mm maas
w
Duitschland.
FEUILLETON.
De ondergang
der Bokruiters.
Weldoen beloont
zich zelf.
Dwaasheid van
Veraart.
Vier en vi|ftigste Jaargang No 48.
Lbisd n' II.
Onderling begrypen.
Ia onze beoordeeling houden
wij voor oogen, dat het Duitsche
volk na 1918 onnoemelijk veel
geleden heeft. De opkomst der
nazi-beweging wordt daardoor
verklaarbaar. Het begrijpen der
innerlijke roerselen dezer bewe
ging is de eerste stap op den
weg naar het vertrouwen onder
ling.
Indien wij. zooals in ons vorig
artikel, de meening uitspreken, dat
een dictatoriaal regime in Duitsch
land noodzakelijk was, moeten wij
ons hiervoor verplaatsen in de
omstandigheid van eeo Duitscher en
voor zoover dit mogelijk is
de Duitsche psyche tot de onze
maken. Want er is geen vergelijking
mogelijk tusschen Nederland
Duitschland, zooals dit laatste tot
voor kort was. De van de onze
afwijkende geaardheid der Duitschers
en hun sterkere volks- en grond-
verbondenheid daarlatend, moet het
ons toch niet verwonderen, dat het
Duitsche volk zich eindelijk uitrekt
en moe van alle plagerijen de hand
opsteekt„Nu is het genoeg
Wij kennen de vernedering niet,
die het Duitsche Volk sinds het
keeren der krijgskansen in 1917 heeft
moeten verduren. Een volk. dat op
een voetstuk stond, zich het Herren
volk der wereld waande, zeker van
zijn macht en overwicht, verwaand
en ongenaakbaar, welke eigenschappen
in den keizer verpersoonlijkt waren,
welks regeerders domheid op
domheid beginnen in de internationale
politiek, zich daardoor en door zijn
politiek met de vuist isoleerde en
toch meende de overige naties der
wereld glansrijk te kunnen verslaan
dit volk. dat al zijn hoog opge
schroefde verwachtingen in vier jaar
tijd zag ineenzijgen moest, toen het
dien valschen waan inzag, zich wel
diep vernederd voelen. Het is altijd
vernederend een strijd, ook al heeft
men deze zelf mee ontketend, te
verliezen. En wanneer de natie in
den oorlog het onderspit delft, voelen
de leden dier natie het verlies der
dooden dubbel. Er is dan geen
overwinningsroes. die hen het
verdriet helpt vergeten, zij gaan hun
huizen in, met de gedachte, dat man,
vader, zoon, tevergeefs voor de eer
van het vaderland het leven gelaten
heeft, nu het vaderland de eer der
overwinning heeft moeten prijs geven.
Nederland heeft in 1918 niet
gelijk Duitschland gestaan aan de
ravijn der vernietiging. Duitschland
was nog niet geheel, en al verslagen
een voortzetting van den krijg be-
teekende algeheele ondergang. De
Duitsche staatslieden hebben een
vernederend wapenstilstandsverdrag
verkozen boven de twijfelachtige
eer van een heldenondergang.
En terecht. Maar het is ia dit
verband sluitend Hitier de regeerders
van 1918 te hooren uitkrijten als
landverraders. Had Duitschland het
wapenstilstandsverdrag niet geteekend:
er zou geen Hitier gekomen zijn en
wellicht ook geen nationaal ont
waken.
Het Duitsche volk heeft na 1918
bittere en bange tijden beleefd,
Bij den strijd tegen de Arsolraden
en Spartacisten hebben stroomen
bloed gevloeid.
De sociaal-democratie is aan bet
bewind gekomen en zij draagt voor
een groot gedeelte de schuld aan de
binnenlandsche ellende en strijd.
Duitschland heeft zich alles, maar
dan ook alles van zijn overwinnaars
aten welgevallen. Het moest
Jvérnietigd worden, militair en
economisch. Het heeft jarenlang
ijandige troepen moeten huisvesten
een oorlogsschatting moeten betalen
van fabelachtige getallen. het is
getrapt en gestompt, vernederd en
behandeld als een melaatsche.
Maar het werk der overwinnaars
is niet grondig genoeg geweest', zij
hebben gefaald in hun vernietigings
pogingen.
