Tweede Blad van „FEIL EN MAAS
FEUILLETON.
De ondergang
der Bokruiters.
Twee aangezichten.
De nalatenschap.
Binnenland.
Zaterdag 30 September 1933
Vier en vijftigste Jaargang No. 39
f»
EEN KATHOLIEK TYPE
Met de lantaarn te zoeken i
Ja, wat is eigenlijk: een Katholiek
type?
Men zou het kort en goed kunnen
uitdrukken door te zeggeo: een hei-
lifle-
Maar is daar ook al een „maar
aan?
Ja zeker, en wel deze „maar" dat
dan aanstonds zeer, zeer vele lezers
zeggen; o, dat is niks voor mij. Niet,
dat ze iets tegen een heilige hebben,
natuurlijk niet; maar we hebben nu
eenmaal over het algemeen zulk een
opvatting van een heilige, dat we er
wel heel veel bewondering voor heb
ben, maar dat dat soort heiligheid
eigenlijk met het gewone katholieke
leven niets te maken zou hebben.
Zeker, een échte heilige in den
zin, zooals we dat over het algemeen
verstaan, dus een door de Kerk hei
lig verklaarde dat bereiken me ar be
trekkelijk weinigen. Want dat veron
derstelt een strak-volgehouden hel
denmoedige beoefening der deugd,
waar zeer veel wilskracht, verster
ving en goddelijke genade voor noo-
dig is.
Maar en nu een andere „maar"
dat onder zeer veel brave men-
schen, mannen, vrouwen, kinde
ren, priesters, kloosterlingen, veel
heiligheid wordt aangetroffen, dat is
zeker, al zijn ze dan niet we her
halen het die heiligen, welke als
zoodanig door de Kerk heilig zijn
of zullen worden verklaard.
En van die heiligheid behoeft nie
mand te zeggen, „dat is niks voor
mij," bedoelende, dat men dat toch
niet bereiken zal want die hei
ligheid hebben we in onze tegenwoor
dige wereld noodig als brood.
Alle Katholieke aclie van ziel
zorgers in het gewone parochiewerk;
van de retrate- en missie-patersf van
het tegenwoordige jeugdwerk, van
het leeken-apostolaat, alle katholieke
actie werkt er op, om dat soort
„heiligen op te kweeken.
Dat is het Katholieke type,,, wat
we bedoelen.
Vooreerst is daar natuurlijk voor
noodig: een overtuigd, warm, pols-
krachtig godsdienstig leven.
Katholieken, die zelden te Commu
nie gaan, altijd maar eens in de week
naar de H. Mis en dan zich schijn
baar vervelen in de kerk. die voor
geen enkele katholieke actie te vin
den zijn. en dat alles maar „flauwe
kul" vinden, met alle wereldsche lol
mee doen, hun kinderen een zgn. vrije
opvoeding geven („ze moeten wat
hebben," ze moeten de wereld leeten
kennen enz.); met elke wereldsche
mode-niewigheid en dwaasheid weg
loopen, maar eiken modernen vorm
van zuiver-katholieke actie bespotte
lijk trachten te maken dat
nooit het „katholieke type" kunnen
worden, wat we bedoelen.
Zoo iemand werpt een blaam -
behalve op zich zelf ook op de
H. Kerk, waartoe bij behoort.
We zeiden dus: om een „katholiek
type" te zijn, is daar allereest voor
noodig een overtuigd, warm, poli
krachtig godsdienstig leven.
Veelvuldig Mishooren, veelvuldige
H. Communie, bijzonder kerkelijke
plechtigheden en oefeningen en fees
telijkheden, kortom, het parochiaal-
godsdienstige leven in zijn schoone
verscheidenheid het beele jaar door
dat maakt hij voor zoover hij
kan allemaal van harte mee.
Dan verstaat hij de schoone kunst,
niet alleen in de kerk, maar ook daar
buiten katholiek te zijn.
In de kerk katholiek maar een
neutrale of liberale krant lezen, op
zijn fabriek, werkplaats, kantoor of
zaak de heidensche leus huldigen en
Een zonderlinge Historie.
Naar het Duitsch.
toepassen: „zaken zijn nu eenmaal
zaken", je mag daar doen, wat je
wilt en wat het meeste geld oplevert
dat kent het „katholieke type"
niet
In de kerk katholiek maar in
de fabriek socialist in het huwelijks
leven meewerken aan de ontvolking
der aarde en dus ook aan de ont
volking van den hemel; in het stem
hokje de on- of anti-katholieke
partij steunen dat kent het
„katholieke type" niet.
