EDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Openbare Vergadering van den Raad der gemeente Venray, gehouden op 28 Februari 1934, des namiddags vier uur. Zaterdag 31 Maart 1934 Vijf en vijftigste Jaargang No 31 Voorzitter: de heer O. L. P. van de Loo, Burgemeester. Secretaris: de heer A. F. M. vaD Haaren, Afwezig de heer P. A. Jacobs. De Voorzitter opent de vergadering met gebed. Bij de hierna gehou den trekking blijkt, dat no. 7 getrokken is. zoodat bij stemming in deze vergadering no. 7 der presentielijst, i.e. de heer H. Janssen, het eerst zijn stem moet uitbrengen. Vervolgens leest de Voorzitter voor het ingekomen schrijven van den heer Commissaris der Koningin, houdende mededeeling, dat H.M. de Koningin heeft goedgevonden bij besluit van den 26 Januari 1934, no. 188. met iDgang van 21 Februari 1934. opnieuw te benoemen tot Burgemeester van Venray, den heer O. L. P. van de Loo. Wethouder Pubben herinnert zich, dat voor 6 jaren terug Wethouder Janssen z.g. den burgemeester met zijn herbenoeming feliciteerde. Thans meent Spreker op zijne beurt, namens den Raad geluk te moeten wen- schen en den burgemeester te bedanken voor het vele goede, dat hij in de 18 jaren, die hij bier is. voor Venray heeft gedaan. Venray staat er, dank zij vooral den Burgemeester, gelukkig nog goed voor. Spreker hoopt, dat het ook in de komende periode den burgemeester moge ge geven zijn veel te kunnen doen tot heil der gemeente. De Voorzitter dankt voor de door den wethouder namens den Raad tot hem gerichte woorden en hoopt, dat God hem kracht zal geven om ook weer in de aaostaande periode alles wat hij kan te mogen doen tot heil der gemeente. Spreker hoopt dit te kunnen doen in eendrach tige samenwerking met den Raad, overtuigd als hij is, dat allen het goed meenen en het waarachtig belang der gemeente begrijpen. Hij hoopt, dat de wenschen van den wethouder in vervulling gaan en het hem gegeven zij ook deze periode weer te mogen uitdienen. De notulen der vorige vergadering worden hierna ongewijzigd vast gesteld. Vervolgens is aan de orde: schrijven van Ged. Staten inzake de door den Gemeenteraad in zijoe vergadering van 27 December 1933 vastge stelde begrooting, houdende mededeeling van de opmerkiogen en be denkingen op deze begrooting. De Voorzitter zegt, dat het een zeer uitvoerig schrijven is. Voorzoo- ver de opmerkingen administratief zijn, kuanen deze vlug behandeld wordeo, om dan meer in den breede stil te staan bij de punten, die meer de financiën raken. Spreker leest vervolgens de opmerkingen van Ged. Staten voor, alsmede het schrijven vap den hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat en geeft verder de noodige toelichtingen. De eisch, dat het batig saldo gedeeltelijk moet worden gereserveerd in tegenstelling met vroeger, is daarop gebaseerd, aldus de Voorzitter, dat de Minister vreest, dat anders het dienstjaar sluit zonder of met een slechts gering voordeelig saldo en de gemeente dan op den duur nood lijdend zou worden. Dit wenscht de Minister, waar mogelijk, te ver mijden en nu kan men dit standpunt deelen of niet, wij hebben de realiteit voor ons en moeten daarmede rekening houden. Rest ons de vraag, of er nog aanwijsbare inkomsten zijn, die nog niet. in de begrooting verwerkt zijn. En dan gaat de aandacht al direct naar de door den Minister van Financiën gemaakte gunstige bepaling voor degenen, die geen volledige opgaven van hun bezittingen hebben gedaan voor de inkomsten en voor de vermogensbelasting. Ook hier zijn reeds verschillende bedragen aangegeven, doch zooals het altijd gaat. doen er allerlei geruchten de ronde en worden er fantastische bedragen genoemd. In elk geval kunnen wij hiervan echter iets verwachten en dus aan Ged. Staten mededeelen, dat dit reeds een aanwijsbare reserve is. Hoe hoog dit bedrag is, is moeilijk te zeggen. Spreker kan echter wel zeggen, dat het aangegeven bedrag wellicht een millioen kan worden, maar dan moet er nog heel wat bijkomen. Er van uitgaande dat het een millioen wordt, zou hiervan aan ver mogensbelasting betaald worden f 1000.