TWilWlf BI.AD VAN PEEL EN MAAS Openbare Vergadering van den Raad der gemeente Venray, gehouden op 17 Juli 1934, des namiddags vier uur. Zaterdag 1 ;Septembei\i934 Vijf en vijftigste Jaargang No 35 Voorzitter: de heer O. L. P. van de Loo, burgemeester. Secretaris de heer A. F. M. van Haaren. Afwezig de heer J. H. Nelissen. De Voorzitter opent de vergadering met gebed, waarna hij spreekt Mijne Heeren. Binnen enkele jaren is het de derde maal, dat ik den droeven plicht vervul een ons door den dood ontvallen medelid te her denken. Uw geacht medelid, de heer P. A. Jacoba, die reeds sinds enkele maanden wegens ziekte verhinderd was de vergaderingen bij te wonen, is na een langdurig smartelijk ziekbed uit ons midden weggerukt, naar menschelijke berekening te vroeg. Wij hadden mogen hopen, dat de heer Jacobs met zijn forsche gestalte en krachtig gestel nog vele jaren zijn krachten aan zijn gezin en aan de gemeenschap had kunnen wijden. God heeft het echter anders beschikt. De heer Jacobs was sinds 1923 onafgebroken lid van den Gemeente raad, zijn mandaat werd door het vertrouwen der kiezers steeds ver nieuwd. Zijn kenmerkende eigenschappen waren diepe godsdienstzin, groote eenvoud, hartelijkheid en gemoedelijkheid, waardoor hij zich de sympathie en vriendschap wist te verwerven van allen, die met hem in aanraking kwamen. Ook hier in den Gemeenteraad telde hij vele vrien den en geacht was hij bij U allen. De heer Jacobs was een trouw lid van Uwen Raad en met groote belangstelling volgde hij de discussies en nam daaraan deel. Speciaal op het gebied van handel, landbouw en veeteelt was hij deskundig en de belangen van den landbouw vonden in hem een specialen voorvechter. Wij hebben hem ailen geleid naar zijn laatste rustplaats, een plechtige zieledienst voor hem doen opdragen en in onze gebeden herdacht. Moge God zijn diep bedroefde weduwe de kracht geven om in vrome berusting haar groot leed te dragen. Ik ben ervan overtuigd, dat wij allen zijn nagedachtenis in hooge eere zullen houden en dankbaar zullen gedenken het vele, wat hij voor Venray in het bijzonder als lid van den Gemeenteraad heeft gedaan en moge hij bij God reeds het loon hebben ontvangen, dat voor de recht vaardigen is weggelegd. Bij de hierna gehouden trekkiug blijkt, Jat no. 8 getrokken is, zoodat bij stemmingen in deze vergadering no. 8 der presentielijst, i.e. de heer Goumans, het eerst zijn stem moet uitbrengen. Hierna is aan de orde: Onderzoek der geloofsbrieven van het nieuw benoemde lid van den Gemeenteraad, den heer P. J. H. G. Poels. De Voorzitter benoemt eene commissie van drie leden, de heeren Stoot, Houben en Arts, om die geloofsbrieven te onderzoeken en ver zoekt de benoemden vervolgens zich onmiddellijk van hunne taak te kwijten, waarbij de Secretaris hun zal assisteeren. Gedurende dit onderzoek wordt de vergadering geschorst. Na heropening der verga lering brengt de heer Stoot namens de com missie rapport uit en deelt mede, dat de geloofsbrieven van den heer Poels in orde zijn bevonden en de commissie adviseert den heer Poels als lid van den Gemeenteraad toe te laten, waartoe de Raad zonder hoofdelijke stemming besluit. Daarna worden de notulen der vorige vergadering ongewijzigd vast gesteld. Vervolgens leest de Voorzitter voor het proces-verbaal van kasopna me bij den Gemeente-ontvanger over het 2de kwartaal 1934, waaruit blijkt, dat op 15 Juni 1934 het totaal der inkomsten bedroeg f 478242.36. het totaal der uitgaven f 395088.66, zoodat op 15 Juni j.I. in kas was f 83153.70. Wordt voor kennisgeving aangenomen. Dan is aan de orde Behandeling der Gemeentebegrooting en het schrijven