hij doet is
altijd goed gedaan en onverbeterlijk,
S. H. PEETERS, M.S.C.
de helft van den tijd lagen ze in
de herberg.
't Was dus geenszins te ver
wonderen, dat Ties spoedig weder
om in zijn oude euvel terugviel
en 't zelfs zóó erg maakte, dat
zijn baas hem wegjoeg. Hij werd
toen paardenknecht op de doma-
niale mijn en bracht den halven
tijd onder den grond door. Als hij
er uit kwam verbraste hij het
verdiende geld in gezelschap van
allerlei slechte individuen, waar
van het daar in de mijnstreek
wemelde. Binnen een jaar tijd was
hij driemaal wegens dronkenschap
veroordeeld en toen hij zijn laatste
vonnis vernam, kreeg hij de waar
schuwing mee, dat hij, indien hij
nog eenmaal voor hetzelfde feit
zou komen terecht te staan, zonder
overweging naar de schans zou
gezonden worden. Deze duidelijk»
waarschuwing mocht echter niet
baten, want eenige maanden later
werd hij binnen één week twee
maal geverbaliseerd wegens over
treding der drankwet, met het
gevolg dat hij naar het verbeterings
gesticht te Veenhuizen getranspor
teerd werd.
Het is helaas te betreuren, dat
er onder hel vrij groot aantal
individuen, die voor bepaalden
tijd uit de bekoring der wereld
weggenomen en ter verbetering
naar de gestichten gezonden wor
den, zoo'n betrekkelijk klein aantal
personen inderdaad als werkelijk
verbeterden die inrichting ver
laten.
Ook bij Maltesen Ties had het
verblijf te Veenhuizen volstrekt
geen gunstige uitwerking gehad.
Zijn karakter was integendeel
De zuigkracht van de stad, leeg
pompen van het platteland, centrali
satie van diensteD, achterstelling van
het land, betere levensvoorwaarden
voor de dorpen, ziedaar het refrein
van een actueel gezaog, dat wij in
deze kolommen al jaren lang hebben
aangeheven en dat ons al eens den
vereerenden of „vernederenden" titel
van een dagblad thuis bezorgde, dat
wij een typisch voorbeeld waren van
een plattelands stem.
Wij willen dat gaarne zijn, omdat
wij diep overtuigd zijn, dat hier een
van de groote wondeplekken worden
aaogeroerd, waaruit onze moderne
maatschappij het bloed blijft vloeien:
de trek Daar de stad. die geworden
is of gaat worden niet de natuurlijke
concentratie in een streek, maar de
etterbuil op het maatschappelijk
lichaam.
Een inzender, wiens pennevruchten
in dit blad ook vaak gretig gelezen
zijn, schrijft over dit thema een in
gezonden stuk in een onzer dagbla
den en dat artikel geeft zoo volko
men onze meening weer dat we er
een en ander uit citeeren, om de
ramp der werkloosheid te verlossen.
Men schreeuwt om meer werk en
ziet als maar minder werkgelegenheid.
Men roept om industrialisatie en
weet bij voorbaat, dat, al moge deze
wensch ook goeddeels in vervulling
gaan, toch de hoop gering blijft, dat
die de geheele werkloosheid zal on
dervangen.
Men weet van den anderen kant
evenzeer, dat op den duur ons landje
den last van ruim 3C0.000 werk-
loozen niet zal kunnen blijven dragen
en men komt alzoo tot allerlei
plannen die zouden kunnen worden
aangepakt, om de werkloosheid weg
te werken. Ondertusschen zit men
met de handen in het haar.
Terug naar het land is wel niet
precies een geheel nieuw denkbeeld,
want èa Mussolini èa Adolf Hitler
hebben dien kreet vroeger aange
heven. Dezelfde nooden voeren tot
dezelfde middelen ter oplossing.
Maar „Terug naar het land*' vat
het vraagstuk althans aan op een
wijze, die zeer aanlokkelijk schijnt.
Ondergeteekende pleit al jaren
voor dat „Terug naar het land" of
beter gezegd: vecht al een reeks van
jaren voor de belangen van bet
platteland, wat op hetzelfde neer
komt, maar in omgekeerde richting.
Sedert hij al ruim een decennium
lang op het terrein der overheid zijn
blikken heeft kunnen doen rondgaan
en daarbij zijn waarnemingen deed
in een zuiver plattelandsstreek, heeft
hij met groeiende ergernis waarge
nomen, boe de „vraatzucht der
steden" het geheele platteland uren
in den omtrek kaal vreet.
