TWTTTÏE RT.AD VAN PEEL EN MAAS Openbare vergadering van den Raad der gemeente Venray, gehouden op 30 Mei 1934, des namiddags vier uur. Zaterdag 23 Juni 1934 Vijf en vijftigste Jaargang No 25 Voorzitter: de heer O. L. P. van de Loo, burgemeester. Secretaris: de heer A. F. M. van Haaren. Afwezig de heeren P. A. Jacobs en P. J. H. van Dijck. De Voorzitter opent de vergadering met gebld, waarna de notulen der vorige vergadering ongewijzigd worden vastgesteld. Bij de hierna gehouden trekking blijkt, dat no. 3 getrokken is. zoodat bij stemmingen in deze vergadering no. 3 der presentielijst, i.e. de heer Geurts, het eerst zijn stem moet uitbrengen. Daarna komt aan de orde: behandeling van het schrijven van Heeren Gedeputeerde Staten, inzake de door den Gemeenteraad in zijn verga dering van 6 April j.l. nader vastgestelde begrooting en van de opmer kiogen en bedenkingen tegen deze begrooting. De Voorzitter zegt, dat de heeren een afschrift van het schrijven van Ged. Staten hebben ontvangen met eene memorie van B. en W. naar aanleiding hiervan. Tevens kan Spreker mededeelen, dat de aan den Inspecteur der Direc te Belastingen gevraagde gegevens thans zijn ontvangen. Hieruit blijkt, dat in verband met de navorderingen aan de gemeente een bedrag van f 3350.zal ten goede komen over de laatste drie jaren. Dit is dus aanmerkelijk lager dan het aanvankelijk geraamd bedrag van f 7550.—. Hiertegenover staat echter, dat wegens aandeel Gemeentefondsbelasting kan gerekend worden op f 9333 en vooropcenten op de Gemeente- fondsbelasting op resp. f 24000.— en f 11200.—, terwijl deze bedragen door ons slechts zijn geraamd op respectievelijk f 7470.—, f 17500.— en f 6720.—Alzoo een meerdere opbrengst van f1863.plus f6500. plus f 4780.is f 13143.—. Aan gewetensgelden krijgen wij minder f 7550.— min f 3350.— is f 4200.In totaal valt het*dus mee: f 13143.— min f 4200.— is f 8943.—. Gedeputeerde Staten verlangen, dat als de nog betaalde aflossing en rente van Ysselsteyn over 1933, ten bedrage van f 3000.naar den dienst 1934 worden overgebracht, de post onvoorzien met dat bedrag wordt verhoogd en alzoo wordt gebracht op f 28000.Onder deze omstandigheden achten B. en W. het beter, dit bedrag niet naar 1934 over te brengen, doch op den dienst 1933 te laten, teneinde de kans te vergrooten den dienst 1935 sluitend te kunnen maken. De post onvoorzien, die thans f 10498.57 bedraagt, kan nu worden f 16441.57. Ged. Staten verlangen echter een post onvoorzien van ten minste f 25000.zoodat dan nog een bedrag van f 8558.43 te kort komt. Dit bedrag zoude gevonden kunnen worden door 93 opcenten te heffen op de Personeele Belasting. Bij deze redeneering is echter uitgegaan van de veronderstelling, dat Ged. Staten genoegen zullen nemen met het uitgetrokken bedrag wegens subsidie aan werkverschaffing. Ia de memorie van B. en W. is nader uiteengezet op welke gronden B. en W. dit hopen te bereiken. De heer Vermeulen ziet niet in, waarom die f 3000.— van Ysselsteyn niet gewoon op 1934 kunnen worden gebracht en dus in 1934 worden gebruikt. De Voorzitter antwoordt, dat deze gelden weliswaar in 193i zijn ingekomen, maar behooren tot den dienst 1932 en waar deze nu zijn ingekomen Da het sluiten van den dienst 1932, moetea ze komen op den dienst 1933. De heer Millen verzoekt een afschrift van het schrijven van den Inspecteur der Belastingen aan de Raadsleden toe te zenden. De Voorzitter leest het schrijven nogmaals io zijn geheel voor. De heer Millen ziet er toch geen enkel bezwaar tegen, dat een afschrift wordt rondgezonden. Op eene vraag van Wethouder Odenhoven, wanneer het schrijven van den Inspecteur is ingekomen, antwoordt de Voorzitter: „gisteren avond". De