— aan hoofdsom, wordt dus bij heffing van 50 opcenten f 500.— Over drie jaren is dit f 1500.—. Dit is echter zeer aan den hoogen kant genomen, want er wordt natuurlijk geen vermogensbelasting betaald over dit geheele bedrag. Spreker ver duidelijkt dit met enkele voorbeelden en wij^t er op, dat iemand vroeger een vermogen had van f 8000.— en nu nog heeft aangegeven als ver zwegen f 5000.—, dan wordt dit thans t 13000.—, doch valt hij nog buiten de vermogensbelasting. Verder iemand die vroeger f 10000 had aangegeven en nu nog f 8000, dan is dit te samen f 18000, doch be taalt hij nog maar vermogensbelasting van f 2000. Nu wat de gemeentefondsbelasting betreft. Bij een millioen zou dit aan inkomen opbrengen, gerekend aan 4 pet. f 40000. Aangenomen det hiervan 3 pet. aan belasting verschuldigd is. "komen wij tot f 1200 hoofdsom, wordt dus bij heffing van 70 opcenten f 840 per jaar en over drie jaar rond f 2500. Ook dit is echter weer geflatteerd. Nog zou kunnen worden geprobeerd dit is nog niet door B. en W. besproken de nog betaalde rente en annuniteit van Ysselsteyn over 1932, die wegens te late betaling niet in de rekening 1932 is ver antwoord, te brengen op den dienst 1934. Spreker gelooft niet, dat deze reserve door Ged Staten zou worden aangevochten. Over dit gedeelte van het batig saldo rekening dienst 1933 voor zoover betreft de nog iDgekomen rente en annuniteit geboekt op dienst 1933, wordt dan be schikt ten bate van dienst 1934. Wij zullen deze zaak thais zeer ernstig en nuchter bespreken, want hoe onaangenaam het ook is om ia deze tijden tot belastingverhooging over te gaan, noodig is' het. Wij moeten al blij zijd als wij bij Ged. Staten kunnen gedaan krijgeo, dat zij met de straks genoemde reserves genoegen nemen en aldus wat van den eisch van 190 opceDten afdoen. Blijft de Raad op zijn standpunt geen belastingverhooging staan, dan keuren Ged. Staten de begrooting niet goed. Dan kan de Raad weliswaar in beroep gaan, maar, al is vroeger in dergelijke gevallen de Raad al eens in het gelijk gesteld, thans gebeurt dat niet meer, dat kan Spreker den heeren verzekeren dat heeft de Minister van Binnenland- sche Zaken in de Eerste Kamer uitdrukkelijk verklaard. Spreker herhaalt dat B. en W. niet stonden op het standpunt van den Minister, wat betreft het barig saldo. Persoonlijk heeft Spreker al ijd gestaan op het standpunt om toch niet alle bronnen uit te putten, doch ook wat te reserveeren voor slechte dagen. Hier in den Raad is wel eeos door een uwer'het standpunt verdedigd, dat de batige saldi geheel buiten beschouwing moesten worden gelaten en al hoewel het wat ver gaat. is dat theoretisch het juiste standpunt. De Miniiter wil thans met alle middelen voorkomen dat voor en na nog meer gemeenten noodlijdend worden. De heer Vermeulen vraagt hoeveel de nog betaalde rente en aflossing van Ysselsteyn over 1933 bedraagt, waarop de Voorzitter antwoordt rond f 3000. Op de vraag van den heer Vermeulen, hoeveel de belastingen door de missive van den Minister van Financiën meer zullen opbrengen, ant woordt de Voorzitter: dit is volstrekt niet te zeggen, dat hij echter meent, dat globaal f 4000 voor beide belastingen te samen een mooie raming is. De heer Vermeulen 2egf, dat dit laatste bedrag veel te laag is en