Tweed© Blad van „FEIL SN MAAS'9 üit Venray's verleden Io twee werelddeelen Schouw der waterlossingen. FEUILLETON Brievenaan tantejet. ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1931 Tweeden Vijftigste Jaargang No. 36 Burgemeester en Wethouders van Venray brengen bij deze ter kennis van belanghebbenden, dat wegens den hoogen waterstand voor de tweede maal schouw zal worden gevoerd over de volgende waterlossingen op achter elk harer vermelde tijdstippenLegger A. ILÜLT.' 9. Weverslosche beek. met zijtakken, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm 15. Weverslosche beek, vierde ziitak, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm 16. Weverslosche beek, verlengde, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm 17. Ie zijtak Oostrumsche beek, op 18 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm 20. Ysselsteynsche waterlossing, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm Legger B. 2. Oostrumsche beek, op 18 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm. 3. Loobeeksche beek, op 19 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm. 3a. Loobeeksche beek, nieuw gedeelte, op 19 Sept. van 7 uurvm tot 7 uur nm. 6. Waterlossing Oostrumsch Veen met zijtak, op 18 Sept. van 7 nur vm. tot 7 uur nm. De eventueel noodige herschouw zal geschieden voor de overtredingen geconstateerd op 17, 18 en 19 Sept., op 6 Oct. daaraanvolgende. En zal deze op de gebruikelijke plaats aan het Raadhuis worden aange plakt en aangekondigd in het Weekblad „Peel en Maas" te Venray. Venray 29 Aug. 1931. Burgemeester en Wethouders voornoemd O. VAN DE LOO. Aangeplakt op de gebruikelijke De Secretaris, plaats aan het Raadhuis te Venray VAN HAAREN. op 29 Aug. 1931. De Hoofdagent van Politie, tevens onbezoldigd Rijksveldwachter, L. H. JANSSEN. Wacht U voor Patershond Daar we zelf de aandacht geves tigd hebben op Venraysche spook geschiedenissen, willen we er daar ook eens 'n paar van vertellen op de manier zooals ze ons bekend zijn. Voor deze keer dan de meer be kende geschiedenis van „Patershond". Deze hond was zoo zwart als pek en zoo groot als een kalf. Bij nacht en ontij vooral, zag men hem plotseling opduiken en kwam hij voor je staan met re od-gloeiende oogen als vuisten en een zware rammelende ketting om den hals. Wat kon dit anders zijn dan de baarlijke duivel 1 De duivel, die volgens het volks geloof, hier heerschend was en de bevolking kwam schrik aaDjagen in den tijd sinds 1802, toen gedurende de Fransche overheersching, of nog erger, onder de regeering van koning Willem I, de paters te Venray ver drukt werden, zoodat er van 1822 1844 hier zelfs geen enkele Francis caan meer woonde. In dien tijd huisde de duivel in honclengstalte geregeld in het oude, leege klooster, doch verscheen ook op allerlei vreemde plaatsen in den omtrek. Het wordt verhaald van iemand, die op de Steeg te Leunen woonde en 's avonds laat van de Hey kwam, dat hij onderweg over de hond te prakki?zeeren liep. Grad was beestig sterk en ging voor niemand op de loop. Op de hoogte van de Ossen- kamp gekomen, dacht hij zoo bij zich zelfik wou die patershond toch wel eens zien, van mijn part dat hij nu dadelijk kwam. En hij had 't nog niet gedacht, of de hond kwam plots uit de „graaf"' gesprongen in al zijn zwarte, ruige verschrikkelijkheid, terwijl hij zijn lange, witte tanden liet zien. Grad was niet bang, wou niet bang zijn, maar hij kneep zijn billen toch samen en maakte passen als 'n grenadier. De hond liep rammelend achter hem de heele wegGrad hoorde zijn ronkend gesnuif,., voelde bijwijlen z'n heete adem. Tot thuis bracht paters hond hem weg, doch kwaad deed hij niet. Grad hield die avond z'n mond wel over 't avontuur, doch zijn vrouw vroeg of hij in de graaf geloopen was. 