Voorzitter zegt verder, dat wij nu al in Mei zitten en er nu eindelijk eens een definitieve beslissing moet komen omtrent de begroo ting. Er is nu toch ook uitgehaald, wat er uitgehaald kan worden. De heer van Haren zegt, zijn stem niet aan de begrooting te zullen geven, omdat er de vorige vergadering door den Raad een commissie is benoemd, die naar Ged. Staten zou gaan. Spreker blijft er bij. dat verschillende posten Dog verlaagd kunnen worden, b.v. die voor de werkverschaffing. Deze zijn opgevoerd en de Raad heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, omdat het batig saldo moest worden weggewerkt, maar nu kunnen ze gerust wat omlaag, nu Ged. Staten belasting ver hooging eischen. Spreker wil eerst de commissie gehoord zien vooraleer hij zijn stem aan de begrooting zal geven. De Voorzitter wijst er op, dat juist de posten der werkverschaffing met bijzondere zorg zijn bekeken en hierin absoluut geen reserve zit. Er kan dan ook niets af, vooral nu blijkt, dat wij gaan in de richting, dat de werkloosheid toeneemt. Verleden jaar waren er om dezen tijd 60 geplaatsten en thans in de 80 en zelfs in de 90. De heer van Boven is het eens met den heer van Haren en blijft het ook ten zeerste betreuren, dat Ged. Staten de commissie niet ootvangen ln deze commissie hadden wij ons volle vertrouwen gesteld. Hij stelt dan ook voor, dit punt aan te houden totdat de commissie is gehoord. Kunnen Ged. Staten de commissie aannemelijk maken, dat belastingver- hooging absoluut niet te vermijden is, dan twijfelt Spreker niet, of de geheele Read zal zich daarbij neerleggen. De Voorzitter zegt, dat het niet aan den Raad is om Ged. Staten eischen te stellen of hun voor te schrijven wat zij doen moeten. Hel standpuit van Ged. Staten is natuurlijk een standpunt, dat is ingeno men op principieele gronden. De Raad moet thaDs echter een daad stellen: of de begrooting vaststellen zooals hij wil of zooals Ged. Staten willen en dan kunnen Ged. Staten doen wat zij willen, dus de begrooting goedkeuren of niet. De heer van Boven zegt, dat zijn bedoeling niet is aan Ged. Staten eischen te stellen. Spreker heeft slechts voorgesteld dit punt aan te houden en Ged. Staten beleefd te verzoekeD, die commissie alsnog te willen hooren, om daD, naar aanleiding van de bevinding der commissie, de begrooting te kunnen vaststellen. De Voorzitter antwoordt, dat dit verzoek aan Ged. Staten gericht is en er geen enkel motief is om aan te nemen, dat Ged. Staten hun standpunt in deze zullen wijzigen. Daarbij brengt elke vertraging gcoote moeilijkheden mede voor de gemeente en groote bezwaren voor de belastingbetalers, terwijl wij ook nog de kans loopeD, dat de belastingen nog veel meer omboog moeten als de begrooting bij de Kroon komt. De heer Millen zegt, dat er een oplossing moet komen langs minne lijken weg en deze heeft de heer van Boven aan de hand gedaan. Ver schillende raadsleden zijn een andere meening toegedaan dan B. en W. en Ged. Staten en daarom willen zij eens met Ged. Staten gaan praten. Hij steunt dan ook het voorstel van den heer van Boven. De heer van Dijck verschijnt ter vergadering. De Voorzitter zegt, dat het niet gebruikelijk is, dat de Raad of com missies uit den Raad rechtstreeks in overleg treden met Ged. Staten. Regel is, dat B.enW. ditdoen zoo goed als altijd schriftelijk en bij uitzon dering mondeling door den Voorzitter. Ged. Staten zullen dit standpunt ook niet prijsgeven, want zij zouden daarmede een precedent scheppen. De heer Vermeulen kan zich volkomen vereenigen met de meening van den heer van Haren, dat nog verschillende posten omlaag kunnen. Spreker wil nog niet spreken over de posten der werkverschaffing, doch