van heeren Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de Ge meentebegrooting. De Voorzitter zegt. dat de heeren een afschrift van het schrijven met uitvoerige memorie van toelichting hebben ontvangen, waarin alle cijfers zijn opgenomen. B. en W. stellen voor de cijfers der begrooting dien overeenkomstig te wijzigen. De heer Vermeulen zou aan deze cijfers nog toe willen voegen een bedrag van f 650.waarmede post 368b, opbrengst opcenten Ver mogensbelasting, volgens het oordeel der commissie kan worden ver hoogd. Verder is de commissie opgevallen, dat hare toch juiste opgave zooveel verschilt met die door B. en W. gegeven. Spreker begrijpt niet, dat B. en W. met een dergelijke opgave hebben kunnen komen. Verder zou volgens het rapport de commissie gezegd hebben, dat f 12000.benoodigd zijn voor kosten van toezicht enz. Hierover heett de commissie in Maastricht niet gerept. Integendeel is de commissie van oordeel, dat in de uitgaven over 1933 ad f 52000.-— de kosten van toezicht enz. zijn begrepen. Spreker vraagt voorts of het over de eerste vijf maanden van 1934 uitgegeven bedrag ad f 26309.51 betreft alle werkverschaffingen tesamen; voorts of die 83 werkloozen het geheele jaar onafgebroken werkzaam zijn, dat wil dus zeggen: dagelijks en elke week zonder onderbreking en wat zij gemiddeld verdienen. Verder bedraagt het Rijkssubsidie over 1933 76 pCt. van de uitge geven' loonen, in plaats van 65 pCt. zooals aanvankelijk was toegezegd, zoodat ook dit weer 11 pCt. meevalt. Wat betreft het aangehaalde in het rapport van 3. en W., dat te Venray nog geen wegenbelasting wordt geheven, meent Spreker er op te moeten wijzen, dat wij hier toch hand-, span- en voerdiensten hebben en ook de verhooging der grondslagen voor de Personeele belasting voor voor de motorrijtuigen een verkapte wegenbelasting is. De heer van Haren wil maar even zeggen, dat als de Raad alles ge slikt had, wij nu 190 opcenten hadden gehad. Nu zeggen diezelfde Ged, Staten al, dat 75 opcenten voldoende zijn en ook dat is volgens ons nog te veel. De Voorzitter zegt, dat post 368b niet met f 650.— is verhoogd, om dat deze verhooging enkel berust op een vermoeden en Ged. Staten dat blijkbaar niet voldoende vinden om den post te verhoogen. Wat betreft de werkverschaffing is het een abuis van den heer Ver meulen, als hij meent, dat B. en W. zouden gezegd hebben, dat f 12000 voor toezicht enz. noodig is. Dat hebben B. en W. niet gezegd. Zij hebben dit bedrag enkel overgenomen van Ged. Staten, die aldus dit bedrag hebben geschat. Het aanta! gemiddeld over Juni 1934 tewerk gestelde werkloozen be droeg inderdaad 83. Deze werken doorloopend. Het aantal bij de werk verschaffingen tewerk gestelde personen bedraagt over de 100, waarbij echter velen, die niet elke week werken. 83 tewerk gestelden wil hier echter zeggen: gemiddeld per week tewerk gesteld. De vraag, wat deze menschen verdienen, is moeilijk te beantwoorden. Het gemiddeld uurloon bedraagt 24 ct., waarbij dan nog komt kinderbijslag en brandstoffentoe- lage. Globaal geschat is f 13.— dan ook beslist niet te hoog. Wat betreft het gezegde, van den heer van HareD, zegt Spreker, dat B. en W. aanvankelijk hebben genomen de raming van den Inspecteur, die gegeven werd volgens de hem bekende gegevens. Men kan dus hoogstens zeggen, dat de Inspecteur zeer voorzichtig is geweest met zijn raming. Nu mogen wij ramen wat uiteindelijk door den Inspecteur ge raamd is en dit was het gezegde van den heer Vermeulen over de te lage opgave van B. en W. betreft wij hadden niet verwacht, dat in afwijking van vroegere jaren zóó veel zou inkomen. Dat het hoogere