'n Andere boer. Klaas, vertelt van zijn angst, toen hij eens met Dorus, iemand uit de buurt, had afgesproken samen naar de Peel turf te gaan steken, 't Was 'n Meimorgen om 'n uur of vier, dat Klaas buiten stapte om z'n buurman „aan te gaan" zoo n 6. Hij hoorde niet dat de oude pater een teeken had gegeven, en dat de buren wegslopen, met een blik op hem, dat de oude meid de kinderen wegleidde. Een ernstige stem deed hem schrikken en opzien. Harry, sprak die stem, en een hand wees op de doode, Harry, dat is uw werk. Gij hebt uw arme vrouw vermoord, gij alleen, dat is uw schuld. God moge het u vergeven, zooals zij u vergeven heeft, Trouwer hart, zuiverder liefde zult gij nooit meer vinden, een ongelukkiger vrouw ook wel niet. Het hart breekt bij dat lijk, de oude priester snikte voor het eerst, en uwe kinde ren, uwe arme kinderen. Hij kon niet meer. Harry 1 zoo kunt gij toch niet zijn. Ach, ik bid u, maak goed aan uw kinderen, wat gij misdaan hebt aan hun moeder. Het is uw plicht, uw heilige, dure plicht! Meer kon de grijsaard niet uit brengen. En hij, hij wilde tegenspreken, maar het wilde er niet goed voorjaarsnanacht a's de natte ne /cl nog over de lichtgroene velden en weien ligt, en wanneer 'n mensch kan huiveren van de kilte bij 't buitenkomen. Klaas liep door de achterdeur 't huis uit door de huis wei, dan over 't paadje langs Kersten- pasch en kon dan door buurmans wei bij deze vlak op de „miste" uitkomen. Toen hij echter nog op 'n paar passen afstand was van het „varen" van Dorus z'n wei dreigde hem 't hart stil te staan van schrik en hield hij pas en adem in daar zat vlak vóór hem bij 't varen, de geduchte patershond op z'n achter werk. Gloeiend gluurde hij de arme Klaas aan, die met verstijfde beenen in z'n klompen vaststak, zonder van de plaats te kunnea. De hond maakte echter niet 't micste geluid en scheen ook geen kwade bedoelingen te heb ben. Toen dat zoo eenicre oogen- blikken geduurd had en Klaas wat van de eerste schrik bekomen was, ging ineeas het varen vanzelf open en ofschoon Klaas anders misschien teruggeloopen was, vond hij 't nu toch mannelijker en wellicht ook raadzamer om maar door te stappen. De „turfspaai" beschermend voor zich, hoorbaar klappertandend en de wijdopengespalkte oogen voortdurend op 't monster gericht, schuifelde hij. meerendeels dwars, door 't varen heen. 't Gevaar voorbij zijnde wist hij niet, hoe hard genoeg te hollen om bij Dorus te komen. Diens fiks hond sprong keffend en grommend op hem toe, niet begrijpend wat die vroege herrie beteekende. 'n Dreu nend „hierrr verd..." van Dorus was noodig om hem van Klaas z'n broeks pijpen af te houden. Buiten adem en nog levend en bleek vertelde deze z'n wedervaren. Dorus lachte half spottend en schudde Klaas koffie in... maar ze hebben allebei gewacht tot 't licht werd eer ze naar de Peel gingen. Tegenwoordig ziet men niets meer van patershond, ouden van dagen slechts kunnen 't u nog vertellen. Hoe 't komt dat zijn rijk thans uit is Och, toen de goede paters weer naar Venray terug konden komen, moest de duivel gauw genoeg de wijk nemen; en de paters hebben, door hun krachtig gebed, de gevreesde hond in de „paterskoel" gebid. Laten de kleine jongens nog maar oppassen, wanneer ze daar te dicht aan de waterkant speleD. W. J. MIJNHARDT's Hoofdpijn-Tabletten 60 ct Kiespijn-Tabletten 60 ct Laxeer-Tabletten 60 ct Zenuw-Tabletten 75 ct Maag-Tabletten 75 ct uit, verontschuldigen kon hij zich niet, brutaal worden wilde hij wel, wat had die oude monnik met hem te doen, hij behoefde zich immers niets van hem te laten zeggen, hij zou hem! Maar het was sterker dan hij meende. De open oogen van dat lijk strak op hem gericht, die hem overal schenen te volgen, en die hij te vergeefs zocht te ontwijken, schenen hem meer te verwijten dan die oude priester. Hij zweeg. De priester zegende nog ten laatste het lijk en verwijderde zich langzaam. Nog klonken de zware schreden op de trap, nog galmde het naar boven. Arme kinderenAch, Eer waarde Ach I arme kinderen arme kinderen 1 Of hij was de kamer uit en sloot ze met een slag achter zich dicht. Hij stond op den gang, schudde het hoofd en wierp het achterover, kneep de lippen dicht opeen, en maakte een zwaai met de handen. Het is uit! Daar geef ik niets om, niets, om alles niets! Het werd stil in huis. Boven lag het lijk en er ston den twee lichten bij, een krusifiks op een klein witgedekte tafel, met een glas met wijwater en een groen takje. En de lichten zag men schijnen FIRMA VAN DEN MUNCKHOF naar Nederweert A. M. A. Muis, z.b., n. Zevenaar J. M. M. Lemmens en gezin, gros sier, naar Nijmegen Marienburgpl. 81 R. G. M. Greefkens, z.b., naar Ginneken, Valkeniersl. 72a F. P. J. Greefkens, id., n. Slenaken H. C. L. Janssen, id., n. Hilversum J. J. Maassen, id., naar Bergen (L.) Well. Ingekomen en vertrokken personen van 21 tot 28 Aug. INGEKOMEN J. J. M. Schoeler, z.b., Oostrum D lb van Heerlen H. J. H. Poels, id., Stationsweg 43 van Voorhout P. J. Kessels, slagersleering, Hen- seniusstraat 16 van Meerlo J. Koendèrs, dienstknecht. Lull C 2 van Meerlo A. A. M. H. Hendrikx. verpleeg ster. St. Annalaan 5 van Venlo C. J. M. Wierts, idem, idem, van Nijmegen C. A. v. d. Zanden, idem, idem. van Helmond A. Splinter, idem, idem, van Mij drecht. N. v. Tilburg en gezin, landbou wer, Zwart Water N 16 van Zee land R. W. Gerrits, dienstbode, Smak- terweg 7 van Maashees M. W. Katers, id.. Oostrum D 56 van Deurne J. H. M. van Arensbergen, kloos terzuster, Overloonschi weg 2 van Tegelen A. P. de Vries, Pater, Leunsche weg 1 van Maastricht E. Holleman, z.b., Bindstraat 10 van Renkum J. A. J. Bierboom, broeder, Stations weg 32 van Mortsel P. J. Vullings, verpleger, id., van Ottersum H. J. M. Leygraaf, broeder, id., van Noordwijkerhout H. Bogmans, id., id., van id. H. W. Smits, id., id., van id. VERTROKKEN: J. P. van Ratingen, onderwijzeres, naar Helden, Beringen 154; L. M. H. Gelissen, slager, naar Blerick, Spoorstraat 8 A. M. F. Paulissen, broeder, naar Mortsel (B.) P. Mt gens, id„ naar Noordwijker hout A. G. Stappers, dienstbode, naar Maashees, Overloon A 57 A. van Cuyk, verpleger, naar Boxmeer, Carmelietenstr. 