In de kerk katholiek, maar in
de herberg, hotel, restaurant, dans
zaal, bad- en zwemgelegenheid alles
maar vrij toelaten en de schandelijke
schaamteloosheden van een walgelijk
wereldsch genotsleven een ruime
kans geven of publiek laten foto
grafeeren dat kent het „katholieke
type" niet.
In de kerk katholiek maar door
gemeenen laster de eer, den goeden
naam van een medeburger of burgeres
van diens zaak of bedrijf ook
geldelijk te kort doen, van de crisis
en malaise tijdsomstandigheden mis
bruik maken en veel te weinig loon
uitbetalen en de voordeelen zelf op
strijken dat kent het katholieke
type niet.
Zijn die met de lantaarn te
zoeken
Och, niets is volmaakt op deze
wereld en er zullen er zeker niet
zoo heel veel gevonden worden,
waarin nu precies al die goede
eigenschappen volledig in te vinden
zijn maar we mogen toch wel
zeggen, dat er, bij al het gewee
klaag, dat we moeten aanheffen over
den slechten tijd, toch nog wel velen
gevonden worden, die den ernstigen
vastberaden, principieelen wil hebben
een „katholiek type" te zijn.
Onze tijd brengt noodzakelijk
scheiding van geest en van karakter.
Wat verlangd mag worden van
een principieel katholiek in onzen
tijd het wordt dikwijls en duidelijk
genoeg gezegd.
Als een schoon, edel, verheven,
weldoend ideaal wordt het dikwijls
en duidelijk genoeg voorgehouden
in woord en geschrift.
Velen voelen zich daartoe aange
trokken en wenschen de vuilaardige
wereldsche besmetting van zich af
te schudden als het zwarte roet van
een walmende, stinkende lamp.
Resoluut wenschen ze te gaan
staan, daar, waar de fiere, onbezoe
delde vaan van het ongerepte katho
licisme breed uitwaait en uitwappert.
En dan voelen ze een kracht in
zich omhoog komen, die alle mie
zerige wereldsche bespotting veracht.
Alle heiligen Gods en vooral gij,
heldhaftige bloedgetuigen, die de
duivelsch-wereldsche macht in het
aangezicht hebt weerstaan, bidt gij
voor manmoedige christenen....
ZAAIER.
27
Festenrath keek hem met een
eigenaardigen blik na en voelde
toen plotseling naar zijn borstzak.
Ja, hij had zijn papieren bij zich.
De pistolen waren in zijn wijden
mantel, dien de jongen behalve
het pak nog droeg want het weer
was triest en er dreigde regen. De
pistolen zou Festenrath niet gaarne
thuis gelalen hebben zoo ver
vertrouwde hij Vliet toch niet.
De kapitein begaf zich in d>
eerste plaats naar de woning van
Bokelmann. Hij trof den rechter
thuis, maar het scheen hem toe,
dat deze hem met een zekere
vooringenomenheid tegemoet trad
en niet gemakkelijk op den ver-
trouwelijken toon, die anders tus
schen hen heerschte, scheen te
spreken. Hij vroeg den reenter
heel openhartig naar de reden
hiervan. Maar Bokelmann ont
week deze vraag "lachend.
Wel, hoe ver bent u nu met
Vliet gekomen vroeg hij toen.
Zoo ver, als ik voorloopig
wilde komen, antwoordde de ka
pitein.
Na den kaderdag te Amersfoort is
een heele beweging gekomen in
onze R.K. Staatspartij.
Van enthousiasme getuigende ar
tikelen verschenen dag na dag en
week na week in de pers. Ook ik
was al eens van plan mij te scharen
aan de zijde van hen, die in dien
kaderdag hoopvolle teekenen meen
den te hebben opgemerkt. Doch ik
heb de eerste indrukken 'ns kalm
voorbij laten trekken om te kunnen
constateeren hoe het volk en vooral
het plattelands-volk daarop zou
reageeren.
