TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Geld Jan. Stemmen van Zielzorgers. FEUILLETON. Zaterdag 2S Juli 1934 Vijf en vijftigste Jaargang No 30 De practisclie gevolgen nieuwe steunregeling. Het ontbreekt nog steeds niet aan betoogen, dat het met de steunver lagingen niet zoo erg gesteld is en dat we vooral niet moeten over drijven. Maar het is toch ook wel goed eens te luisteren naar stemmen van menscheo, die van dichtbij weten, hoe het in de gezinnen der aller armsten momenteel gesteld is. En wie kunnen daarvan beter op de hoogte zijn dan de zielzorgers In de Maasbode schreef kapelaan J. Langendijk, die in een vólrijke parochie van Amsterdam belast is met het huisbezoek, over de stem ming. welke er momenteel heerscht. Hij constateerde een bloeiend gods dienstig leven. De congregaties tellen zeer vele leden en de geregelde bijeenkomsten worden druk bezocht. Die sterke drang naar een ver diept geestelijk leven kan ook wor den afgeleid uit de groote deelname aan bedevaarten en uit het feit dat zich, toen in deze parochie 'n kerk en altaarwacht werd opgericht, da delijk honderd en twaalf menschen meest uit den arbeidersstand zich daarvoor hebben opgegeven. Dat alles bewijst, dat er met de menschen wel wat te bereiken is, dat tot nog toe 't geestelijk leven van de menschen niet is gekneusd, laat staan verstikt, door te zware materieele zorgen. Men kan dezen menschen ook niet niet verwijten, dat zij opstandig of ontevreden zijn. Maar na de jongste verlaging van den steun is hierin toch wel eenige verandering gekomen. Er is in vele harten door dezen regeeringsmaatregel een zekere verbittering geslopen, Zelfs van de meest godsdienstige werkloozen maakt zich thans een zekere moe deloosheid meester. Ea dat is te begrijpen, want heel veel van deze menschen zien geen uitkomst meer voor de zich opstapelende moeilijkheden. Niet alleen immers zijn de steunbedragen zoodanig gedaald, dat zij in vele gevallen ontoerei kend zijn aan alle noodzakelijke gezinsbehoeften te voldoen, maar bovendien opeDt zich voor hen geen enkel perspectief meer, dat hoop kan geven. Als tegenover de scherpe daling vaD het levenspeil tenminste maar een daarmee gelijken tred. houdende verruiming van de arbeidsmarkt stond, zou de toestand niet zoo desolaat zijn. Maar van een geleidelijke ver mindering der werkloosheid valt nog steeds niets te bespeuren. De meeste werkloozen waarvan sommigen al vele maanden, sommi gen zelfs reeds jaren lederen toonen den arbeid ontberen hebben niet het minste vooruitzicht om binnen korteren of langeren tijd aan het werk te kunnen gaan. Dat is een troosteloos perspectief, waarvan op dén duur de moreele gevolgen bijna niet kunnen uitblijven. En deze mo reele gevolgen zullen zich nog sterker doen gelden, naarmate de werkloozen de laatste bestaansmogelijkheden van hun gezinnen zien slinken. Dit geldt wel op de eerste plaats voor de groote gezinnen, die ver houdingsgewijs zwaar door de steun verlaging zijn getroffen. Van de hoofden van groote gezinnen wordt op 't oogenblik een ontzettend groote mate van deugd geëischt. Men moet eerbied hebben voor de wijze, waarop zij Eon plattelandsgescliiedenis van de Belg.-Limb, grens. 