zegt, dat in het algemeen de uitgaven hoog en de inkomsten laag ge raamd zijn. De Voorzitter antwoordt, dat wij toch serieus moeten blijven. De begrooting is behandeld en serieus behandeld, herzien en opnieuw be handeld, alle posten zijn gewikt en gewogen en aan de vastgestelde posten kan nu toch waarlijk niet meer getornd worden; anders zetten wij alles weer op losse schroeven. De heer Vermeulen meent, dat er toch -wel weer een flink batig saldo zal komen, want de laatste jaren is dit toch weer geleidelijk iets omhoog gegaan. De Voorzitter wil het hopen, maar of het een flink batig saldo zal zijn zou hij thans reeds niet zoo positief durven beweren, zooals de heer Vermeulen doet. Wat verbeterd kan. moet verbeterd worden, doch thans zijn wij ook zoover mogelijk gegaan en daarom herhaalt Spreker met den meesten nadruk zijn verzoek de begrooting aldus aan te nemen. De heer Vermeulen begrijpt waarlijk niet, dat B. en W. persisteeren bij belastingverhooging. terwijl de Voorzitter verleden vergadering nog gezegd heeft, dat. wanneer B. en W. deze reserves gekend hadden bij het opmaken der begrooting. zij beslist niet met voorstellen tot belasting verhooging zouden gekomen zijn. Nu zijn de reserves nog hooger en nu wilt U nóg meer. De Voorzitter zegt, hieraan te hebben toegevoegd, dat sindsdien het standpunt der RegeeriDg anders was geworden, n.l. dat de batige saldo's moeten bewaard blijven. Nu gaan Ged. Staten niet eens zoo ver, doch vragen slechts een reserve van f 25000. Waar zij zoo'n soepel stand punt hebben ingenomen, geeft de Kroon Ged. Staten beslist gelijk en dan wordt de belasting misschien nog hooger en in elk geval hoe langer men wacht met de vaststelling van het aantal opcenten, des te later komen de aanslagbiljetten en des te vlugger moet de betaling hiervan gaan. Wethouder Odenhoven hoopt, dat de werkverschaffing niet zooveel zal kosten als is uitgetrokken, maar vreest dat het niet beter zal worden: wij zitten nu midden in den zomer en toch neemt het aantal tewerk - gestelden nog geleidelijk toe. Hij zou dus aan deze posten niet knabbe len. Wat de Commissie betreft, meent Spreker, dat wij hier niet veel mee zullen uithalen. nu*Ged Staten toch den toestand volkomen kennen en er zelfs ook al mondeling met een lid van het college is gesproken. Zijn cardinale punt is echter waarom moeten wij, die altijd zuinig ge weest, zijn f 25C00 reserveeren De heer Stoot begrijpt ook maar niet, dat Ged. Staten steeds genoe gen genomen hebben met een onvoorzien van f 6000 a f 8000 en nu ineens f 25000 eischen. Als het nu dit jaar weer meevalt, zullen dan ook het volgend jaar de belastingen verlaagd worden De Voorzitter antwoordt, dat het batig saldo in de laatste 10 a 15 jaren van f 86000 is teruggeloopen tot f 47000. Daarbij zijn de laatste jaren door allerlei omstandigheden de uitgaven en inkomsten nog mee gevallen. Thans is echter op de posten van uitgaven flink besnoeid en zijn er geen aanwijsbare uitgaven, die nog lager geraamd zouden kunnen worden, tenzij de werkverschaffing meevalt en dat is thans niet te voor zien. Wat de vraag van den heer Stoot betreft, weet hij zelf heel goed, dat B. en W. niets liever zou zijn dan geen belastingverhooging te behoeven voor te stellen. Hier is thans echter nog niets van te zeggen. Wel weten wij, dal de Regeering zoo weinig mogelijk helpt en het haar streven is te zorgen, dat de gemeenten zoo lang mogelijk op eigen beenen blijven staan. De heet Stoot wijst er op dat de crisis nu al 5 jaar duurt en wij desondanks elk jaar een grooter batig saldo hebben gekregen. Waarom toch die pertinente eisch van f 25000? De heer Vermeulen is er van overtuigd, dat Ged. Staten wel êen ander