De Duitsche regeeringen van 1918
tot 1933 hebben onder bescherming
der wet toegelaten, dat het satanisch
communisme ingang kon vinden en
daarmee de anarchie. De sociaal-
democratie. zelf vrucht van revolu
tionaire, gewelddadige agitatie, miste
de moreele kracht haar eigen
vijanden, de communisten, bet hoofd
te bieden. Het parlementaire systeem
waarvan zij vooral de draagster was
ontbeerde ten eene male den grond
slag van politieke ontwikkeling en
het Duitsche .volk miste de be
kwaamheid zichzelf te regeeren; het
moet geregeerd worden door mannen
voor wie bet geknield kan liggen.
Het* Duitsche volk moet in een
roes meegesleept worden en het is
ongetwijfeld de verdienste van Hitier
c.s. dit begrepen te hebben, evenwel
zonder dat men deze eigenschap als
een kenmerk van de intelligentie des
volks kau noemen.
Het is niet verwonderlijk, dat in
Duitschland een beweging opstak,
die af wilde rekenen met het com
munisme en de sociaal-democratie,
beide producten der Marxistische
leer, die het volk van zichzelf ver
vreemdde. Een beweging, die het
volk weer een volk van het Duitsche
vaderland wilde laten zijn. En een
vaderland, dat onder de naties zijn
plaats zou kunnen innemen die het
naar rang en stand behoort in te
nemen. De buitenlandsch-politieke
doelstelling van het nationaal
socialisme werd een van de grootste
aanwervingskrachten. In wezen heeft
de gelijkberechtiging de laatste jaren
steeds het doel der Duitsche buiten-
landsche politiek uitgemaakt. Deze
is dus onder het nationaal-socialistisch
regiem niet veranderd, alleen be
wandelt men nu andere wegen en
het is de vraag, of deze wegen, die
der provocatie en van het losge
barsten woord beter naar het doel
zullen voeren dan de vroeger voor
gestane wegen der geleidelijkheid en
der diplomatie.
Een zonderlinge Historie.
Naar het Duitsch.
17
Het kan hem zijn hals toch
niet kosten 1 Mijn neef was in
dien bewusten nacht ook onder de
dragonders bij de eenzame kapel
en vertelde mij in vertrouwen,
wat er gebeurd was. En aangezien
u zoo sprekend op den ritmeester
lijkt en mijn neef u ook heeft
herkend....
Daarom wisten jullie zeker
niets beters te doen, dan die dwaze
ontdekking zoo snel mogelijk aan
iedereen over te verteller. I viel
Festenralh hem in derede, terwijl
hij hem scherp aankeek.
Ik zou je lekker danken
riep de knecht lachend. Ik zal mij
wel wachten. Want ik gun het
die kerels van harte, dat ze hoe
eerder hoe liever overrompeld
worden, vooral Vliet, die zijn
vrouw afranselt als ik niet in de
buurt ben, en nog een paar an
deren. Ik heb die dingen voor me
zelf gehouden, alleen al terwille
van mijn neef.
Verschillende gedachten kruis
ten door Festenrath's brein.
weergaloozen Goebbels als bij de
jongste verkiezingen, om met
enthousiasme daaraan te beginnen.
Het buitenland gelooft niet in den
voortdurend geuiten Duitschen
vredeswil en Duitschland begrijpt
weer niet, dat het buitenland wan
trouwend moet staan tegenover dezen
vredeswil, zoolang Hitler's boek
„Mein Kampf", dat door de
nationaal socialisten als een tweeden
Bijbel wordt behandeld, niet op den
brandstapel wordt geworpen.
Het buitenland twijfelt aan den
vredeswil, als von Papen met veel
oratorische kracht beweert, dat er
voor 'n Duitscher eigenlijk maar één
eervolle dood bestaat; de dood op
het slagveld.
Het buitenland begrijpt op zijn
beurt weer niet, dat de krijgshaftige
boutades op de Duitsche eer meer
voor het binnenland bestemd zijn.
Terwijl de nationaal-socialistische
staatslieden; met hun gebrek aan
diplomatieke feeltng, geen begrip
toonen te hebben van de om
standigheid, dat in de internationale
politiek redevoeringen in den regel
niet den innerlijken wil weergeven
en langs allerlei kronkelpaadjes nu
juist niet betoogen wat zij betoogen
moesten. Wist Hitier meer te
zwijgen en wist hij in zijn Deutsche
Rundfunk te toonen, dat naast
Duitschland, de overige wereld ook
nog menschen bevat, die bovendien
critischer, zelfstandiger en met meer
onderscheidingsvermogen denken dan
zijn volgelingen, dan zou het wan
begrip omtrent elkanders innerlijke
roerselen voor een groot gedeelte,
zoo niet geheel, verdwijnen.