Hij stemt volkomen in met het
idee, dat „Terug naar het land" een
machtigen stoot kan geven aan ge
deeltelijke wegwerking van de werk
loosheidsrampen wil daarvoor alvast
het terrein effenen.
Wil men een deel der werkloozen
die in de stad toch aan geen werk
meer zullen kunnen komen, naar
het land overhevelen, dan zal men
daar ook levensvoorwaarden moeten
scheppen, even aanlokkelijk als die
in de stad.
De trek Daar de stad is immers
zeer verklaarbaar en wie durft nu
beweren, dat die niet met alle mo
gelijke middelen door de stedelijke
overheid is bevorderd
door den omgang met allerlei
goore typen naar de slechte zijde
beinvloed geworden en hij had
geleerd te huichelen en liegen,
iets wat hij vroeger nooit gedaan
had.
Zijn aangeboren slimheid en
spitsvondigheid kwamen hern uit
stekend te pas bij hel bedotten
der opzieners en hij was een
meester geworden in het lijntje
trekken en de kunst om den
arbeid te ontduiken.
De meeste der uit de gestichten
ontslagen verpleegden hebben een
afkeer gekregen van werken en
gaan bij voorkeur over tot een
vagebondenleven, al zijn ze zelfs
om diezelfde reden reeds eenmaal
veroordeeld geweest en al zien ze
het vooruitzicht eener hernieuw
de opzending naar de Drentsche
heislreek voor zich.
Toen Matlesen Ties de kolonie
verliet, zwierf hij en een paar
collega's, die met hem ontslagen
waren, eenige weken rond, totdat
de gelden van de uitgaanskas
bijna verteerd waren.
In het vooruitzicht van armoe
en nood, die niet konden uitblij
ven, verschafte hij zich een kistje
met eenige stukken zeep, een
paar klosjes naaigaren en nog
wat andere kramerijen, die de
vagebondeerende bedelaars ge
woonlijk meedragen als voorwend
sel om den schijn te wekken, dat
zij reizende kooplieden zijn en
om niet als landloopers of bede
laars opgepakt te worden.
De verandering van den eens
zoo flinken, door iedereen geach-
ten boschwachter tot een door
dronkenschap verdierlijkten land
Woningen, wegen, vermaken en
ontspanningen, lagere belastingen en
levensgemakken, hebben op den
plattelander zooveel aantrekkings
kracht uitgeoefend, dat de steden
niet topzwaar werden door natuur-
lijken groei, maar veeleer door een
onnatuurlijken.
De stad leurt met haat aantrek
kelijkheden, maakt het de industrie
gemakkelijk, centraliseert de Rijks
instellingen binnen haar muren en
zuigt daarmee behalve de vette
baantjes ook andere naar zich toe,
de minder vette.
De overheid heeft gezorgd voor
gas, maar ook als regel: hoe grooter
stad, hoe goedkooper gas; de
overheid heeft gezorgd voor elec
triciteit en als regel: hoe grooter
stad, boe goedkoopere electriciteit;
de overheid heeft gezorgd voor
waterleiding en alweer: hoe grooter
stad, hoe goedkoop water.
We behoeven nu deze redenatie
maar door te voeren op het platte
land en men weet al reeds dat voor
levensgemakken de goedkoopte van
het „land" een fictie is.
Was voor een twintig jaar nog
bet platteland veelal een belasting-
dorado: de weinige draagkracht van
het platteland met het gevolg
van de op de spits gevoerde en nog
gevoerd wordende centralisatie,
hebben op dit punt het platteland
soms tot een onbewoonbare woes
tijn gemaakt.
Ik wil maar zeggen, als men de
leus wil gaan verheffen „Terug naar
het land" dan zal men moeten be
ginnen de levensvoorwaarden van
het platteland op zijn minst niet
moeilijker te maken dan in de stad.
De stad houdt ook daarna voor
velen nog zoo sterke aantrekkings
kracht, dat voorloopig geen alge-
heele uittocht valt te vreezen.
De drie overheidsvoorzieningen,
die wij noemden en met de water
leiding zullen we toch koste wat
het koste, gelukkig moeten worden
gemaakt berusten m.i. op een
totaal verkeerd principe.