En laat ik het maar dadelijk zeg
gen, dat 't gros van 't platteland er
niet op gereageerd heeft, noch ten
goede, noch ten kwade. Het is ten
opzichte vaD de politiek net zoo
koud gebleven na, als voor den
kaderdag. En ook bij de weinigen
die nog wel iets voor de politiek
voelen, is het vertrouwen, dat den
laatsten tijd zoo'n geweldigen knak
gekregen had, niet met één slag
teruggekeerd.
Want het vertrouwen was weg.
laten we het constateeren, het is
beter dan struisvogelpolitiek te
voeren
Het vertrouwen in de politiek was
geschokt 1
Het vertrouwen in de leiding was
geschokt!
In de politiek. Het platteland
voelde het dat het was en nog is
het politieke stiefkind, dat het met
zijne bewoners beschouwd werd als
van mindere cultureele waarde. Ik
behoef daar niet diep op in te gaan.
maar dit schrijnend besef heeft een
geest, of van wantrouwen of van
onverschilligheid gekweekt op het
platteland, ook en juist daarom ook,
tegen de leiding.
De leiding die opbouwende critiek
versmoorde, doodverfde als stroopers-
werk.
Men wist, dat niet enkel de partij,
maar ook hare huishoudelijke werk
zaamheden zouden zijn geschoeid op
democratischen geest. Maar men
„voelde" ook dat die in wezen niet
bestonden, misschien alleen nog in
uiterlijkheden. Welk voorste! van
een plattelandskiesvereeniging heeft
het ooit kunnen brengen tot 't partij
program of kwam in aanmerking
voor 't huishoudelijk deel Ze wer
den getorpedeerd, het een na het
ander.
Vernuftige kiessystemen zorgden
voor een democratisch buitenkantje,
maar een veiligstelling voor de van
bovenaf gewilden.
Men voelde en begreep het, men
heeft er zich tegen verzet, doch
steeds verloren en... men berustte,
maar werd koud, ijzig koud
En met die kilheid dreigde gevaar.
Eindelijk heeft men dat willen be
grijpen. Een nieuwe koers is aange
kondigd. We hopen, dat het daar
niet bij zal blijven, maar er zal
krachtig celienwerk noodig zijn om
de menschen weer warm te maken.
Doch eveneens politiek werk en als
men ook prijs stelt op 't platteland,
dan zal men dit in de toekomst niet
als 't „achterland" dienen te be
schouwen. Zeer gerust is men daar
met dit alles nog niet al zijn er
daden toegezegd. De eerste daad
kan ik al niet bijzonder gelukkig
noemen. Die eerste daad was een
verzoek van vertrouwen. Ik had ge
dacht dat men begonnen was met
daden te stellen om dat vertrouwen
waardig te worden.
Wonder is het intusschen dat
degenen (of dat er zijn) die de
vroegere politiek door dik en duD
verdedigden en iedere critiek afweer
den, thans een nieuwen, zij het zelfs
radikaal gewijzigden koers, met weer
even veel vuur verdedigen en de
critiek, die vroeger uit den booze
was, thans zeer nuttig vinden omdat...
de leiding hem heeft geaccepteerd
Had de leiding vast gehouden aan
haar eens ingeslagen wegen, waar
schijnlijk, ja wel zeker, hadden de
zelfde ij veraars met evenveel vuur
verdedigd dat de door de leiding
bewandelde en „bepoefde" weg, de
juiste was, evenals ze nu beweren
dat een nieuwe oriënteering nood
zakelijk en heilzaam is. Zoo iets
lijkt op twee aangezichten.
Maar zulke propagandisten doen
meer kwaad dan goed en het is te
hopen dat zulk materiaal niet bij
den cellenbouw betrokken wordt.
Als onze partij wat minder slip-
pendragers rijk was geweest, was ze
misschien rijker geweest aan inhoud
Heel veel wordt mij nu reeds
duidelijker en u zult meer dan
verrast zijn. Gelooft u, dat de dief,
die den rentmeester 2800 gulden
heeft ontstolen, deze nog in zj'
huis verborgen houdt?
Een zonderlinge vraag riep
de rechter uit.
Hoe kan ik dat weten Ik
ken. heiaas den dief niet.
Maar u zoudt toch niet
tevreden zijn, als u een deel van
het geld, dal u zoo edelmoedig
ter beschikking van den rent
meester hebt gesteld, weer zoudt
terugontvangen, niet waar? vroeg
de kapitein.
