Tweede Blad van „FEIL EN MAAS FEUILLETON. De ondergang der Bokruiters. Twee aangezichten. De nalatenschap. Binnenland. Zaterdag 30 September 1933 Vier en vijftigste Jaargang No. 39 f» EEN KATHOLIEK TYPE Met de lantaarn te zoeken i Ja, wat is eigenlijk: een Katholiek type? Men zou het kort en goed kunnen uitdrukken door te zeggeo: een hei- lifle- Maar is daar ook al een „maar aan? Ja zeker, en wel deze „maar" dat dan aanstonds zeer, zeer vele lezers zeggen; o, dat is niks voor mij. Niet, dat ze iets tegen een heilige hebben, natuurlijk niet; maar we hebben nu eenmaal over het algemeen zulk een opvatting van een heilige, dat we er wel heel veel bewondering voor heb ben, maar dat dat soort heiligheid eigenlijk met het gewone katholieke leven niets te maken zou hebben. Zeker, een échte heilige in den zin, zooals we dat over het algemeen verstaan, dus een door de Kerk hei lig verklaarde dat bereiken me ar be trekkelijk weinigen. Want dat veron derstelt een strak-volgehouden hel denmoedige beoefening der deugd, waar zeer veel wilskracht, verster ving en goddelijke genade voor noo- dig is. Maar en nu een andere „maar" dat onder zeer veel brave men- schen, mannen, vrouwen, kinde ren, priesters, kloosterlingen, veel heiligheid wordt aangetroffen, dat is zeker, al zijn ze dan niet we her halen het die heiligen, welke als zoodanig door de Kerk heilig zijn of zullen worden verklaard. En van die heiligheid behoeft nie mand te zeggen, „dat is niks voor mij," bedoelende, dat men dat toch niet bereiken zal want die hei ligheid hebben we in onze tegenwoor dige wereld noodig als brood. Alle Katholieke aclie van ziel zorgers in het gewone parochiewerk; van de retrate- en missie-patersf van het tegenwoordige jeugdwerk, van het leeken-apostolaat, alle katholieke actie werkt er op, om dat soort „heiligen op te kweeken. Dat is het Katholieke type,,, wat we bedoelen. Vooreerst is daar natuurlijk voor noodig: een overtuigd, warm, pols- krachtig godsdienstig leven. Katholieken, die zelden te Commu nie gaan, altijd maar eens in de week naar de H. Mis en dan zich schijn baar vervelen in de kerk. die voor geen enkele katholieke actie te vin den zijn. en dat alles maar „flauwe kul" vinden, met alle wereldsche lol mee doen, hun kinderen een zgn. vrije opvoeding geven („ze moeten wat hebben," ze moeten de wereld leeten kennen enz.); met elke wereldsche mode-niewigheid en dwaasheid weg loopen, maar eiken modernen vorm van zuiver-katholieke actie bespotte lijk trachten te maken dat nooit het „katholieke type" kunnen worden, wat we bedoelen. Zoo iemand werpt een blaam - behalve op zich zelf ook op de H. Kerk, waartoe bij behoort. We zeiden dus: om een „katholiek type" te zijn, is daar allereest voor noodig een overtuigd, warm, poli krachtig godsdienstig leven. Veelvuldig Mishooren, veelvuldige H. Communie, bijzonder kerkelijke plechtigheden en oefeningen en fees telijkheden, kortom, het parochiaal- godsdienstige leven in zijn schoone verscheidenheid het beele jaar door dat maakt hij voor zoover hij kan allemaal van harte mee. Dan verstaat hij de schoone kunst, niet alleen in de kerk, maar ook daar buiten katholiek te zijn. In de kerk katholiek maar een neutrale of liberale krant lezen, op zijn fabriek, werkplaats, kantoor of zaak de heidensche leus huldigen en Een zonderlinge Historie. Naar het Duitsch. toepassen: „zaken zijn nu eenmaal zaken", je mag daar doen, wat je wilt en wat het meeste geld oplevert dat kent het „katholieke type" niet In de kerk katholiek maar in de fabriek socialist in het huwelijks leven