mm maas w Duitschland. FEUILLETON. De ondergang der Bokruiters. Weldoen beloont zich zelf. Dwaasheid van Veraart. Vier en vi|ftigste Jaargang No 48. Lbisd n' II. Onderling begrypen. Ia onze beoordeeling houden wij voor oogen, dat het Duitsche volk na 1918 onnoemelijk veel geleden heeft. De opkomst der nazi-beweging wordt daardoor verklaarbaar. Het begrijpen der innerlijke roerselen dezer bewe ging is de eerste stap op den weg naar het vertrouwen onder ling. Indien wij. zooals in ons vorig artikel, de meening uitspreken, dat een dictatoriaal regime in Duitsch land noodzakelijk was, moeten wij ons hiervoor verplaatsen in de omstandigheid van eeo Duitscher en voor zoover dit mogelijk is de Duitsche psyche tot de onze maken. Want er is geen vergelijking mogelijk tusschen Nederland Duitschland, zooals dit laatste tot voor kort was. De van de onze afwijkende geaardheid der Duitschers en hun sterkere volks- en grond- verbondenheid daarlatend, moet het ons toch niet verwonderen, dat het Duitsche volk zich eindelijk uitrekt en moe van alle plagerijen de hand opsteekt„Nu is het genoeg Wij kennen de vernedering niet, die het Duitsche Volk sinds het keeren der krijgskansen in 1917 heeft moeten verduren. Een volk. dat op een voetstuk stond, zich het Herren volk der wereld waande, zeker van zijn macht en overwicht, verwaand en ongenaakbaar, welke eigenschappen in den keizer verpersoonlijkt waren, welks regeerders domheid op domheid beginnen in de internationale politiek, zich daardoor en door zijn politiek met de vuist isoleerde en toch meende de overige naties der wereld glansrijk te kunnen verslaan dit volk. dat al zijn hoog opge schroefde verwachtingen in vier jaar tijd zag ineenzijgen moest, toen het dien valschen waan inzag, zich wel diep vernederd voelen. Het is altijd vernederend een strijd, ook al heeft men deze zelf mee ontketend, te verliezen. En wanneer de natie in den oorlog het onderspit delft, voelen de leden dier natie het verlies der dooden dubbel. Er is dan geen overwinningsroes. die hen het verdriet helpt vergeten, zij gaan hun huizen in, met de gedachte, dat man, vader, zoon, tevergeefs voor de eer van het vaderland het leven gelaten heeft, nu het vaderland de eer der overwinning heeft moeten prijs geven. Nederland heeft in 1918 niet gelijk Duitschland gestaan aan de ravijn der vernietiging. Duitschland was nog niet geheel, en al verslagen een voortzetting van den krijg be- teekende algeheele ondergang. De Duitsche staatslieden hebben een vernederend wapenstilstandsverdrag verkozen boven de twijfelachtige eer van een heldenondergang. En terecht. Maar het is ia dit verband sluitend Hitier de regeerders van 1918 te hooren uitkrijten als landverraders. Had Duitschland het wapenstilstandsverdrag niet geteekend: er zou geen Hitier gekomen zijn en wellicht ook geen nationaal ont waken. Het Duitsche volk heeft na 1918 bittere en bange tijden beleefd, Bij den strijd tegen de Arsolraden en Spartacisten hebben stroomen bloed gevloeid. De sociaal-democratie is aan bet bewind gekomen en zij draagt voor een groot gedeelte de schuld aan de binnenlandsche ellende en strijd. Duitschland heeft zich alles, maar dan ook alles van zijn overwinnaars aten welgevallen. Het moest Jvérnietigd worden, militair en economisch. Het heeft jarenlang ijandige troepen moeten huisvesten een oorlogsschatting moeten betalen van fabelachtige getallen. het is getrapt en gestompt, vernederd en behandeld als een melaatsche. Maar het werk der overwinnaars is niet grondig genoeg geweest', zij hebben gefaald in hun vernietigings