TWilWlf BI.AD VAN PEEL EN MAAS
Openbare Vergadering van den
Raad der gemeente Venray,
gehouden op 17 Juli 1934,
des namiddags vier uur.
Zaterdag 1 ;Septembei\i934
Vijf en vijftigste Jaargang No 35
Voorzitter: de heer O. L. P. van de Loo, burgemeester.
Secretaris de heer A. F. M. van Haaren.
Afwezig de heer J. H. Nelissen.
De Voorzitter opent de vergadering met gebed, waarna hij spreekt
Mijne Heeren. Binnen enkele jaren is het de derde maal, dat ik den
droeven plicht vervul een ons door den dood ontvallen medelid te her
denken. Uw geacht medelid, de heer P. A. Jacoba, die reeds sinds
enkele maanden wegens ziekte verhinderd was de vergaderingen bij te
wonen, is na een langdurig smartelijk ziekbed uit ons midden weggerukt,
naar menschelijke berekening te vroeg. Wij hadden mogen hopen, dat
de heer Jacobs met zijn forsche gestalte en krachtig gestel nog vele
jaren zijn krachten aan zijn gezin en aan de gemeenschap had kunnen
wijden. God heeft het echter anders beschikt.
De heer Jacobs was sinds 1923 onafgebroken lid van den Gemeente
raad, zijn mandaat werd door het vertrouwen der kiezers steeds ver
nieuwd. Zijn kenmerkende eigenschappen waren diepe godsdienstzin,
groote eenvoud, hartelijkheid en gemoedelijkheid, waardoor hij zich de
sympathie en vriendschap wist te verwerven van allen, die met hem in
aanraking kwamen. Ook hier in den Gemeenteraad telde hij vele vrien
den en geacht was hij bij U allen. De heer Jacobs was een trouw lid
van Uwen Raad en met groote belangstelling volgde hij de discussies
en nam daaraan deel. Speciaal op het gebied van handel, landbouw en
veeteelt was hij deskundig en de belangen van den landbouw vonden
in hem een specialen voorvechter.
Wij hebben hem ailen geleid naar zijn laatste rustplaats, een plechtige
zieledienst voor hem doen opdragen en in onze gebeden herdacht.
Moge God zijn diep bedroefde weduwe de kracht geven om in
vrome berusting haar groot leed te dragen.
Ik ben ervan overtuigd, dat wij allen zijn nagedachtenis in hooge
eere zullen houden en dankbaar zullen gedenken het vele, wat hij voor
Venray in het bijzonder als lid van den Gemeenteraad heeft gedaan en
moge hij bij God reeds het loon hebben ontvangen, dat voor de recht
vaardigen is weggelegd.
Bij de hierna gehouden trekkiug blijkt, Jat no. 8 getrokken is, zoodat
bij stemmingen in deze vergadering no. 8 der presentielijst, i.e. de heer
Goumans, het eerst zijn stem moet uitbrengen.
Hierna is aan de orde: Onderzoek der geloofsbrieven van het nieuw
benoemde lid van den Gemeenteraad, den heer P. J. H. G. Poels.
De Voorzitter benoemt eene commissie van drie leden, de heeren
Stoot, Houben en Arts, om die geloofsbrieven te onderzoeken en ver
zoekt de benoemden vervolgens zich onmiddellijk van hunne taak te
kwijten, waarbij de Secretaris hun zal assisteeren.
Gedurende dit onderzoek wordt de vergadering geschorst.
Na heropening der verga lering brengt de heer Stoot namens de com
missie rapport uit en deelt mede, dat de geloofsbrieven van den heer
Poels in orde zijn bevonden en de commissie adviseert den heer Poels
als lid van den Gemeenteraad toe te laten, waartoe de Raad zonder
hoofdelijke stemming besluit.
Daarna worden de notulen der vorige vergadering ongewijzigd vast
gesteld.
Vervolgens leest de Voorzitter voor het proces-verbaal van kasopna
me bij den Gemeente-ontvanger over het 2de kwartaal 1934, waaruit
blijkt, dat op 15 Juni 1934 het totaal der inkomsten bedroeg f 478242.36.
het totaal der uitgaven f 395088.66, zoodat op 15 Juni j.I. in kas was
f 83153.70.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Dan is aan de orde Behandeling der Gemeentebegrooting en het
schrijven van heeren Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de Ge
meentebegrooting.