Zeer zeker nietriep Bokel
mann. En u hebt zelf immers
ook nog 1000 gulden bijgedragen
Daar zal ik mij vooreerst
niet om bekommeren, antwoordde
Festenrath. Welnu, laat u dan
de woning van den slotenmaker
Carsten doorzoeken hij is de
dief! Weliswaar kan ik natuurlijk
niet weten, of hij het geld nog
heeft
Waarschijnlijk heeft hij reeds
met dengene, die hem de opdracht
tot den diefstal gaf, gedeeld.
Bokelmann deed een stap
achteruit en keek Festenrath aan
alsof deze niet goed bij zijn hoofd
was.
Wat? De slotenmaker Carsten
riep hij ontsteld uit. Dat is een
van onze aanzienlijkste, achtens
waardigste en meest geeerde
burgers 1
Het was geen zucht tot afbraak
die mij dit deed schrijven, maar om
te doen 2ien dat men geleerd heeft
woorden van daden te onderschei
den. Geen voetgetrappel of handen
geklap eener vergadering brengt de
massa meer in de „Heil Hitier"
stemming. Daarvoor zijn inderdaad
daden noodig. Op daden wordt ge
wacht men vraagt geen onfeilbaar
heid, daarvoor is het menschenwerk
doch wat ook gevraagd wordt d.i.
dat men niet zich zelf of z'n vriend
jes zoekt.
En daden ook voor het platteland
Ander3 vrees ik dat ook het ver
trouwen uit zal blijven. D.
Hoe durft u zoo iets te zeggen,
waarde heer Ik begin aan u te
twijfelen
U herinnert zich zeker wel,
wat ik u van die beide mannen
heb verleid, die eenige dagen ge
leden bij de eenzame kapel de
bijzonderheden over den te plegen
diefstal bespraken, zeide Pteslenrath
Ik heb nu meer dan eens de
slem van dezen Carsten gehoord,
ook zijn gestalte komt geheel
al overeen met die van den man
dien ik daar bespiedde. Ik geef u
de verzekering hij is de dief
niemand anders.
Wederom staarde de rechter
den kapitein een oogenblik aan
alsof hij eraan twijfelde, dat hij
wel goed gehoord had.
Neen riep hij toen. Nu
hebt u zich toch leelijk vergist,
waarde heer.
Zulk een schande kan ik niet
op mij laden, hoewel het mij
natuurlijk heel wat waard was,
indien ik mijn mooie guldens
weer terug had. De heele stad
zou den spot met mij drijven
mijn heele naam zou naar de
maan zijn. Cars'en een spitsboef,
een bokruiterNeen, net zoo
goed zou ik bij de monniken
het klooster, of bij den predikant,
of bij den chirurg Kirchhoff of
bij Riedenburg zelf een huiszoeking
kunnen laten houden 1
En toch houd ik mijn be
wering vol, zeide Festenrath
ernstig.
De zoons en dochters, de schoon
zoon en de vier of vijf ooms en tan
tes van dezen, wierpen een laatsten
blik op het gelaat met den tevreden
glimlach.... en gingen toen min of
meer huilend de kémer uit.
De aanspreker en lijkbezorger stapte
naar binnen, gevolgd door dragers.
Er werd een gillend geknars van de
schroeven vernomen, die voor altijd
het deksel op de kist moesten hou
den. In 't zijkamertje huiverde en
huilde tante Geertje van dat geluid.
De andere vrouwen volgden haar
voorbeeld.
Toen werd het stoffelijk overschot
van moeder van Esten naar buiten
gedragen. In 't winkeltje schuurde de
kist langs 't sliert sponsen, die ze 'n
week geleden zelf nog had aangere
gen en geprijsd.
In de kleine étalage zat de witte
poes op 'n boek kastpapier en keek
met vreemd-groote oogen naar de
zwarte mannen. Voorzichtig verplaat
ste ze haar watte-voetjes tusschen de
schoenen-crème doosjes, pakjes „ze
bra," stukjes toiletzeep en potjes
wrijf was, zonder iets om te gooien,
en loerde door een kier van het neer
gelaten lancaster gordijn naar de
straat, waar kinderen en buurvrou
wen eerbiedig het werk bekeken.
De lijkkoets ging wat vooruit om
het eerste der twee volgrijtuigen plaats
te geve Daarin stapten de twee zoons,
de schoonzoon en de oudste broer
van de overledene. In het tweede
rijtuig nog 'n broer en twee zwagers
De aanspreker liep met 'n beschei
den sukkeldrafje naar de lijkkoets en
legde 'n krans op de baar; op 't lint
kon men lezen, dat deze van de kin
deren was.