pogingen. De Duitsche regeeringen van 1918 tot 1933 hebben onder bescherming der wet toegelaten, dat het satanisch communisme ingang kon vinden en daarmee de anarchie. De sociaal- democratie. zelf vrucht van revolu tionaire, gewelddadige agitatie, miste de moreele kracht haar eigen vijanden, de communisten, bet hoofd te bieden. Het parlementaire systeem waarvan zij vooral de draagster was ontbeerde ten eene male den grond slag van politieke ontwikkeling en het Duitsche .volk miste de be kwaamheid zichzelf te regeeren; het moet geregeerd worden door mannen voor wie bet geknield kan liggen. Het* Duitsche volk moet in een roes meegesleept worden en het is ongetwijfeld de verdienste van Hitier c.s. dit begrepen te hebben, evenwel zonder dat men deze eigenschap als een kenmerk van de intelligentie des volks kau noemen. Het is niet verwonderlijk, dat in Duitschland een beweging opstak, die af wilde rekenen met het com munisme en de sociaal-democratie, beide producten der Marxistische leer, die het volk van zichzelf ver vreemdde. Een beweging, die het volk weer een volk van het Duitsche vaderland wilde laten zijn. En een vaderland, dat onder de naties zijn plaats zou kunnen innemen die het naar rang en stand behoort in te nemen. De buitenlandsch-politieke doelstelling van het nationaal socialisme werd een van de grootste aanwervingskrachten. In wezen heeft de gelijkberechtiging de laatste jaren steeds het doel der Duitsche buiten- landsche politiek uitgemaakt. Deze is dus onder het nationaal-socialistisch regiem niet veranderd, alleen be wandelt men nu andere wegen en het is de vraag, of deze wegen, die der provocatie en van het losge barsten woord beter naar het doel zullen voeren dan de vroeger voor gestane wegen der geleidelijkheid en der diplomatie. Een zonderlinge Historie. Naar het Duitsch. 17 Het kan hem zijn hals toch niet kosten 1 Mijn neef was in dien bewusten nacht ook onder de dragonders bij de eenzame kapel en vertelde mij in vertrouwen, wat er gebeurd was. En aangezien u zoo sprekend op den ritmeester lijkt en mijn neef u ook heeft herkend.... Daarom wisten jullie zeker niets beters te doen, dan die dwaze ontdekking zoo snel mogelijk aan iedereen over te verteller. I viel Festenralh hem in derede, terwijl hij hem scherp aankeek. Ik zou je lekker danken riep de knecht lachend. Ik zal mij wel wachten. Want ik gun het die kerels van harte, dat ze hoe eerder hoe liever overrompeld worden, vooral Vliet, die zijn vrouw afranselt als ik niet in de buurt ben, en nog een paar an deren. Ik heb die dingen voor me zelf gehouden, alleen al terwille van mijn neef. Verschillende gedachten kruis ten door Festenrath's brein. weergaloozen Goebbels als bij de jongste verkiezingen, om met enthousiasme daaraan te beginnen. Het buitenland gelooft niet in den voortdurend geuiten Duitschen vredeswil en Duitschland begrijpt weer niet, dat het buitenland wan trouwend moet staan tegenover dezen vredeswil, zoolang Hitler's boek „Mein Kampf", dat door de nationaal socialisten als een tweeden Bijbel wordt behandeld, niet op den brandstapel wordt geworpen. Het buitenland twijfelt aan den vredeswil, als von Papen met veel oratorische kracht beweert, dat er voor 'n Duitscher eigenlijk maar één eervolle dood bestaat; de dood op het slagveld. Het buitenland begrijpt op zijn beurt weer niet, dat de krijgshaftige boutades op de Duitsche eer meer voor het binnenland bestemd zijn. Terwijl de nationaal-socialistische staatslieden; met hun gebrek aan diplomatieke feeltng, geen begrip toonen te hebben van de om standigheid, dat in de