percentage voor de werkverschaffing meevalt en dus ook het batig saldo over 1933 zooveel hooger wordt, is juist en dat is buitengewoon gelukkig en aangenaam, omdat het daardoor weer des te beter mogelijk zal zijn de begrooting 1935 sluitend te maken. Indirect komt dit echter ook ten goede aan den dienst 1934, omdat het tehoog geraamde bedrag voor Rijksbijdrage werkverschaffing nu niet met f 8661.69, doch slechts met f 5998.91 behoeft verminderd te worden. Uiteindelijk zien de heeren, dat Ged. Staten zich op het standpunt stellen, dat, als er meevallers zijn, daarmede de post onvoorzien moet verhoogd worden. Wat betreft den post werkverschaffing meent Spreker er op te moeten wijzen, dat de kleinere landbouwers reeds minder worden tewerk gesteld dan in 1932—1933. Dit is een gevolg van den iets beteren toestand in den landbouw tengevolge van den steun. Deze steun maakt echter voor de kleine boeren niet zooveel uit, dat zij zóó dus zonder tewerkstel ling het hoofd boven water kunnen houden. Daarbij zijn deze menschen blï een eventueelen ondergang de ongelukkigste menschen die er zijn. Ze moeten dan los arbeider worden, terwijl zij gewend zijn eigen producten in huis te gebruiken. B. en W. zijn dan ook van oordeel, dat de werkverschaffing voor deze menschen niet verder mag worden iogekrom pen. Daarbij is in de bouwvakken meer werkloosheid te verwachten dan verleden jaar, want er is geen enkel groot bouwwerk in zicht. Wij moeten blijven zorgen, dat wij werk kunnen blijven verschaffen en B. en W. meenen, dat de uitgetrokken bedragen daartoe noodig of onge veer noodig zullen zijn, zoodat zij het niet op hun verantwoording kun nen nemen die posten te verlagen. De heer Vermeulen wijst er op. dat de werkverschaffing in 1933 52000 gekost heeftdat is bij gemiddeld 80 tewerkgestelden, die er volgens de stukken geweest zijn, f 13.— per week per persoon. Als wij voor 1934 op gemiddeld 100 tewerkgestelden rekenen, komen wij nog slechts aan f 65000. Daarbij zijn de loonen thans nog iets lager dan in 1933. Spreker zegt voorts, dat wij 76 pet. van het Rijk uitgekeerd krijgen in de kosten van werkverschaffing over 1933 of m a.w. het Rijk verhaalt 21 pet. Hoeveel moeten wij nu over 1933 aan het Rijk terugbetalen Bijna f 9000, zegt de Voorzitter. Dus dar valt ook weer f 6000 mee, zegt de heer Vermeulen, want er f 15000 uitgetrokken. Spreker begrijpt dan ook niet, dat B. en W. deze meevallers kennende, nog kunnen komen met een voorstel tot verhooging der opcenten op de Personeele Belasting met 25. De Voorzitter wijst op het schrijven van Ged. Staten, die een ver sterking der inkomsten met t 5000 verlangen. Ja, zegt de heer Vermeulen, maar nu is er weer een meevaller geko men van f 3500, dus het verschil me£ Qpd. Staten bedraagt nog slechts f 1500. Spreker is gisteren nog in Maastricht geweest en de chef der afdeeling financiën zette groote oogen op toen hij van deze meevallers hoorde. Hadden wij maar alles geslikt van B, en W. en Ged. Staten, dan hadden onze inwoners, zooab ook de heer Van Haren reeds heeft opge merkt, nu toch maar even gezeten met niet minder dan 190 opcenten op de Personeele Belasting, terwijl 50 al meer dan genoeg is. Spreker vindt dit meer dan ergerlijk in dezen tijd. De Voorzitter merkt op, dat B. en W. nooit een heffing van 190 opceDten hebben voorgesteld: hun maximum is geweest 100. Die 190 opcenten hadden Ged. Staten berekend. Nu er die f 3500 weer bijgeschoven zijn, is er nog een verschil met Ged. Staten van f 1500, zegt de heet Vermeulen. Als wij dan weten, dat de belasting nog mee zal vallen, mede door de moestuinen, dan kunnen wij gerust op 'n f 6000 