meewerken aan de ontvolking der aarde en dus ook aan de ont volking van den hemel; in het stem hokje de on- of anti-katholieke partij steunen dat kent het „katholieke type" niet. In de kerk katholiek, maar in de herberg, hotel, restaurant, dans zaal, bad- en zwemgelegenheid alles maar vrij toelaten en de schandelijke schaamteloosheden van een walgelijk wereldsch genotsleven een ruime kans geven of publiek laten foto grafeeren dat kent het „katholieke type" niet. In de kerk katholiek maar door gemeenen laster de eer, den goeden naam van een medeburger of burgeres van diens zaak of bedrijf ook geldelijk te kort doen, van de crisis en malaise tijdsomstandigheden mis bruik maken en veel te weinig loon uitbetalen en de voordeelen zelf op strijken dat kent het katholieke type niet. Zijn die met de lantaarn te zoeken Och, niets is volmaakt op deze wereld en er zullen er zeker niet zoo heel veel gevonden worden, waarin nu precies al die goede eigenschappen volledig in te vinden zijn maar we mogen toch wel zeggen, dat er, bij al het gewee klaag, dat we moeten aanheffen over den slechten tijd, toch nog wel velen gevonden worden, die den ernstigen vastberaden, principieelen wil hebben een „katholiek type" te zijn. Onze tijd brengt noodzakelijk scheiding van geest en van karakter. Wat verlangd mag worden van een principieel katholiek in onzen tijd het wordt dikwijls en duidelijk genoeg gezegd. Als een schoon, edel, verheven, weldoend ideaal wordt het dikwijls en duidelijk genoeg voorgehouden in woord en geschrift. Velen voelen zich daartoe aange trokken en wenschen de vuilaardige wereldsche besmetting van zich af te schudden als het zwarte roet van een walmende, stinkende lamp. Resoluut wenschen ze te gaan staan, daar, waar de fiere, onbezoe delde vaan van het ongerepte katho licisme breed uitwaait en uitwappert. En dan voelen ze een kracht in zich omhoog komen, die alle mie zerige wereldsche bespotting veracht. Alle heiligen Gods en vooral gij, heldhaftige bloedgetuigen, die de duivelsch-wereldsche macht in het aangezicht hebt weerstaan, bidt gij voor manmoedige christenen.... ZAAIER. 27 Festenrath keek hem met een eigenaardigen blik na en voelde toen plotseling naar zijn borstzak. Ja, hij had zijn papieren bij zich. De pistolen waren in zijn wijden mantel, dien de jongen behalve het pak nog droeg want het weer was triest en er dreigde regen. De pistolen zou Festenrath niet gaarne thuis gelalen hebben zoo ver vertrouwde hij Vliet toch niet. De kapitein begaf zich in d> eerste plaats naar de woning van Bokelmann. Hij trof den rechter thuis, maar het scheen hem toe, dat deze hem met een zekere vooringenomenheid tegemoet trad en niet gemakkelijk op den ver- trouwelijken toon, die anders tus schen hen heerschte, scheen te spreken. Hij vroeg den reenter heel openhartig naar de reden hiervan. Maar Bokelmann ont week deze vraag "lachend. Wel, hoe ver bent u nu met Vliet gekomen vroeg hij toen. Zoo ver, als ik voorloopig wilde komen, antwoordde de ka pitein. Na den kaderdag te Amersfoort is een heele beweging gekomen in onze R.K. Staatspartij. Van enthousiasme getuigende ar tikelen verschenen dag na dag en week na week in de pers. Ook ik was al eens van plan mij te scharen aan de zijde van hen, die in dien kaderdag hoopvolle teekenen meen den te hebben opgemerkt. Doch ik heb de eerste indrukken 'ns kalm voorbij laten trekken om te kunnen constateeren hoe het volk en vooral het plattelands-volk daarop zou reageeren. En laat ik het maar dadelijk zeg gen, dat 't gros van 't platteland er niet op gereageerd