internationale politiek redevoeringen in den regel niet den innerlijken wil weergeven en langs allerlei kronkelpaadjes nu juist niet betoogen wat zij betoogen moesten. Wist Hitier meer te zwijgen en wist hij in zijn Deutsche Rundfunk te toonen, dat naast Duitschland, de overige wereld ook nog menschen bevat, die bovendien critischer, zelfstandiger en met meer onderscheidingsvermogen denken dan zijn volgelingen, dan zou het wan begrip omtrent elkanders innerlijke roerselen voor een groot gedeelte, zoo niet geheel, verdwijnen. Hitler's tactiek moge voor binnen landsch gebruik uitstekend zijn en hij verstaat met deze tactiek de psyche van zijn volk maar al te goed het buitenland behoeft, omdat het nu eenmaal niet bestaat uit Duitschers, een andere werkwijze Indien Hitier dit begrijpt en het buitenland daartegenover Hitier begrijpt in zijn positie tegenover het Duitsche volk, zullen veel bot singen vermeden worden en kan dit de internationale sfeer slechts zuiveren. Wij hebben, zeer in 't kort trachten aan te toonen, dat het Duitschland van 1918 tot heden een zeer vruchtbare voedingsbodem was voor het cationaal-socialisme Als men bij de beschouwing dezer beweging in haar huidig stadium de historie der laatste 15 jaar voor oogen houdt, wordt veel begrijpelijk. En op het begrijpen komt het in de beoordeeling van tegenstanders n. En op onderling vertrouwen. Juist het gebrek hieraan maakt het mogelijk, dat de verstandhouding der volken zich zoo angstig toespitst- Frankrijk begrijpt niet, wil niet begrijpen dat Duitschland eveneens recht van bestaan heeft op het terrein der internationale problemen en recht op zelfverdediging als ieder ander land. Duitschland begrijpt niet, dat Frankrijk bezeten is door een angst psychose, die haar. is ingegeven door de herinnering aan 1914, toen Duitschland dit land kon invallen. Het begrijpt ook niet, dat het buitenland wantrouwend staat, moet staan tegenover een volk, dat op gezweept wordt en dat maar één propaganda-campagne voor on middellijke bewapening of oorlog noodig heeft, geënsceneerd door den Ze leefden feitelijk als planten. Hij met haar. Kinderen hadden ze niet. Nooit gehad ook. Wellicht was daardoor, dat alle kleur geweken was uit hun eendere dagen Kinde ren brengen zon. En vreugde. Kin deroogen zijn als de twinkelende sterren, die den nacht zijn teere wij ding geven. Zonder sterren is de nacht donker. En koud. Zonder kinderlach is een huis als 'n sterfkamer. Dan sterft er leven, onmerkbaar schier en ongemerkt. Maar langzaam en zeker. Als 't weg vloeien van 't sap uit een kerf ir den jongen stam. Tot de kroon ver dort. Ieder kind is een nieuwe heer lijke belofte ;van leven; waar die beloften ontbreken, sterft het leven, onherroepelijk.... Zij, hij met haar, hadden verlangd naar kinderen, gebeden om kinderen gehunkerd ernaar als naar het eenige dat hun leven een doel kon geven. Ze hadden den hemel bestormd jarenlang, met dwingend geweld. Vergeefs,Langzaam aan waren ze toen vergeten. Hun droomen van vroeger; hun verlangen der eerste huwelijksjaren. 't Was gaan slijten, ongemerkt. Maar daar waren nog andere dingen die ze vergeten waren. Ze wisten niet meer dat God zijn gaven mag schenken aan wie Hij wil. Dat nie Deze man kon hem van onbe rekenbaar nut zijn, wanneer hij bereid was op zijn voorstel in te gaan. 