Tweed© Blad van „PEEL El MAAS"
Bijzonderheden
over Meerlo
FEUILLETON.
Van jagers en
stroopers.
De tijden zijn boos.
Even nadenken, als
't u blieft.
Zaterdag 22 October 1932
Drie en vijftigste Jaargang No. 43
Meerlo is een waterland. De naam
duidt het al aan. Meerlo en Merselo
hebben beiden hun naam ontvangen
van de „mare" of de moerassen,
waarbij zij gelegen waren.
Men ziet bij Meerlo de overblijf
selen nog in de lage gronden kort
bij de kerk van Meerlo en dan op
Megelsum en de Gun, aan en ook
in de bestaande beken als Molen
beek, de Leijgraaf, de Broekerloop
en de Boddenbroekerloop.
Bij Merselo in het Vlakwater, de
Vliezen, de Veunepas en de lage
gronden langs de Molenbeek.
In de oude tijden, toen het water
overal nog meester was en het toe
zicht de heele lage gronden niet
kon schouwen, de banmolens het
water ophielden, lagen er overal,
zelfs kort bij de dorpen veel moe
rassen, die men niet beter wist te
gebruiken als er turfgaten van te
maken, want men stookte toen veel
plaggen en turf.
De groote Molenbeek, uit de Peel
komend, voerde veel water mede en
heeft zich te Meerlo een eigen kron
kelenden weg gezocht vlak tegen
het westelijk gelegen hooge veld
Tusschea de beek en het hooge
veld bleef er nog juist ruimte genoeg
om er de dorpsstraat met de huizen
en de kerk tusschen te leggen.
Iets er buiten hadden de van Myr-
lairs hun kasteel gelegd tegen de
moerassen aan. Het tegenwoordige
kasteel bestaat uit een poortgebouw
met trapgevel van 1619 en de voor
burcht.
Men onderstelt, dat het eigenlijke
kasteel, dat later door de Van
Winckelhuijsens bezeten werd, over
de beek gelegen heeft, waarvoor de
daar gevonden muren en steenen
pleiten.
De beek heeft vroeger bij hoog
water, wat dikwijls van hooger ge
legen plaatsen af kwam zetten, nog
al eens bedorven en sporen van
hare vroegere teugelloosheid achter
gelaten, zooals goed te zien is aan
een ouden, vervallen uitloop van 't
Brugeind via den Boddenbroeker
loop naar de Kapel op de Venray-
sche grens.
Meerlo wordt in 1230 al als een
eigen heerlijkheid genoemd. Het was
oorspronkelijk in 1326 eigendom der
van Myrlaers, dan kwam het aan
de van Spee in 1457. van Veld
bruggen in 1467, van Winckelhuij-
sen in 1530, van Hatzveld.
Tienray behoorde tot Swolgen.
De Kerk van Meerlo is toegewijd
aan den H Joannes den Dooper en
is omstreeks 1860 hersteld.
Zij is van baksteen opgetrokken
met ribgewelven onder leien dak,
heeft een beuk uit de 15e eeuw,
met bijna drie vierkante afdeelingen
en een koor 5/8. De vensters heb
ben nieuwe traceeringen. De ribben
van het gewelf rusten op kapiteel-
kolonetten, staande op vroeger ge
beeldhouwde. De sluitsteeneD heb
ben wapenschilden.
Er is in 1670 aan de Zuidzijde
een doopkapel aangebouwd. De
toren heeft drie geledingen. Het
spits is van 1759. Achter het koor
is in 1821 eene sacristie aangelegd.
De twee biechtstoelen zijn met
fraaie beelden vetsierd. Bezienswaar
dig zijn: de predikstoel van I700.de
gedreven koperen doopvont, een
albasten beeldje van den H. Joannes
den Dooper uit de 15de eeuw.
Het gewelf is beschilderd. Er zijn
enkele schilderijen: van de H. Ursu
la. de Opdracht in den Tempel, de
Uoop van Christus.
De klok in den toren is in 1493
gegoten door Johannes van Venlo
12
Recht is het toch niet, zeide
Johan, die op het oogenblik erg
vroom gestemd was.
Onrecht is het echter ook
niet, zei de schoenmaker geraakt.