heeft, noch ten goede, noch ten kwade. Het is ten opzichte vaD de politiek net zoo koud gebleven na, als voor den kaderdag. En ook bij de weinigen die nog wel iets voor de politiek voelen, is het vertrouwen, dat den laatsten tijd zoo'n geweldigen knak gekregen had, niet met één slag teruggekeerd. Want het vertrouwen was weg. laten we het constateeren, het is beter dan struisvogelpolitiek te voeren Het vertrouwen in de politiek was geschokt 1 Het vertrouwen in de leiding was geschokt! In de politiek. Het platteland voelde het dat het was en nog is het politieke stiefkind, dat het met zijne bewoners beschouwd werd als van mindere cultureele waarde. Ik behoef daar niet diep op in te gaan. maar dit schrijnend besef heeft een geest, of van wantrouwen of van onverschilligheid gekweekt op het platteland, ook en juist daarom ook, tegen de leiding. De leiding die opbouwende critiek versmoorde, doodverfde als stroopers- werk. Men wist, dat niet enkel de partij, maar ook hare huishoudelijke werk zaamheden zouden zijn geschoeid op democratischen geest. Maar men „voelde" ook dat die in wezen niet bestonden, misschien alleen nog in uiterlijkheden. Welk voorste! van een plattelandskiesvereeniging heeft het ooit kunnen brengen tot 't partij program of kwam in aanmerking voor 't huishoudelijk deel Ze wer den getorpedeerd, het een na het ander. Vernuftige kiessystemen zorgden voor een democratisch buitenkantje, maar een veiligstelling voor de van bovenaf gewilden. Men voelde en begreep het, men heeft er zich tegen verzet, doch steeds verloren en... men berustte, maar werd koud, ijzig koud En met die kilheid dreigde gevaar. Eindelijk heeft men dat willen be grijpen. Een nieuwe koers is aange kondigd. We hopen, dat het daar niet bij zal blijven, maar er zal krachtig celienwerk noodig zijn om de menschen weer warm te maken. Doch eveneens politiek werk en als men ook prijs stelt op 't platteland, dan zal men dit in de toekomst niet als 't „achterland" dienen te be schouwen. Zeer gerust is men daar met dit alles nog niet al zijn er daden toegezegd. De eerste daad kan ik al niet bijzonder gelukkig noemen. Die eerste daad was een verzoek van vertrouwen. Ik had ge dacht dat men begonnen was met daden te stellen om dat vertrouwen waardig te worden. Wonder is het intusschen dat degenen (of dat er zijn) die de vroegere politiek door dik en duD verdedigden en iedere critiek afweer den, thans een nieuwen, zij het zelfs radikaal gewijzigden koers, met weer even veel vuur verdedigen en de critiek, die vroeger uit den booze was, thans zeer nuttig vinden omdat... de leiding hem heeft geaccepteerd Had de leiding vast gehouden aan haar eens ingeslagen wegen, waar schijnlijk, ja wel zeker, hadden de zelfde ij veraars met evenveel vuur verdedigd dat de door de leiding bewandelde en „bepoefde" weg, de juiste was, evenals ze nu beweren dat een nieuwe oriënteering nood zakelijk en heilzaam is. Zoo iets lijkt op twee aangezichten. Maar zulke propagandisten doen meer kwaad dan goed en het is te hopen dat zulk materiaal niet bij den cellenbouw betrokken wordt. Als onze partij wat minder slip- pendragers rijk was geweest, was ze misschien rijker geweest aan inhoud Heel veel wordt mij nu reeds duidelijker en u zult meer dan verrast zijn. Gelooft u, dat de dief, die den rentmeester 2800 gulden heeft ontstolen, deze nog in zj' huis verborgen houdt? Een zonderlinge vraag riep de rechter uit. Hoe kan ik dat weten Ik ken. heiaas den dief niet. Maar u zoudt toch niet tevreden zijn, als u een deel van het geld, dal u zoo edelmoedig