De Voorzitter zegt. dat de heeren een afschrift van het schrijven met
uitvoerige memorie van toelichting hebben ontvangen, waarin alle cijfers
zijn opgenomen. B. en W. stellen voor de cijfers der begrooting dien
overeenkomstig te wijzigen.
De heer Vermeulen zou aan deze cijfers nog toe willen voegen een
bedrag van f 650.waarmede post 368b, opbrengst opcenten Ver
mogensbelasting, volgens het oordeel der commissie kan worden ver
hoogd. Verder is de commissie opgevallen, dat hare toch juiste opgave
zooveel verschilt met die door B. en W. gegeven. Spreker begrijpt niet,
dat B. en W. met een dergelijke opgave hebben kunnen komen.
Verder zou volgens het rapport de commissie gezegd hebben, dat
f 12000.benoodigd zijn voor kosten van toezicht enz. Hierover heett
de commissie in Maastricht niet gerept. Integendeel is de commissie van
oordeel, dat in de uitgaven over 1933 ad f 52000.-— de kosten van
toezicht enz. zijn begrepen.
Spreker vraagt voorts of het over de eerste vijf maanden van 1934
uitgegeven bedrag ad f 26309.51 betreft alle werkverschaffingen tesamen;
voorts of die 83 werkloozen het geheele jaar onafgebroken werkzaam
zijn, dat wil dus zeggen: dagelijks en elke week zonder onderbreking en
wat zij gemiddeld verdienen.
Verder bedraagt het Rijkssubsidie over 1933 76 pCt. van de uitge
geven' loonen, in plaats van 65 pCt. zooals aanvankelijk was toegezegd,
zoodat ook dit weer 11 pCt. meevalt.
Wat betreft het aangehaalde in het rapport van 3. en W., dat te
Venray nog geen wegenbelasting wordt geheven, meent Spreker er op
te moeten wijzen, dat wij hier toch hand-, span- en voerdiensten hebben
en ook de verhooging der grondslagen voor de Personeele belasting voor
voor de motorrijtuigen een verkapte wegenbelasting is.
De heer van Haren wil maar even zeggen, dat als de Raad alles ge
slikt had, wij nu 190 opcenten hadden gehad. Nu zeggen diezelfde Ged,
Staten al, dat 75 opcenten voldoende zijn en ook dat is volgens ons
nog te veel.
De Voorzitter zegt, dat post 368b niet met f 650.— is verhoogd, om
dat deze verhooging enkel berust op een vermoeden en Ged. Staten
dat blijkbaar niet voldoende vinden om den post te verhoogen.
Wat betreft de werkverschaffing is het een abuis van den heer Ver
meulen, als hij meent, dat B. en W. zouden gezegd hebben, dat f 12000
voor toezicht enz. noodig is. Dat hebben B. en W. niet gezegd. Zij
hebben dit bedrag enkel overgenomen van Ged. Staten, die aldus dit
bedrag hebben geschat.
Het aanta! gemiddeld over Juni 1934 tewerk gestelde werkloozen be
droeg inderdaad 83. Deze werken doorloopend. Het aantal bij de werk
verschaffingen tewerk gestelde personen bedraagt over de 100, waarbij
echter velen, die niet elke week werken. 83 tewerk gestelden wil hier
echter zeggen: gemiddeld per week tewerk gesteld. De vraag, wat deze
menschen verdienen, is moeilijk te beantwoorden. Het gemiddeld uurloon
bedraagt 24 ct., waarbij dan nog komt kinderbijslag en brandstoffentoe-
lage. Globaal geschat is f 13.— dan ook beslist niet te hoog.
Wat betreft het gezegde, van den heer van HareD, zegt Spreker, dat
B. en W. aanvankelijk hebben genomen de raming van den Inspecteur,
die gegeven werd volgens de hem bekende gegevens. Men kan dus
hoogstens zeggen, dat de Inspecteur zeer voorzichtig is geweest met zijn
raming. Nu mogen wij ramen wat uiteindelijk door den Inspecteur ge
raamd is en dit was het gezegde van den heer Vermeulen over de te
lage opgave van B. en W. betreft wij hadden niet verwacht, dat in
afwijking van vroegere jaren zóó veel zou inkomen.