De gezichten van de buurvrouwen
zeiden, dat de krans en het aantal
volgkoetsen te klein waren.
Tot de kleine stoet uit het gezicht
was bleef men nog wat aan de deu
ren praten, roemde de goede hoeda
nigheden der vrouw van Esten en be
steed elkander de te hooge of te lage
schatting der nalatenschap.
Omdat de weduwe van Esten al
tijd 'n erg eenvoudig menschje was
geweest, was de belangstelling op 't
kerkhof niet groot; trouwens voor 'n
derde klas-lijk" maakte men zich ge
woonlijk niet dik.
Een uur na het vertrek van 't
sterfhuis waren de twee volgrijtuigen
weer op den terugweg.
De oudste broer van de over
ledene nam 'n groote pruim, zei dat
de tabak weer was afgeslagen en
dat er veel aan Anna werd verloren,
al waren de kinderen dan allemaal
groot. De oudste zoon beaamde dit
zei, dat moeder de boel altijd
zoo netjes bij elkaar hield. Piet, de
schoonzoon, keek achter zich door
't kijkglaasje van het rijtuig en deelde
mede, dat het andere rijtuig 'n end
achter was. Daarin zaten de twee
zwagers uit te rekenen hoeveel de
drie huisjes van Anna wel zouden
opbrengen en hoeveel hypotheek er
op zou staan, waarop de broer ver
klaarde gehoord te hebben, dat „de
boel zoo zou blijven." De zwagers
beweerden, dat Piet, de schoonzoon,
dan wel 'n groote stommerd zou
zijn. Toen de broer gezegd had, dat
ze dat ook eigenlijk zelf maar moes
ten uitmaken, hielden de rijtuigen
stil.
De vrouwelijke familie zat om de
tafel te zuchten en oogen te wrijven,
Taute Geertje liet telkenmale haar
zuchten vergezeld gaan van fluiste
rende „ach ja's." Ander geluid werd
er niet vernomen.
Coba, de oudste dochter, schonk
koffie en voegde bij elk scheutje
melk een of twee tranen.
De ooms en tantes oog-wenkten
elkaar van maar op te stappen,
want de stilte werd benauwend en
ze begrepen, dat de kinderen wel
wat te bepraten hadden,
j Het afscheid met de gebruikelijke
uitdrukkingen van „hou je maar
goed, hoor" en „sterkte," bracht
eenige verluchting.
Tante Geertje liet nog eenige ach-
ja-zuchten door het winkeltje zweven
en schudde droevig het hoofd tegen
de in 't rond uitgestalde huishoude
lijke- en schoonmaakartikelen, die nu
in geen paar dagen waren aange
raakt.
In de kamer werd de stilte angstig
Allen voelden, dat er iets gezegd
moest worden, doch niemand durfde
beginnen.
Maar Piet, de zwager, die er
expres 'n reis van drie uren voor
had gemaakt en de zorg had voor
'n gezin van vijf, kreeg 'n raar
voorgevoel. Hij gaf Rika, z'n vrouw,
heimelijk 'n kneepje, wal beteekende,
dat zij den knoop moest doorhakken
Rika was echter blijkbaar te zenuw
achtig om te hakken, want vijf
minuten na het derde kneepje was
er in de stilte geen verandering ge
komen, alleen begon ze steeds be
klemmender te worden.
Piet liet toen 'n droog kuchje
hooren, dat hoe gewoon en alle-
daagsch het ook was, de twee zusters
deed verbleeken en de twee broers
onrustig op hun stoelzitting deed
schuiven.
Hm... begon Pletnou zalle
we zeker is motte praten, hé
Praten zei Coba hoe
bedoel je
Nou. dat zal je toch wel be
grijpen D'r mot toch zeker wat
gedaan worden
Wat gedaan vroeg Coba
in opperste verbazing.
Nou zoo inééns al liet
Nel, de andere zuster, er bits op
volgen.
Ja natuurlijk zei Piet, die
nog kalm was doch 'c hevige gisting
in zich voelde opkomen natuur
lijk, of woue jullie soms, dat 'k
daar nog 's apart voor overkwam
We hebben toch al effentjes 'n tientje
verrezen, mot je ook niet uitvlakken.