ter beschikking van den rent meester hebt gesteld, weer zoudt terugontvangen, niet waar? vroeg de kapitein. Zeer zeker nietriep Bokel mann. En u hebt zelf immers ook nog 1000 gulden bijgedragen Daar zal ik mij vooreerst niet om bekommeren, antwoordde Festenrath. Welnu, laat u dan de woning van den slotenmaker Carsten doorzoeken hij is de dief! Weliswaar kan ik natuurlijk niet weten, of hij het geld nog heeft Waarschijnlijk heeft hij reeds met dengene, die hem de opdracht tot den diefstal gaf, gedeeld. Bokelmann deed een stap achteruit en keek Festenrath aan alsof deze niet goed bij zijn hoofd was. Wat? De slotenmaker Carsten riep hij ontsteld uit. Dat is een van onze aanzienlijkste, achtens waardigste en meest geeerde burgers 1 Het was geen zucht tot afbraak die mij dit deed schrijven, maar om te doen 2ien dat men geleerd heeft woorden van daden te onderschei den. Geen voetgetrappel of handen geklap eener vergadering brengt de massa meer in de „Heil Hitier" stemming. Daarvoor zijn inderdaad daden noodig. Op daden wordt ge wacht men vraagt geen onfeilbaar heid, daarvoor is het menschenwerk doch wat ook gevraagd wordt d.i. dat men niet zich zelf of z'n vriend jes zoekt. En daden ook voor het platteland Ander3 vrees ik dat ook het ver trouwen uit zal blijven. D. Hoe durft u zoo iets te zeggen, waarde heer Ik begin aan u te twijfelen U herinnert zich zeker wel, wat ik u van die beide mannen heb verleid, die eenige dagen ge leden bij de eenzame kapel de bijzonderheden over den te plegen diefstal bespraken, zeide Pteslenrath Ik heb nu meer dan eens de slem van dezen Carsten gehoord, ook zijn gestalte komt geheel al overeen met die van den man dien ik daar bespiedde. Ik geef u de verzekering hij is de dief niemand anders. Wederom staarde de rechter den kapitein een oogenblik aan alsof hij eraan twijfelde, dat hij wel goed gehoord had. Neen riep hij toen. Nu hebt u zich toch leelijk vergist, waarde heer. Zulk een schande kan ik niet op mij laden, hoewel het mij natuurlijk heel wat waard was, indien ik mijn mooie guldens weer terug had. De heele stad zou den spot met mij drijven mijn heele naam zou naar de maan zijn. Cars'en een spitsboef, een bokruiterNeen, net zoo goed zou ik bij de monniken het klooster, of bij den predikant, of bij den chirurg Kirchhoff of bij Riedenburg zelf een huiszoeking kunnen laten houden 1 En toch houd ik mijn be wering vol, zeide Festenrath ernstig. De zoons en dochters, de schoon zoon en de vier of vijf ooms en tan tes van dezen, wierpen een laatsten blik op het gelaat met den tevreden glimlach.... en gingen toen min of meer huilend de kémer uit. De aanspreker en lijkbezorger stapte naar binnen, gevolgd door dragers. Er werd een gillend geknars van de schroeven vernomen, die voor altijd het deksel op de kist moesten hou den. In 't zijkamertje huiverde en huilde tante Geertje van dat geluid. De andere vrouwen volgden haar voorbeeld. Toen werd het stoffelijk overschot van moeder van Esten naar buiten gedragen. In 't winkeltje schuurde de kist langs 't sliert sponsen, die ze 'n week geleden zelf nog had aangere gen en geprijsd. In de kleine étalage zat de witte poes op 'n boek kastpapier en keek met vreemd-groote oogen naar de zwarte mannen. Voorzichtig verplaat ste ze haar watte-voetjes tusschen de schoenen-crème doosjes, pakjes „ze bra," stukjes toiletzeep en potjes wrijf was, zonder iets om te gooien, en loerde door een kier van het neer gelaten lancaster gordijn naar de straat, waar kinderen en buurvrou wen eerbiedig het werk bekeken. De lijkkoets ging wat