Tweed© Blad van „PEEL El MAAS" Bijzonderheden over Meerlo FEUILLETON. Van jagers en stroopers. De tijden zijn boos. Even nadenken, als 't u blieft. Zaterdag 22 October 1932 Drie en vijftigste Jaargang No. 43 Meerlo is een waterland. De naam duidt het al aan. Meerlo en Merselo hebben beiden hun naam ontvangen van de „mare" of de moerassen, waarbij zij gelegen waren. Men ziet bij Meerlo de overblijf selen nog in de lage gronden kort bij de kerk van Meerlo en dan op Megelsum en de Gun, aan en ook in de bestaande beken als Molen beek, de Leijgraaf, de Broekerloop en de Boddenbroekerloop. Bij Merselo in het Vlakwater, de Vliezen, de Veunepas en de lage gronden langs de Molenbeek. In de oude tijden, toen het water overal nog meester was en het toe zicht de heele lage gronden niet kon schouwen, de banmolens het water ophielden, lagen er overal, zelfs kort bij de dorpen veel moe rassen, die men niet beter wist te gebruiken als er turfgaten van te maken, want men stookte toen veel plaggen en turf. De groote Molenbeek, uit de Peel komend, voerde veel water mede en heeft zich te Meerlo een eigen kron kelenden weg gezocht vlak tegen het westelijk gelegen hooge veld Tusschea de beek en het hooge veld bleef er nog juist ruimte genoeg om er de dorpsstraat met de huizen en de kerk tusschen te leggen. Iets er buiten hadden de van Myr- lairs hun kasteel gelegd tegen de moerassen aan. Het tegenwoordige kasteel bestaat uit een poortgebouw met trapgevel van 1619 en de voor burcht. Men onderstelt, dat het eigenlijke kasteel, dat later door de Van Winckelhuijsens bezeten werd, over de beek gelegen heeft, waarvoor de daar gevonden muren en steenen pleiten. De beek heeft vroeger bij hoog water, wat dikwijls van hooger ge legen plaatsen af kwam zetten, nog al eens bedorven en sporen van hare vroegere teugelloosheid achter gelaten, zooals goed te zien is aan een ouden, vervallen uitloop van 't Brugeind via den Boddenbroeker loop naar de Kapel op de Venray- sche grens. Meerlo wordt in 1230 al als een eigen heerlijkheid genoemd. Het was oorspronkelijk in 1326 eigendom der van Myrlaers, dan kwam het aan de van Spee in 1457. van Veld bruggen in 1467, van Winckelhuij- sen in 1530, van Hatzveld. Tienray behoorde tot Swolgen. De Kerk van Meerlo is toegewijd aan den H Joannes den Dooper en is omstreeks 1860 hersteld. Zij is van baksteen opgetrokken met ribgewelven onder leien dak, heeft een beuk uit de 15e eeuw, met bijna drie vierkante afdeelingen en een koor 5/8. De vensters heb ben nieuwe traceeringen. De ribben van het gewelf rusten op kapiteel- kolonetten, staande op vroeger ge beeldhouwde. De sluitsteeneD heb ben wapenschilden. Er is in 1670 aan de Zuidzijde een doopkapel aangebouwd. De toren heeft drie geledingen. Het spits is van 1759. Achter het koor is in 1821 eene sacristie aangelegd. De twee biechtstoelen zijn met fraaie beelden vetsierd. Bezienswaar dig zijn: de predikstoel van I700.de gedreven koperen doopvont, een albasten beeldje van den H. Joannes den Dooper uit de 15de eeuw. Het gewelf is beschilderd. Er zijn enkele schilderijen: van de H. Ursu la. de Opdracht in den Tempel, de Uoop van Christus. De klok in den toren is in 1493 gegoten door Johannes van Venlo 12 Recht is het toch niet, zeide Johan, die op het oogenblik erg vroom gestemd was. Onrecht is het echter ook niet, zei de schoenmaker geraakt. Heeft God het wild niet voor allen geschapen Wien behoort de vo gel, die