Dat het hoogere percentage voor de werkverschaffing meevalt en dus
ook het batig saldo over 1933 zooveel hooger wordt, is juist en dat is
buitengewoon gelukkig en aangenaam, omdat het daardoor weer des te
beter mogelijk zal zijn de begrooting 1935 sluitend te maken. Indirect
komt dit echter ook ten goede aan den dienst 1934, omdat het tehoog
geraamde bedrag voor Rijksbijdrage werkverschaffing nu niet met
f 8661.69, doch slechts met f 5998.91 behoeft verminderd te worden.
Uiteindelijk zien de heeren, dat Ged. Staten zich op het standpunt
stellen, dat, als er meevallers zijn, daarmede de post onvoorzien moet
verhoogd worden.
Wat betreft den post werkverschaffing meent Spreker er op te moeten
wijzen, dat de kleinere landbouwers reeds minder worden tewerk gesteld
dan in 1932—1933. Dit is een gevolg van den iets beteren toestand in
den landbouw tengevolge van den steun. Deze steun maakt echter voor
de kleine boeren niet zooveel uit, dat zij zóó dus zonder tewerkstel
ling het hoofd boven water kunnen houden. Daarbij zijn deze menschen
blï een eventueelen ondergang de ongelukkigste menschen die er zijn. Ze
moeten dan los arbeider worden, terwijl zij gewend zijn eigen producten
in huis te gebruiken. B. en W. zijn dan ook van oordeel, dat de
werkverschaffing voor deze menschen niet verder mag worden iogekrom
pen. Daarbij is in de bouwvakken meer werkloosheid te verwachten
dan verleden jaar, want er is geen enkel groot bouwwerk in zicht. Wij
moeten blijven zorgen, dat wij werk kunnen blijven verschaffen en B.
en W. meenen, dat de uitgetrokken bedragen daartoe noodig of onge
veer noodig zullen zijn, zoodat zij het niet op hun verantwoording kun
nen nemen die posten te verlagen.
De heer Vermeulen wijst er op. dat de werkverschaffing in 1933
52000 gekost heeftdat is bij gemiddeld 80 tewerkgestelden, die er
volgens de stukken geweest zijn, f 13.— per week per persoon. Als wij
voor 1934 op gemiddeld 100 tewerkgestelden rekenen, komen wij
nog slechts aan f 65000. Daarbij zijn de loonen thans nog iets lager
dan in 1933.
Spreker zegt voorts, dat wij 76 pet. van het Rijk uitgekeerd krijgen
in de kosten van werkverschaffing over 1933 of m a.w. het Rijk verhaalt
21 pet. Hoeveel moeten wij nu over 1933 aan het Rijk terugbetalen
Bijna f 9000, zegt de Voorzitter.
Dus dar valt ook weer f 6000 mee, zegt de heer Vermeulen, want er
f 15000 uitgetrokken. Spreker begrijpt dan ook niet, dat B. en W.
deze meevallers kennende, nog kunnen komen met een voorstel tot
verhooging der opcenten op de Personeele Belasting met 25.
De Voorzitter wijst op het schrijven van Ged. Staten, die een ver
sterking der inkomsten met t 5000 verlangen.
Ja, zegt de heer Vermeulen, maar nu is er weer een meevaller geko
men van f 3500, dus het verschil me£ Qpd. Staten bedraagt nog slechts
f 1500. Spreker is gisteren nog in Maastricht geweest en de chef der
afdeeling financiën zette groote oogen op toen hij van deze meevallers
hoorde.
Hadden wij maar alles geslikt van B, en W. en Ged. Staten, dan
hadden onze inwoners, zooab ook de heer Van Haren reeds heeft opge
merkt, nu toch maar even gezeten met niet minder dan 190 opcenten
op de Personeele Belasting, terwijl 50 al meer dan genoeg is. Spreker
vindt dit meer dan ergerlijk in dezen tijd.
De Voorzitter merkt op, dat B. en W. nooit een heffing van 190
opceDten hebben voorgesteld: hun maximum is geweest 100. Die 190
opcenten hadden Ged. Staten berekend.
Nu er die f 3500 weer bijgeschoven zijn, is er nog een verschil met
Ged. Staten van f 1500, zegt de heet Vermeulen. Als wij dan weten,
dat de belasting nog mee zal vallen, mede door de moestuinen, dan
kunnen wij gerust op 'n f 6000 meevallers rekenen.