vooruit om het eerste der twee volgrijtuigen plaats te geve Daarin stapten de twee zoons, de schoonzoon en de oudste broer van de overledene. In het tweede rijtuig nog 'n broer en twee zwagers De aanspreker liep met 'n beschei den sukkeldrafje naar de lijkkoets en legde 'n krans op de baar; op 't lint kon men lezen, dat deze van de kin deren was. De gezichten van de buurvrouwen zeiden, dat de krans en het aantal volgkoetsen te klein waren. Tot de kleine stoet uit het gezicht was bleef men nog wat aan de deu ren praten, roemde de goede hoeda nigheden der vrouw van Esten en be steed elkander de te hooge of te lage schatting der nalatenschap. Omdat de weduwe van Esten al tijd 'n erg eenvoudig menschje was geweest, was de belangstelling op 't kerkhof niet groot; trouwens voor 'n derde klas-lijk" maakte men zich ge woonlijk niet dik. Een uur na het vertrek van 't sterfhuis waren de twee volgrijtuigen weer op den terugweg. De oudste broer van de over ledene nam 'n groote pruim, zei dat de tabak weer was afgeslagen en dat er veel aan Anna werd verloren, al waren de kinderen dan allemaal groot. De oudste zoon beaamde dit zei, dat moeder de boel altijd zoo netjes bij elkaar hield. Piet, de schoonzoon, keek achter zich door 't kijkglaasje van het rijtuig en deelde mede, dat het andere rijtuig 'n end achter was. Daarin zaten de twee zwagers uit te rekenen hoeveel de drie huisjes van Anna wel zouden opbrengen en hoeveel hypotheek er op zou staan, waarop de broer ver klaarde gehoord te hebben, dat „de boel zoo zou blijven." De zwagers beweerden, dat Piet, de schoonzoon, dan wel 'n groote stommerd zou zijn. Toen de broer gezegd had, dat ze dat ook eigenlijk zelf maar moes ten uitmaken, hielden de rijtuigen stil. De vrouwelijke familie zat om de tafel te zuchten en oogen te wrijven, Taute Geertje liet telkenmale haar zuchten vergezeld gaan van fluiste rende „ach ja's." Ander geluid werd er niet vernomen. Coba, de oudste dochter, schonk koffie en voegde bij elk scheutje melk een of twee tranen. De ooms en tantes oog-wenkten elkaar van maar op te stappen, want de stilte werd benauwend en ze begrepen, dat de kinderen wel wat te bepraten hadden, j Het afscheid met de gebruikelijke uitdrukkingen van „hou je maar goed, hoor" en „sterkte," bracht eenige verluchting. Tante Geertje liet nog eenige ach- ja-zuchten door het winkeltje zweven en schudde droevig het hoofd tegen de in 't rond uitgestalde huishoude lijke- en schoonmaakartikelen, die nu in geen paar dagen waren aange raakt. In de kamer werd de stilte angstig Allen voelden, dat er iets gezegd moest worden, doch niemand durfde beginnen. Maar Piet, de zwager, die er expres 'n reis van drie uren voor had gemaakt en de zorg had voor 'n gezin van vijf, kreeg 'n raar voorgevoel. Hij gaf Rika, z'n vrouw, heimelijk 'n kneepje, wal beteekende, dat zij den knoop moest doorhakken Rika was echter blijkbaar te zenuw achtig om te hakken, want vijf minuten na het derde kneepje was er in de stilte geen verandering ge komen, alleen begon ze steeds be klemmender te worden. Piet liet toen 'n droog kuchje hooren, dat hoe gewoon en alle- daagsch het ook was, de twee zusters deed verbleeken en de twee broers onrustig op hun stoelzitting deed schuiven. Hm... begon Pletnou zalle we zeker is motte praten, hé Praten zei Coba hoe bedoel je Nou. dat zal je toch wel be grijpen D'r mot toch zeker wat gedaan worden Wat gedaan vroeg Coba in opperste verbazing. Nou zoo inééns al liet Nel, de andere zuster, er bits op volgen. Ja natuurlijk zei Piet, die nog kalm was doch 'c hevige