Nn stond Henk, de oudste op,
stak z'n handen in z'n zakken en
zei bot heftig „Zeg nou maar liever
meteen, dat je de boel ondersteboven
wil hebben, wat geeft dat gedraai,
kom 'r rond voor uit 1"
Doe 'k dat dan niet Jullie
houe je zelf van de domme 'k heb
direct gemerkt, dat hier vooraf al
bedisseld was, om de boel-de-boel
te laten, maar daar hoeven wij geen
genoegen mee te nemen wij hebben
't barder te verantwoorden dan
jullie, die allevier ongetrouwd bent
en altijd bij moeder in huis geweest.
Maar wat wou je dan eigen
lijk vroeg Cóba weer, kwasie-
dommig.
Wat 'k wou? D'r mot ge
taxeerd worden. D'r zijn drie huis
jes.
Ja schamperde Nel er vinnig
tusschen met de volle hypotheek
er op 1
Dat lieg je I vloog Rika
driftig op, 'k ben toen zelf nog
met moeder meegeweest naar den
notaris".
-Stil Riek, hou jij je nou kalm
vermaande Piet zijn vrouw -
we willen ommers fesoenlijk beraad
slagen Van die hypotheek dat
wordt wel uitgezocht. En dan de
winkelwaar...
En de schuld beet Nel er
weer snel achteraan.
Nouviel Coba bij as
jullie rekenen dat er wat overblijft.
koD je d'r wel s naast grijpen.
Goed, goed zei Piet weer
gewild-rustig dan blijft 'r niks
over, maar dan snap ik toch niet,
zie je, waarom jullie d'r zoo'n drukte
over maken.
Zoo, snap jij dat niet
snauwde Henk, natuurlijk om de
last en de berrie en de onkosten,
die d'r misschien niet eens van be
taald kenne worden. Maar ga je
gang maar, hoor as jij ons de
dampen wil andoen en de broers en
zusters van je vrouw wilt uitkleeë
t heele huishouden in de war
schoppen. Moeder heb altijd 't zakie
zoo aardig voor elkaar gehouwe 't
winkeltje is net zoo'n mooi dingetje
voor Nel en Coba en met ons kost
geld er bij konne me dan als broers
en zusters in één gezin blijven. Als
jij dan as eenigst angettouwde 'n
spaak in 't wiel wil steken, vooruit
maar. 't zal je d'r na gaan... en
vindt Riek dat nou ook goed
Ja, Rika vindt 't goed, want
die mot met 'n gezin voor den dag
komme en ze weet. dat moeder niet
onbemiddeld...
Ze wéét wat gilde Coba
ineens ze most d'r oogen uit d'r
hoofd schamen, om d'r zusters en
broers zóó te behandelen, jullie benne
echte...
Coba, hou je mond beval
Henk ze zalle hun zin hebben
we zalle taxeereo, afgeloopen
En wie taxeert 't dan in
formeerde Piet voorzichtig.
Wie Wij natuurlijk.
O, zóó... nou... afijn... maar je
zal d'r wel niks op tegen hebben,
dat ik voor mijn ook iemand neem,
die de boel taxceert
Wat Vertrouw je ons soms
niet Dat gaat te ver... dat is 'n
vuile gemeene...
De vuist van Henk sloeg 'n penan-
tafeltje kapot. Er werden stoelen
achteruitgerukt. leelijke woorden heen
en teruggeslingerd en hevige ver
wijten gedaan over kleine, oude ge
beurtenissen. die in normale omstan
digheden werden voorbijgezien.
Met groote moeite voorkwamen
de zusters een vechtpartij.
Voordat Piet en Rika naar hun
woonplaats teruggingen, hadden ze
de zaak bij den kantonrechter aan
gebracht.
Drie weken later werd het in
civiele zitting behandeld. Daar bleek,
dat er, na aftrek van de kosten, een
bedrag van bijna vierhonderd gulden
aan Piet en Rika toekwam.
Op het graf van moeder v. Esten
werd 't laatste vergeelde blaadje
van den krans door den wind in 'n
plas gesmeten. G. N.