23 Inderdaad, zei de herder. Dit is, gelijk ik gisteren reeds aan uw vrouw te kennen gaf, de eenige geschikte woning. Dit was sappige honing op Snuffels tong, die losser en losser werd. Onmid dellijk wist hij te vertellen, dal de tolbeambte niet uit de kapelanij trok. De gemeente had ze hem nog 't vorige jaar voor een onbe- paalden termijn verder verhuurd. Gezien en gelezen had hij de huurceel. Overigens zou men met dien vosslimmen tolbeambte, die veel wetskennis had, niet kunnen doen wat men wilde. De pastoor was van meening, dat, indien het met geweld moest gezocht worden, er wel een middel zou zijn. Men kon immers den tolbeambte doen verplaatsen en een jonggezel naar hier doen komen. Dat was maar een kleinig heid eens eventjes bij de direktie aangeklopt en naar den bliksem was de commies. Doch volgens Snuffels, die het reglement der tolbeambten gelezen had, kon men alle tegenslagen en teleurstellingen ten spijt, hun plichten nakomen, Maar daaruit mag men niet af leiden, dat de toestand dus Dog niet zoo heel nijpend is. Integen deel. Vele gezinshoofden zijn op 't oogenblik werkelijk aan 't einde van hun latijn en nog altijd geldt het woord van S. Thomas, dat voor de beoefening der deugd een zekere mate van welvaart onont beerlijk is. Herhaaldelijk is mij reeds in de laatste weken uit allerlei kleine feitjes gebleken, hoe benard de toestand in vele gezinnen is en hoe de gezinshoofden nauwelijks nog weten hoe zij de eindjes aan .elkaar moeten knoopen. Om een voorbeeld te noemen. De leden van de congregatie van de H, Familie zijn als zoodanig geabonneerd op een weekblaadje dezer congre gatie, waarvan de abonnementsprijs een dubbeltje per maand bedraagt, waarlijk geen groot bedrag. Tot nog toe werd dit abonnementsgeld dan ook steeds, ook dooi de werklooze leden der congregatie, trouw betaald Maar na den eersten Juli heb ik al van verschillende huismoeders moe ten hooren: „Heusch, kapelaan, we kunnen het niet meer missen, 't Zijn maar 'n paar centen, dat is waar, maar 't kan er onmogelijk meer af. Natuurlijk ontvangen die menschen het orgaan nu gratis. Dat spreekt van zelf. maar het feit alleen, dat er menschen zijn, die geen dubbeltje iu de maand kunnen missen, spreekt boekdeelen. En overal waar nu de zielzorger de woningen der werkloozen bin nentreedt, hoort hij opDieuw: „Wij weten niet meer hoe wij er komen moeten, vooral Diet, wanneer straks de winter aankomt," Velen hunner voorzien reeds nu, dat zij zich dezen winter niet meer de weelde van electrisch licht kunnen permitteeren Zij zullen zich moeten gaan behelpen met petroleumlicht. Om van het vuur, dat de woningen moet verwarmen, nog maar niet eens te spreken,. Niet alleen katholieke zielzorgers consta'eeren deze ernstige verschijn selen. We hebben voor ons liggen een schrijven, door de Amsterdam sche predikanten Ds. van Hoogen- buyze en Dr. Kromsigt aan Minister Colijn gericht. Zij waren medeon- derteekenaars van het bekende ma nifest der vereenigde Amsterdamsche predikanten. Vooral in anti revolutionnaire bladen was hun deze mede-onder- teekening zeer kwalijk genomen. Men herinnerde aan hun vurig ijveren voor het sterk gezag, voor het ver bod van revolutionnaire vereenigin gen. En men begreep ciet. dat ze nu de Regeering aanvielen. Blijkens hun open brief gaan ze volkomen accoord met de maatregelen tot radicale onderdrukking van het op roer. Doch dan gaan ze voort Het oproer is bedwongen en de orde is hersteld door te schieten, Diep ontroerd hebben wij beiden bij het lijk gestaan van een onschuldig slachtoffer, een vromen jongen van 17 jaar, zoon uit een apostolisch gezin, die 's avonds om 10 uur uit zijn kapperszaak kwam, om half 12 paardengetrappel hoorde inde straat, daar even naar gaat kijken voor het raam en door een kogel wordt ge troffen. Het oproer is bedwongen, maar het oproer in de harten is niet weg genomen. De „Manchester Guardian" schreef