standpunt zullen innemen, als zij alles eens hooren. De Voorzitter wijst er op, dat dit geen standpunt van Ged. Staten doch van de Regeering, waarmede Ged. Ste.ten rekening moeten houden. De heer Vermeulen zegt, dat dit standpunt door de Regeering nog enkel tegenover de gemeente Winschoten is ingenomen en vraagt of nu alle gemeenten over denzelfden kam kunnen geschoren worden. De Voorzitter antwoordt, dat vele gemeenten zich daarnaar hebben geschikt. De heer Stoot betwijfelt dit en zegt, dat momenteel vele gemeenten in twistgeding zijn met Ged. Staten. Hij gelooft dan ook niet, dat deze strenge bepalingen ook voor alle kleine gemeenten gelden en meent, dat Ged. Staten voor Venray best op een ander standpunt zijn te brengen. De Voorzitter zegt, als de Raad dat meent, dan moet hij de be grooting vaststellen met 50 opcenten op de Personeele Belasting en een post onvoorzien van f 16441,57. Dan keuren Ged. Staten de begrooting niet goed en gaan wij in beroep bij de Kroon en krijgen Ged. Staten gelijk. Als de Raad het anders meent, moet hij het weten, maar Spreker zal men dan nooit kunnen verwijten dat hij niet gewaarschuwd heeft. De heer Vermeulen vraagt nogmaals, waarom Ged. Staten juist f 25000 eischen. Als de belasting verhoogd moet worden kunnen de menschen het niet meer betalen. De Voorzitter zegt, dat Ged. Staten niet van hun standpunt van f 25000 zullen afgaan, dat blijkt wel uit de f 3000 van Ysselsteyn. Als die overgebracht worden naar den dienst 1934 moeten het er f 28000 zijn. Maar, zegt de heer Stoot, dat zou toch belachelijk zijn van Ged. Staten. Als zij ons zoo den strop om willen doen, moeten zij bet zelf maar weten. De Voorzitter zet nogmaals uiteen waarom de Regeering een reser veeren van het batig saldo wil. Zij vreest anders in vele gemeenten in 1936 een belangrijke belastingverhooging. die niet meer kan worden opgebracht, zoodat dan weer verschillende gemeenten meer noodlijdend zullen worden. Om dat tegen te gaan eischt de Regeering zooveel mogelijk reserve, nu dat nog mogelijk is. De heer Vermeulen zegt: dat wij het geluk hebben een batig saldo te hebben. Andere gemeenten hebben dit echter anders en noemen het reserve, waarvan zij wel mogen opmaken. De Voorzitter zegt, dat dit in ztjn algemeenheid niet juist is, De heer van Haren betreurt, dat de posten nu eenmaal zijn vastge steld. Was dit nog niet het geval, dan zou de begrooting er heel anders hebben uitgezien en hadden wij best aan het verlangen van Ged. Staten kunnen voldoen, wat betreft den post Onvoorzien. Wethouder Pubben meent, dat wij ons gelukkig kunnen prijzea, dat de finantieele toestand der gemeente nog gezond is en hij heeft respect voor het fiaantieel beleid van den burgemeester. Hij betreurt het ten zeerste, dat de begrooting dit jaar niet gemoedelijk in comité generaal eerst is behandeld, hij vond dit ten zeerste in het belang der gemeente meent, dat hij zulks gerust hier eens mag zeggen. Dat ons batig saldo de laatste jaren nog wat vermeerderd is ligt aan de finantieele ver houding. Hij vindt het echter jammer, dat de begrooting ook nu nog niet eenparig kan worden behandeld en wijst op Tegeleo, waar het voorstel tot verhooging der opcenten op de Gemeentefondsbelasting van 70 op 100 en dat tot verhooging der opcenten op de Personeele Belas ting van 120 op 200 zonder hoofdelijke stemming werden aangenomen. Wat het batig saldo betreft, voelt hij wel iets voor het denkbeeld van den heer Vermeulen, om hiervan het volgend jaar een reserve te maken. Voorts valt er z.i. op de begrooting niet, althans niet veel te beknibbelen, al blijft hij betreuren, zooals hij ook reeds verklaard heeft in B. en W., dat Ged. Staten de commissie