Nog pas heb ik een ander blad
geschreven, dat een millionair zijn
electriciteit 10 maal goedkooper
krijgt dan een man van de werkver-
affiog. En niemand schijnt zich
aan de tienmaal overgehaalde dwaas
heid te ergeren.
Het gaat zoo: en schijnbaar heel
logisch. Hoe grooter stroomafname,
hoe goedkooper leveriDg.
1.000.000 kWh. tegen 4 ct. maar
10 kWh, tegen 40 ct. Logisch, niet
waar Doch het gevolg is, dat je
buurman op het platteland tienmaal
meer voor zijn lichtje moet betalen
dan de millionair.
Als het nu eens omgekeerd was
En als we eens redeneerden, hoe
minder iemand in staat is aan stroom
te gebruiken, hoe goedkooper hij
geleverd wordt.
Dat zou zijn een doodzonde tegen
de economie. Maar ietwat méér
christelijk, lezer.
Alle bedrijfsleiders zouden moord
en brSnd schreeuwen, maar. m.i. volgt
men thans een valsch beginsel, eeD,
dat riekt naar de liberale school.
Zoo kom? het ook, dat stroom
op het platteland, naar men maar
zegt: 1 tiende van de hoeveelheid in
de srad afneemt, volgeDS dit ave-
rechtsche priodpe, duurder moet zijn
dan in de stad en dus het piatteland
in deze achter moet blijven.
Waar of niet
Het is met die andere levensge
makken niet anders, het kan eenvou
dig niet anders, omdat de opzet
foutief is.
Maar de overheid moet ook het
looper of »kiesjeskel" was nu lot
slaud gekomen.
Iu de zuidelijke provincies,
waar men vooral in de grensstre
ken ve9l last heeft van deze cate
gorie van huisbezoekers, geeft
men den naam van kiesjeskel aan
de kerels, die meestal met have-
looze kleeren, slechte, ongelapte
schoenen of klompen, soms zelfs
barrevoets, bijna altijd met ruwe
baarden en hoofdhaar, met een
kistje op den rug van huis tot
huis trekken om te bedelen of
kwansuis een kleinigheid te koop
aan te bieden, wanneer een veld
wachter of marechaussee in de
nabijheid is.
De naam varieert van kiesjes
kel tot kieskeskel en kiskeskel
al naar het plaatselijk dialect.
In Meerhout en omstreken
spreekt men van een kiesjeskel
en wel nooit op een vleiende
wijze, want de boerenmenschen
vooral zij die eenigszins afgezon
derd wonen, hebben allen een
afkeer en veelal zelfs vrees voor
deze klasse verkapte bedelaars, die
vaak dreigend durven optreden,
vooral tegenover alleenzijnde
vrouwen en menigmaal ook hunne
dreigementen ten uitvoer brengen.
Het zal de menschen op de
dorpen nooit invallen een kiesjes
kel te vergelijken of op een lijn
te stellen met de dorpsarmen, die
misschien eenmaal per week langs
de huizen gaan om een aalmoes
te vragen en hun omgang niet
naar buiten uitstrekken.
De steden schijnen bij het
landloopersgilde op de »zwarte
lijst" te staan, waarschijnlijk om
dat de menschen in de stad »niei
meeste zorg hebben voor hen, die
voor zich zelf niet voldoende zorgen
kunnen; de anderen hoeven maar
„geremd" te worden. Na is het heel
vaak (niet altijd) omgekeerd.
In dit verband mag wel even
worden aangestipt, dat op het plat
teland de waterleiding met groote
vreeze wordt tegemoet gezien.
Niet, dat men daar Diet wil ge
nieten van de zegeningen eener
behoorlijke waterleiding, dat zij
verre. Maar zij, die de situatie
bekijken vanuit een plattelandsoog
punt, weten van te voren, dat een
waterleiding in een stad lOmaal
goedkooper zijn kan, dan een water
leiding op het platteland en dat, als
puntje bij paaltje komt, het water
toch zal moeten worden betaald.
Zij vreezen, dat de gemeenten
verplichtingen aaogaan, op grond
van cijfers en tabellen en verwachte
aansluitingen, die heel mooi zijn,
maar die tegen economischn schok
ken in welvaart en bevolkingsgroei
en anderszins niet bestand zullen
blijken en dat daarna de gemeenten,
met o zoo bitter weinig draagkracht,
met de stukken zullen blijven
zitten.