dezer dagen „men kan de wanhoop niet door geweld doen verdwijnen". Revolutionnaire elementen hebben het oproer, dat bedwongen moest de mannen, die binnen de vijf jaren recht op pensioen hadden, niet meer naar een nieuwen post zenden. Dit wist de pastoor niet, die overigens tegen veel omhaal en liflaffe looperij opzag. Als de kapelaan, die voor morgen zijn eerste bezoek aangekondigd had, tevreden was, dan kon Snuffels met hem een goed akkoord aan gaan. Dit zou gauw en goed geschie den, meende hij, vooral als men met defiig volk te doen heeft. Van beide kanten moet altijd wat toegegeven worden, zei de pastoor voorzichtig. Met goede pachters was dit wel mogelijk, opperde Jan. Maar tot heden toe had enkel bocht in zijn huis gewoond. Slechte be talers en ruitenbrekers. Doch nu was hij overgelukkig. De duikel er uit en een engel er in, vroo- lijkte hij. Hi, hi, lachte de pastoor. En Jan herinnerde nog eens met bitse woorden hoe de artiest hem met den stok betaald had. Dat duivelskind I bromde hij. Dat is nu voorbij en 't is te hopen, Snuffels, dat u thans den juisten man gevonden hebt. Mor den zal ik met den kapelaan somen. Wellicht zijt gij beiden geholpen en ik ben van veel zorg f. Hartelijk dankte de boer en stak den herder vijf frank in zijn hand worden, veroorzaakt, maar de wan hoop leeft in de harten van duizen den, die een te gering inkomen heb ben om behoorlijk te kunnen bestaan of zooder werk zijode van steun moeten leven, te veel om te ver hongeren en te weinig om behoorlijk te kunnen. Wanhoop leeft in die harten om dat er nood is, een nood die niet weggenomen is nu het oproer is bedwongen. En nu is het met dien nood, waarmede wij Amsterdamsche predi kanten dagelijks in aanraking komen, dat wij diep zijn begaan. Wij waren het reeds lang, wij hadden al veel eerder moeten spreken. Het is ons tot schuld, wij hebben dat erkend, dat niet eerder gedaan te hebben. Maar nu was het oproer, door revolutionnaire elementen aangestookt dat ons als in eens dien nood in zijn schrijnenden vorm deed voor oogen staan. En toen mochten wij niet zwijgen. Toen moesten wij spreken. Men heeft ons verweten dat wij de regeering in den rug hebben aan gevallen, dat wij het den gezags dragers nog moeilijker hebben ge maakt. Noch het een noch het ander hebben wij willen doen en ook niet gedaan. Wij hebben slechts dit gevraagd, dat die steuntrekkers voor wie ver mindering van steun beteekent dat zij beneden de bestaansmogelijkheid worden gebracht weder hun ouden steun mogen terug ontvangen. En met wat wij zeiden over be- lastingverhooging van de hoogere inkomens bedoelden wij uiting te geven aan onze bereidheid om, indien dat dan noodig was, ten behoeve van den algemeenen nood iets meer bij te dragen. Is dié belasting verhooging, wat wij niet kunnen beoordeelen. on mogelijk, zou er dan niet een middel kunnen gevonden worden, dat aan de diaconieën verlof gegeven wordt om die menschen te helpen, zonder dat het van hun steun wordt afge trokken, die van hun steun onmoge lijk leven kunnen, vooral de groote gezinnen. Tegen de revolutie, het Evangelie I Dat heeft bij ons voorgezeten. Tegen de revolutie 1 dus het oproer zoo krachtig mogelijk ge dempt. Het Evangelie dus opkomen voor de onder den zwaarsten druk verkeerenden, opkomen voor sociale gerechtigheid. Er wordt geleden, onzegbaar geleden. Er zijn gezinnen, talloos vele, die aan den rand van de bestaansmogelijkheid staan. Wij predikanten die daar dagelijks mee in aanraking komeD, kennen ze. Wat te zeggen als menschen, die wij kennen