door de lucht vliegt, wie de herlenbok, die heden hier en morgen daar ronddoolt? In ieder geval aan ons niet, zeide de jonge boer, ik zou den- gene, op wiens grond hij zich voedt en ophoudt, of die zich met veel geld het jachtrecht koopt. Wij behoeven elkander niets wijs te maken. Nu, wanneer het dan abso luut zonde moet wezeD, dan is het een heel kleine zcnde, die u de koster zal vergeven, zeide de zwarte schoenmaker en lachte om zijn vermeende aardigheid. Spreek zoo luid niet, merkte Johan aan. Men kan nooit weten wat er gebeuren kan. Het kwam mij voor, dat ik iels hoorde. Hij lei zich met het oor vlak op den grond en luisterde. Wie zou toch komen Hoog- en Johannes van Stralen. Óp het kerkhof steenen grafkrui zen van 1616, 1660, 1681, 1687 en 1702. Het oude Scholtissenhuis aan het Zuidelijk begin van het dorp (1700) is van twee verdiepingen met zadel dak met twee topgevels, met dubbel gezwenkte, door rollagen gedekte zijkanten. De watermolen aan het Brugeind is buiten werking gesteld. Meerlo heeft een St. Jans-Gilde of schutterij. De koningsvogel in zilver met acht versierde platen van 1699—1834 is bewaard. In het gehurht Megelsum heeft een pottenbakkerij gestaan van af 1690 door Theodorus Cleven uit Issum. Op den voet van een kruis de anno 1741, in die pottenbakkerij vervaardigd, welke voet staat in de kerk op het priesterkoor, leest men Theodorus Kleven senior figulus et scabinus pagi me pie posuit, Th. K. de oudere beeldvormer en sche pen des dorps plaatste mij met vro men zin. Van de kerk kunnen wij nog iets meer weten door de kerkelijke visi- tatiën, die bekend zijn van de jaren 1668. 1725 en 1755. Wij zullen er uittreksels van laten volgen, voor zooverre die van be lang kunnen zijn 1668. De groote en kleine tien den waren verdeeld tusschen de pBStoors van Meerlo en Blitterswijk, die daarvoor ook een stier moest laten houden. Het hoogaltaar was gewijd. Er waren een mooi zilveren cibo- rium en een groote zilver vergulde monstrans, geen brandende godslamp, één biechtstoel. Laurentius Schieten was pastoor; er was een pastorie met tuin. Er waren 236 communi ceerenden, geen andersdenkenden. Het steenen doopvont stond in een zijkapel. Het doopboek begon 1656. Een altaar van St. Hyronimus en St. Goar stond aan den Evan geliekant; bezitter der inkomsten was Johannes Wynandl, pastoor van Broeckhuijsen. Aan den Epistelkant stond een altaar van St. Antonius; Rector was Joannes Maris. De heer van Win- kelhausen, heer van Meerlo, had dit te vergeven, zeker omdat dit door zijne familie gesticht was. Er werd catechismus gehouden. De gemeente onderhield de kosterij, de koster hield schoof en kreeg daarvoor van de leerlingen het schoolgeld. Het schooltje, dat evenals te Af- ferden bijzonder klein was, stond tot voor eenige jaren nog links voor de kerk. Onbegrijpelijk is hef, hoe in die gerioge ruimte de schoolmeester koster daarin les heeft kunnen geven. Onder het gebied der gemeente ligt nog een kapelletje, gewijd aan St. Goar. o 1725. De aanteekeningen kcmen vrijwel overeen met de vorige. Pas toor was Henricus Aerts, ingehul digd 27 Januari 1753. Er waren toen 250 communiceerenden, geen pro testanten. De oude doop- en sterfregisters schenen toen wel aanwezig te zijn; de doopen begonnen 1586, de hu welijken 1582, de dooden 1661. De catechismuslessen waren ge sticht met 2 morgen bouwland. Koster was Joannes van Haeff, tevens schoolmeester, waarvoor hij 8 gulden 's jaars