zegt, dat volgens hem door deskundigen verstrekte gegevens gerust mag gerekend worden op f 10000 a f12000. Daar komen dan nog bij f 1000 voor huurwaarde der nieuwe gebouwen en f 1000 omdat de moestuinen in de Personeele Belasting gaan vallen. Als de Raad het voorstel inzake onderhandsche aanbesteding van den gemeentelijken autobusdienst aanneemt, komen bier straks nog bij pl.m. f 1400 wegens het dan over het tweede halfjaar wegvallend tekort op dien flenst, wijl dao alles ten laste komt vaa den aannemer, terwijl ten slotte de verpleegprijs der krankzinnigen met f 15 per patiënt verlaagd is en dit ons een voordeel brengt van 22 x f 15 of f 330. Ten slotte de f 3000 van Ysselsteyn, door den Voorzitter reeds genoemd. Totaal dus reeds een aanwijsbare reserve van minstens f 17000. De Voorzitter zegt, dat slechts in de begrooting geraamd mag worden wat de Inspecteur als zijn schatting heeft opgegeven. Wat de cijfers wegens meerdere opbrengst belastingen betreft, zegt Spreker uit de meest bevoegde bron te kunnen verklaren, dat in het allergunstigste geval slechts mag gerekend worden op een meerdere aan giften van een millioen aan vermogen, of er zoude al iets heel bijzonders moeteu gebeuren. De heer Vermeulen zegr. in elk geval zijn stem niet te zullen geven aan verhooging van belasting. Wij hebben reserve genoeg en de belas tingopbrengsten zijn nog altijd meegevallen. Tegen de administratieve ij,. i i„il De heer Stoot begrijpt ook niet. dat de Voorzitter dit stuk, dat ter wijzigingen heeft hl, geen bezwaar, als de uitgaven maar met verhoogd kennis vaQ deQ Raad moet wordeo gebtacht, niel in afschrift aan de wordeD. De Voorzitter wijst op de daaruit direct voortvloeiende moeilijkheden. De heer Vermeulen vraagt wat toch wel door B. en W. of den Burgemees ter aan Ged. Staten is medegedeeld, want hij begrijpt maar niet, dat zij anders deze begrooting niet hebben goedgekeurd en nu :n eens met aanmerkingen komen over posten, waartegen zij vroeger nooit bezwaar hadden. Spreker heeft gehoord, dat de Burgemeester 2 of 3 keer naar Maas tricht is geweest; of dit waar is weet hij niet, doch waarom wordt er dan niet gegaan met het geheele college van Burgemeester en Wethou ders. Zoo krijgen Ged. Staten, evenals wij, eenzijdige inlichtingen. Als Ged. Staten den waren toestand kenden, keurden zij de begrooting wel goed. De Voorzitter verzoekt den heer Vermeulen zich tol het onderwerp te bepalen, en wijst er op, dat hij in deze geene bespreking met het college van Ged. Staten heeft gehad. Hij verzoekt den Raad de aangegeven posten punt voor punt te behandelen. De heer Vermeulen acht dit niet noodig. De heer Millen had het beter gevonden als ieder der leden een af schrift van het schrijven van Ged. Staten had toegezonden gekregen. De heer Vermeulen zegt, om een afschrift gevraagd te hebben, doch dit is hem geweigerd, alhoewel in het schrijven verzocht wordt dit aan den Gemeenteraad mede te deelen. Dit gebeurt toch ook nu door voorlezing, zegt de Voorzitter, terwijl verder dit schrijven ook bij de stukkeu heeft gelegen, doch van inzage hiervan is, zooals steeds, weinig gebruik gemaakt. De heer Vermeulen herinnert zich, dat 2 jaar geleden, toen de be grooting van den keuringsdienst dreigde niet goedgekeurd te worden, op voorstel van den Voorzitter besloten werd niet toe te geVen en de keurloonen te handhaveD. Ged. Staten hebben toen wel tweemaal ge schreven en nog handhaafde de Raad zijn eenmaal ingenomen standpunt, juist op voorstel van den Voorzitter. Spreker begrijpt dan ook niet, dat de Voorzitter thans zoo maar op het schrijven van Ged. Staten ingaat. De Voorzitter antwoordt, dat het punt door den heer Vermeulen be