't Was waar, hij was ook door Vliet bedrogen geworden Maar hier was het toch een ander geval. Hij stond niet tegenover een spitsboef, toch oogenscuijnüjk tegenover een eeriijk, openhartig man, die bovendien niet de legenheid tot een gesprek met een bepaalde bedoeling had ge zocht, doch slechts door een toe val met hem in aanraking was gekomen. En bovendien had hij toch niet veel meer te verliezen, indien hij den knecht soortgelijke mededeel- ingen deed, als den waard. Vliet Carsten, Til en waarschijnlijk nog anderen, wisten immers, wie hij was en trachtten hem ten gronde te richten. Indien de knecht eveneens tot de bende behoorde, dan kon hij slechts met de bedoeling gespro ken hebben om te weten te komen of de vreemdeling soms den vo rigen avond het gesprek tusschen Til en Vliet had afgeluisterd. En dat wilde Festenralh in geen geval verraden. Overigens herin nerde hij zich gezien te hebben, dat de knecht zich steeds stii en rustig, zooals het een flinken ar beider betaamt, van zijn plicht kweet en dat Vliet hem met een zekere schuwheid behandelde, zoo als de schurkachtige patroon voor een flinken, eerlijken onderge schikte steeds aan den dag pleegt te leggen. Was het niet mogelijk, dat het toeval hem bijna op het aller laatste oogenblik een gewichtigen bondgenoot had bezorgd Ik ben wel niet de man, zei hij, dien de dragonders bij de kapel hebben aangetroffen. Maar ik heb ook van die geschiedenis gehoord; dus moet je neef geen mondje toe gehouden hebben. Mijn neef heeft niets gezegd daarvoor sla ik borg, antwoordde de knecht. Die heeft er alleen maar met mij over gesproken en wel toen hij hier in den stal uw paard zag. Neen, degeen die het verraden heeft is een ander van het escadron en die heeft ook maar in dronkenschap gesproken en toen zijn de schurken, naa het schijnt, op u opmerkzaam ge worden. Want ze hebben het een of ander met u voor. Niet voor niets hebben ze gisteravond de hoofden bij elkaar gestoken. Een van hen zag ik nog na één uur op den weg naar de stad, toen ik naar mijn meisje ging, dat van daag haar dienst verlaat en naar huis terugkeert. Aha, je vertelt me daar zon derlinge dingen, zeide Festenralh glimlachend. Je zou iemand bang kunnen maken. Ik zal dit huis verlaten. Misschien is het om die paar gulden te doen, die ik bij mij heb Dat u die nog hebt, is bijna een wonder 1 zeide de knecht mand eischen mag of dwingen... Ze waren gaan mokken. Jals kop pige onverstandige kinderen. Als God hun toch geen kinderen geven wilde, dan Zc baden nu niet meer. De zon was verdwenen uit hun groote huis. Ze waren gaan leven als planten. Hun emotie-looze dagen geleken el kander als het eene grauwe schut tingvlak het andere. D'r waren geen felle plakkaten om de eentoonigheid te breken in lijn en kleur. 's Morgens ging hij naar kantoor. Als machinaal. Dat was nu eenmaal de eerste handeling na het ontbijt. Even 'machinaal verzorgde hij zijn boeken. Avonds las hij zijn krantje, rookte zijn sigaar en ging slapen. De trouwe zorgzaamheid van zijn vrouw roerde hem niet. Waarom ook. 't Was toch logisch dat ze voor zijn eten zorgde. Als zij al eens, wat echter niet dikwijls voorkwam, verlangde naar wat meer huiselijke hartelijkheid, dan stuitte het telkens af tegen de doffe gevoelloosheid van hem. En daD viel ook zij weer terug in het vlak ke doen van alle dag. Tegen mekaar mopperen deden ze nooit. Maar evenmin was er plaats in hun huis voor vroolijk gebabbel of vertrouwelijke intimiteit. V Toen kwam de groote verandering. Ze werden wakker geschud. Op zekeren morgen bracht de post een brief, een groote zwartomrande brief. Zij deed hem open. Met een gil keek ze naar hem. Wat is er? Mijn zuster.... dood I Zwijgend stonden ze en staarden op den brief. Toen kwamen de her inneringen. Ze waren met elkaar in onmin geraakt, omdat zij niet meet naar de kerk gingen. Sindsdien