kreeg, anderhalf malder rogge en van ieder school kind een halve schelling per maand, dus f 1.80 per jaar. 1755. Pastoor Joannes Kuijpers, ingehuldigd 17 Dec. 1753. Er waren stens de oude Buchholz of de jager en die mogen vrij komen. Of denkt ge, dat ik mijn geweer met gort geladen heb. Wanneer iemand komt, dan loopt men weg of verbergt zich. Dat is het beste, men moet niet met vuur spelen. Zoo komt men er nog het beste af. Gij hebt goed praten, zei de schoenmaker lachend. Wie met de dochter vrijt, kan licht gewaar worden waar de vader is. Meent gij dat ik haar eigen vader wil bedriegen, riep Johan heftig. De gemeenheid waartoe men hem in staat achtte, verbit terde hem. Nu, nu, zoo meen ik 't niet. Het mag gaan zoo het wil, ik houd mijn geweer gereed. De stem van den schoenmaker klonk drei gend bij deze woorden, zijn oogen fonkelden van een donker vuur. Met den ouden grijskop heb ik toch nog een appeltje te schil len. Hij zal mij niet tevergeefs een jaar in de gevangenis gehol pen hebben. En de jager verdient ook een terechtwijzing, zei de lange her der. Die zit ons nog erger op de hielen, dan of wij hazen of vos sen waren. En wanneer hij u maat ziet, geeft hij onmiddellijk vuur. Ik heb zijn blauwe boonen ook gevoeld, die drongen mij in het lijf en had ik geen stevig wambuis en dikken kiel aan ge had, zoo had ik er nog meer be toen ongeveer 280 communicanten. Toen was nog dezelfde koster en schoolmeester De parochie Meerlo telt thans 600 zielen en bijna 500 communiceeren den, Tienray bijna 500 zielen en 340 communiceerenden. Swolgen bijna 600 zielen en 460 communi ceerenden. De gemeente Meerlo, waattoe ook Blitterswijk, Swolgen en Tienray behooren, telt 2300 inwoners. Paulus heeft het over „zijn" tijd, dus 1900 jaar geleden. Hij noemt die tijden boos. en be doelt daarmee, dat het voor de Chris tenen van dien tijd 'n moeiijk leven was. En dat was het ook. Want ze leefden temidden van het zedenbederf der heidensche over beschaving, waarvan St Paulus ge tuigt: Wat door hen in het geheim gedaan wordt is te schandelijk zelfs om het te noemen". (Eph. V 12.) Van hen getuigt hij ook: „Hun verstand is verduisterd en ze zijn vervreemd van het leven van God, omdat er onwetendheid onder hen heerscht en hun hart verstokt. Ze hebben zich afgestompt en zich aan losbandigheid overgegeven, zoodat ze uit hebzucht allerlei ontucht be drijven" (Eph. IV 18, 19). Uit diezelfde omgeving waren ve len de. christenen gekomen. Want Paulus getuigt van hen: „Vroeger waart ge duisternis". (Epb. V 8). En nu moesten ze toonen de vrucht van het licht: goedheid, gerechtig heid en waarheid, (vs 9). Dat was moeiijk! Want de tijden waren boos! De trek naar zondig genot werkte nog na. En de heele omgeving hadden ze tegen zich. Zoo was het in Paulus' tijdl En nu? Is 't nu anders geworden? Is 't nu soms gemakkelijk om in alles Christelijk te leven? Zijn de tijden nu minder boos dan toen? We weten beter! Ook ons omgeeft 'n wereld van duizenden, wier verstand verduisterd is en vervreemd van God: van dui zenden die te keer gaan tegen God en godsdienst: van duizenden die met de zedenwetten spotten. We leven in 'n wereld, waarin duizenden zich met meer schamen vóór de zonde, enwaarin de hebzucht ook voor het allerschandelijkste niet terugdeinst Js, christelijk leven in eigen gezin en daarbuiten is moeiijk. De tijden zijn boos. Maar met Gods genade gaat het.... zoo goed als in Paulus' tijd. Ook wij