sproken geen verband houdt met goedkeuring der begrooting en herhaald, dat zijn standpunt anders Is dan dat van Ged. Staten, maar hij het zeer raadzaam en in het belang der gemeente acht, Ged. Staten te gemoet te komen. De heer Van Haren had het ook beter geoordeeld, dat het schrijven van Ged. Staten aan de leden was rondgezonden. Spreker en vele anderen zitten er zoo niet in en waar zij ook hun persoonlijke zaken hebben, hebben zij maar al te dikwijls op de uren dat de Secretarie ge opend is geen tijd om daar de bescheiden te gaan inzien. Waren ons daarbij schriftelijk mede enkele toelichting gegeven, dan hadden wij althans deze zaak 's avonds eens kunnen bestudeeren. De Voorzitter zegt, dat dit schrijven een gevolg is van het thans in de door dé vertegenwoordigers der Provinciën met de Regeeriog gehou den vergadering ingenomen standpunt, dat geen batige saldi mogen worden opgemaakt. Is het nu niet beter te trachten eeD lager bedrag aan opcenten te krijgen en een goedgekeurde begrooting Komen wij niet aan het verlangen van Ged. Staten tegemoet, dan wordt de begroo ting niet goedgekeurd en als wij naar de Kroon moeten is het zeker verloren, want het staat vast dat dan de Regeering geheel achter Ged. Staten staat. De heer Vermeulen vraagt, of de Voorzitter niet bereid is de door hem te Maastricht persoonlijk gegeven voorlichting ter kennis van den Raad te brengen. Spreker ziet verder ook uit den brief van den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat, die overigens niets met b v. onze rioleering te maken heeft, dat hij niet goed is voorgelicht. Waarom wijst deze anders, om een voorbeeld te noemen, op de kosten van den aanleg der rio'ee- ring naar het ziekenhuis, terwijl de buizen hiervoor tot een bedrag van f 1400 reeds in 1933 gekocht en betaald zijn en dus met de begrooting 1934, waarover het thans toch uitsluitend gaat, in geenerlei verband staan. De heer Arts vraagt of de wethouders ook weten wat de Burge meester in Maastricht heeft voorgelicht. De Voorzitter zegt, dat men nooit moet vragen wat de burgemeester doet of niet doet daar staat iedereen buiten. De begrooting is overigens gewoon weggegaan met een begeleidend schrijven en Spreker herhaalt nogmaals geen conferentie met het college van Ged. Staten over de begrooting te hebben gehad. De Voorzitter kan ia Maastricht dus vertellen wat hij wil, zegt de heer Arts. De heer van Haren zegt, dat de Raad met bezuinigingen is gekomen van het voorstel van B. en W. is afgeweken om in deze tijden te ontkomen aan het opleggen van hoogere belastingen, en alhoewel nu de begrooting nog niet is goedgekeurd en ondanks deze bezuiniging van den Raad, heeft Spreker gezien dat b.v. aan den Overloonschen weg gewerkt wordt en aldaar een steenen rand wordt aangebracht. De Voorzitter zegt, dat dit nog uitgaven betreft op den dienst 1933. In 1933 toch was dit plan reeds goedgekeurd, doch is het werk in ver band met den vorst uitgesteld moeten worden. Later is goedgevonden, dit alsnog uit te voeren en te betalen uit den dienst 1933. De heer van Haren merkt op, dat steenen leggen aldaar niet voldoen de is. Deze weg is nogal tonrond en daarom voorziet hij dat er nogal veel novomac op dezen weg zal moeten worden aangebracht. Direct noodig is een en ander niet. De Voorzitter zet uiteen, dat men in deze ook rekeniDg heeft te houden met de Provincie, die subsidieert. De weg naar Overloon is een van provinciaal belaDg verklaarde weg en voor dergelijke wegen schrijven Ged. Staten de aan te brengen verbeteringen voor en doen zij ook toezicht houden of deze worden aangebracht. Voldoen wij niet aan die eischen, dan wordt de subsidie natuurlijk kleiner en bedriegt