gisting in zich voelde opkomen natuur lijk, of woue jullie soms, dat 'k daar nog 's apart voor overkwam We hebben toch al effentjes 'n tientje verrezen, mot je ook niet uitvlakken. Nn stond Henk, de oudste op, stak z'n handen in z'n zakken en zei bot heftig „Zeg nou maar liever meteen, dat je de boel ondersteboven wil hebben, wat geeft dat gedraai, kom 'r rond voor uit 1" Doe 'k dat dan niet Jullie houe je zelf van de domme 'k heb direct gemerkt, dat hier vooraf al bedisseld was, om de boel-de-boel te laten, maar daar hoeven wij geen genoegen mee te nemen wij hebben 't barder te verantwoorden dan jullie, die allevier ongetrouwd bent en altijd bij moeder in huis geweest. Maar wat wou je dan eigen lijk vroeg Cóba weer, kwasie- dommig. Wat 'k wou? D'r mot ge taxeerd worden. D'r zijn drie huis jes. Ja schamperde Nel er vinnig tusschen met de volle hypotheek er op 1 Dat lieg je I vloog Rika driftig op, 'k ben toen zelf nog met moeder meegeweest naar den notaris". -Stil Riek, hou jij je nou kalm vermaande Piet zijn vrouw - we willen ommers fesoenlijk beraad slagen Van die hypotheek dat wordt wel uitgezocht. En dan de winkelwaar... En de schuld beet Nel er weer snel achteraan. Nouviel Coba bij as jullie rekenen dat er wat overblijft. koD je d'r wel s naast grijpen. Goed, goed zei Piet weer gewild-rustig dan blijft 'r niks over, maar dan snap ik toch niet, zie je, waarom jullie d'r zoo'n drukte over maken. Zoo, snap jij dat niet snauwde Henk, natuurlijk om de last en de berrie en de onkosten, die d'r misschien niet eens van be taald kenne worden. Maar ga je gang maar, hoor as jij ons de dampen wil andoen en de broers en zusters van je vrouw wilt uitkleeë t heele huishouden in de war schoppen. Moeder heb altijd 't zakie zoo aardig voor elkaar gehouwe 't winkeltje is net zoo'n mooi dingetje voor Nel en Coba en met ons kost geld er bij konne me dan als broers en zusters in één gezin blijven. Als jij dan as eenigst angettouwde 'n spaak in 't wiel wil steken, vooruit maar. 't zal je d'r na gaan... en vindt Riek dat nou ook goed Ja, Rika vindt 't goed, want die mot met 'n gezin voor den dag komme en ze weet. dat moeder niet onbemiddeld... Ze wéét wat gilde Coba ineens ze most d'r oogen uit d'r hoofd schamen, om d'r zusters en broers zóó te behandelen, jullie benne echte... Coba, hou je mond beval Henk ze zalle hun zin hebben we zalle taxeereo, afgeloopen En wie taxeert 't dan in formeerde Piet voorzichtig. Wie Wij natuurlijk. O, zóó... nou... afijn... maar je zal d'r wel niks op tegen hebben, dat ik voor mijn ook iemand neem, die de boel taxceert Wat Vertrouw je ons soms niet Dat gaat te ver... dat is 'n vuile gemeene... De vuist van Henk sloeg 'n penan- tafeltje kapot. Er werden stoelen achteruitgerukt. leelijke woorden heen en teruggeslingerd en hevige ver wijten gedaan over kleine, oude ge beurtenissen. die in normale omstan digheden werden voorbijgezien. Met groote moeite voorkwamen de zusters een vechtpartij. Voordat Piet en Rika naar hun woonplaats teruggingen, hadden ze de zaak bij den kantonrechter aan gebracht. Drie weken later werd het in civiele zitting behandeld. Daar bleek, dat er, na aftrek van de kosten, een bedrag van bijna vierhonderd gulden aan Piet en Rika toekwam. Op het graf van moeder v. Esten werd 't laatste vergeelde blaadje van den krans door den wind in 'n plas gesmeten. G. N. Ja dat kunt u doen, waarde heer Maar zoolang ik geen ander bewijs heb, dan uw oor, dal zich toch in ieder geval wel vergist kan hebben, zal ik mij wel waren om zulk een belachelijken stap te