vermogen alles in Hem, die ons versterkt. Als we kracht zoeken in het ge bed, en in de H. Communie ivooral, dan zal de spot der wereld ons niet weerhouden Christelijk te leven.,.. Dan zullen we ook in deze booze tijden den vrede des harten genieten die alleen Chistus schenken kaa, We zullen ons gelukkig weten, en geen oogenblik degenen benijden, die van de wereld zijn. Zonder ophouden zullen wejdank- betuigen voor alles aan God en den Vader, in den naam van Jezus Chris tus onzen Heer. (Eph. V 20), Laten wij „deu wil des Heeren verrtaan (vs. 17) en de gelegenheid waarnemen, die God ons schenkt We leven maar eens. Welnu, dan niet als dwazen en onverstandigen geleefd, maar het le ven besteedt voor Hem, die het ods komen. Van mijn levensdagen vergeet ik den schrik niet. En gij, Koenraad, hebt gij ook niet eens een proef gehad van zijn hertshoornen stok, vroeg de zwarte schoenmaker. Eensklaps werden de struiken gescheiden.... Een sprong en de houtvester Buchholz stond in hun midden.... In een wip waren zij in het bosch verdwenen. Alleen met den luien schaapherder ging het zoo vlug niet, de houtvester greep hem bij zijn kraag en zette den voet op de daarnaast liggende buks. Schurk, heb ik u eindelijk? riep de houtvester met een van woede bevende stem. Een wanho pige worsteling begon. Hij zocht den langen kerel op den grond te werpen, deze hield hem echter krampachtig vast. Schoenmaker, schiet, help Hij heeft mij vast. Het geweer van den schoen maker glinsterde door de struiken Beiden worstelden echter nog door; hij kon geen schot doen, wanneer hij geen gevaar wilde loopen, den schaapherder te treflen. Het loerende oog van den schoenmaker en de dreigende loop van het geweer volgden de wendingen der strijders. Het bliksemde, een hevige knal volgde, doorboord viel de hoed van den boschwachter op den grond, hij zelf stortte bewusteloos schonk en die ons ter verant woording wacht! Het leed eener vrouw en moeder. In een boekje dat in het jaar 1868 te 's Gravenhage verscheen lazen we een treffende gebeurtenis. In onzen tijd, nu zoo velen hun genot zoeken buitenshuis en de huiselijke gezellig heid maat al te dikwijls ver te zoeken is, zal het misschien menig vader .n het hart treffen als hij dit verhaal leest. Wellicht wordt er hier of daar een weenende echtge- noote getroost en bemoedigd, die eenzaam weent aan de wieg van haar kind. „In een klein huisje in een der afgelegenste straten van Bordeaux, woonde weinige jaren geleden een jonge vrouw, wier treurig en ver laten leven terecht beklaagd werd. Haar man door slechte kennissen verleid kwam ternauwernood te huis en nooit zonder de ellende en de armoede te vervloeken welke hem daar wachtten. Zachtzinnig en vroom zijnde, weende en bad de jonge vrouw maar zij morde niet, zij leed alles in stilte intusschen en ondanks deze onder werping kon zij geen vrede in huis krijgen. Hare geheime kwellingen zouden groot geweest zijn, indien God in zijne goedheid en om haar troost te verschaffen, niet een beval lig engeltje gegeven had, welks kinderlijke lieftalligheid de verlaten heid vergoedde, waarin haar man haar liet. Gedurende de lange avonden die zij eenzaam en verlaten aan den glimmenden haard doorbracht, leerde de arme moeder haar zoon zijne ge beden doen vóór hij in de wieg gelegd werd en dan liet zij hem zijne medailje kussen. Vervolgens wiegde zij hem in slaap, onder het herhaaldelijk uitspreken van de zoete en gezegende namen