hier de zuinigheid de wijsheid. Ged. Staten hebben dan ook het recht te eischen, dat wat met groote provinciale bijdragen i3 tot stand ge bracht, ook wordt in stand gehouden en daarom hebben zij natuurlijk het advies ingewonnen van den Hoofdingenieur van den Prov. Water staat. De heer Vermeulen wijst er op, dat wij den grint betrekken voor f 1,80 en de Hoofdingenieur nog een prijs noemt van f 2,25. De Voorzitter antwoordt, dat de Hoofdingenieur natuurlijk een ge middelden prijs heeft genomen en Spreker ook overigens meent te weten, dat de grintprijs sedert het opmaken der begrooting is verhoogd. De heer van Haren vraagt, of deze steenen door Venraysche men- schen geleverd worden, waarop de Voorzitter ontkennend antwoordt. De beer van Haren zegt, deze steenen natuurlijk niet te mogen leveren, maar daarom kunnen ze toch evengoed in Venray gemaakt worden. Als U iets noodig hebt, gaat U toch ook waar het gemaakt wordt, en niet waar het wellicht kan gemaakt worden, zegt de Voorzitter. Dit zijn speciale steenen die hier, met uitzondering van de fabriek van van Haren, niet gemaakt worden. Ook de Provincie gebruikt deze. Ja, zegt de heer van Bove'n, maar als de heer van Haren als deskundige zegt, dat ze hier ook elders dan in zijn fabriek gemaakt kuanen worden, moet dit ook hier gebeuren en vindt hij het treurig, dat ze van elders betrokken worden Ook de heer Vermeulen vindt het ongehoord vooral in dezen tijd van werkloosheid moet men op de kleintjes passen. De Voorzitter herhaalt dat deze steenen hier niet gemaakt worden. Wethouder Odenhoven zegt reeds in de vergadering van B. en W. hierover gesproken te hebben, doch toen is hem geantwoord, dat deze steenen in Venray niet gemaakt werden, tenzij wellicht in de fabriek, die ze niet mag leveren. De Voorzitter beaamt dit en zegt nu te weten dat de heer van Haren zich daarop toelegt, maar de andere fabriek niet. De heer Millen zou het werk aan den Overloonscheweg opgeschort willen zien, waarop de Voorzitter antwoordt, dat dit niet kan. De heer Millen vraagt, wie er over oordeelt of een schrijven al dan niet aan de Raadsleden wordt toegestuurd. De Voorzitter antwoordt, dat dit aan hem is. De heer Millen vindt dit jammer en begrijpt niet. dat de Voorzitter in deze steeds zoo achterhoudend is. Het was toch veel beter ah de Raad van alles op zijn gemak kon kennis nemen. De Voorzitter zegt. dat aan wenschen om stukken overgelegd te krijgen zooveel mogelijk wordt tegemoet gekomen. Er zijn echter stukken aan den Burgemeester, stukken aan B. en W. en stukken aan den Raad. De Raad zal echter toch wel niet te klagen hebben over onvoldoende voorlichting, doch Spreker herhaalt, een schrijven aan B en W. is niet een schrijven aan den Raad. Raadsleden doet toekomen. Het geeft toch niets of ze het acht dagen eerder of 8 dagen later weten, het gaat er slechts over. dat wij ais Raadsleden tijdig alles weten, waarover wij hebben te beslissen. Zoover kunnen wij niet gaan, om alle stukken in afschrift rond te zenden, zegt de Voorzitter. Het is alleen de kwestie dat de Voorzitter dat niet wil, zegt de heer Stoot. De heer Millen vraagt dan nogmaals wie het beoordeelt of een stuk al dan niet naar den Raad moet en in hoeverre de Raad tevoren zal worden ingelicht. Die beoordeeling is aan mij, herhaalt de Voorzitter. De heer Millen merkt op. dat niet alle Raadsleden even geleerd zijn en eenzijdige of onvoldoende voorlichting steeds verkeerd is. Hij wenscht dan ook meerdere voorlichting, niet alleen voor dit geval, doch steeds in het algemeen. De heer Vermeulen stelt voor dit punt aan te houden tot de volgende vergadering en alsnog den leden van den Raad een afschrift van het