38 P. Ars, idem, naar Vierlingsbeek B 184. J. G. Smits, Pater, naar Weert H. M. Timmermans, broeder, naar Poewakersta, Java L. A. Cortenbach, verpleger, naar Neer, Dorpstraat J. M. M. Th. Verbeek, LI. bosch- wachter, naar Bergen D 70 M. J. Boinck, (wed. H. J. Bloemers) naar Kerkrade, Terwinselen M. G. Verhaeg. z.b., naar Wau- bach, Lauradorp, Hoogstraat 19 S. J. H. Breukel. id., van Slenaken M. Wieter, kloosterzuster, naar Blerick L. P. Janssen, bakker, naar Horst, B 308 A. M. M. Volleberg, dienstbode, naar Breda, Nieuwstraat 61 A. F. Jacobs, z.b., naar Utrecht, Pieter Breughelstraat 8 M. J. Geurtjens, dienstbode, naar Rheden, Velp F. H. van Halteren, kleermaker, 's avonds door de afgelaten gor dijnen. En Harry ging rond als met een bedroefd gezicht, een masker. Lang had hij naar dat uur ver zucht, maar hij liet niets blijken. Z'jn brave vrouw had steeds gezwegen en langzaam had zij zich gschikt in Gods H. Wil, zich met den dood vertrouwd gemaakt hem begroet als een verlosser alleen de kinderen, dit was haar eenige zorg, maar dan blikte zij tot God op in haar gebed vertrouwde ze aan den Vader der weezen. En Hij zou ze niet verlaten. Het fatsoen werd bij alles be waard. De begrafenis was volgens den stand, en netjes, liep ook stich tend en ordelijk af. Dat moet men meester Dorrens laten, zei men op de Kleine gracht rondom, hij laat nu niets man- keeren, en voor zija vrouw is hem nieU te veel, al scheen hij vroeger ook wat onverschillig. En de koster der Mathiaskerk sprak ook ten zijnen voordeele, en dat men ook zoo licht alles overdrijft, en dat de menschen al wat zeggen moeten, en dat drie kwart gewoonlijk leugens zijn, en en dat men zoo maar niet moet oordeelen, en zoo meer En, een koster is als een halve geestelijke en zijn woord heeft gewicht en geeft soms den door- Reis-, Missie- en andere herinneringen. Storm op zee. X. Vreedzame Tante Oome Ko moest niets van storm hebben, tante. Het is dus maar goed, dat hij deze brief niet te lezen krijgt en op 't oogenblik zacht sluimerend ih de schoot van Vader Abraham, daar rustig de Opstanding van alle Ooms en Tantes zit af te wachten. D'r gaat niets boven de huiselijke vrede, was zijn geliefkoosde lijf spreuk. Hij moest z'n eigen soms wel ec eens een beetje inhouden, zei bij, maar enfin, tante, dat moeten we allemaal wel er eens. Het stond dan als een paal boven water, het zou gaan stormenDe steward (boot-kelner) had "t gezegd de kok kon 't zien aan 't vuur, de slager aan 't vleesch, de badmeester aan de kleur van het water, de gouvernante van juffrouw die en die aan de lucht, enz... de passagiers hadden het van de matrozen, de matrozen hadden het van de stui r lui en de stuurlui hadden 't van de kapitein zelf gehoord. Heel het schip met man en muis was het er dus roerend over eens storm moest en zou er komen En ik zou wel eens willen weten of de winden dien middag zoo brutaal hadden durven zijn om niet te stormen. Groote vreugde bij de „helden", die vonden, dat loo'n stormpje op zee wel verdraaid interessant moest zijn angst en bijna wanhoop io de oogen der bangen en zeezieken, die juist weer een beetje waren opge knapt... Het was dan ongeveer vier uur in den namiddag van de zcoveelste dag van de zooveelste maand van het zooveelste jaar na Christus, daar ergens hoog boven in het ruwe Noorden... Drukkende, spannende stilte in de luchtangstige, benau wende kalmte over de eindelooze wateren. De voorteekenen werden steeds duidelijker. Een orkaan ging er losbarsten, geweldig, verschrikke lijk, ontzettend.... de voorspelling zou uitkomen. De luchten werden grauwer en grauwer, donkerder en donkerder vaal geel in de verte, somber dreigend dichtbij... De wolken pakten zich samen en werden als een scherm van ijzer en staal, dat heel de aarde met eeuwige duisternis dreigde te bedek ken... Als één groote zwarte vlek la$ het water daar beneden onheilspel lend staken de witte schuim-kopjes af tegen die donkere zwartheid... Den