Hitler's tactiek moge voor binnen
landsch gebruik uitstekend zijn
en hij verstaat met deze tactiek de
psyche van zijn volk maar al te
goed het buitenland behoeft,
omdat het nu eenmaal niet bestaat
uit Duitschers, een andere werkwijze
Indien Hitier dit begrijpt en het
buitenland daartegenover Hitier
begrijpt in zijn positie tegenover
het Duitsche volk, zullen veel bot
singen vermeden worden en kan dit
de internationale sfeer slechts
zuiveren.
Wij hebben, zeer in 't kort
trachten aan te toonen, dat het
Duitschland van 1918 tot heden een
zeer vruchtbare voedingsbodem
was voor het cationaal-socialisme
Als men bij de beschouwing dezer
beweging in haar huidig stadium de
historie der laatste 15 jaar voor
oogen houdt, wordt veel begrijpelijk.
En op het begrijpen komt het in
de beoordeeling van tegenstanders
n. En op onderling vertrouwen.
Juist het gebrek hieraan maakt
het mogelijk, dat de verstandhouding
der volken zich zoo angstig toespitst-
Frankrijk begrijpt niet, wil niet
begrijpen dat Duitschland eveneens
recht van bestaan heeft op het
terrein der internationale problemen
en recht op zelfverdediging als ieder
ander land.
Duitschland begrijpt niet, dat
Frankrijk bezeten is door een angst
psychose, die haar. is ingegeven door
de herinnering aan 1914, toen
Duitschland dit land kon invallen.
Het begrijpt ook niet, dat het
buitenland wantrouwend staat, moet
staan tegenover een volk, dat op
gezweept wordt en dat maar één
propaganda-campagne voor on
middellijke bewapening of oorlog
noodig heeft, geënsceneerd door den
Ze leefden feitelijk als planten. Hij
met haar. Kinderen hadden ze niet.
Nooit gehad ook. Wellicht was
daardoor, dat alle kleur geweken
was uit hun eendere dagen Kinde
ren brengen zon. En vreugde. Kin
deroogen zijn als de twinkelende
sterren, die den nacht zijn teere wij
ding geven. Zonder sterren is de
nacht donker. En koud.
Zonder kinderlach is een huis als
'n sterfkamer. Dan sterft er leven,
onmerkbaar schier en ongemerkt.
Maar langzaam en zeker. Als 't weg
vloeien van 't sap uit een kerf ir
den jongen stam. Tot de kroon ver
dort. Ieder kind is een nieuwe heer
lijke belofte ;van leven; waar die
beloften ontbreken, sterft het leven,
onherroepelijk....
Zij, hij met haar, hadden verlangd
naar kinderen, gebeden om kinderen
gehunkerd ernaar als naar het eenige
dat hun leven een doel kon geven.
Ze hadden den hemel bestormd
jarenlang, met dwingend geweld.
Vergeefs,Langzaam aan waren
ze toen vergeten. Hun droomen van
vroeger; hun verlangen der eerste
huwelijksjaren.
't Was gaan slijten, ongemerkt.
Maar daar waren nog andere dingen
die ze vergeten waren. Ze wisten
niet meer dat God zijn gaven mag
schenken aan wie Hij wil. Dat nie
Deze man kon hem van onbe
rekenbaar nut zijn, wanneer hij
bereid was op zijn voorstel in te
gaan. 't Was waar, hij was ook
door Vliet bedrogen geworden
Maar hier was het toch een ander
geval.
Hij stond niet tegenover een
spitsboef, toch oogenscuijnüjk
tegenover een eeriijk, openhartig
man, die bovendien niet de
legenheid tot een gesprek met
een bepaalde bedoeling had ge
zocht, doch slechts door een toe
val met hem in aanraking was
gekomen.
En bovendien had hij toch niet
veel meer te verliezen, indien hij
den knecht soortgelijke mededeel-
ingen deed, als den waard. Vliet
Carsten, Til en waarschijnlijk nog
anderen, wisten immers, wie hij
was en trachtten hem ten gronde
te richten.