niet hebben gehoord, De heer Stoot stelt dan voor, de begrooting aan te houden, dan kan de commissie alsnog trachten met Ged. Staten in relatie te komen. De Voorzitter ontraadt dit en herhaalt met aandrang, dat het beter is de begrooting heden avond vast te stellen. Wethouder Pubben heeft enkel gezegd, dat hij het betreurt, dat de commissie niet is gehoord, doch er z.i. op de begrooting ook niets te beknibbelen is. Wethouder Pubben gelooft wel, dat het moeilijk is voor Ged. Sfaten, maar herhaalt, dat hij toch liever gezien had, dat zij de commissie hadden gehoord. De heer van Boven zegt, dat de commissie niet bedoeld is als dwang maar -enkel om in overleg met Ged. Staten onze begrooting te bespre ken. Thans zitten wij voor een moeilijke kwestie. Wij zijn van oordeel dat geen belastingverhooging noodig is en Ged. Staten zijn van het tegenovergestelde gevoelen. Hij komt dan ook terug tot zijn voorstel om deze zaak aan te houden en wijst er op, dat de commissie juist benoemd is om partijen tor elkander te brengen. De Voorzitter meent overtuigd te zijn, dat Ged. Staten niet van hun standpunt zullen afgaan en de commissie uit den Raad dus niet zullen hooren. De heer Vermeulen wijst er op. dat Wethouder Pubben Tegelen als voorbeeld genoemd heeft, doch dit is een slecht voorbeeld, want Tege len is gerangschikt in de 5de of 6de klasse voor de personeele belasting en daar betalen ze ook bij 150 opcenten nog minder dan wij bij 100 Zoo is het ook b.v. in Heerlen. De heer Stoot zegt, dat wij hier zitten voor het belang der gemeente en verzocht daarom nogmaals met aandrang, dat Ged. Staten zal wor den verzocht om voor de commissie, waarin deze dan de belangen der ingezetenen zal kunnen bepleiten. De heer Millen meent, dat thans voldoende over de zaak gediscus sieerd is en verzoekt het voorstel van Boven in stemming te brengen. De Voorzitter zegt ook van gevoelen te zijn. dat alles nu wel vol doende besproken is en verzoekt degenen, die hieromtrent nog iets willen zeggen, d:t kort te doen. Wethouder Odenhoven blijft bij zijn twijfel of het verzoek eenig sue ces zal hebben en de commissie zal worden gehoord, maar als door hel hooren der commissie de Raad. en Ged. Staten in één schip zouden kunnen komen, zou hij dat ten zeerste toejuichen. Het voorstel van den heer van Boven, gesteund door de heeren Stoot en Vermeulen,'wordt hierna met algemeene stemmen aangenomen. Hierna wordt het kohier der hand- en spandiensten vastgesteld met 2191 handdiensten en 1662 spandiensten. De Voorzitter dankt de heeren Raadsleden der gehuchten voor hunne voorlichting. Dan is aan de orde: voorstel van B. en W. tot onderhandsche ver pachting van circa 3.61.50 H.A. ontginningsgrond aan H. M Strijbosch en L. Philipseo, van circa 1.81.50 HA. ontginningsgrond, aan M. Bus, G. Linders en F. van Soest en van circa 0 63.10 H.A. ontginningsgrond aan H. Cox, alle gelegen te Ysselsteyn. De Voorzitter 2egf, dat de bedoeling is, deze gronden te verpachten tot 1 November 1944, met bepaling, dat de onderscheiden terreinen in hun geheel moeten ontgonnen zijn vóór 1 November 1935 en de ge meente gedurende den paebttermijn te allen tijde de volkomen vrije be§chikking over den grond kan hernemen. Met de in zoodanig geval te betalen restitutie voor gemaakte ontgin- ningskosten wordt accoord gegaan. Wethouder Pubben zegt nog, dat deze verpachting is gegaan in overleg met het raadslid van Dijck. Het zijn stukken grond, welke bestemd zijn om daarop keuterijtjes te stichten en 't is dus io het belang der gemeente, dat deze perceelen worden ontgonnen. De heer Houben juicht het voorstel toe, alleen al voor de verfraaiing van Ysselsteyn, want het zijn alle gronden gelegen in de kom nabij kerk en school. Wordt algemeen goedgevonden de eerste twee perceelen te verpach ten voor f5.