Ja dat kunt u doen, waarde
heer Maar zoolang ik geen ander
bewijs heb, dan uw oor, dal zich
toch in ieder geval wel vergist
kan hebben, zal ik mij wel waren
om zulk een belachelijken stap te
doen. Waar hebt u dan Carsten
toch gezien of gehoord
Festenrath vertelde hem van
dien avond, toen hij nog bij de
weduwe Mertens inwoonde en
bij het raam slaande de ge
sprekken der voorbijgangers had
afgeluisterd en van de juist plaats
gehad hebbende ontmoeting bij
Kirchhoff. Maar Bokelmann
lachte hem uit.
Neen, neen, u meent het wel
heel goed, zeide hij. Maar ik
ken hier mijn menschen.
Carsten geniet een zoo gunstige
reputatie, als weinig burgers.
Hij is school- en kerkvoogd.
Ik zou hel verwijt van licht
zinnigheid op mij laden, als ik op
grond van zulk een vage aan
klacht een achtenswaardig man in
opspraak zou brengen.
Men is ten zeerste verbitterd
tegen de bokruiters. In den afge
loopen nacht is een koopman
weer op onverklaarbare wijze 600
gulden ontstolen. Het volk zou
razend worden, wanneer men het
thans een verdacht persoon aan
wees en zelfs Carsten, hoe aan
zienlijk en geacht hij ook is, zou
waarschijnlijk gelyncht worden.
En daartoe leen ik mijn hulp
niet.
U zult nog wel eens aan
mijn woorden denken zeide Fes
lenrath rustig. Belooft u mij
in ieder geval uw ondersteuning,
voor 't geval ik u bepaalde ge
gevens omtrent andere personen
verstrek
Zeer zeker, zoodra het over
tuigende aanwijzingen zijn 1 ant
woordde Bokelmann eenigszins
ontwijkend.
Dan slaat mijn zaak er in
derdaad slecht voorhernam
Festenrath schouderophalend.
Ik verklaar u ten stelligste,
dat Carsten de dief is en u lacht
mij daarom uit.
Op dit oogenblik werd Bokel
mann door den gerechtsdienaar
Muller onderbroken, die hem naar
buiten riep. De kapitein bleef op
zijn stoel zitten en keek in ge
dachten verzonken somber voor
zich uit naar de tafel, die bedekt
lag mei allerlei papieren. Een
windvlaag woei door het geopende
venster en bracht de papieren
wanorde. Toen Festenrath
werktuigelijk weer op orde legde
viel zijn verstrooide blik op de
woorden koopman of linnen
handelaar Meisner....
Daar helpt niets aan, zeide
hij, ik moet zekerheid hebben
En hij nam het papier op, dat
in briefvorm toegevouwen en ver
zegeld was geweest. Haastig las
hij het volgende
Er bevindt zich sedert een
dag of acht een zekere koopman
Colijn naar het buitenland.
Steunverlaging A. J. C.-
ers geverbaliseerd, De afsluit
dijk geopend. Allerlei.
De minister-president is voor een
of linnenhandelaar Meisner in de
stad, die eerst bij de weduwe
Mertens inwoonde en thans bij
den waard Vliet zijn intrek heeft
genomen. Hij schijnt u wel be
kend te zijn.
Maar kent u hem nauwkeurig
Hij is geen linnenhandelaar,
doch vroeger officier geweest, die
zijn ontslag heeft moeten nemen
een zeer ongunstig bekend
staand man, die tot alles in staat
is.^ Neem u voor hem in acht
Hij moet een cf ander geheime
reden hebben om hier te vertoeven
Laat hij geen misbruik van uw
vertrouwen maken. De afzender
van deze regelen kan zich thans
nog niet bekend maken.
Maar hij heeft ook slechts de
bedoeling, u opmerkzaam te maken
en u op uw hoede te doen zijn.
Ah de mol begint al tegen
mij te wroeten mompelde de
kapitein in zichzelf.
Vandaar de verandering in
de houding van Bokelmann
Enfin hij is een goedhartig,
maar niet bepaald een scherp
zinnig man. Ik zsl op mijn eigen
houtje moeten handelen. De be
doeling van dezen ellendeling is,
mij verdacht te maken, opdat mijn
aanwijzingen twijfel zullen op
wekken.
Daarna hoopt hij een gelegen
heid te vinden, mij geheel uil
den weg te ruimen! Nu we
zullen zien Het m een geluk,
dat ik Bokelmann niet meer ge
zegd heb. Hij zou in slaat zijn
geweest, het in zijn ongeloof als
laster rond te bazuinen.
(Wordt vervolgd)