had den ze niets meer van elkander ge hoord. En nu.... Er was nog een schrijven bij van den pastoor der parochie. Sinds den dood van haar man, was de vrouw blijven sukkelen, 't Was langzaam achteruitgegaan. Zacht en kalm was overleden, vol vertrouwen dat God voor haar eenig kind, een meisje van 'n jaar of tieD, wel zou zorgen, Hij krabde zijn hoofd: Dat wordt een moeilijk geval. Als naaste familielid zal ik wel voogd moeten worden, 't Kind in een weeshuis doen, gaat niet. En 't hier halen Hulpeloos keek hij naar haar. Maar 't kwam ook zoo onver wacht, dat ook zij geen raad wist Ze was zoo sterk vergroeid met het rustige leven van de laatste jaren, dat ze zich haar huis niet meer kon voorstellen. We kunnen haar ook ergens uitbesteden bij een brave familie. Hij wist geen antwoordt. In- tusschen werd het tijd voor kantoor Bij de voordeur draaide hij zich nog eens om We praten er straks nog wel ns over. toen haar man terug was. - Frans, ik had al eens gedacht, zie je.... dat kleine kamertje boven, zou ruim groot genoeg zijn... Waarvoor deed hij onver schillig. En omdat zij verlegen voor zich keek, zag ze de glinstering niet in zijn oogen. 't Zou een mooi slaapkamertje zijn. 'n Slaapkamertje Ja, voor Elsje. En, zich dwingend om nu den knoop ineens maar door te hakken, ging ze blozend verder Uitbesteden is toch feitelijk ook 't minste wat we doen kunnen, We moesten de kleine maar hier halen. Hij stond op en ging iD de kachel staan morrelen. En of 't van het bukken kwam, dat ie plotseling zoo rood werd, of ergens anders van, ik weet het niet. Eerst zei hij niets, toen, tusschen twee vervaarlijke porren door, zei hij zonder op te zien - Daar had ik ook al eens aan gedacht. We moesten het dus ook maar doen. En weer kreeg d^ kachel het te verantwoorden, dat de vonken ge vaarlijk eruit vlogen. En toen zij hem berispend toeriep toch voorzichtig te zijn, was er even een verraderlijk trillen in haar stem, Hoe het kwam dat zij dien dag meermalen zat te droomen 1 Met de handen saamgevouwen in haar schoot Hoe het kwam dat ze plotseling, midden onder 't werk, naar boven ging om dat kleine kamertje te be zichtigen. tusschen de twee groote dat nu feitelijk nergens voor ge bruikt werd Ze wist het zelf niet, Evenmin als ze wist waarom ze plotseling glimlachte toen ze, tegen middag, haar kopje koffie gebruikte Maar dien avond wist ze het wel, lachend. Want zoolang ik hier ben er nog geen vreemdeling ge weest, die zijn geldkist of zijn beurs niet kwijt is geraakt. Maar neen, het moet wat anders wezen Zij vroegen mij, wat u met mij besproken had, wanneer u thuis zoudt komen en ze deden erg bezorgd, toen u om middernacht nog niet terug was. Maar ik ken die bezorgdheid, die deze struik- roovers kwelt I Alleen verwonder de het mij, dat er iemand bij was, van wien ik niet verwacht hi dat hij tot zulke dingen in staal zou zijn. Carsten t vroeg Festenralh Ah zoo, dus hebt u het toch gemerkt 1 riep de knecht. Ja, dien bedoel ik. Onderlusschen, wie eenmaal in de klauwen van den duivel is gevallen, is tot alles slaat. En iels ruws, iets opvlie gends heeft Carsten wel over zich Luister eens, beste vrind, zeide Festenralh, ik ben je zeer dankbaar. Je hebt door je woor den argwaan bij mij opgewekt en ik zal dit huis verlaten. Vliet heeft mij gezegd, dat hij van avond te paard naar een vroolijk gezelschap ging en dat hij mij wilde meenemen, ik zou me daa kostelijk amuseeren. Zoo zei de knecht met een lang gezicht en keek den kapitein verbaasd aan. Aha dus daarom is hel huis sinds gisteren zoo vol Er is weer wat in voorbe reiding. En