van Jesus en van Maria. Op zekeren avond evenwel had de man waarschijnlijk zijne gewone kameraden niet gevonden en zoo besloten om den avond die nog nauwelijks was begonnen, te huis verder door te brengen. Op het oogenblik dat hij zijne hand aan de kruk van de deur slaat blijft hij stil staan de stem zijner vrouw heeft zijn oor getroffen. Met wie kan zij dus spreken vraagt hij zichzelven af. Zijne nieuwsgierigheid doet hem de deur zachtkens en half openen. Welk een schouwspel, zijne jonge vrouw ligt geknield zij houdt haar kind in de armen en eindigt met hem het avondgebed. „Kind, voegt zij er vervolgens bij, laat ons nu bidden voor uw vader, dien ik zoo liefheb, en dien ook gij altijd zult beminnen, nietwaar." Daarop drukt het kind zijn handjes nog vuriger tegen de borst en zegt dan langzaam met luider stem een afzonderlijk ge bedje voor zijn vader op, dat hem reeds lang geleden geleerd was en hij dagelijks bad. De man, bewogen door dit tafereel, kan geen weestand bieden aan het gevoel dat hem over nant om zijn ongelijk te bekennen en te herstellen; hij komt ook bij zijn vrouw neder- knielen, hij bidt met haar en God van zijn kant geeft hem een gezui verd hart. Sedert dien tijd is de werkman een goed christen en een gelukkig huisvader en nimmer slaat hij zijn avondgebed over. dat hij met zijn vrouw en zijn zoon bidt." ter aarde. De schaapherder rukte zich los, raapte zijn buks op en sprong in de struiken. Goed getroffen, riep de stem van den zwarten schoenmaker en zij klonk als kwam zij uit de hel. Naar allen schijn had de wel gemikte kogel den houtvester het hoofd verbrijzeld. En toch was 't niet zoo. De kogel had slechts even den schedel geschampt en de huid meegenomen. Hij bloedde sterk, Schurk, nog is het zoover niet, riep de houtvester, weer bij komend en zijn jachtgeweer bij den loop grijpend. Schurk, nu zijt gij verloren Schaapherder schiet, klonk het nu. De hond moet kogelvrij zijn. De boschwachter boog 't hoofd op zij, om te zien naar 't geweer van den schaapherder. Dit was zijn geluk; het knalde, eenige stukken lood schampten des boschwachters hals, de anderen vielen echter in de struiken ach ter hem. Hij viel neder. Schaapherder, wij moeten hem afmaken; als hij ons aan geeft, gaat het ons slecht, zei de zwarte schoenmaker en sprong met een jachtmes op den hout vester in. Snel als het weerlicht, had hij hem van achter vastgegrepen en 'schoot, daar de houtvester niet In onze tegenwoordige wereld. In een brief over verdorvenheid, verruwing en ontaarding der zeden schrijft de Haagsche briefschrijver van de „Gooi- en Eemlander" ook „over staaltjes van verdwazing", die men soms hoort, welke ondanks het tragische ervan, toch een spotlach afdwingen. Hij vertelt „Een mijner kennissen vertelde me niet langer dan twee heele dagen geleden, dat hij, bekend als man van goedgeefsche medelijdende natuur, bovendien met aardsche middelen gezegend, op een ochtend een Haagsch mevrouwtje op zijn kan toor op bezoek kreeg. Hij had het dol-druk, moest zoo snel mogelijk naar Amsterdam. Wilde tegenover de dame, bij wie hij wel eens tafel gast was geweest, niet onhoffelijk zijn. Verzocht haar hem schriftelijk te melden het doel van haar komst. Hij had wetkelijk geen seconde te verliezen. Toen kwamen de waterlanders voor den dag. Mevrouwtje zonk in een stoel neer. Hij vreesde „crise de nerfs"... Besloot in vredesnaam dan maar een trein later te pakken. En zij vertelde. De fiscus bad 't haar benauwd gemaakt. Zij had haar horloge een dierbaar erfstuk, naar „oome Jan" gebracht. De bak ker had dien ochtend geen twee kwartjes brood willen „poffen". Zij stond bij Je werkster in het krijt.... 