— per H.A. per jaar en het derde perceel voor f5— per jaar in totaal. Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot verkoop van circa 12 20 H.A. ontginningsgrond gelegen te Venray—Ysselsteyn aan J. M. Smeets, landbouwer te Ysselsteyn. De Voorzitter zegt. dat de geboden prijs lager is, dan die in de laatste jaren bedongen, doch het perceel ligt ook minder gunstig, terwijl bovendien 2 H.A. een gat zijn, die bijna niet of slechts met zeer hooge kosten zijn te ontginnen. Smeets is van plan hierop een boerderij te stichten. Burgemeester en Wethouders stellen voor dit perceel te ver- koopen voor f 180.per H.A., waaraan zij echter de voorwaarde willen verbinden, dat op verbeurte eener onmiddellijk opeischbare boete van f 1000.—, uiterlijk binnen een jaar na het passeeren der acte op het terrein een boerderij wordt gesticht, waarvan de plannen door B. en W. moeten zijn goedgekeurd. De heer van Dijck zegt, dar het voorstel van B. ea W. hem genoegen doet, omdat hierdoor weer een boerderij kan worden jebouwd. Hij verzoekt echter voortaan steeds rekening te houden met iet terrein en als er een aanvrage komt voor een terrein, dat nog min der is dan dit, de prijzen ook nog lager zullen zijn. De Voorzitter zegt, dat elk stuk deskundig op zichzelf wordt be keken en ook rekening gehouden wordt met de tijdsomstandigheden. Wordt algemeen goedgevonden. Hierna wordt algemeen goedgevonden een gedeelte der hernieuwde woning Matktstraat 8 voor een termijn van 12 jaren te verhuren aan het Waterschap der Noord-Limburgsche beken ten Westen der Maas tegen een huurprijs van f 300 per jaar. Vervolgens wordt behandeld het voorstel van B. en W. tot vaststel ling der afschrijvingen overeenkomstig de verordening regelende den tak van dienst het bedrijf der Gasfabriek. De Voorzitter leest de verschiltende afschrijvingspercentages en -be dragen voor, in totaal f 3543.12, en zegt, dat het nog te dekken ver lies groot f 478,02 overeenkomstig art. 41 der rekeningsvoorschritten uit de gemeentekas aan het bedrijf moet worden uitgekeerd. Wordt algemeen goedgevonden. Hierna wordt behandeld het rapport der Commissie ad hoc in zake wijziging der verordening op de openbare vermakelijkheden, met concept verordening. De Voorzitter zegt, dat de heeren een afschrift van het rapport met de concept-verordeniDgen hebben ontvangen en dus wel met deze zaak op de hoogte zullen zijn. Naar aanleiding van het schrijven dei Commissie deelt de Voorzitter mede. dat B. en W. gemeend hebben niet thans reeds te moeten komen met een vooistel tot heffing belasting op voetballen en wielrijden. Wat voetbal betreft is er slechts bij uitzondering een entrée van eenige be- teekenis, terwijl er nog geen wielerwedstrijden gehouden worden en hierover dus thans moeilijk te oordeelen is. Dit zal eventueel te gelege ner tijd worden beoordeeld. De heeren zullen voorts wel gezien hebben, dat het moeilijk is een verordening vast te stellen, die billijk is en uit te voeren en ook bij deze verordening zullen zich nog wel eens moeilijkheden voordoen. Het concept heeft echter ontegenzeggelijk het voordeel, dat de bepalingen duidelijk zija en niet te ingewikkeld, ea vooral ook, dat de vrijstellingen beter omschreven zijn dan de bestaande verordening dat deed. Het zoeken van allerlei meer of minder verkapte liefdadige doeleinden ten bate waarvan gespeeld werd zal nu zeker minder voorkomen, vooral ook omdat de vereenigingen er nu geen direct fiaantieel voordeel meer mee kunnen behalen. Wat de bioscopen betreft, zou Spreker persoonlijk niet aan den bioscoopbond zijn tegemoet