De Voorzitter antwoordt, dat Ged. Staten voor zoover mogelijk, met
alle meevallers rekening hebben gehouden. Eventueele verdere meevallers
moeten volgens hun schrijven aan den post onvoorzien ten goede komen.
Ja, zegt de heer Vermeulen, wat de belastingen betreft, maar dit is
een meevaller op de werkverschaffing.
Laat de Raad dan uitmaken wat hij wil, zegt de Voorzitter.
Juist, zegt de heer Vermeulen, maar dan zou hij aan Ged. Staten
willen zien medegedeeld, dat volgens het oordeel van den Raad de post
werkverschaffing aan den hoogen kant is.
Dat wordt niet aan den Raad gevraagd, doch aan B. en W., zegt de
Voorzitter, en dezen vinden den post niet te hoog uitgetrokken.
De heer van Boven vindt den post werkverschaffing ook aan den
hoogen kant en gelooft ook, dat de geheele Raad het in deze met hem
eens zal zijn. Spreker stelt voor een motie aan te nemen, dat de Raad
van oordeel is, dat de post werkverschaffing aan den hoogen kant is,
en deze ter kennis van Ged. Staten te brengen.
Ged. Staten hebben aan deze motie niets, zegt de Voorzitter, die
verlangen cijfers.
De heer Milieu steunt het voorstel van den heer van Boven. Ook hij
is tegen belastingverhooging. Spreker wijst voorts op den meevaller van
f 3500.—, waarvan Ged. Staten nog niets weten en meent dan ook als
vaststaande te kunnen aannemen, dat Ged. Staten hiermede genoegen
zullen nemen, nu er nog slechts een verschil is van f 1500.—
De Voorzitter gelooft ook wel, dat Ged. Staten dit zullen doen als
de post werkverschaffing verlaagd wordt, doch hier zijn B. en W,
tegen. Zij durven dit niet op hun verantwoording nemen.
De heer Stoot begrijpt maar niet, waarom die hooge post onvoorzien
noodig is vroeger bedroeg die f 6000.— en thans ongeveer f 25000.—
Spreker blijft dan ook absoluut tegen elke verdere belastingverhooging,
zeker, nu hij gehoord heeft, dat er alweer een meevaller is van f 3500.—
De heer Vermeulen meent, dat, als B. en W. zelf voor hun overtui
ging uitkomen, ook zij belastingverhooging onnoodig vinden. Laten zij
dan ook niet stijf op hun stokpaardje blijven, doch voorstellen de be
lasting niet te verhoogen.
De Voorzitter blijft bij zijn reeds uitgesproken oordeel, dat niet ge
tornd mag worden aan de werkverschaffing en dat zou toch moeten om
aan de cijfers te komen van onvoorzien, die Ged. Staten eischen.
Wethouder Odenhoven zegt, reeds meermalen gezegd te hebben, dat
de post werkverschaffing niet mag verlaagd worden. Van den anderen
kant gelooft hij echter wel, dat er behoudens onvoorziene omstandig
heden en komt er iets onvoorziens dan kan daarvoor de post „on
voorzien" dienen, daar is deze post juist voor wel wat van dezen
post zal overschieten. Als dit aan Ged. Staten werd medegedeeld, gelooft
Spreker wel, dat zij hiermede genoegen zullen nemen..
De Voorzitter kan niet met zooveel woorden zeggen, of de post
werkverschaffing al dan niet te hoog is uitgetrokken, maar betwijfelt of
Ged. Staten genoegen zullen nemen met de mededeeling, dat de Raad
den post heeft laten staan, doch er mogelijkheid is, dat deze post niet
geheel noodig zal zijn. Blijkbaar verlangen Ged. Staten positieve cijfers,
doch als de Raad meent het zoo te kunnen probeeren, moet hij dat weten.
Wethouder Odenhoven meent, dat wij dit gerust kunnen probeeren
de post werkverschaffing is zeker eenigszins aan den hoogen kant. Hij
is er voor, dat de begrooting blijft met 50 opcenten op de Personeele
Belasting.