Indien de knecht eveneens tot
de bende behoorde, dan kon hij
slechts met de bedoeling gespro
ken hebben om te weten te komen
of de vreemdeling soms den vo
rigen avond het gesprek tusschen
Til en Vliet had afgeluisterd.
En dat wilde Festenralh in geen
geval verraden. Overigens herin
nerde hij zich gezien te hebben,
dat de knecht zich steeds stii en
rustig, zooals het een flinken ar
beider betaamt, van zijn plicht
kweet en dat Vliet hem met een
zekere schuwheid behandelde, zoo
als de schurkachtige patroon voor
een flinken, eerlijken onderge
schikte steeds aan den dag pleegt
te leggen.
Was het niet mogelijk, dat het
toeval hem bijna op het aller
laatste oogenblik een gewichtigen
bondgenoot had bezorgd
Ik ben wel niet de man, zei
hij, dien de dragonders bij de kapel
hebben aangetroffen. Maar ik heb
ook van die geschiedenis gehoord;
dus moet je neef geen mondje toe
gehouden hebben.
Mijn neef heeft niets gezegd
daarvoor sla ik borg, antwoordde
de knecht. Die heeft er alleen
maar met mij over gesproken en
wel toen hij hier in den stal uw
paard zag. Neen, degeen die het
verraden heeft is een ander van
het escadron en die heeft ook
maar in dronkenschap gesproken
en toen zijn de schurken, naa
het schijnt, op u opmerkzaam ge
worden. Want ze hebben het een
of ander met u voor. Niet voor
niets hebben ze gisteravond de
hoofden bij elkaar gestoken. Een
van hen zag ik nog na één uur
op den weg naar de stad, toen ik
naar mijn meisje ging, dat van
daag haar dienst verlaat en naar
huis terugkeert.
Aha, je vertelt me daar zon
derlinge dingen, zeide Festenralh
glimlachend. Je zou iemand bang
kunnen maken. Ik zal dit huis
verlaten. Misschien is het om die
paar gulden te doen, die ik bij
mij heb
Dat u die nog hebt, is bijna
een wonder 1 zeide de knecht
mand eischen mag of dwingen...
Ze waren gaan mokken. Jals kop
pige onverstandige kinderen. Als
God hun toch geen kinderen geven
wilde, dan
Zc baden nu niet meer. De zon
was verdwenen uit hun groote huis.
Ze waren gaan leven als planten.
Hun emotie-looze dagen geleken el
kander als het eene grauwe schut
tingvlak het andere. D'r waren geen
felle plakkaten om de eentoonigheid
te breken in lijn en kleur.
's Morgens ging hij naar kantoor.
Als machinaal. Dat was nu eenmaal
de eerste handeling na het ontbijt.
Even 'machinaal verzorgde hij zijn
boeken.
Avonds las hij zijn krantje,
rookte zijn sigaar en ging slapen.
De trouwe zorgzaamheid van zijn
vrouw roerde hem niet. Waarom
ook. 't Was toch logisch dat ze
voor zijn eten zorgde.
Als zij al eens, wat echter niet
dikwijls voorkwam, verlangde naar
wat meer huiselijke hartelijkheid, dan
stuitte het telkens af tegen de doffe
gevoelloosheid van hem. En daD
viel ook zij weer terug in het vlak
ke doen van alle dag.
Tegen mekaar mopperen deden ze
nooit. Maar evenmin was er plaats
in hun huis voor vroolijk gebabbel
of vertrouwelijke intimiteit.
V
Toen kwam de groote verandering.
Ze werden wakker geschud.
Op zekeren morgen bracht de post
een brief, een groote zwartomrande
brief.
Zij deed hem open. Met een gil
keek ze naar hem.
Wat is er?
Mijn zuster.... dood I
Zwijgend stonden ze en staarden
op den brief. Toen kwamen de her
inneringen. Ze waren met elkaar in
onmin geraakt, omdat zij niet meet
naar de kerk gingen. Sindsdien had
den ze niets meer van elkander ge
hoord. En nu....
Er was nog een schrijven bij van
den pastoor der parochie. Sinds den
dood van haar man, was de vrouw
blijven sukkelen, 't Was langzaam
achteruitgegaan. Zacht en kalm was
overleden, vol vertrouwen dat
God voor haar eenig kind, een
meisje van 'n jaar of tieD, wel zou
zorgen,
Hij krabde zijn hoofd:
Dat wordt een moeilijk geval.