Hoeveel plattelandsgemeenten zijn
er ook weer noodlijdend en hoeveel
steden boven de 30.000
We komen weer terug op ods
uitgangspunt.
Terug naar het land is een mooie
leus, die we van harte steunen.
Teveel is de mensch losgeraakt en
losgemaakt van den bodem, die hem
tenslotte voeden moet en heel veel
maatschappelijke euvelen zijn daar
van het directe gevolg.
We kunnen dus van harte toe
juichen, dat in deze de eerste schre
den gezet worden, die m.i. ook het
werkelijk perspectief toonen.
En daarom ben ik alvast maar
zoo vrij geweest als mijn meening
te uiten, dat men beginnen moet.
onmiddellijk beginnen met alles te
staken, wat de trek naar de stad
bevordert, waaronder het streven
naar centralisatie.
En ten tweede onmiddellijk be
ginnen de levensgemakken voor het
platteland niet duurder, doch zoo
mogelijk goedkooper te maken daD
in de steden.
De aantrekkelijkheid van het plat
teland zal daD vanzelf mee helpen
trekken om het te veel aan bevol
king van de stad naar zich toe te
halen.
Onder medewerking van de Jonge
Boeren, de Jonge Middenstand en
de Jonge Werkman, werd Donderdag
20 December j.l. in het St. Antonius
patronaat alhier, een propaganda-
avond georganiseerd om te komen
tot een R K. Filmproductie.
In zijn openingswoord riep de
heer van Meijel, Heide, de aan
wezigen een welkom toe en wees er
op, dat het meer dan tijd werd om
tot een actie op dit gebied te komen,
waarvoor hij gaarne het woord aan
deD Weleerw. Pater Justinus Janssen
O.F.M. gaf.
De Weleerw. Spreker begon met
te zeggen, dat hij zijn actie vanuit
VeDray wou beginnen, daar hij in
Venray, waar hij als student en
Priester zoovele jaren heeft door
gebracht, zeker geen onbekende is
en hij met meerdere personen in
nauwer contact is gekomen. Hij
koesterde dan ook de hoop, dat de
zaal veel meer bezet zou zij a. als
nu het geval bleek te zijn.
aan de deur geven" en de politie
er scherp oppast. Daarom is hel
operatiegebied van de kiesjeskels
geheel tot het platteland beperkt
en daar kan men ze dagelijks in
de dorpen langs de huizen, maar
ook bij de ver afgelegen boerde
rijen ontmoeten.
's Middags en 's avonds krijgen
ze allicht een schotel warm eten
van deze of gene boerenvrouw en
het geld, dat ze langs de huizen
ophalen, is voldoende om brood
en jenever te koopen.
Alhoewel hel nu wel geen rijk-
makkerij is, toch schijnt dit bedrijf
voor de beoefenaars veel aantrek
kelijks te hebben en 't is bij
onverwachte voorvallen herhaalde
lijk gebleken, dat er kiesjeskels
met een aardigen spaarduit rond-
loopcn.
Hun nachllogies vinden ze hier
of daar in een boerenschuur, in
een hooimijt of ook wel in een
van die vunzige landloopers-
logementen, waarvan zij de
eclusive clientèle uitmaken.
Om 't even waar ze vandaan
komen, als ze een tijdlang rechts
en links rondgezworven hebben,
gaan ze gewoonlijk over tot een
engere keuze, een bevoorrechting
van een zeker operalieveld' en,
ofschoon er voor hen geen bijzon
dere waarschuwingsborden, even
als die van de Toeristenbonden
langs de wegen geplaatst zijn,
vinden ze toch overal den weg
door geheimzinnige teekens en
mededeelingen, die ze van de
leden der verschillende »clans"
ontvangen.
Matlesen Ties was tot de erva
ring gekomen, dat de lui over de
Mogen de hier thans aanwezigen
van hier weggaan als even zoovele
propagandisten voor de moeilijke
zaak der Katholieke Filmproductie.