De heer van Boven hoort met genoegen, dat Wethouder Odenhoven
er blijkbaar anders over oordeelt dan het college van B. en W. Ook
Spreker is tegen belastingverhooging. Hij zou nu ook wel eens de
meening van den anderen Wethouder willen hooren, want de Wethou
ders hebben toch in het college ook een woordje mee te spreken, zou
hij zoo meenen.
Wethouder Pubben zou niet tornen aan den post werkverschaffing,
ook al daarom niet, als wij te eeniger tijd eens bij de regeering moeten
aankloppen. Als hij intusschen deze meevallers gekend had, zou hij nooit
of nimmer zijn stem gegeven hebben aan een voorstel tot belastingver
hooging. Spreker stelt zich vast voor, dat wij nu de begrooting, ook
zonder verhooging van opcenten, goedgekeurd zullen krijgen, doch wil
er tevens op wijzen, dat nu ook alle reserves weg zijn en het te ver
wachten is, dat in 1936 de belastingen zeker omhoog zullen moeten.
De heer Vermeulen begrijpt nog maar steeds niet, hoe Ged. Staten
aan die f 12000.— voor toezicht enz. Romen en zou hun dit eens
willen vragen.
Ook de heer Millen zegt nogmaals, dat hierover in Maastricht nog
niet eens gesproken is.
In stemming gebracht wordt de begrooting met algemeene stemmen
vastgesteld overeenkomstig het voorstel van B. en W doch zonder
verhooging der opcenten op de Personeele Belasting.
Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot verdere
verlaging van enkele pachten
De Voorzitter leest de voorgestelde bedragen voor en licht deze, waar
noodig, toe.
De heer Millen vraagt of ook voldoende rekening is gehouden met
de kwaliteit van den grond, de draagkracht van de pachters enz.
Wethouder Pubben zegt, dat met alle omstandigheden is rekening
gehouden en deze zaak van alle kanten serieus is bekeken, waarna het
voorstel van B. en W. zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen,
Dan wordt aangeboden de rekening van het Burgerlijk Armbestuur
over 1933 en dev begrooting voor 1935.
De Voorzitter stelt voor eene commissie van drie leden te benoemen,
die de begrooting en rekening kunnen onderzoeken en dan in de volgende
vergadering verslag uitbrengen, en benoemt tot stemopnemers de heeren
Houben en Goumans.
Na de stemming blijkt dat zijn uitgebracht5 stemmen op J. C. H
Vermeulen, 4 op P. J. H. van Dijck, 4 op M. H. Arts, 1 op J. H.
Geurts, 5 op H. J. A. Jaussen, 1 op J. H. M. H. Stoot, 2 op A. G.
Millen, 1 op wethouder Odenhoven, 1 op G. H. Houben, 6 op L. J.
vaD Haren, 1 op wethouder Pubben, 3 op M. Goumans en 5 op J. H.
van Boven.
Waar niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een
tweede vrije stemming plaats.
Bij de 2e stemming zijn uitgebracht: 7 stemmen op J. C. H. Vermeu
len, 3 op P. J. H. van Dijck, 4 op M. H. Arts, 8 op H. J. A. Janssen,
2 op A. G. Millen, 8 op L. J. van Haren, 4 op J. H. van Boven, 1
op M. Goumans en 1 op G. H. Houben, zoodat gekozen zijn de heeren
Vermeulen, Janssen en van Haren.
Hierna wordt overgegaan tot het benoemen van een Voorzitter.
Na de stemming blijkt, dat zijn uitgebracht8 stemmen op L. J. van
Haren, 3 op J. C. H. Vermeulen en 2 op H. J. A. Janssen, zoodat de
heer van Haren is benoemd.
Het voorstel van B. en W. tot nadere wijziging der verordening op
de openbare vermakelijkheden in verband met enkele gemaakte opmer
kingen van heeren Gedeputeerde Staten op de verordening, zooals deze
door den Gemeenteraad in zijne vergadering van 30 Mei j.I. werd vast
gesteld, wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Nog is aan de orde ingekomen schrijven van heeren Ged. Staten
inzake vaststelling door dit College van de lijst der Gemeenten, bedoeld
in artikel 3, 2e lid, der Drankwet
Na voorlezing van dit schrijven zegt de Voorzitter, dat B. en W.
verzoek hebben ingediend om deze splitsing alleen te doen geldig
zijn voor ue Kom en dus niet voor de gehuchten en zij gegronde hoop
hebben, dat hierop gunstig zal woeden beschikt.