schrijven te verstrekken. De Voorzitter zou deze belangrijke zaak heden willen afwerken. De heer van Haren zegt, zich niet verantwoord te achten om heden, zonder nadere studie, over deze zaak te beslissen. Spreker zegt niet dat hij tegen belastingverhooging is, doch wil met kennis van zaken zijn stem uitbrengen en dat kan hij nu niet. Hij steunt dan ook het voorstel Vermeulen. Wethouder Odenhoven zegt, wat hem persoonlijk betreft niet tegen behandeling van het schrijven van Ged. Staten te zijn. Voor de zaak zelve acht Spreker het echter beter, dat de leden een afschrift van den brief krijgen om deze zaak nog eens terdege goed onder de oogen te kunnen zien. In stemming gebracht wordt het voorstel Vermeulen met 10 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Goumaus, Houben, wethouder Pubben en Nelissen. Op een vraag van den heer Vermeulen zegt de Voorzitter, dat de opmerkingen van Ged. Staten ter kennis van de Heeren zullen worden gebracht met de memorie van Burgemeester en Wethouders. Dan komt aau de orde punt 4 der agenda Vaststelling der voor- loopige vergoedingen der bijtondere lagere scholen overeenkomstig artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920. Op voorstel van B. en W. worden de voorschotbedragen naar even redigheid van het aantal leerlingen vastgesteld als volgt Jongensschool Venray Kom f 2404.12; Meisjesscholen A en B van Jeruzalem f 2534.73 School St. Josephsgesticht f 706.27 School Oostrum f 608.64 Jongens school Oirlo f 466.62Meisjesschool Oirlo f 136.19 School Castenray f 613.71 School Veulen f 395.6! School Ysselsteyn f 669.50; Jongens school Leunen f 393.08Meisjesschool Leunen f 393 08 School Merselo f 583 28. Dan volgt de aanvrage van het Algemeen Burgerlijk Armbestuur tot het verleenen van een aanvullingssubsidie over 1933. Na toelichting door den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming, overeenkomstig het voorstel van B. en W., het gevraagde aanvullings subsidie van f 1250-toegestaan. Vervolgens wordt aangeboden het verslag der Commissie tot wering van Schoolverzuim. Wordt algemeen goedgevonden dit verslag voor de leden ter Secretarie ter inzage te leggen. Nog wordt, na toelichting door den Voorzitter, algemeen goedgevonden aan het Plaatselijk Crisis Comité voor 1934 een bijdrage te verleenen van 188 x f 2.10 of f 394.80, onder voorwaarde, dat het Nationaal Crisis Comité een gelijk bedrag beschikbaar stelt tot het verleenen van extra hulp voor de aanschaffing van kleeding, schoeisel, beddegoed en dergelijke aan bij de door het Rijk gesubsidieerde werkverschaffingen geplaatste werkloozen, uit^te betalen in gelijke halfjaarlijksche termijnen. Hierna is aan de orde: behandeling van het verzoek van den Ge meenteraad, rot wijziging der pensioen verordening, houdende vaststelling der bijdragen voor eigen pensioen en weduwen- en weezenpensioen. De Voorzitter zegt, dat B. en W. de organisaties over dit voorstel hebben gehoord. Iutusschen is er echter een wetsontwerp gekomen, waarbij een verplicht verhaal van zelfs 10 pCt. wordt voorgesteld. In verband hiermede stellen B. en W. voor dit punt van de agenda af te voeren; mocht het wetsontwerp geen wet worden, dan kan hierop alsnog worden teruggekomen. Wordt algemeen goedgevonden. Dan wordt behandeld het verzoek van den Gemeente: aad tot wijziging der verordening, regelende de rangen, het aantal, de samenstelling, de eischen van benoembaarheid en de bezoldiging van de ambtenaren van politie, de instructie van den hulpkeurmeester, voor zoover betreft de daario vastgestelde rijwieltoelage, en verlaging der rijwieltoelage voor den Gemeente-Hoofdopzichter en den voorwerker in algemeenen dienst der