als belangstellende god vruchtige gemeenteleden ons weenen- de komen vertellen, dat zij met de grootste zuinigheid den vijfden dag geen cent meer in huis hebben, en de twee laatste dagen van de week voordat de nieuwe steun komt niet weten hoe zij hun kinderen eten moeten geven. Dat zijn geen oproer makers, geen verkwisters, maar men schen die in hun leven God willen dienen. „Als wij geen houvast had den, zouden wij opstandig worden", heeft men ons meermalen gezegd Wat moet de Kerk, wat moeten wij als Evangeliedienaren nu doen Zeggen „ga heen en wordt warm, er is niets aan te doen, niemand kan u, verder helpen, want dan wordt het van uw steun afgetrokken 1" Of haar stem laten hooren en zeggen „Zoo kan en zoo mag het nietzij die honger lijden, die be neden de bestaansmogelijkheid zijn gekomen, moeten geholpen worden Moet de Kerk het overlaten aan de socialistische en communistische pers om op dien noodtoestand te wijzen. of haar taak als Christelijke Kerk vervullen en het Evangelie van barmhartigheid en gerechtigheid prediken Deze Amsterdamsche predikanten getuigen verder nog van hun inzicht, dat goddeloosheid en revolutiegeest mede in ons land zijn verwekt, omdat de Bijbel van de Openbare School werd weggenomen, omdat de Staat een neutrale staat is geworden, omdat het algemeen kiesrecht werd ingevoerd. Het is jammer, dat ze niet kunnen nalaten aldus hun betoog in de politieke sfeer te brengen. Doch hun getuigenis inzake den nood in de gezinnen wordt er niet door aangetast. De zielzorgers katholieke en pro- testantsche, welke hier aan het woord waren, zijn vermoedelijk niet precies op de hoogte van de inge wikkelde details dei steunregeling. Maar ze zien, dagelijks en van nabij wat die practisch uitwerkt in de gezinnen. En dat getuigenis is van groote welsprekende waarde FRANCISCAANSCHE VONKEN. Franciscus was een eenvoudige, ongekunstelde, waarachtige mensch, Heel zijn verschijning was als een sprankeling van licht en waarheid Hoe haatte hij het valsche, het bedriegelijke. het ijdele dezer wereld. Hij gaf zich, gelijk hij was in al de eenvoud zijner onschuldige kin derlijke natuur. Hij was een trouwe navolger van Christus, de menschgeworden Een- voud-zelf en hartstochelijk verlangde hij de eenvoud van het Evangelie te maken tot beginsel van zijn leven. Franciscu? was zoo eenvoudig in zijn bovennatuurlijk leven, omdat dit niets anders wa3, dan een consequent beleven van de beginselen van het Evangelie. Deze franciscaansche, evangelische levensopvatting weer te doen zege vieren in jns denken en doen, deze geest van eenvoud-Christus spreekt van de eenvoudigheid van de duif.... van de eenvoudigheid van het kleine kind weer inprenten in onze gezln- n. Die Christus- en dus Franciscus- beginselen radicaal doorvoeren in ons en in onze kinderen. Dat is de heerlijke taak van de Derde Orde D.O.R. De Paus met een duimstok. voor een mis met 'n langen oremus, ook een guei, nietwaar, heer pastoor Zeker, zeker, mijn vriend. Avond Zoo blij als een kermishond verliet de boer de pastorie. En niet minder tevreden was Lisebet die met open armen haar voldaan heid uitsloeg. Dat hebben wij mooi getrof fen, als 't mannetje lekuit in een honingtou I Zoo'n heer in ons huis een gezalfde des Heeren in onze woning brengt zegen 1 Volgens haar moest hij morgen ochtend den pastoor nog gauw een paar jonge duifjes brengen. Zij zou hier in de kapelanie alles wel netjes ordenen en schikken. Intusschen dat Jan naar 't hok ging om twee jonge dieren te slachtofferen, begon de Trouw al over hoekjes en kantjes te poetsen. Wat zouden nu de jatoersche menschen zeggen, dacht ze. En meteen liep ze naar den winkel om koekjes en suiker te halen, maar méér om 't nieuws aan de dazel-bazel-klalspiep in den winkel te vertellen. Als die het wist, dan hing het ja aan 't klokzee! 