't SchandaalHaar oudste dochter was zonder ontbijt naar kantoor moeten gaan. De allerfelst denkbare „fatsoenlijke armoe Mijn kennis. „coeur dor" doodgoeie kerel, werd getroffen door het relaas. Haalde een paar muntjes voor den dag... Holde naar buiten. Sprong op tram naar station. Kwam 's avonds laat, vermoeid van inspannenden dag der bespre kingen over lastige zaken, in h«t Haagje terug. Kon nog juist precies trammetje pakken om thuis te zijn zonder on kosten van taxi behoeven te maken. Ook voor niet-onbemiddelden, voor- zichtigen business-man" is thans het omdraaien van elk riksje zaak. „Ik had" vertelde hij ce een karretje willen nemen. Maar waarachtig, waarde heer, toen schoot mij te binnen die visite van de dame, die haar dochter zonder eten naar d'r kantoor had moeten laten gaan. En ik dachtzie, dat je nog een tram krijgt „Brave kerel" zei ik geroerd. „Jawel" hervatte de altruist, je bent er nog niet. Wacht eventjes. En hij vertelde verder. In de tram was 't prop en tjokvol' Hij moest aan de lus staan bengelen. Plots ziet hij.... Waarachtig, ze waren 't 1 De dame van dien ochtend, van het hongerende dochtertje, van de tranen, van de tientjes. Met nog een dame. En de eene juffer. blijkbaar de armzalige dochter. Aller genoeglijkst. Zij kwamen van het zooveelste vuurwerkschouwspel. Hadden een prachtig plaatsje ver overd op terras van boulevard café. Babbelden over daar genoten ver snaperingen. Speciaal over de schan delijk-dure tarieven. „Ja riep de mevrouw van het ochtendbezoek bij teerhartigen zaken man uit, „U hebt groot gelijk 't Is eenvoudig schandelijk, bé Voor zoo n café complet... En wat krijg je nog voor je gulden Toen keek zij toevallig op. Ontmoette den ernstigen blik van den man, bij wien zij enkele uren tevoren haar nood was komen klagen. Werd doodsbleek. Kreeg een ge weldige hoestbui. Fluisterde dochter iets in, waarna ook de juffrouw ijselijk verbleekte. De tijd, welke verstreek tot het moment, waarop mijn kennis uitstapte, had voor de dames iets van het vermaarde „kwartiertje van Rabelais!" Voor trouwlustige jonge mannen. Vader, ik wil gaan trouwen. Jongen, zegt vader, wacht nog wat! Je bent nog jong. nog heele- maal eigen baas Dat zal 'k toch wel blijven, zeker, als ik getrouwd ben Jongen, zegt vader, 't zal niet gaan. Geloof den man, die uit erva ring spreekt... Ik zie dat niet in Jongen, zegt vader, gelooft ge me niet Neem dan twee paarden en vijf en twintig kippen. Gaat de wereld rond En waar in een gezin de man baas is, geef een paard. Waar de vrouw baas is, geef een kip. De zoon ging al denkende paarden te weinig, kippen te veel En ziet, kip na kip ging de mand uit. De paarden had hij nog alle twee. En hij dacht al tegenover zijn vader heelemaal en voor honderd procent ongelijk te krijgen, maar neen Daar komt 'tDaar heb je 't Een gezin, waar de man baas is. Zoek maar uit, zegt de zoon Welnu antwoordt de man, ik neem het witte paard Het witte, vraagt de vrouw, maar de bruine is toch veel mooier. Kijk die pooten, die rug, alles 1 We nemen den bruine, zegt de man. Neen, zegt de zoon, noch de witte noch de bruine Je krijgt een kip Die kip was zijn laatste. Met twee paarden en zonder kippen, kwam de zoon bij zijn vader terug. Maar