Heeft God het wild niet voor allen
geschapen Wien behoort de vo
gel, die door de lucht vliegt, wie
de herlenbok, die heden hier en
morgen daar ronddoolt?
In ieder geval aan ons niet,
zeide de jonge boer, ik zou den-
gene, op wiens grond hij zich
voedt en ophoudt, of die zich met
veel geld het jachtrecht koopt.
Wij behoeven elkander niets wijs
te maken.
Nu, wanneer het dan abso
luut zonde moet wezeD, dan is
het een heel kleine zcnde, die u
de koster zal vergeven, zeide de
zwarte schoenmaker en lachte om
zijn vermeende aardigheid.
Spreek zoo luid niet, merkte
Johan aan. Men kan nooit weten
wat er gebeuren kan. Het kwam
mij voor, dat ik iels hoorde. Hij
lei zich met het oor vlak op den
grond en luisterde.
Wie zou toch komen Hoog-
en Johannes van Stralen.
Óp het kerkhof steenen grafkrui
zen van 1616, 1660, 1681, 1687 en
1702.
Het oude Scholtissenhuis aan het
Zuidelijk begin van het dorp (1700)
is van twee verdiepingen met zadel
dak met twee topgevels, met dubbel
gezwenkte, door rollagen gedekte
zijkanten.
De watermolen aan het Brugeind
is buiten werking gesteld.
Meerlo heeft een St. Jans-Gilde
of schutterij. De koningsvogel in
zilver met acht versierde platen van
1699—1834 is bewaard.
In het gehurht Megelsum heeft
een pottenbakkerij gestaan van af
1690 door Theodorus Cleven uit
Issum.
Op den voet van een kruis de
anno 1741, in die pottenbakkerij
vervaardigd, welke voet staat in de
kerk op het priesterkoor, leest men
Theodorus Kleven senior figulus
et scabinus pagi me pie posuit, Th.
K. de oudere beeldvormer en sche
pen des dorps plaatste mij met vro
men zin.
Van de kerk kunnen wij nog iets
meer weten door de kerkelijke visi-
tatiën, die bekend zijn van de jaren
1668. 1725 en 1755.
Wij zullen er uittreksels van laten
volgen, voor zooverre die van be
lang kunnen zijn
1668. De groote en kleine tien
den waren verdeeld tusschen de
pBStoors van Meerlo en Blitterswijk,
die daarvoor ook een stier moest
laten houden.
Het hoogaltaar was gewijd.
Er waren een mooi zilveren cibo-
rium en een groote zilver vergulde
monstrans, geen brandende godslamp,
één biechtstoel. Laurentius Schieten
was pastoor; er was een pastorie
met tuin. Er waren 236 communi
ceerenden, geen andersdenkenden.
Het steenen doopvont stond in
een zijkapel. Het doopboek begon
1656. Een altaar van St. Hyronimus
en St. Goar stond aan den Evan
geliekant; bezitter der inkomsten
was Johannes Wynandl, pastoor van
Broeckhuijsen.
Aan den Epistelkant stond een
altaar van St. Antonius; Rector was
Joannes Maris. De heer van Win-
kelhausen, heer van Meerlo, had dit
te vergeven, zeker omdat dit door
zijne familie gesticht was.
Er werd catechismus gehouden.
De gemeente onderhield de kosterij,
de koster hield schoof en kreeg
daarvoor van de leerlingen het
schoolgeld.
Het schooltje, dat evenals te Af-
ferden bijzonder klein was, stond tot
voor eenige jaren nog links voor de
kerk. Onbegrijpelijk is hef, hoe in
die gerioge ruimte de schoolmeester
koster daarin les heeft kunnen geven.
Onder het gebied der gemeente ligt
nog een kapelletje, gewijd aan St.
Goar.
o
1725. De aanteekeningen kcmen
vrijwel overeen met de vorige. Pas
toor was Henricus Aerts, ingehul
digd 27 Januari 1753. Er waren toen
250 communiceerenden, geen pro
testanten.
De oude doop- en sterfregisters
schenen toen wel aanwezig te zijn;
de doopen begonnen 1586, de hu
welijken 1582, de dooden 1661.
De catechismuslessen waren ge
sticht met 2 morgen bouwland.