1 Voor een pond koffie of een doosje lucifers praatte ze iedereen naar den mond. Nauwelijks waren de klanten de nog rinkelende deur uit, of ze begon reeds op de heengaanden af te geven, meenend hiermede de nieuw aangekomenen aangenaam te zijn. Midden in de spreekkamer stond ze. In de houding. Op punt van springen. Tot aan d'r keel toe ge laden. Ik had haar nooit gezien, nergens ontmoet, maar aan haar vonkende oogen en strak gespannen mond zag ik direct, dat ze heel wat op haar hart had en dat ze speciaal gekomen was met de bedoeling dat eens heel ongegeneerd kwijt te raken. Ze was van een prachtige veront waardiging, die zoo ineens met ééo geweldigen sprong uit de teugel schoot. Zooals ze daar stond, ner veus trillend, moest ik denken aan 'n Arabischen mustang, 'n Arabische volbloed, si Iderend van geprikkelde krachtmet gesperde neusvleugels. Ik heb hier niet de ruimte, en beschik ook niet over de noodige memorie om heel haar prachtige Wat een geluk, wat een eer, had de winkelierster uitgeroepen. Met deze gelukwenschen klom- perde zij naar huis. 's Anderendaags was het volle »gala" bij Snuffels. Beide gees telijken deden hun plechtige in trede. De familie was vereerd met den jongen kapelaan te mogen kennis maken en hem als huurder te mogen begroeten. Het beste werd uit den kelder gehaald en aangesproken. En als de tongen wat gesmeerd waren werd over het huis en de voor waarden besproken. Een bezoek werd aan de nieuwe kapelanie gebracht. Alles was nu uitstekend, doen de kamers moes ten met nieuw papier behangen worden. Na lang praten en de bemiddelende tusschenkomst van den pastoor kwamen eigenaar en huurder overeen, dat ze ieder de helft van de verfraaiingskosten zouden betalen. Ook krèeg de kapelaan een apje tuin om groenten te planten. Dit hadden andere huurders nooit gehad. En intusschen zou de fa milie Snuffels hem van hun eigen geteelde gewassen overvloedig kunnen geven. 't Akkoord, met veel zoetsappige woorden gesloten, werd nog eens onder 't likken van eenige roemers bevestigd en bekrachtigd. Na het vertrek der eerwaarde heeren liep Lisebeth naar de dorpsschilders, die het verdraaiden schuimspattende speech, haar woor- den-Niagara weer te geven. Haar oogen onder haar donker klokhoedje flitsten als zonnevonken in de zee. Ze zal ongeveer 28 jaar geweest zijn. Zonder zich voor te stellen, ging ze direct over tot den aanval, een prachtig half uur lang, in wel geko zen woordeo, met venijnige zetten en kostelijke hatelijkheden aan het adres van Paus, Bisschoppen, pries ters, paters, pastoors, kapelaans, kwezels, fijne Roomschen en schijn' heilige farizeeërs. Ze was heel zeker een geboren redenaar, want met den eersten zin, met het eerste woord dat ze me naar het hoofd gooide, als een cow boy zijn lasso naar het paard dat hij vangen wil. zaten we midden Id het onderwerp en wist ik waarover het ging. Nogmaals, 't is niet na te vertel len. Haar eerste woord was: Neemt u me niet kwalijk maar wat is dat bij ons voor 'n onhebbelijke be weging. Wat denken die nonnen wel 1 Ik zal toch zeker zelf wel weten hoe ik mijn kinderen kleeden moet. Laten ze zich maar eens gaan bemoeien met hun eigen rokken. Belachelijk gewoon. Moeten mijn kinderen soms ook loopen met zeven onderrokken. Maar ik haai ze weg uit dien