passagiers, zelfs den heldeu, werd het benauwd om 't hart. Som- m'gen staarden naa^ boven, anderen naar beneden, allen zwegen onder de druk van de Majesteit dier som bere dreigingen. Zoowel de meest onschuldige ziel als de zwartste zon daar of zondares moet toen wel een oogenblik het hoofd gebogen hebben en in het harte hebben beleden „Groot zijt Gij. O God". In angstige spanning wachten allen de dingen af, die komen zouden. We waren niet meer dan kie ne mieren in een notendop op de groote zee In de verte flitste reeds een blik semschicht, de wateren begonnen zich te roeren, het schip te wankelen, steeds grooter werden de golven, de eerste druppels vielen, korte hevige rukwinden volgden elkaar snel op, diepe duisternis plotseling rondom de boot, op de schuimende, kokende en ziedende zee... De passagiers vluch ten naar binnen in de hel verlichte salons en cabines om weer groot te lijken in die kleine ruimten... En dan opeens, nog tamelijk onverwacht, daar brak en barstte de orkaan los en uiteen met een woede en triom- feerend geweld, gelijk aan de woede en het geweld, waarmede de hel zou uiteen barsten, indien er iemand aan hare poorten verscheen om den ver doemden aan te kondigen, dat zij overwonnen hadden, dat hun lijden had opgehouden, dat nu voortaan zij mochten heerschen, vertrappen en vernietigen. Felle bliksemflitsen scheurden de wolken aan flarden, de donders rol den, de regens kletterden neer, de winden loeiden en stormden, huizen hoog sloegen op de golven en het schip slingerde en steigerde als een dol geworden paard door machtige handen in toom gehouden. De laatste passagiers deden nog wanhopige p-gingen, klemden zich met alle kracht vast aan de ijzeren borstwering om dit indrukwekkend schouwspel, zoo angstig en toch zoo schoon, nog een tijdje gade te slaan. Maar zelfs de moedigste moest het ten slott; opgeven en eenige minuten later was er geen passagier meer buiten aan boord. Allen hadden een veilig onderkomen gezocht in de romp van het fiere, bruischende en brieschende, rusteloos stampende ros. De overgang, tante, bij zoo'n ge weldige storm van buiten naar binnen op de boot, is de meest verrassende en komieke, die er bestaat. Het is ongeveer zooiets als wanneer men b.v. op een koude, gure Kermisavond bij een neerplassende regen,, welke je door merg en been dringt en je gezicht rood striemt... plotseling een gezellig verlichte stoom-carousel bin nenstapt. Niet alleen bekruipt je dan dat zelfde in-zalige gevoel van wacce ge zelligheid, maar daarenboven draait de heele boel juist als in een carou sel. Toen wij tenminste na eenige ver- geefsche pogingen eindelijk goed en wel binnen waren, vonden we het niet alleen gezellig, maar bovendien draaide en zwenkte de heele rata plan zoo onmogelijk mogelijk. Het plafond draaide, de vloer draaide, de trappe draaiden, de stoelen draaiden, de tafels draaiden, de kelners draaiden, de zeezieken draaiden van binnen en van buiten enz. enz. Al wat niet vast stond als een paal, rolde, hol- derdebolderde, knikkerde over de grond, zelfs de piano moest er aan gelooven. Het was, tante, alsof we in een carousel, luchtschommel, tobo* gan en cake-walk tegelijk zaten. En onderwijl kreunde en kermde en kraakte de boot als een afgedankte Turksche draaimolen. Maar, hij gaf de strij 1 niet op. Hoe de golven, stormen, regens en winden het ook beukten, zijn stalen wanden bleven onkwetsbaar het schip bleef over winnaar. Somtijds 4u*kte het gevaar lijk de diepte