Koster was Joannes van Haeff,
tevens schoolmeester, waarvoor hij
8 gulden 's jaars kreeg, anderhalf
malder rogge en van ieder school
kind een halve schelling per maand,
dus f 1.80 per jaar.
1755. Pastoor Joannes Kuijpers,
ingehuldigd 17 Dec. 1753. Er waren
stens de oude Buchholz of de
jager en die mogen vrij komen.
Of denkt ge, dat ik mijn geweer
met gort geladen heb.
Wanneer iemand komt, dan
loopt men weg of verbergt zich.
Dat is het beste, men moet niet
met vuur spelen. Zoo komt men
er nog het beste af.
Gij hebt goed praten, zei de
schoenmaker lachend. Wie met
de dochter vrijt, kan licht gewaar
worden waar de vader is.
Meent gij dat ik haar eigen
vader wil bedriegen, riep Johan
heftig. De gemeenheid waartoe
men hem in staat achtte, verbit
terde hem.
Nu, nu, zoo meen ik 't niet.
Het mag gaan zoo het wil, ik
houd mijn geweer gereed. De stem
van den schoenmaker klonk drei
gend bij deze woorden, zijn oogen
fonkelden van een donker vuur.
Met den ouden grijskop heb
ik toch nog een appeltje te schil
len. Hij zal mij niet tevergeefs
een jaar in de gevangenis gehol
pen hebben.
En de jager verdient ook een
terechtwijzing, zei de lange her
der. Die zit ons nog erger op de
hielen, dan of wij hazen of vos
sen waren. En wanneer hij u
maat ziet, geeft hij onmiddellijk
vuur. Ik heb zijn blauwe boonen
ook gevoeld, die drongen mij in
het lijf en had ik geen stevig
wambuis en dikken kiel aan ge
had, zoo had ik er nog meer be
toen ongeveer 280 communicanten.
Toen was nog dezelfde koster en
schoolmeester
De parochie Meerlo telt thans 600
zielen en bijna 500 communiceeren
den, Tienray bijna 500 zielen en
340 communiceerenden. Swolgen
bijna 600 zielen en 460 communi
ceerenden.
De gemeente Meerlo, waattoe ook
Blitterswijk, Swolgen en Tienray
behooren, telt 2300 inwoners.
Paulus heeft het over „zijn" tijd,
dus 1900 jaar geleden.
Hij noemt die tijden boos. en be
doelt daarmee, dat het voor de Chris
tenen van dien tijd 'n moeiijk leven
was. En dat was het ook.
Want ze leefden temidden van
het zedenbederf der heidensche over
beschaving, waarvan St Paulus ge
tuigt: Wat door hen in het geheim
gedaan wordt is te schandelijk zelfs
om het te noemen". (Eph. V 12.)
Van hen getuigt hij ook: „Hun
verstand is verduisterd en ze zijn
vervreemd van het leven van God,
omdat er onwetendheid onder hen
heerscht en hun hart verstokt. Ze
hebben zich afgestompt en zich aan
losbandigheid overgegeven, zoodat
ze uit hebzucht allerlei ontucht be
drijven" (Eph. IV 18, 19).
Uit diezelfde omgeving waren ve
len de. christenen gekomen. Want
Paulus getuigt van hen: „Vroeger
waart ge duisternis". (Epb. V 8).
En nu moesten ze toonen de vrucht
van het licht: goedheid, gerechtig
heid en waarheid, (vs 9).
Dat was moeiijk!
Want de tijden waren boos! De
trek naar zondig genot werkte nog
na. En de heele omgeving hadden
ze tegen zich.
Zoo was het in Paulus' tijdl
En nu? Is 't nu anders geworden?
Is 't nu soms gemakkelijk om in
alles Christelijk te leven?
Zijn de tijden nu minder boos
dan toen?
We weten beter!
Ook ons omgeeft 'n wereld van
duizenden, wier verstand verduisterd
is en vervreemd van God: van dui
zenden die te keer gaan tegen God
en godsdienst: van duizenden die
met de zedenwetten spotten.
We leven in 'n wereld, waarin
duizenden zich met meer schamen
vóór de zonde, enwaarin de hebzucht
ook voor het allerschandelijkste niet
terugdeinst
Js, christelijk leven in eigen gezin
en daarbuiten is moeiijk.
De tijden zijn boos.