Het ingekomen schrijven van de Broederschap van Outvangers van
Gemeente inzake centralisatie van het gemeentelijk rekenplichtig beheer
wordt vervolgens voor kennisgeving aangenomen.
Hierna wordt algemeen goedgevonden, behoudens goedkeuring van
heeren Ged. Staten, aan H. A. H. Janssen, landbouwer te Oyen, ge
meente Broekhuizen, te verkoopen een perceel ontginningsgrond, gelegen
te Ysselsteyn, groot 4,73 70 H.A. tegen den prijs van f 200 per H.A.,
zulks onder de gewone voorwaarden welke in deze gemeente gelden
voor wat betreft het onderhoud van wegen en waterlossingen in de Peel.
Nog wordt algemeen goedgevonden een bedrag van circa f 1000
wegens uitloting eener obligatie groot f 1000, 4i/t pet. Ned. Indië, op
de voor de gemeente meest gunstige wijze te beleggen in Nederlandsche
of Nederlandsch-Indische Staatsleeningen.
Dan wordt aangeboden het verslag der Commissie van Toezicht op
het Lager onderwijs.
Wordt algemeen goedgevonden dit verslag voor de leden ter Secre
tarie ter inzage te leggen.
Hierna wordt het kohier der voerdiensten vastgesteld met een totaal
van 56.
Vervolgens wordt aangeboden de rekening over 1933 en de balans
per 31 December 1933 van den tak van dienst het bedrijf der gasfabriek
overeenkomstig het bepaalde bij artikel 265 der Gemeentewet.
De Voorzitter stelt voor eene commissie van drie leden te benoemen,
die de rekening en balans kunnen onderzoeken en dan in de volgende
vergadering verslag uitbrengen, en benoemt tot stemopnemers de heeren
Houben en Goumans.
Na de stemming blijkt, dat zijn uitgebracht9 stemmen op J. C. H.
Vermeulen, 5 op G. H. Houben, 6 op J. H. van Boven, 2 op P. J. H.
van Dijck, 7 op L. J. van Haren, 3 op H. J. A. Janssen, 4 op A. G.
Millen, 1 op M. H. Arts, l op H. B. Odenhoven en 1 op M. Gou
mans, zoodat benoemd zijn de heeren Vermeulen en Van Haren.
Bij de 2de vrije stemming voor nog een lid zijn uitgebracht 2 stem
men op M. H. Arts, 2 op A. G. Millen, 4 op G. H. Houben, 4 op J.
H. van Boven en 1 op H. J. A. Janssen.
Aangezien ook thans geen der leden de volstrekte meerderheid heeft
verkregen, heeft een herstemming plaats tusschen de heeren van Boven
en Houben.
Uitgebracht werden 8 stemmen op J. H. van Boven en 5 op G. H.
Houben, zoodat de heer Van Boven benoemd is.
Hierna wordt overgegaan tot het benoemen van een Voorzitter.
Na de stemming blijkt dat zijn uitgebracht 5 stemmen op J. C. H.
Vermeulen, 3 op L. J. van Haren en 4 op J. H. van Boven, terwijl een
stembiljet ongeldig werd ingeleverd.
Waar niemand de verstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een
tweede vrije stemming plaats.
Bij de 2de stemming zijn uitgebracht 4 stemmen op J. C. H. Ver
meulen, 6 op J. H. van Boven en 3 op L. J. van Haren.
Aangezien ook thans geen der leden de volstrekte meerderheid heeft
verkregen, heeft een herstemming plaats tusschen de heeren van Boven
en Vermeulen.
Uitgebracht weiden: 9 stemmen op J. H. van Boven en 4 op J. C H.
Vermeulen, zoodat de heer van Boven is benoemd.
De Voorzitter daükt vervolgens de heeren stemopnemers voor de door
hen verrichte taak.
Dan is aan de orde wijziging en aanvulling der begrooting 1933.
De Voorzitter leest de voorgestelde wijzigingen voor, welke algemeen
worden goedgevonden.
Hierna wordt algemeen goedgevonden het Raadsbesluit van 3 Febr.