meevallers rekenen. De Voorzitter antwoordt, dat Ged. Staten voor zoover mogelijk, met alle meevallers rekening hebben gehouden. Eventueele verdere meevallers moeten volgens hun schrijven aan den post onvoorzien ten goede komen. Ja, zegt de heer Vermeulen, wat de belastingen betreft, maar dit is een meevaller op de werkverschaffing. Laat de Raad dan uitmaken wat hij wil, zegt de Voorzitter. Juist, zegt de heer Vermeulen, maar dan zou hij aan Ged. Staten willen zien medegedeeld, dat volgens het oordeel van den Raad de post werkverschaffing aan den hoogen kant is. Dat wordt niet aan den Raad gevraagd, doch aan B. en W., zegt de Voorzitter, en dezen vinden den post niet te hoog uitgetrokken. De heer van Boven vindt den post werkverschaffing ook aan den hoogen kant en gelooft ook, dat de geheele Raad het in deze met hem eens zal zijn. Spreker stelt voor een motie aan te nemen, dat de Raad van oordeel is, dat de post werkverschaffing aan den hoogen kant is, en deze ter kennis van Ged. Staten te brengen. Ged. Staten hebben aan deze motie niets, zegt de Voorzitter, die verlangen cijfers. De heer Milieu steunt het voorstel van den heer van Boven. Ook hij is tegen belastingverhooging. Spreker wijst voorts op den meevaller van f 3500.—, waarvan Ged. Staten nog niets weten en meent dan ook als vaststaande te kunnen aannemen, dat Ged. Staten hiermede genoegen zullen nemen, nu er nog slechts een verschil is van f 1500.— De Voorzitter gelooft ook wel, dat Ged. Staten dit zullen doen als de post werkverschaffing verlaagd wordt, doch hier zijn B. en W, tegen. Zij durven dit niet op hun verantwoording nemen. De heer Stoot begrijpt maar niet, waarom die hooge post onvoorzien noodig is vroeger bedroeg die f 6000.— en thans ongeveer f 25000.— Spreker blijft dan ook absoluut tegen elke verdere belastingverhooging, zeker, nu hij gehoord heeft, dat er alweer een meevaller is van f 3500.— De heer Vermeulen meent, dat, als B. en W. zelf voor hun overtui ging uitkomen, ook zij belastingverhooging onnoodig vinden. Laten zij dan ook niet stijf op hun stokpaardje blijven, doch voorstellen de be lasting niet te verhoogen. De Voorzitter blijft bij zijn reeds uitgesproken oordeel, dat niet ge tornd mag worden aan de werkverschaffing en dat zou toch moeten om aan de cijfers te komen van onvoorzien, die Ged. Staten eischen. Wethouder Odenhoven zegt, reeds meermalen gezegd te hebben, dat de post werkverschaffing niet mag verlaagd worden. Van den anderen kant gelooft hij echter wel, dat er behoudens onvoorziene omstandig heden en komt er iets onvoorziens dan kan daarvoor de post „on voorzien" dienen, daar is deze post juist voor wel wat van dezen post zal overschieten. Als dit aan Ged. Staten werd medegedeeld, gelooft Spreker wel, dat zij hiermede genoegen zullen nemen.. De Voorzitter kan niet met zooveel woorden zeggen, of de post werkverschaffing al dan niet te hoog is uitgetrokken, maar betwijfelt of Ged. Staten genoegen zullen nemen met de mededeeling, dat de Raad den post heeft laten staan, doch er mogelijkheid is, dat deze post niet geheel noodig zal zijn. Blijkbaar verlangen Ged. Staten positieve cijfers, doch als de Raad meent het zoo te kunnen probeeren, moet hij dat weten. Wethouder Odenhoven meent, dat wij dit gerust kunnen probeeren de post werkverschaffing is zeker eenigszins aan den hoogen kant. Hij is er voor, dat de begrooting blijft met 50 opcenten op de Personeele Belasting. De heer van Boven hoort met genoegen, dat Wethouder Odenhoven er blijkbaar anders over oordeelt dan het college van B. en W. Ook Spreker is tegen belastingverhooging. Hij zou nu ook wel eens de meening