natuurlijk, de jongen is niet lang daarna getrouwd gescholen had, de beide loopen af. Ellendig geboefte! moorde naars! klonk het plotseling. Johan sprong, blakend van woe de, met gespannen haan te voor schijn. De eerste, die den houtvester een haar krenkt, is een man des doods. Lafhartig liepen de schurken weg om niet weder te keeren. Johan had reeds een grooten afstand door hét bcsch afgelegd, toen hij plotseling de schoten hoorde. Hij vermoedde niets goeds. Direct keerde hij zich om en kwam nog tijdig genoeg om een laffen moord te beletten. Het bloedverlies had den hout vester uitgeput. Johan reikte hem een slok brandewijn toe; langza merhand kwam hij weer bij; ook de knecht kwam nu te voorschijn en beiden vervoerden den gewon de naar de beek. Daar wieschen zij de wonde. Een goede engel had over den ouden man gewaak een haar breed dieper en de kogel had hem de hersens verpletterd; had hij het hoofd niet toevallig op zijde gehouden, dan had hij de heele lading in 't gezicht gekregen. Toen hij weder bijgekomen was begaven zij zich op weg. Sombere gedachten gingen hun door de ziel. Daar ontmoette hen de jager. Zij hadden zich verdeeld om Ingekomen en vertrokken personen van 7 tot 14 Oct. INGEKOMEN L. Weijs, z.b. Oostrum C23 van Horst; J. Goossens en gezin, koopman, Langstraat 25 van Bergen (L.); A. Folbers, dienstbode, Kruisstr. 5 van Mheer; K. van den Heuvel, kleermaker, Maasheescheweg 37 van Asten; J. Kelders, dienstbode, N18 van Bakel; A. v. d. Ven, z.b., Oude Oostrum- scheweg 16 van Cuyk; H. Poels, idem. Grootestraat 23 van Weert; G. van Rhee, dienstbode, Casten- ray G7 van Venlo; F. Schmidt en vrouw, arts, St, Annalaan 3 van Amsterdam; A. Tijssen, z.b., Oirlo F8 v. Heel; J. Vermeulen, dienstbode, Broek- weg 5 van Sevenum; A. Folbers, wed. Verriet zb. Hen- seniusstraat 4 van Heerlen; J. Tillemans. ^bakker, Hensenius- straat 1 v. Wanroy; A. de Vries, Pater, Leunscheweg 1 van Venlo; A, Breyers, dienstbode. Stations weg 5 van Horst; J, Bokmester, broeder, Leunsche weg 1 van Katwijk; F. Roffel, marechaussee Langstr. 37 van Apeldoorn; C. Hax, dienstbode, St. Annalaan 5 van Amsterdam; VERTROKKEN E. van Rensch, dienstbode, naar Bergen Well E126; H. de Jong en vrouw, waterb. opz. naar Groningen Bloemstraat 36. Kerkelijk Nieuws De Drie Orden van St Francisus. Over heel de wereld telt de nauwlettender 'l oog op alles te kunnen houden Bij 't hooren der schoten was hij ter hulp gesneld, echter te laat. Toen hij de zonderlinge groep zag, den houtvester waggelend in 't midden, met verbonden hoofd Johan met de buks en den knecht met des houtvesters ge weer, aan beide zijden, legde hij aan. De boschwachter wenkte hem toe en hij kwam naderbij. Boos aardige vreugde schitterde in zijn oogen, toen hij zijn medeminnaar met het geweer zag. In weinige woorden deelden zij den jager het voorval mede. Beiden konden zich overtuigen, dat Johan niet geschoten had daar zijn geweer nog geladen was. In 't eerst wilde de jager Johan zijn buks ontnemen, de houtvester verbood 't hem echter. Toen scheidden zij. Langs verschillende wegen gingen zij naar 't dorp. Johan en de knecht zwijgend en vlug, de houtvester en de jager langzaam en gedurig helvoorval besprekend. Hoe dikwijls de houtvester ook tegen den jongen boer was uil gevaren, daarin dathij zijn leven gered had, liet hij hem met warmen dank recht wedervaren. De jager echter zweeg. Wórdt vervolgd.

Peel en Maas | 1932 | | pagina 5