gekomen en had z.i. het minium niet be hoeven te worden verlaagd. Hij kan zich echter indenken, dat de Raad deze concessie, zonder echter overigens zijn standpunt prijs te geven, wil doen, aangezien het prlacipe behouden blijft; overtuigd, dat wat het leeftijdsstandpunt betreft, wij niet zullen wankelen voor eenigen dwang van andere zijde en de Raad zich als ééa man achter Spreker zal scharen, heeft hij zijn persoonlijk bezwaar laten vallen. Over de bedragen is natuurlijk te twisten, maar in zija geheel geno men, zija het bedcagen, die er mee door kuanen. Wat b.v. de strijk orkesten buiten de kermis betreft, kan Spreker zich hiermede zeer goed vereenigen. Er kan inderdaad iets voor te zeggen zijn, dat buiten de kermis, b.v. met carnaval, op gepaste wijze dergelijke vermakelijkheden kunnen gehouden worden. Wat de radio betreft, ook met deze splitsing kan Spreker zich ver eenigen, al behoudt hij zich natuurlijk voor om al dan niet vergunning voor den geheelen dag te geven. B. en W. stellen dan voor de verordening aldus vast te stellen. De heer Millen vraagt of nu ook vanaf 1 Juli dagelijks radio muziek kan worden gegeven. Dat is juist de bedoeling geweest der Commissie. Dat staat daarbuiten, zegt de Voorzitter, het geven van vergunning tot het houden van muziek is aan den burgemeester en in het algemeen zal hij dat niet toestaan. Dan is het doel der Commissie niet bereikt, zegt de heer Millen. Daarvoor dient een belastingverordening niet, zegt de Voorzitter. Deze dient enkel om vast te stellen wat betaald moet worden, als de Burgemeester vergunning geeft. Maar, antwoordt de heer Millen, de bedoeling van het voorstel om een Commissie te benoemen is toch geweest, dat dagelijks radio-muziek kon worden gemaakt. Dat kan wel de bedoeling geweest zijn, zegt de Voorzitter, maar daarom is het nog niet zoo. Dat staat aan den Burgemeester. De heer Millen zegt, die vraag juist gesteld te hebben om het stand punt van den Voorzitter in deze te kennen, en als die in deze niet soepeler wordt, dan zou de Raad tochkunnea bepalen, dat radio-muziek vrij is. De Raad kan zeer zeker de radio-muziek uit deze verordening schrap pen, zegt de Voorzitter, doch daarmede hebben de caféhouders nog geen vergunning voor muziekhet geven vaa deze vergunningen is volgens de wet aan den Burgemeester. De heer van Boven zegt, dat ook hem dit tegenvalt. Maar als het zoo is, zou hij toch den Voorzitter met aandrang willen verzoeken om in café's, waarop niets te zeggen valt, dagelijks vergunning te geven voor radio-muziek. Met de aanvragen hiertoe zal het zoo n vaart niet loopen, doch er zija toch nette café's waar ze het juist op werkdagen zoo graag zouden willen. Spreker brengt hierop dank aan de Commissie voor haar keurig werk in dit lang niet gemakkelijk onderwerp. Eén duister punt is er voor hem, nl. de verlaging van het minimum voor de bioscopen. Was het alleen voor den bioscoophouder, dan heeft Spreker daartegen niet het minste bezwaar, maar als het is om den Bioscoop bond, die ons wil dwingen, tegemoet te komen, dan zou hij geen voet breed willen wijken. Nu zal hij daarom alleen niet tegen deze verorde ning stemmen, welke overigens zijn volle goedkeurig heeft, doch hij stelt er toch prijs op, dit hier te verklaren en hoopt, dat de pers het zal opnemen. DeJ Voorzitter is het met het den door de heer van Boven gesprokene volkomen eens, hij heeft dit gevoelen trouwens zoo juist al te kennen gegeven. Persoonlijk had ook hij liever het minimum van f 10 gehand haafd, maar hij heeft zich bij het werkelijk zooveel goeds inhoudend voorstel der Commissie neergelegd, in de stellige verwachting, dat de

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5