Maar met Gods genade gaat het....
zoo goed als in Paulus' tijd.
Ook wij vermogen alles in Hem,
die ons versterkt.
Als we kracht zoeken in het ge
bed, en in de H. Communie ivooral,
dan zal de spot der wereld ons niet
weerhouden Christelijk te leven.,..
Dan zullen we ook in deze
booze tijden den vrede des harten
genieten die alleen Chistus schenken
kaa, We zullen ons gelukkig weten,
en geen oogenblik degenen benijden,
die van de wereld zijn.
Zonder ophouden zullen wejdank-
betuigen voor alles aan God en den
Vader, in den naam van Jezus Chris
tus onzen Heer. (Eph. V 20),
Laten wij „deu wil des Heeren
verrtaan (vs. 17) en de gelegenheid
waarnemen, die God ons schenkt
We leven maar eens.
Welnu, dan niet als dwazen en
onverstandigen geleefd, maar het le
ven besteedt voor Hem, die het ods
komen. Van mijn levensdagen
vergeet ik den schrik niet.
En gij, Koenraad, hebt gij
ook niet eens een proef gehad
van zijn hertshoornen stok, vroeg
de zwarte schoenmaker.
Eensklaps werden de struiken
gescheiden....
Een sprong en de houtvester
Buchholz stond in hun midden....
In een wip waren zij in het
bosch verdwenen. Alleen met den
luien schaapherder ging het zoo
vlug niet, de houtvester greep
hem bij zijn kraag en zette den
voet op de daarnaast liggende
buks.
Schurk, heb ik u eindelijk?
riep de houtvester met een van
woede bevende stem. Een wanho
pige worsteling begon. Hij zocht
den langen kerel op den grond te
werpen, deze hield hem echter
krampachtig vast.
Schoenmaker, schiet, help
Hij heeft mij vast.
Het geweer van den schoen
maker glinsterde door de struiken
Beiden worstelden echter nog door;
hij kon geen schot doen, wanneer
hij geen gevaar wilde loopen, den
schaapherder te treflen.
Het loerende oog van den
schoenmaker en de dreigende
loop van het geweer volgden de
wendingen der strijders.
Het bliksemde, een hevige knal
volgde, doorboord viel de hoed
van den boschwachter op den
grond, hij zelf stortte bewusteloos
schonk en die ons ter verant
woording wacht!
Het leed eener vrouw en moeder.
In een boekje dat in het jaar 1868
te 's Gravenhage verscheen lazen we
een treffende gebeurtenis. In onzen
tijd, nu zoo velen hun genot zoeken
buitenshuis en de huiselijke gezellig
heid maat al te dikwijls ver te
zoeken is, zal het misschien menig
vader .n het hart treffen als hij dit
verhaal leest. Wellicht wordt er
hier of daar een weenende echtge-
noote getroost en bemoedigd, die
eenzaam weent aan de wieg van
haar kind.
„In een klein huisje in een der
afgelegenste straten van Bordeaux,
woonde weinige jaren geleden een
jonge vrouw, wier treurig en ver
laten leven terecht beklaagd werd.
Haar man door slechte kennissen
verleid kwam ternauwernood te huis
en nooit zonder de ellende en de
armoede te vervloeken welke hem
daar wachtten.
Zachtzinnig en vroom zijnde,
weende en bad de jonge vrouw maar
zij morde niet, zij leed alles in stilte
intusschen en ondanks deze onder
werping kon zij geen vrede in huis
krijgen. Hare geheime kwellingen
zouden groot geweest zijn, indien
God in zijne goedheid en om haar
troost te verschaffen, niet een beval
lig engeltje gegeven had, welks
kinderlijke lieftalligheid de verlaten
heid vergoedde, waarin haar man
haar liet.
Gedurende de lange avonden die
zij eenzaam en verlaten aan den
glimmenden haard doorbracht, leerde
de arme moeder haar zoon zijne ge
beden doen vóór hij in de wieg
gelegd werd en dan liet zij hem
zijne medailje kussen. Vervolgens
wiegde zij hem in slaap, onder het
herhaaldelijk uitspreken van de zoete
en gezegende namen van Jesus en
van Maria.