u wilt met Vliet mederijden. Dan heb ik mij per Dien middag was de kleine Elsje gekomen. Hulpeloos stond ze in de gang op de raat. Ze was groot voor haar jaren. In 'haar zwarte rouw kleedje zag ze er nog bleeker uit dan ze was, met groote blauwige kringen onder de oogen. En toen tante naar haar keek, voelde ze een brok in haar keel, om de ellende van de kleine wees. Ziezoo Elsje, kom nou maar gauw binnen. Geef je manteltje maar hier, en je hoed. En uu zullen we jouw hier eens heerlijk gaan vertroe telen. Dan nam tante hnar zacht in de armen en kuste haar hartelijk. En oom De ongevoelige, saaie oom Elsje was er nog geen half uur, of hij trad, tot groote verbazing van zijn vrouw, de kamer binnen. Toen zijn vrouw hem bekeek, niet begrijpend, kreeg hij een kleur als een betrapte schooljongenOch, zie je, ik had een beetje hoofdpijn, ik heb maar een halve dag vrij geno men. Dan stapte hij naar Elsje Wel, wel, is dat nu ons nieuwe dochtertje. Zoo kindje, nu geef je oom maar eens gauw een lekker zoentje. En er *as zoo iets hongerigs in zijn oogen, toen hij zich voorover boog naar de kleine, dat tante op eens wist wat zijn hoofdpijn betee- kende. 't Had 'm te lang geduurd, om tot den avond te wachten... Aan tafel kwam het eerste pijn lijke oogenblik. Want toen tante een heerlijk versch, belegd broodje op Elsje's bordje lei, keek de kleine haar aan Tante, 't is Vrijdag vandaag, en vergoelijkend glimlachte ze wijs, daar hebt u zeker in de drukte niet aan gedacht, hé tante Oom kreeg 'n kleur, schoof on rustig met zijn stoel. Tante was pijnlijk-verrast Neem dan maar 'n stukje kaas, lieveling. En de broodjes met vleesch wer den weggezet... Dien avond ging tante het eerst Daar boven. Oom bleef nog wat lezen. Maar toen ook hij eindelijk naar bed ging, sloop ie eerst nog even naar het kamertje van Elsje. Maar nauwelijks had "ie de deur open, of hij kreeg wederom een kleur als vuur. Bij het bed zat zijn vrouw. In droomen verzonken zat ze erde hand van de slapende kleine in de hare. Toen de deur geopend werd, schrok ze op. Man en vrouw keken elkaar aan. En oom, die zijn gevoelens nog niet verraden wildé, de goeie verlegen lobbes, hakkelde weer, zoodat je met je klompen kon voelen, dat 't 'n uitvlucht was Ik... ik wou 'ds komen kijken of de kleine ook dek genoeg heeft, 't Is zoo frisch. Toen stapte tante op hem af, vatte hem met beide schouders en trok hem geruischloos de kamer binnen Als je het héél voorzichtig doet, en de kleiDe niet wakker maakt, mag je haar toch nog een zoentje geven. En toen deed oom nog ongewo ner. Hij sloeg bei zijn armen om tante s hals. Dan lachte hij gelukkig Maar dan krijg jij er eerst een En 't klonk dat het klapte... Kinderen brengen vreugde... Den volgenden morgen, toen oom net vertwijfelende pogingen deed om zijn boordeknoopje vast te krijgen, maakte tante dat hij bijna stikte,.. Hij had het toch al benauwd. - Frans, wat dunkt je... ik had zoo gedacht vannacht... en 't zou de kleine zeker gelukkig maken... we moesten óók maar,weer bidden... wij drie samen... aan tafel. Frans zei niks... kon niks zeggen. Maar net toen hij zich onverschillig dwingen wilde, om zijn vrouw te zeggen, het niet te overdrijven, meende hij in den spiegel twee blauwe, glanzend-blauwe kinder- oogea te zien. En 't antwoord dat ie eigenlijk gaf, was 'n onverstaan baar gebrom. Maar tante verstond het wel I Sindsdien werd geregeld gebeden aan tafel. slot van rekening toch vergist, soort zoekt soort. Dal nu bepaald niether nam Festenrath ernstig. Maar men zou mij toch vannacht op hel eenzame, vrije veld kunnen lokken