van den anderen Wethouder willen hooren, want de Wethou ders hebben toch in het college ook een woordje mee te spreken, zou hij zoo meenen. Wethouder Pubben zou niet tornen aan den post werkverschaffing, ook al daarom niet, als wij te eeniger tijd eens bij de regeering moeten aankloppen. Als hij intusschen deze meevallers gekend had, zou hij nooit of nimmer zijn stem gegeven hebben aan een voorstel tot belastingver hooging. Spreker stelt zich vast voor, dat wij nu de begrooting, ook zonder verhooging van opcenten, goedgekeurd zullen krijgen, doch wil er tevens op wijzen, dat nu ook alle reserves weg zijn en het te ver wachten is, dat in 1936 de belastingen zeker omhoog zullen moeten. De heer Vermeulen begrijpt nog maar steeds niet, hoe Ged. Staten aan die f 12000.— voor toezicht enz. Romen en zou hun dit eens willen vragen. Ook de heer Millen zegt nogmaals, dat hierover in Maastricht nog niet eens gesproken is. In stemming gebracht wordt de begrooting met algemeene stemmen vastgesteld overeenkomstig het voorstel van B. en W doch zonder verhooging der opcenten op de Personeele Belasting. Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot verdere verlaging van enkele pachten De Voorzitter leest de voorgestelde bedragen voor en licht deze, waar noodig, toe. De heer Millen vraagt of ook voldoende rekening is gehouden met de kwaliteit van den grond, de draagkracht van de pachters enz. Wethouder Pubben zegt, dat met alle omstandigheden is rekening gehouden en deze zaak van alle kanten serieus is bekeken, waarna het voorstel van B. en W. zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen, Dan wordt aangeboden de rekening van het Burgerlijk Armbestuur over 1933 en dev begrooting voor 1935. De Voorzitter stelt voor eene commissie van drie leden te benoemen, die de begrooting en rekening kunnen onderzoeken en dan in de volgende vergadering verslag uitbrengen, en benoemt tot stemopnemers de heeren Houben en Goumans. Na de stemming blijkt dat zijn uitgebracht5 stemmen op J. C. H Vermeulen, 4 op P. J. H. van Dijck, 4 op M. H. Arts, 1 op J. H. Geurts, 5 op H. J. A. Jaussen, 1 op J. H. M. H. Stoot, 2 op A. G. Millen, 1 op wethouder Odenhoven, 1 op G. H. Houben, 6 op L. J. vaD Haren, 1 op wethouder Pubben, 3 op M. Goumans en 5 op J. H. van Boven. Waar niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een tweede vrije stemming plaats. Bij de 2e stemming zijn uitgebracht: 7 stemmen op J. C. H. Vermeu len, 3 op P. J. H. van Dijck, 4 op M. H. Arts, 8 op H. J. A. Janssen, 2 op A. G. Millen, 8 op L. J. van Haren, 4 op J. H. van Boven, 1 op M. Goumans en 1 op G. H. Houben, zoodat gekozen zijn de heeren Vermeulen, Janssen en van Haren. Hierna wordt overgegaan tot het benoemen van een Voorzitter. Na de stemming blijkt, dat zijn uitgebracht8 stemmen op L. J. van Haren, 3 op J. C. H. Vermeulen en 2 op H. J. A. Janssen, zoodat de heer van Haren is benoemd. Het voorstel van B. en W. tot nadere wijziging der verordening op de openbare vermakelijkheden in verband met enkele gemaakte opmer kingen van heeren Gedeputeerde Staten op de verordening, zooals deze door den Gemeenteraad in zijne vergadering van 30 Mei j.I. werd vast gesteld, wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Nog is aan de orde ingekomen schrijven van heeren Ged. Staten inzake vaststelling door dit College van de lijst der Gemeenten, bedoeld in artikel 3, 2e lid, der Drankwet Na voorlezing van dit schrijven zegt de Voorzitter, dat B. en W. verzoek hebben ingediend om deze splitsing alleen te doen geldig zijn voor ue Kom en dus niet voor de gehuchten en zij gegronde hoop hebben, dat hierop