1927 tot verlaging der huren der woningen van de Woningvereeniging
St. Oda met f 0.50 per week in te trekken, en de huurprijzen van de
met Rijksteun gebouwde woningen der bouwvereeniging „St. Oda" met
f 0.25 per week te verlagen, zulks boven en behalve de huurverlagiDg,
welke het gevolg is van de verlaging der rente van de woningwet
voorschotten tot 4 pCt.
De heer Stoot vraagt, hoe het zit met de huren der woningen van
de Bouwvereeniging „Volkshuisvesting Venray", waarop de Voorzitter
antwoordt, dat deze thans bedraagt f 3.25, doch vanaf 1 October a.s,
f 3.15 per week.
Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot toe
treding tot de op te richten N.V. Industriebank voor Limburg en in
het aandeelenkapitaal dier vennootschap deel te nemen voor een bedrag
van f 1C00.—
De Voorzitter zegt, dat feit is, dat de Overheid tegenwoordig dingen
moet doen, waaraan men vroeger zelfs niet dacht. Zoo acht men thans
de oprichting eener industriebank in het algemeen belang der Provincie.
De Provincie zal hierin aandeelen nemen en nu wil men dat ook alle
gemeenten dit doen. Als maatstaf voor het nemen van aandeelen is het
bevolkingscijfer der gemeenten genomen en dat zou voor Venray zijn
44 aandeelen van f 250 of f 11000.—
Het standpunt van B. en W. is, dat het wenschelijk is dat deze bank
er komt, doch wij door deze bank niet direct industrie zullen krijgen.
Deze zal zich eventueel meer vestigen in de mijnstreek, zoodat wij hierbij
dus betrekkelijk direct weinig belang hebben. Daar tegenover is 't echter wel
van belang, dat de werkloosheid in het algemeen vermindert en daarom
meenen B. en W. aan deze plannen adhaesie te moeten betuigen door
4 aandeelen van f 250 te nemen. Als dit bedrag ook geen rente geeft,
beteekent dit voor de gemeente nog slechts f40 a t 50 per jaar, dus een
soort subsidie, meer niet.
B. en W. zouden hieraan echter willen toevoegen dat, indien te
eenigertijd een bepaalde industrie zich hier zou willen vestigen, waarbij
verschillende personen zouden kunnen worden tewerkgesteld, dus onze
werkloosheid hierdoor zou afnemen, zij gaarne met de bank in overleg
willen treden en wanneer dan eenige verdere deelname zou noodig zijn,
de Raad hiertoe niet ongenegen is.
Wethouder Odenhoven meent, dat die f 1000 beter besteed konden
worden aan onze arme werkloozen. In de hoop echter dat hier in
Noord-Limburg ook eens industrie moge komen, zal hij aan dit voorstel
zijn stem niet weigeren.
De heer van Haren sympathiseert niet met de Industriebank en ziet er
het nut voor Venray niet van in. Waar echter voorgesteld wordt slechts
f 1000 te geven, zal hij zija stem aan dat voorstel geven. Spreker ver
wacht weinig nieuwe industrieën» waar de bestaande industrie door
allerlei maatregelen als het ware wordt doodgedrukt.
Het voorstel van B. en W. wordt hierna zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Dan is aan de orde voorstel van B. en W. tot het compenseeren
voor alle ambtenaren, wier bezoldiging door of vanwege de gemeente
is vastgesteld, van het wettelijk verplicht verhaal aan pensioenbijdragen
ad 10 pCt., voorzoover dit verplicht verhaal overtreft de tot dusverre
toegepaste korting op de salarissen, de verhoogde pensioenbijdrage plus
de pensioenbijdrage zooals die zoude zijn verhoogd volgens voorstel
van B. en W. van Februari 1931, welk voorstel, wegens het toen aan
hangig zijnde wetsvoorstel tot verplicht verhaal der pensioenbijdrage,
van de agenda werd afgevoerd.
Ook hieromtrent, zegt de Voorzitter, hebben de heeren het voorstel
thuis gehad, hetwelk Spreker vervolgens nog nader uiteenzet. Het voor
stel van B. en W. betreft dus niet de salarissen van Burgemeester,
Secretaris en Ontvanger, want deze worden door Ged. Staten vastgesteld;
of er in deze plannen zijn bij Ged. Staten en hoe deze dan zullen zijn,
kan dus hier veilig buiten beschouwing blijven, want dat gaat buiten