Roomschen rommel, stuur ze naar de neutrale school. Daar staat tenminste geen Paus met een duimstok Die „Paus met een duimstok" vond ik zoo verbazend geestig, dat ik in een daverend gelach uitbarstte, met het gevolg dat de verontwaardigde mustang nog met edeler vaart ervan door galoppeerde Bij ons is 't altijd je mag niet Wat is dat voor een rare godsdienst van je mag niet. Je hoort niets anders als dat mag niet. Korte rokken dat mag niet. Open blouse dat mag niet. We hebben toch zeker allen 'n hals en beenen maar ze laten zien dat mag niet, Laatst hebben ze de H. Communie geweigerd. Dap sta je daar verschut.., Mag dat dan wel Als je de eerwaardige heerooms hoort preeken is 't altijd je mag niet. Als je met je huishoudgeld niet rond kan komen, of je bent te zwak voor een groot gezin, en je zoekt een uitweg, dan is 't je mag niet. Maar ik bedank er voor. Je mag niet, je mag niet, je mag niet 't is om gek te wordan. We zijn toch geen kinderen meer. De wereld is toch geen bewaarschool. Nu vind ik 't Roomsche geloof erg mooi, maar dat eeuwig „je mag niet' moeten ze nu onderhand maar eens thuis houden. Je mag niet 1 't Argument is niet onaardig ge vonden en men hoort het dikwijls in het midden gebracht door allerlei menscheD, die het niet kwaad be doelen, maar niet verder zien dan hun neus lang is. Mijn jeugdige bezoekster van 28 jaar met haar helmhoedje en haar verontwaardiging was even dwaas als een gevaarlijk staatsburger zou zijn, die zijn gedcagingen zon trach ten te verdedigen met Wat is dat hier in Nederland voor een onhebbelijke beweging, 't Is altijd je mag niet. Rij je met een vaart van 125 K.M. door de Priosestraat, dan krijg je de politie op je dak. Je mag niet. Haal je 's nachts tusschen twee en drie uur bij Pander stiekum een mooi ameu blement uit de etalage je ma^ niet. Knijp je je concurrent de strot toe je mag niet. Wat is dat voor een raar land en 'n onhebbelijke beweging. om bij haar te werken. Zij her innerden haar, hoeveel moeite zij hadden moeten doen om eerlijk betaald te worden. Als een wervelwind liep de vrouw door het dorp. Aan ieder die net hooren wilde, vertelde ze van den jongen kapelaan. Het was zoo een nette man. Hij leek erg bij de hand en geleerd. De parochie mocht zich wel gelukkig achten over deze benoeming. Haastig ruischrokle zij verder, om links en rechts eerst de lof trompet oVer den geestelijke te steken, om dan te kunnen begin nen over haar huis, dat nu al haar zorgen vergde. De meubels waren reeds op weg en haar kapelanij moest onmiddellijk in orde gebracht worden. En nu wil den die leelijke borstelaars niet komen... zij lieten haar in den steek. Zij moesten zich schamen Snuffels verwonderde zich niet erg, dat de ververs niet wilden komen. Hij kende die haatdragen de dorpsmenschen. Doch goede raad was duur. Waar vaklui ge haald'? Die van uil de stad waren veel te duur en wellicht waren die tegen grof geld nog niet te krijgen. Lisebeth sloeg op haar voor hoofd. Zij tiad net'gevonden. De kapelaan moest bij de lui gaan. Hem durfden ze dat niet weigeren. Zoo gezegd, zoo gedaan. Jan trok naar de pastorie. Hij durfde niet zeggen» dat de schil- De fout in de redeneering van de spreekkamer-furie en al haar geest verwanten zit hierin, dat ze 't voor stelt alsof de Kerk begint met vele dingen in het wilde weg te ver bieden alsof ze een soort verbod- sport er op na houdtlouter uit machtswellust aan het verbieden gaat van allerlei dingen die ze evengoed niet kan verbieden. De Kerk denkt eigenlijk niet eens en zeker niet op de eerste