Gemeente. Ook hierover zijn de organisaties gehoord, zegt de Voorzitter. Wat de ambtenaren van politie betreft, maakt de Ned. R K. Politie bond St. Michael bezwaar, omdat de rijwieltoelage inhaerent is met het salaris. Voorts wijst deze bond op de te verwachten verhooging der pensioensbijdragen. Hierop gelet meenen B. en W., dat onder deze omstandigheden de politie niet nog eens eenzijdig met f 25 moet worden verlaagd. De heer van Haren zou toch liever zien, dat de rijwieltoelage dezelfde werd voor alle ambtenaren, dus allen over een kam scheren, en dan zoo noodig de politie langs anderen weg f 25 extra geven. Dat mag in elk geval niet zonder goedkeuring van de Kroon, zegt de Voorzitter, de rijwieltoelage immers maakt deel uit van het salaris, volgens de thans geldende salarisverordening, welke in November 1932 werd vastgesteld en waarop in December 1932 de Koninklijke goed keuring werd verkregen. Men zou de politie met kermissen en dergelijke toch b.v. een gratifi catie kunnen geven tot een bedrag van f 25, zegt de heet Millen. De Voorzitter antwoordt, dat het geheel verkeerd zou zijn om de politie voor extra diensten extra te beloonen. Dit zou bovendien een precedent zijn. Spreker verzoekt dan ook met aandraag, aan de rijwiel toelage der politie niet te tornen, temeer nu door het komende wets ontwerp de bezuiniging toch veel grooter is dan verwacht werd en ook bij de begrooting door een groep Raadsleden werd voorgesteld. De heer Houben zegt. dat als de politie nu eens geen rijwiel meer gebruikt, wij nog verder van huis zijn. De agenten van politie zijn verplicht een rijwiel te hebben, zegt de Voorzitter wanneer ze die niet hadden, zoude het onmogelijk zijn met het vastgesteld aantal behoorlijk politiedienst te verrichten en moest het corps worden uitgebreid. De heer van Boven zou de rijwieltoelage met f 25 verlagen en b.v. de kleedingtoelage met f 25 verhoogen. Dat blijft voor de politie practisch hetzelfde, zegt de Voorzitter en dan moet de verordening toch gewijzigd worden, en door de Kroon opnieuw worden goedgekeurd. De heer van Haren zegt. dat de Raad dit bedrag niet aan de politie wil ontnemen, doch de vorm/waarin het wordt gegeven is zijns inziens minder juist; hij wil zich echter hierbij neerleggen. Wordt algemeen goedgevonden de rijwieltoelage voor de politie on gewijzigd te laten. De heer Millen wijst op den titel Gemeente-Hoofdopzichter, terwijl wij toch maar èéa opzichter hebben. De Voorzitter antwoordt, dat dit zijn persoonlijke titel is, die hem officieel volgens zijn instructie toekomt. Wat de rijwieltoelage dezer andere ambtenaren betreft, zou Spreker, hoewel bij toegeeft, dat niet ieder hunner zoo zeer en zoo veel een rijwiel noodig heeft als de politie, toch ook voor de anderen hetzelfde motief laten gelden als voor de politie, en ook deze ambtenaren niet extra treffen, nu er een verdergaand wetsvoorstel is. De heer van Haren meent, dat als de Raad het had kunnen doen, hij in zekere punten ook nog wel verder zou zijn gegaan. De Voorzitter zet dan de bedoeling van het wetsontwerp uiteen, hetwelk nog veel verder gaat dan wat uiteindelijk door den Raad werd gevraagd en ook nog vetder dan de Raad had kunnen gaan. Spreker zou dan ook voor deze ambtenaren, in afwachting van wat er met het wetsontwerp gebeurt, de rijwieltoelage voorloopig oaverkort laten. Wethouder Odenhoven zegt zich hiermede te kunnen vereenigeo. doch behoudt zich voor hierop terug te komen als de wet er niet komt. want in werkelijkheid mag toch wel gezegd worden, dat de rijwieltoelage op zich tegenwoordig te hoog is. Wordt algemeen goedgevonden. 1 Slot volgt.

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5