Als naaste familielid zal ik wel voogd
moeten worden, 't Kind in een
weeshuis doen, gaat niet. En 't hier
halen
Hulpeloos keek hij naar haar.
Maar 't kwam ook zoo onver
wacht, dat ook zij geen raad wist
Ze was zoo sterk vergroeid met
het rustige leven van de laatste
jaren, dat ze zich haar huis niet
meer kon voorstellen.
We kunnen haar ook ergens
uitbesteden bij een brave familie.
Hij wist geen antwoordt. In-
tusschen werd het tijd voor kantoor
Bij de voordeur draaide hij zich nog
eens om
We praten er straks nog wel
ns over.
toen haar man terug was.
- Frans, ik had al eens gedacht,
zie je.... dat kleine kamertje boven,
zou ruim groot genoeg zijn...
Waarvoor deed hij onver
schillig. En omdat zij verlegen voor
zich keek, zag ze de glinstering niet
in zijn oogen.
't Zou een mooi slaapkamertje
zijn.
'n Slaapkamertje
Ja, voor Elsje.
En, zich dwingend om nu den
knoop ineens maar door te hakken,
ging ze blozend verder
Uitbesteden is toch feitelijk
ook 't minste wat we doen kunnen,
We moesten de kleine maar hier
halen.
Hij stond op en ging iD de kachel
staan morrelen. En of 't van het
bukken kwam, dat ie plotseling zoo
rood werd, of ergens anders van, ik
weet het niet. Eerst zei hij niets,
toen, tusschen twee vervaarlijke
porren door, zei hij zonder op te
zien
- Daar had ik ook al eens aan
gedacht. We moesten het dus ook
maar doen.
En weer kreeg d^ kachel het te
verantwoorden, dat de vonken ge
vaarlijk eruit vlogen.
En toen zij hem berispend toeriep
toch voorzichtig te zijn, was er even
een verraderlijk trillen in haar stem,
Hoe het kwam dat zij dien
dag meermalen zat te droomen 1 Met
de handen saamgevouwen in haar
schoot
Hoe het kwam dat ze plotseling,
midden onder 't werk, naar boven
ging om dat kleine kamertje te be
zichtigen. tusschen de twee groote
dat nu feitelijk nergens voor ge
bruikt werd Ze wist het zelf niet,
Evenmin als ze wist waarom ze
plotseling glimlachte toen ze, tegen
middag, haar kopje koffie gebruikte
Maar dien avond wist ze het wel,
lachend. Want zoolang ik hier ben
er nog geen vreemdeling ge
weest, die zijn geldkist of zijn
beurs niet kwijt is geraakt. Maar
neen, het moet wat anders wezen
Zij vroegen mij, wat u met mij
besproken had, wanneer u thuis
zoudt komen en ze deden erg
bezorgd, toen u om middernacht
nog niet terug was. Maar ik ken
die bezorgdheid, die deze struik-
roovers kwelt I Alleen verwonder
de het mij, dat er iemand bij was,
van wien ik niet verwacht hi
dat hij tot zulke dingen in staal
zou zijn.
Carsten t vroeg Festenralh
Ah zoo, dus hebt u het toch
gemerkt 1 riep de knecht. Ja, dien
bedoel ik. Onderlusschen, wie
eenmaal in de klauwen van den
duivel is gevallen, is tot alles
slaat. En iels ruws, iets opvlie
gends heeft Carsten wel over zich
Luister eens, beste vrind,
zeide Festenralh, ik ben je zeer
dankbaar. Je hebt door je woor
den argwaan bij mij opgewekt en
ik zal dit huis verlaten. Vliet
heeft mij gezegd, dat hij van
avond te paard naar een vroolijk
gezelschap ging en dat hij mij
wilde meenemen, ik zou me daa
kostelijk amuseeren.
Zoo zei de knecht met een
lang gezicht en keek den kapitein
verbaasd aan. Aha dus daarom
is hel huis sinds gisteren zoo
vol Er is weer wat in voorbe
reiding. En u wilt met Vliet
mederijden. Dan heb ik mij per
Dien middag was de kleine Elsje
gekomen. Hulpeloos stond ze in de
gang op de raat. Ze was groot voor
haar jaren. In 'haar zwarte rouw
kleedje zag ze er nog bleeker uit dan
ze was, met groote blauwige kringen
onder de oogen. En toen tante naar
haar keek, voelde ze een brok in
haar keel, om de ellende van de
kleine wees.