gunstig zal woeden beschikt. Het ingekomen schrijven van de Broederschap van Outvangers van Gemeente inzake centralisatie van het gemeentelijk rekenplichtig beheer wordt vervolgens voor kennisgeving aangenomen. Hierna wordt algemeen goedgevonden, behoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten, aan H. A. H. Janssen, landbouwer te Oyen, ge meente Broekhuizen, te verkoopen een perceel ontginningsgrond, gelegen te Ysselsteyn, groot 4,73 70 H.A. tegen den prijs van f 200 per H.A., zulks onder de gewone voorwaarden welke in deze gemeente gelden voor wat betreft het onderhoud van wegen en waterlossingen in de Peel. Nog wordt algemeen goedgevonden een bedrag van circa f 1000 wegens uitloting eener obligatie groot f 1000, 4i/t pet. Ned. Indië, op de voor de gemeente meest gunstige wijze te beleggen in Nederlandsche of Nederlandsch-Indische Staatsleeningen. Dan wordt aangeboden het verslag der Commissie van Toezicht op het Lager onderwijs. Wordt algemeen goedgevonden dit verslag voor de leden ter Secre tarie ter inzage te leggen. Hierna wordt het kohier der voerdiensten vastgesteld met een totaal van 56. Vervolgens wordt aangeboden de rekening over 1933 en de balans per 31 December 1933 van den tak van dienst het bedrijf der gasfabriek overeenkomstig het bepaalde bij artikel 265 der Gemeentewet. De Voorzitter stelt voor eene commissie van drie leden te benoemen, die de rekening en balans kunnen onderzoeken en dan in de volgende vergadering verslag uitbrengen, en benoemt tot stemopnemers de heeren Houben en Goumans. Na de stemming blijkt, dat zijn uitgebracht9 stemmen op J. C. H. Vermeulen, 5 op G. H. Houben, 6 op J. H. van Boven, 2 op P. J. H. van Dijck, 7 op L. J. van Haren, 3 op H. J. A. Janssen, 4 op A. G. Millen, 1 op M. H. Arts, l op H. B. Odenhoven en 1 op M. Gou mans, zoodat benoemd zijn de heeren Vermeulen en Van Haren. Bij de 2de vrije stemming voor nog een lid zijn uitgebracht 2 stem men op M. H. Arts, 2 op A. G. Millen, 4 op G. H. Houben, 4 op J. H. van Boven en 1 op H. J. A. Janssen. Aangezien ook thans geen der leden de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een herstemming plaats tusschen de heeren van Boven en Houben. Uitgebracht werden 8 stemmen op J. H. van Boven en 5 op G. H. Houben, zoodat de heer Van Boven benoemd is. Hierna wordt overgegaan tot het benoemen van een Voorzitter. Na de stemming blijkt dat zijn uitgebracht 5 stemmen op J. C. H. Vermeulen, 3 op L. J. van Haren en 4 op J. H. van Boven, terwijl een stembiljet ongeldig werd ingeleverd. Waar niemand de verstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een tweede vrije stemming plaats. Bij de 2de stemming zijn uitgebracht 4 stemmen op J. C. H. Ver meulen, 6 op J. H. van Boven en 3 op L. J. van Haren. Aangezien ook thans geen der leden de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een herstemming plaats tusschen de heeren van Boven en Vermeulen. Uitgebracht weiden: 9 stemmen op J. H. van Boven en 4 op J. C H. Vermeulen, zoodat de heer van Boven is benoemd. De Voorzitter daükt vervolgens de heeren stemopnemers voor de door hen verrichte taak. Dan is aan de orde wijziging en aanvulling der begrooting 1933. De Voorzitter leest de voorgestelde wijzigingen voor, welke algemeen worden goedgevonden. Hierna wordt algemeen goedgevonden het Raadsbesluit van 3 Febr. 1927 tot verlaging der huren der woningen van de Woningvereeniging St. Oda met f 0.50 per week in te trekken, en de huurprijzen van de met Rijksteun gebouwde woningen der bouwvereeniging „St. Oda" met f 0.25 per week te verlagen, zulks boven en behalve de huurverlagiDg, welke het gevolg is van de verlaging der rente van de woningwet voorschotten tot 4 pCt. De heer Stoot vraagt, hoe het zit met de huren der woningen van de Bouwvereeniging „Volkshuisvesting Venray", waarop de Voorzitter antwoordt, dat deze thans bedraagt f 3.25, doch vanaf 1 October a.s, f 3.15 per week. Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot toe treding tot de op te richten N.V. Industriebank voor Limburg en in het aandeelenkapitaal dier vennootschap deel te nemen voor een bedrag van f 1C00.— De Voorzitter zegt, dat feit is, dat de Overheid tegenwoordig dingen moet doen, waaraan men vroeger zelfs niet dacht. Zoo acht men thans de oprichting eener industriebank in het algemeen belang der Provincie. De Provincie zal hierin aandeelen nemen en nu wil men dat ook alle gemeenten dit doen. Als maatstaf voor het nemen van aandeelen is het bevolkingscijfer der gemeenten genomen en dat zou voor Venray zijn 44 aandeelen van f 250 of f 11000.— Het standpunt van B. en W. is, dat het wenschelijk is dat deze bank er komt, doch wij door deze bank niet direct industrie zullen krijgen. Deze zal zich eventueel meer vestigen in de mijnstreek, zoodat wij hierbij dus betrekkelijk direct weinig belang hebben. Daar tegenover is 't echter wel van belang, dat de werkloosheid in het algemeen vermindert en daarom meenen B. en W. aan deze plannen adhaesie te moeten betuigen door 4 aandeelen van f 250 te nemen. Als dit bedrag ook geen rente geeft, beteekent dit voor de gemeente nog slechts f40 a t 50 per jaar, dus een soort subsidie, meer niet. B. en W. zouden hieraan echter willen toevoegen dat, indien te eenigertijd een bepaalde industrie zich hier zou willen vestigen, waarbij verschillende personen zouden kunnen worden tewerkgesteld, dus onze werkloosheid hierdoor zou afnemen, zij gaarne met de bank in overleg willen treden en wanneer dan eenige verdere deelname zou noodig zijn, de Raad hiertoe niet ongenegen is. Wethouder Odenhoven meent, dat die f 1000 beter besteed konden worden aan onze arme werkloozen. In de hoop echter dat hier in Noord-Limburg ook eens industrie moge komen, zal hij aan dit voorstel zijn stem niet weigeren. De heer van Haren sympathiseert niet met de Industriebank en ziet er het nut voor Venray niet van in. Waar echter voorgesteld wordt slechts f 1000 te geven, zal hij zija stem aan dat voorstel geven. Spreker ver wacht weinig nieuwe industrieën» waar de bestaande industrie door allerlei maatregelen als het ware wordt doodgedrukt. Het voorstel van B. en W. wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Dan is aan de orde voorstel van B. en W. tot het compenseeren voor alle ambtenaren, wier bezoldiging door of vanwege de gemeente is vastgesteld, van het wettelijk verplicht verhaal aan pensioenbijdragen ad 10 pCt., voorzoover dit verplicht verhaal overtreft de tot dusverre toegepaste korting op de salarissen, de verhoogde pensioenbijdrage plus de pensioenbijdrage zooals die zoude zijn verhoogd volgens voorstel van B. en W. van Februari 1931, welk voorstel, wegens het toen aan hangig zijnde wetsvoorstel tot verplicht verhaal der pensioenbijdrage, van de agenda werd afgevoerd. Ook hieromtrent, zegt de Voorzitter, hebben de heeren het voorstel thuis gehad, hetwelk Spreker vervolgens nog nader uiteenzet. Het voor stel van B. en W. betreft dus niet de salarissen van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger, want deze worden door Ged. Staten vastgesteld; of er in deze plannen zijn bij Ged. Staten en hoe deze dan zullen zijn, kan dus hier veilig buiten beschouwing blijven, want dat gaat buiten

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5