plaats aan verbieden. De Kerk het Christendom is een instelling, die een heele massa positieve dingen doet en laat doen, waarvan het natuurlijk gevolg is, dat er eenige dingen zijn, die hier mee in strijd zijn precies het zelfde als wanneer mijn spreekkameifurie de ramen zou laten lappen, waarin van zelf zit opgesloten, dat de glazenwasscher ze niet vuil mag maken. Hij zou haar om deze reden geen onhebbe lijke mevrouw mogen noemen. Als alle christenen doodeenvouding waren wat ze moesten zijn nl. christenen zooals een tafel een tafel is, en een stoel een stoel dan zou de Kerk nooit een verbod uitvaardigen, behalve in gevallen waarin het publiek om onwetendheid zou moeten worden gewaarschuwd. Een normaal Roomsch mensch behoeft zich eigenlijk nooit te be kommeren om een verbod, om de eenvoudige reden, dat hij levend volgens de positieve voorschriften, nooit iets strafwaardigs doen zal, evenmin als een normaal staatsburger nooit in aanraking komt met de politie. Maar de abnormalen ja die wél, die krijgen een afstraffing. „Dan mogen ze zich niet beklagen met „dat eeuwig, ja mag niet." Dat zou even dwaas zijn als wanneer iemand zijn handen in 'n voorbij bliksemend vliegwiel steekt en als zijn hand wordt afgerukt zich beklagen zou met„dat mag ook al niet." Een normaal mensch steekt zijn hand niet in een vliegwiel. Alles komt hier neer op 't roepings- bewustzijn. Wie is wat hij wezen moet - n.l. Christen kleedt zich van zelf zoo, dal hij geen aanstoot kan geven denkt niet eens over kinderbeperking en krijgt dus nooit een Paus of een Pastoor met een duimstok aan huis. H. DE GREEVE, Pr. Folkloristische Sprokkels. Hoe er met iemands lompheid af en toe den draak wordt gestoken, bewijst het verhaal, dat ook reeds door de Gebr. Grimm, de sprookjes- en sagenverzamelaars bij uitnemend heid. als motief in een van hun ver telsels voorkomt. In de Kempen is het de Lompe an, die een klap van den molen beet heeft. Lompe Jan mocht alleen van z'n moeder gaan wandelen. Moeder, vroeg hij, wat moet ik zeggen tegen de menschen, die ik onderweg ontmoet Niets, zei z'n moeder. Jan ging op weg. Hij komt bij een visscher, die de lijn uitwierp. Niets 1 zei Jan. Dat moogt ge niet zeggen, antwoordde de visscher. Wat moet ik dan zeggen God zende er veel. Hij komt aan 't kerkhof, waar ze er een aan 't begraven zijn. God zende er veel, zei Lompe Jan. Dat moogt ge niet zeggen, zei iemand. ders niet wilden komen, omdat hij vroeger met hen ruzie had gemaakt. Door de werkdrukle konden zij in veertien dagen niet beginnen, beweerde hij, doch zoo de heer kapelaan zelf bij hen ging en zei, dat hij het huis over twee dagen moest bewonen, dan zouden zij wel te bewegen zijn. Pastoor en kapelaan zouden samen naar de menschen toegaan. Voor den kapelaan zouden ze het doen, inaar met voor Snuffels, zelfs als hij hel driedubbele loon betaalde. En de geestelijke kreeg hier heel wat te hooren over zijn huismeester, die nog geen goed spier haar op zijn knikkert nad. Maar van den nood een deugd gemaakt, lachte ds pastoor. Den volgenden morgen waren de arbeiders vroeg in de weerom do nieuwe kapelanij te verven en te behangen. Jan kwam er ook afgeloopen met hamer, beitels, trektang en iijmkelellje. Hij zei vriendelijk goeden mor gen, maar géén der twee ambachts- ui antwoordde. Hij monsterde het papier, vroeg naar den prijs, en vond dat het veel te duur was. Daar heb jij U met mede te bemoeien, bromde Tieske Koud- huis. Jawel... jawel... ik moet mee betalen, mopperde Jan. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5