Ziezoo Elsje, kom nou maar
gauw binnen. Geef je manteltje maar
hier, en je hoed. En uu zullen we
jouw hier eens heerlijk gaan vertroe
telen. Dan nam tante hnar zacht in
de armen en kuste haar hartelijk.
En oom De ongevoelige, saaie
oom Elsje was er nog geen half
uur, of hij trad, tot groote verbazing
van zijn vrouw, de kamer binnen.
Toen zijn vrouw hem bekeek, niet
begrijpend, kreeg hij een kleur als
een betrapte schooljongenOch, zie
je, ik had een beetje hoofdpijn, ik
heb maar een halve dag vrij geno
men. Dan stapte hij naar Elsje
Wel, wel, is dat nu ons nieuwe
dochtertje. Zoo kindje, nu geef je
oom maar eens gauw een lekker
zoentje.
En er *as zoo iets hongerigs in
zijn oogen, toen hij zich voorover
boog naar de kleine, dat tante op
eens wist wat zijn hoofdpijn betee-
kende.
't Had 'm te lang geduurd, om
tot den avond te wachten...
Aan tafel kwam het eerste pijn
lijke oogenblik.
Want toen tante een heerlijk
versch, belegd broodje op Elsje's
bordje lei, keek de kleine haar aan
Tante, 't is Vrijdag vandaag,
en vergoelijkend glimlachte ze wijs,
daar hebt u zeker in de drukte niet
aan gedacht, hé tante
Oom kreeg 'n kleur, schoof on
rustig met zijn stoel. Tante was
pijnlijk-verrast
Neem dan maar 'n stukje kaas,
lieveling.
En de broodjes met vleesch wer
den weggezet...
Dien avond ging tante het eerst
Daar boven. Oom bleef nog wat
lezen. Maar toen ook hij eindelijk
naar bed ging, sloop ie eerst nog
even naar het kamertje van Elsje.
Maar nauwelijks had "ie de deur
open, of hij kreeg wederom een
kleur als vuur. Bij het bed zat zijn
vrouw. In droomen verzonken zat
ze erde hand van de slapende
kleine in de hare.
Toen de deur geopend werd,
schrok ze op.
Man en vrouw keken elkaar aan.
En oom, die zijn gevoelens nog
niet verraden wildé, de goeie
verlegen lobbes, hakkelde weer,
zoodat je met je klompen kon voelen,
dat 't 'n uitvlucht was
Ik... ik wou 'ds komen kijken
of de kleine ook dek genoeg heeft,
't Is zoo frisch.
Toen stapte tante op hem af,
vatte hem met beide schouders en
trok hem geruischloos de kamer
binnen
Als je het héél voorzichtig
doet, en de kleiDe niet wakker maakt,
mag je haar toch nog een zoentje
geven.
En toen deed oom nog ongewo
ner. Hij sloeg bei zijn armen om
tante s hals. Dan lachte hij gelukkig
Maar dan krijg jij er eerst een
En 't klonk dat het klapte...
Kinderen brengen vreugde...
Den volgenden morgen, toen oom
net vertwijfelende pogingen deed
om zijn boordeknoopje vast te
krijgen, maakte tante dat hij bijna
stikte,.. Hij had het toch al benauwd.
- Frans, wat dunkt je... ik had
zoo gedacht vannacht... en 't zou
de kleine zeker gelukkig maken...
we moesten óók maar,weer bidden...
wij drie samen... aan tafel.
Frans zei niks... kon niks zeggen.
Maar net toen hij zich onverschillig
dwingen wilde, om zijn vrouw te
zeggen, het niet te overdrijven,
meende hij in den spiegel twee
blauwe, glanzend-blauwe kinder-
oogea te zien. En 't antwoord dat
ie eigenlijk gaf, was 'n onverstaan
baar gebrom.
Maar tante verstond het wel I
Sindsdien werd geregeld gebeden
aan tafel.
slot van rekening toch vergist,
soort zoekt soort.