Op zekeren avond evenwel had
de man waarschijnlijk zijne gewone
kameraden niet gevonden en zoo
besloten om den avond die nog
nauwelijks was begonnen, te huis
verder door te brengen. Op het
oogenblik dat hij zijne hand aan de
kruk van de deur slaat blijft hij stil
staan de stem zijner vrouw heeft
zijn oor getroffen. Met wie kan zij
dus spreken vraagt hij zichzelven
af. Zijne nieuwsgierigheid doet hem
de deur zachtkens en half openen.
Welk een schouwspel, zijne jonge
vrouw ligt geknield zij houdt haar
kind in de armen en eindigt met
hem het avondgebed. „Kind, voegt
zij er vervolgens bij, laat ons nu
bidden voor uw vader, dien ik zoo
liefheb, en dien ook gij altijd zult
beminnen, nietwaar." Daarop drukt
het kind zijn handjes nog vuriger
tegen de borst en zegt dan langzaam
met luider stem een afzonderlijk ge
bedje voor zijn vader op, dat hem
reeds lang geleden geleerd was en
hij dagelijks bad.
De man, bewogen door dit tafereel,
kan geen weestand bieden aan het
gevoel dat hem over nant om zijn
ongelijk te bekennen en te herstellen;
hij komt ook bij zijn vrouw neder-
knielen, hij bidt met haar en God
van zijn kant geeft hem een gezui
verd hart.
Sedert dien tijd is de werkman
een goed christen en een gelukkig
huisvader en nimmer slaat hij zijn
avondgebed over. dat hij met zijn
vrouw en zijn zoon bidt."
ter aarde. De schaapherder rukte
zich los, raapte zijn buks op en
sprong in de struiken.
Goed getroffen, riep de stem
van den zwarten schoenmaker en
zij klonk als kwam zij uit de
hel.
Naar allen schijn had de wel
gemikte kogel den houtvester het
hoofd verbrijzeld. En toch was 't
niet zoo. De kogel had slechts
even den schedel geschampt en
de huid meegenomen. Hij bloedde
sterk,
Schurk, nog is het zoover
niet, riep de houtvester, weer bij
komend en zijn jachtgeweer bij
den loop grijpend. Schurk, nu
zijt gij verloren
Schaapherder schiet, klonk
het nu. De hond moet kogelvrij
zijn.
De boschwachter boog 't hoofd
op zij, om te zien naar 't geweer
van den schaapherder. Dit was
zijn geluk; het knalde, eenige
stukken lood schampten des
boschwachters hals, de anderen
vielen echter in de struiken ach
ter hem.
Hij viel neder.
Schaapherder, wij moeten
hem afmaken; als hij ons aan
geeft, gaat het ons slecht, zei de
zwarte schoenmaker en sprong
met een jachtmes op den hout
vester in.
Snel als het weerlicht, had hij
hem van achter vastgegrepen en
'schoot, daar de houtvester niet
In onze tegenwoordige wereld.
In een brief over verdorvenheid,
verruwing en ontaarding der zeden
schrijft de Haagsche briefschrijver
van de „Gooi- en Eemlander" ook
„over staaltjes van verdwazing", die
men soms hoort, welke ondanks het
tragische ervan, toch een spotlach
afdwingen. Hij vertelt
„Een mijner kennissen vertelde me
niet langer dan twee heele dagen
geleden, dat hij, bekend als man van
goedgeefsche medelijdende natuur,
bovendien met aardsche middelen
gezegend, op een ochtend een
Haagsch mevrouwtje op zijn kan
toor op bezoek kreeg. Hij had het
dol-druk, moest zoo snel mogelijk
naar Amsterdam. Wilde tegenover
de dame, bij wie hij wel eens tafel
gast was geweest, niet onhoffelijk
zijn. Verzocht haar hem schriftelijk
te melden het doel van haar komst.
Hij had wetkelijk geen seconde te
verliezen.
Toen kwamen de waterlanders
voor den dag. Mevrouwtje zonk in
een stoel neer. Hij vreesde „crise
de nerfs"... Besloot in vredesnaam
dan maar een trein later te pakken.
En zij vertelde. De fiscus bad 't
haar benauwd gemaakt. Zij had haar
horloge een dierbaar erfstuk,
naar „oome Jan" gebracht. De bak
ker had dien ochtend geen twee
kwartjes brood willen „poffen". Zij
stond bij Je werkster in het krijt....