doen. Waar hebt u dan Carsten toch gezien of gehoord Festenrath vertelde hem van dien avond, toen hij nog bij de weduwe Mertens inwoonde en bij het raam slaande de ge sprekken der voorbijgangers had afgeluisterd en van de juist plaats gehad hebbende ontmoeting bij Kirchhoff. Maar Bokelmann lachte hem uit. Neen, neen, u meent het wel heel goed, zeide hij. Maar ik ken hier mijn menschen. Carsten geniet een zoo gunstige reputatie, als weinig burgers. Hij is school- en kerkvoogd. Ik zou hel verwijt van licht zinnigheid op mij laden, als ik op grond van zulk een vage aan klacht een achtenswaardig man in opspraak zou brengen. Men is ten zeerste verbitterd tegen de bokruiters. In den afge loopen nacht is een koopman weer op onverklaarbare wijze 600 gulden ontstolen. Het volk zou razend worden, wanneer men het thans een verdacht persoon aan wees en zelfs Carsten, hoe aan zienlijk en geacht hij ook is, zou waarschijnlijk gelyncht worden. En daartoe leen ik mijn hulp niet. U zult nog wel eens aan mijn woorden denken zeide Fes lenrath rustig. Belooft u mij in ieder geval uw ondersteuning, voor 't geval ik u bepaalde ge gevens omtrent andere personen verstrek Zeer zeker, zoodra het over tuigende aanwijzingen zijn 1 ant woordde Bokelmann eenigszins ontwijkend. Dan slaat mijn zaak er in derdaad slecht voorhernam Festenrath schouderophalend. Ik verklaar u ten stelligste, dat Carsten de dief is en u lacht mij daarom uit. Op dit oogenblik werd Bokel mann door den gerechtsdienaar Muller onderbroken, die hem naar buiten riep. De kapitein bleef op zijn stoel zitten en keek in ge dachten verzonken somber voor zich uit naar de tafel, die bedekt lag mei allerlei papieren. Een windvlaag woei door het geopende venster en bracht de papieren wanorde. Toen Festenrath werktuigelijk weer op orde legde viel zijn verstrooide blik op de woorden koopman of linnen handelaar Meisner.... Daar helpt niets aan, zeide hij, ik moet zekerheid hebben En hij nam het papier op, dat in briefvorm toegevouwen en ver zegeld was geweest. Haastig las hij het volgende Er bevindt zich sedert een dag of acht een zekere koopman Colijn naar het buitenland. Steunverlaging A. J. C.- ers geverbaliseerd, De afsluit dijk geopend. Allerlei. De minister-president is voor een of linnenhandelaar Meisner in de stad, die eerst bij de weduwe Mertens inwoonde en thans bij den waard Vliet zijn intrek heeft genomen. Hij schijnt u wel be kend te zijn. Maar kent u hem nauwkeurig Hij is geen linnenhandelaar, doch vroeger officier geweest, die zijn ontslag heeft moeten nemen een zeer ongunstig bekend staand man, die tot alles in staat is.^ Neem u voor hem in acht Hij moet een cf ander geheime reden hebben om hier te vertoeven Laat hij geen misbruik van uw vertrouwen maken. De afzender van deze regelen kan zich thans nog niet bekend maken. Maar hij heeft ook slechts de bedoeling, u opmerkzaam te maken en u op uw hoede te doen zijn. Ah de mol begint al tegen mij te wroeten mompelde de kapitein in zichzelf. Vandaar de verandering in de houding van Bokelmann Enfin hij is een goedhartig, maar niet bepaald een scherp zinnig man. Ik zsl op mijn eigen houtje moeten handelen. De be doeling van dezen ellendeling is, mij verdacht te maken, opdat mijn aanwijzingen twijfel zullen op wekken. Daarna hoopt hij een gelegen heid te vinden, mij geheel uil den weg te ruimen! Nu we zullen zien Het m een geluk, dat ik Bokelmann niet meer ge zegd heb. Hij zou in slaat zijn geweest, het in zijn ongeloof als laster rond te bazuinen. (Wordt vervolgd)

Peel en Maas | 1933 | | pagina 7