om mij daar ie berooven Hm, dal zou mogelijk kun nen zijn meende de knecht na denkend. Maar ik had vast ge dacht, dat de kerels een oogje op u hadden vanwege de eenzame kapel en bang waren, dat u toch den een of ander herkend kon hebben, u ging immers ook veel op bezoek bij den heer Bokelmann Maar beste man, je schijnt me tamelijk veel van die men schen te weten 1 viel Festenralh hem in de rede. Je zoudt hei beste doen, als je naar den rechter ging en hem de verdachten aan wees. Ik zal mij wel wachten, ant woordde, de knecht met volkomen koelbloedigheid van een echten boer. Ik weel niets met zekerheid en als werkelijk menschen zooals Carsten tot de bende behooren, dan zou het mij al heel slecht bekomen, als ik voor aanklager speelde, zonder dat ik daarvoor bewijzen had. Met die dingen bemoei ik mij niet' Ik wil wel een eerlijk man waarschuwen en vooral wanneer ik hem, zooals u, voor een ouden krijgsmakker houd I maar verder bekommer ik mij er niet om. Of het zou moeten zijn, dat iemand zeihier zijn de schurken l Pak aan en Wij hebben onlangs, toen profes sor Veraart de leider van den Katholiek-Democratischen Bond, die bij de jongste stembus vergeefs poogde een Kamerzetel te verwerven een heel nieuw belastingplan aankondigde, dat plan heel kort be sproken en zijn daarbij tot de conclu sie gekomen, dat het volksmisieidend, ja weinig minder dan misdadig was. om in een tijd als dezen op zulk een lichtvaardige wijze te speculee- ren op de domheid van de massa. We moeten nog eens even op dat plan terugkomen. Wat wilde Veraart Niets minder dan dit uit de in komens boven de f 10.000 zooveel extra halen, dat daardoor de op de begrooting ontbrekende 160 mil- lioen zouden gevonden worden. Dan was er geen salarisverlaging noodig en waren alle verdere onaangename bézuinigingen overbodig. Bij het jongste debat in de Tweede Kamer was de heer Arts, die thans na de fusie voor de partij Veraart in de Kamer zit, uitgenoodigd. dit belastingplan van prof. Veraart eens nader toe te lichten. De heer Arts heeft zich daaraan intusschen niet gewaagd, maar hij heeft den voor zitter verzocht de uitgewerkte ge gevens van prof. Veraart in de Handelingen te mogen afdrukken. De heeren zouden dan wel zien, aldus de heer Arts, dat het plan toch nog niet zoo dwaas was, als de pers wel had voorgesteld. Dit verzoek is toegestaan en het uit- hou ze vast! Dat zou heel wat anders wezen. Met deze woorden draaide hij zich om. Er scheen klaarblijkelijk een zeker wantrouwen bij hem gerezen te zijn. Halt vrind riep Festenrath. Voor wien hou je me eigenlijk Wel, voor een zekeren ka pitein Festenralh zeide de knecht, zich weder tot hem wendend. En «Is ik dat nu eens wer kelijk was vroeg de officier. Wat zou je dan wel zeggen In 't geheel niets, ik zou me alleen maar verwonderen, dat u hier onder een vreemden naam in dit hol woont en dat u met mijn meester, die hel tusschen haakjes den langsten tijd geweest is in het holst van den nacht een ritje over land wilt maken antwoordde de knecht tamelijk kortaf: En als ik dat nu met een bepaald doel, met zekere, stellig niet oneervolle bedoelingen deed vroeg Festenrath. Welnu, dan ging mij dat niets aan antwoordde de knecht. Hier was een vergissing nauwe lijks denkbaar. De man had geen slechte bedoelingen integen deel, hij was zelfs wantrouwend geworden op een oogenblik, dat hij meende, dal de jonge officier een niet geheel onverdachte ver binding met den waard onderhield. Het was hier zaak, iedere voor zorgsmaatregel te laten varen en den knecht door vertrouwen voor

Peel en Maas | 1933 | | pagina 9