't SchandaalHaar oudste dochter
was zonder ontbijt naar kantoor
moeten gaan.
De allerfelst denkbare „fatsoenlijke
armoe
Mijn kennis. „coeur dor"
doodgoeie kerel, werd getroffen
door het relaas. Haalde een paar
muntjes voor den dag... Holde naar
buiten. Sprong op tram naar station.
Kwam 's avonds laat, vermoeid
van inspannenden dag der bespre
kingen over lastige zaken, in h«t
Haagje terug.
Kon nog juist precies trammetje
pakken om thuis te zijn zonder on
kosten van taxi behoeven te maken.
Ook voor niet-onbemiddelden, voor-
zichtigen business-man" is thans het
omdraaien van elk riksje zaak.
„Ik had" vertelde hij ce
een karretje willen nemen. Maar
waarachtig, waarde heer, toen schoot
mij te binnen die visite van de dame,
die haar dochter zonder eten naar
d'r kantoor had moeten laten gaan.
En ik dachtzie, dat je nog een
tram krijgt
„Brave kerel" zei ik geroerd.
„Jawel" hervatte de altruist,
je bent er nog niet. Wacht eventjes.
En hij vertelde verder.
In de tram was 't prop en tjokvol'
Hij moest aan de lus staan bengelen.
Plots ziet hij.... Waarachtig, ze
waren 't 1 De dame van dien ochtend,
van het hongerende dochtertje, van
de tranen, van de tientjes. Met
nog een dame. En de eene juffer.
blijkbaar de armzalige dochter. Aller
genoeglijkst.
Zij kwamen van het zooveelste
vuurwerkschouwspel.
Hadden een prachtig plaatsje ver
overd op terras van boulevard café.
Babbelden over daar genoten ver
snaperingen. Speciaal over de schan
delijk-dure tarieven.
„Ja riep de mevrouw van het
ochtendbezoek bij teerhartigen zaken
man uit, „U hebt groot gelijk
't Is eenvoudig schandelijk, bé
Voor zoo n café complet... En wat
krijg je nog voor je gulden
Toen keek zij toevallig op.
Ontmoette den ernstigen blik van
den man, bij wien zij enkele uren
tevoren haar nood was komen klagen.
Werd doodsbleek. Kreeg een ge
weldige hoestbui. Fluisterde dochter
iets in, waarna ook de juffrouw
ijselijk verbleekte.
De tijd, welke verstreek tot het
moment, waarop mijn kennis uitstapte,
had voor de dames iets van het
vermaarde „kwartiertje van Rabelais!"
Voor trouwlustige jonge mannen.
Vader, ik wil gaan trouwen.
Jongen, zegt vader, wacht nog
wat! Je bent nog jong. nog heele-
maal eigen baas
Dat zal 'k toch wel blijven,
zeker, als ik getrouwd ben
Jongen, zegt vader, 't zal niet
gaan. Geloof den man, die uit erva
ring spreekt...
Ik zie dat niet in
Jongen, zegt vader, gelooft ge
me niet Neem dan twee paarden
en vijf en twintig kippen. Gaat de
wereld rond En waar in een gezin
de man baas is, geef een paard.
Waar de vrouw baas is, geef een
kip.
De zoon ging al denkende
paarden te weinig, kippen te veel
En ziet, kip na kip ging de mand
uit. De paarden had hij nog alle
twee. En hij dacht al tegenover zijn
vader heelemaal en voor honderd
procent ongelijk te krijgen, maar
neen Daar komt 'tDaar heb je 't
Een gezin, waar de man baas is.
Zoek maar uit, zegt de zoon
Welnu antwoordt de man, ik
neem het witte paard
Het witte, vraagt de vrouw,
maar de bruine is toch veel mooier.
Kijk die pooten, die rug, alles 1
We nemen den bruine, zegt
de man.
Neen, zegt de zoon, noch de
witte noch de bruine Je krijgt een
kip
Die kip was zijn laatste. Met
twee paarden en zonder kippen,
kwam de zoon bij zijn vader terug.
Maar natuurlijk, de jongen is niet
lang daarna getrouwd
gescholen had, de beide loopen
af.
Ellendig geboefte! moorde
naars! klonk het plotseling.