Dal nu bepaald niether
nam Festenrath ernstig. Maar
men zou mij toch vannacht op
hel eenzame, vrije veld kunnen
lokken om mij daar ie berooven
Hm, dal zou mogelijk kun
nen zijn meende de knecht na
denkend. Maar ik had vast ge
dacht, dat de kerels een oogje op
u hadden vanwege de eenzame
kapel en bang waren, dat u toch
den een of ander herkend kon
hebben, u ging immers ook veel
op bezoek bij den heer Bokelmann
Maar beste man, je schijnt
me tamelijk veel van die men
schen te weten 1 viel Festenralh
hem in de rede. Je zoudt hei beste
doen, als je naar den rechter
ging en hem de verdachten aan
wees.
Ik zal mij wel wachten, ant
woordde, de knecht met volkomen
koelbloedigheid van een echten
boer. Ik weel niets met zekerheid
en als werkelijk menschen zooals
Carsten tot de bende behooren,
dan zou het mij al heel slecht
bekomen, als ik voor aanklager
speelde, zonder dat ik daarvoor
bewijzen had. Met die dingen
bemoei ik mij niet' Ik wil wel
een eerlijk man waarschuwen
en vooral wanneer ik hem, zooals
u, voor een ouden krijgsmakker
houd I maar verder bekommer
ik mij er niet om. Of het zou
moeten zijn, dat iemand zeihier
zijn de schurken l Pak aan en
Wij hebben onlangs, toen profes
sor Veraart de leider van den
Katholiek-Democratischen Bond, die
bij de jongste stembus vergeefs
poogde een Kamerzetel te verwerven
een heel nieuw belastingplan
aankondigde, dat plan heel kort be
sproken en zijn daarbij tot de conclu
sie gekomen, dat het volksmisieidend,
ja weinig minder dan misdadig was.
om in een tijd als dezen op zulk
een lichtvaardige wijze te speculee-
ren op de domheid van de massa.
We moeten nog eens even op
dat plan terugkomen.
Wat wilde Veraart
Niets minder dan dit uit de in
komens boven de f 10.000 zooveel
extra halen, dat daardoor de op de
begrooting ontbrekende 160 mil-
lioen zouden gevonden worden. Dan
was er geen salarisverlaging noodig
en waren alle verdere onaangename
bézuinigingen overbodig.
Bij het jongste debat in de Tweede
Kamer was de heer Arts, die thans
na de fusie voor de partij Veraart
in de Kamer zit, uitgenoodigd. dit
belastingplan van prof. Veraart eens
nader toe te lichten. De heer Arts
heeft zich daaraan intusschen niet
gewaagd, maar hij heeft den voor
zitter verzocht de uitgewerkte ge
gevens van prof. Veraart in de
Handelingen te mogen afdrukken.
De heeren zouden dan wel zien,
aldus de heer Arts, dat het plan
toch nog niet zoo dwaas was, als
de pers wel had voorgesteld. Dit
verzoek is toegestaan en het uit-
hou ze vast! Dat zou heel wat
anders wezen.
Met deze woorden draaide hij
zich om. Er scheen klaarblijkelijk
een zeker wantrouwen bij hem
gerezen te zijn.
Halt vrind riep Festenrath.
Voor wien hou je me eigenlijk
Wel, voor een zekeren ka
pitein Festenralh zeide de knecht,
zich weder tot hem wendend.
En «Is ik dat nu eens wer
kelijk was vroeg de officier.
Wat zou je dan wel zeggen
In 't geheel niets, ik zou
me alleen maar verwonderen, dat
u hier onder een vreemden naam
in dit hol woont en dat u met
mijn meester, die hel tusschen
haakjes den langsten tijd geweest
is in het holst van den nacht
een ritje over land wilt maken
antwoordde de knecht tamelijk
kortaf:
En als ik dat nu met een
bepaald doel, met zekere, stellig
niet oneervolle bedoelingen deed
vroeg Festenrath.
Welnu, dan ging mij dat
niets aan antwoordde de knecht.
Hier was een vergissing nauwe
lijks denkbaar. De man had geen
slechte bedoelingen integen
deel, hij was zelfs wantrouwend
geworden op een oogenblik, dat
hij meende, dal de jonge officier
een niet geheel onverdachte ver
binding met den waard onderhield.
Het was hier zaak, iedere voor
zorgsmaatregel te laten varen en
den knecht door vertrouwen voor