Meer dan iets anders is de film
van invloed op de vorming van den
geest. Het gaat dan ook niet aan,
dat wij, Katholieken, die onze K.R.O,
hebben weten groot te maken, maar
lijdelijk zouden blijven toezien en de
jeugd laten bederven door producties
van geesten, die alles omvatten be
halve eenig begrip van Katholieke
moraal of idees. Getuige b.v. eender
laatst uitgekomen filmen „Dood
Water." Over deze film is heel wat
de reclame trom geroerd. En kijk nu
eens wat er voor den dag komt. Het
geheel Katholieke Volendam is door
den aanleg van den afsluitdijk in de
Zuiderzee, komen te liggen aan een
stuk zee, dat nu een dood water
geworden is, waarin de bevolking
het visschersbedrijf niet meer kan
uitoefenen. Hoe gedraagt zich nu
volgens de film de bevolking Men
ziet niet anders dan dat de visschers
in café's zitten bij spel en drank en
onder leiding van de hoofdfiguur
,Oude Wilem" oproerig worden.
Eindelijk steekt „Oude Willem" zijn
schuit in brand en pleegt zoo zelf
moord. Een daad in het Katholieke
milieu Volendam totaal onbekend.
Zóó wordt met ons Katholieken in
de film omgesprongen. Hebt U van
onze Katholieke idealen ooit iets
gezien op de film?
Hoe staat het met de huwelijks
trouw, het Godsgebod Gij zult niet
dooden, de deugd van kulschheid,
en meer andere punten in de film
Een slecht boek of plaatwerk
zullen wij angstvallig terecht uit de
handen onzer kinderen houden, hoe
veel te meer moeten wij dan niet
toezien op hetgeen in cinema's ver
toond wordt.
Moeten wij katholieken dan geen
dam opwerpen om den stroom van
verderf uit de bioscopen zooveel
mogelijk te keeren, In de hoop op
het welslageD van dit reuzenwerk, is
deze propaganda avond dan ook
gesteld onder de leiding der Jongeren,
als de mannen der toekomst, die
zeker de noodzakelijkheid onzer be
weging zullen inzien en zullen steuneD,
niet alleen met hun sympathie maar
ook met geldelijke bijdragen, die zij
ook bij anderen zullen weten los te
maken, tot groei en bloei der katho
lieke actie. (Applaus).
Hierca voerde de Edelacbt. Heer
Burgemeester v. d Loo het woord
en schetste de in het Zuidelijk ge
deelte van het land zoo bekende
strijd van den Bioscoopbond, die
dringt en dwingt om ook personen
beneden de 18 jaar toe te laten tot
alle door de Rijkskeuring toelaat
baar gekeurde films en zich blijft
verzetten tegen de gewestelijke
nakeuring, zooals die in Katholiek
Limburg en Noord-Brabant beslaat.
Hij roept allen, maar bijzonder de
Eerwaarde Geestelijkheid op tot
stelling name in dezen strijd, van
zoo'n groot belang voor Kerk en
Maatschappij en zegt zeer gaarne
aan Pater Justinus zijn hulp en steun
toe. (Applaus).
Nadat de aangeboden inteeken-
lijsien en gehouden collecte den
Eerw. Pater woorden van groote
tevredenheid ontlokt hadden, werd
dezen mooien avond na vertooning
van een paar schoone filmen gesloten.
Het tuclitprobleem.
Een abonné schrijft in de Zuid
willemsvaart (in de nieuwe spelling):
Enige voorvallen uit de laatste
grens meer geven, dan die in het
eigen vaderland.
Al werd hij ginds ook al eens
met een barsch woord wegge
stuurd, op de volgende plaats
kreeg hij een grosch en de dan
olgende deur weer een grosch
en zoo voorts, terwijl ze hem in
Holland met een cent, soms zelfs
met een halfje afscheepte.
Daarom zwierf hij bij voorkeur
door het Rijnland; hij nam echter
ook nog een gedeeLe van Limburg
en Noordbrabant op zijn tournee
mee, omdat de menschen daar
ook goedgeefsch waren.
XIII.
Voor de eerste keer als
Kiesjeskel in Meerhout.
Aan den grintweg tusschen
Driebeek en Maasloon, aan den
linkeroever der Maas, slaat een
herberg met 'n verweerd uithang
bord, waarop iemand die scherpe
oogen heeft, twee herten kan
onderscheiden.
Een verdere toelichting zooals
die bij herbergschilden vrij alge
meen gebruikelijk is, ontbreekt
zelfs de naam van den hospes is
niet vermeld.
De bezoekers zoowel als de
voorbijgangers hebben evenwel
een serie van namen voor deze
bekende pleisterplaats uitgevon
den 't meest is ze bekend onder
den naam van »de haostige luus".