Johan sprong, blakend van woe
de, met gespannen haan te voor
schijn.
De eerste, die den houtvester
een haar krenkt, is een man des
doods.
Lafhartig liepen de schurken
weg om niet weder te keeren.
Johan had reeds een grooten
afstand door hét bcsch afgelegd,
toen hij plotseling de schoten
hoorde. Hij vermoedde niets goeds.
Direct keerde hij zich om en
kwam nog tijdig genoeg om een
laffen moord te beletten.
Het bloedverlies had den hout
vester uitgeput. Johan reikte hem
een slok brandewijn toe; langza
merhand kwam hij weer bij; ook
de knecht kwam nu te voorschijn
en beiden vervoerden den gewon
de naar de beek. Daar wieschen
zij de wonde.
Een goede engel had over den
ouden man gewaak een haar
breed dieper en de kogel had hem
de hersens verpletterd; had hij
het hoofd niet toevallig op zijde
gehouden, dan had hij de heele
lading in 't gezicht gekregen.
Toen hij weder bijgekomen was
begaven zij zich op weg. Sombere
gedachten gingen hun door de
ziel.
Daar ontmoette hen de jager.
Zij hadden zich verdeeld om
Ingekomen en vertrokken
personen
van 7 tot 14 Oct.
INGEKOMEN
L. Weijs, z.b. Oostrum C23 van
Horst;
J. Goossens en gezin, koopman,
Langstraat 25 van Bergen (L.);
A. Folbers, dienstbode, Kruisstr. 5
van Mheer;
K. van den Heuvel, kleermaker,
Maasheescheweg 37 van Asten;
J. Kelders, dienstbode, N18 van
Bakel;
A. v. d. Ven, z.b., Oude Oostrum-
scheweg 16 van Cuyk;
H. Poels, idem. Grootestraat 23
van Weert;
G. van Rhee, dienstbode, Casten-
ray G7 van Venlo;
F. Schmidt en vrouw, arts,
St, Annalaan 3 van Amsterdam;
A. Tijssen, z.b., Oirlo F8 v. Heel;
J. Vermeulen, dienstbode, Broek-
weg 5 van Sevenum;
A. Folbers, wed. Verriet zb. Hen-
seniusstraat 4 van Heerlen;
J. Tillemans. ^bakker, Hensenius-
straat 1 v. Wanroy;
A. de Vries, Pater, Leunscheweg 1
van Venlo;
A, Breyers, dienstbode. Stations
weg 5 van Horst;
J, Bokmester, broeder, Leunsche
weg 1 van Katwijk;
F. Roffel, marechaussee Langstr. 37
van Apeldoorn;
C. Hax, dienstbode, St. Annalaan 5
van Amsterdam;
VERTROKKEN
E. van Rensch, dienstbode, naar
Bergen Well E126;
H. de Jong en vrouw, waterb. opz.
naar Groningen Bloemstraat 36.
Kerkelijk Nieuws
De Drie Orden van St Francisus.
Over heel de wereld telt de
nauwlettender 'l oog op alles te
kunnen houden Bij 't hooren der
schoten was hij ter hulp gesneld,
echter te laat.
Toen hij de zonderlinge groep
zag, den houtvester waggelend in
't midden, met verbonden hoofd
Johan met de buks en den
knecht met des houtvesters ge
weer, aan beide zijden, legde hij
aan.
De boschwachter wenkte hem
toe en hij kwam naderbij. Boos
aardige vreugde schitterde in zijn
oogen, toen hij zijn medeminnaar
met het geweer zag.
In weinige woorden deelden zij
den jager het voorval mede.
Beiden konden zich overtuigen,
dat Johan niet geschoten had daar
zijn geweer nog geladen was. In
't eerst wilde de jager Johan zijn
buks ontnemen, de houtvester
verbood 't hem echter. Toen
scheidden zij.
Langs verschillende wegen
gingen zij naar 't dorp. Johan en
de knecht zwijgend en vlug, de
houtvester en de jager langzaam
en gedurig helvoorval besprekend.
Hoe dikwijls de houtvester ook
tegen den jongen boer was uil
gevaren, daarin dathij zijn leven
gered had, liet hij hem met
warmen dank recht wedervaren.
De jager echter zweeg.
Wórdt vervolgd.