in, scheen zijn onder gang nabij, maar dezelfde krachten, die het neerdrukten, neerpersten en ueerzogen, waren ook weer gedwon gen hun slachtoffer omhoog te stuwen en het op hun weerspannige ruggen verder te dragen. Tjok, bom, bom tjok, bom, bom... klonk de zware, taa e slag van de schroef... langzaam, voet voor voet gleed het machtige vaartuig vcort, uren lang kamptnd tegen zijn schijnbaar veel sterker vijanden. De niet zee-zieken, natuurlijk de helden van den dag, deden hun best ergens een vaste zetel of veilige Maar Maijken wist het beter. Maijken zeide dikwijls: Arme vrouw, arme moeder, arme kin deren En ik zeg dat ik gelijk heb. En zij had gelijk, lie"e lezers, en ons volgend hoofdstuk zal heeten ARME KINDEREN Het regent, Is duister en tamelijk laat in den avond. Sinds den dood van Anneken zijn er zoo wat een maand of drie verloopen. In de Gubbelstraat lag het huis je van Pater Lambertus. Het had beneden maar een deur, e-n gangetje en een kamertje meteen raam, terwijl het naar achteren, door een groote keuken met een groot glazen onderslag, nog toe gang gaf tot een groot vertrek, waardoor men op een klein plaatsje kwam, dat steenweg geheeten werd waarschijnlijk omdat 't met stee- nen geplaveid was en een engen weg voorstelde, - waar men wel niet langs in den hemel kon ko men, maar een trap bereiken kon die onder een afdak naar boven ging en op twee vertrekken uit kwam, hoven gelegen, en die tegen de twea anderen aanleunden, waarvan er een op straat uitkwam, en waar men langs een smal trapje komen kon. Dat huisje had pater Lambertus van do kerkfabriek van Sinte plaats ,te bemachtigen in de zoete noop voorloopig niet tegen de grond te rollen. Zij lachten en praten en hadden vooral veel schik in de acro batische toeren van een of andere kelner of behulpzame hand, die Iaveerend door het schip ergens een kopje koffie ging brengen. De zeezieken... ja, tante, wie zal zeggen wat de zeezieken in die oogenblikken denken of doen Zee zieken zijn in die benauwende uren de meest ongelukkige menschen van de wereld. Als U vroeger wel er eens, met verlof, met uw verkeerde been uit bed stapte, dan zei U wel eens tegen Oom Koman, schei uit met je gezeur, ik word er zeeziek van. Maar, heusch, tantelief, U hebt nooit goed geweten welk een ver schrikkelijk woord u toen hebt uit gesproken. Menige martelaar zou misschien nu niet in 't hoogste der hemelen de eeuwige loftrompet steken over Gods heerlijkheden, indien ze hem hier op aarde in plaats van met een kogel, strop of in stukjes snijden, met „zeeziekte" hadden bedreigd. Zoo'n zeezieke moet je genoord, gezien, doorvoeld hebben. Gelukkig- lijk, tante, heeft de Heere mij van die gruwel en geesel der zeëen ge vrijwaard, ofschoon ik er nu achteraf wel een beetje spijt van heb. want dan had ik U nu beter kunnen ver tellen wat het eigenlijk is. Maar ik heb ze gezien en dat is al genoeg Heeren en damesjonge heeren en jonge dames, allen lagen of zaten als ten doode gedoemd... De één zat rechtop, de ander zat half-liggend, een derde lag met armen en beenen wijduit, een vierde kromp ineen, een vijfde had het te warm en lag half ontbloot, een zesde had 't te koud en lag in een wollen deken gedraaid enz. enz. allen met het hoofd een weinig overhellend op zij over de rand van stoel, bank of bed. En dan die gezichten, dat gelaat, het is niet onder woorden te brengen, zoo tlaek, zoo bleek, en dan die lichameD, die armen en beenen, dat zieke moede hoofd, die droeve oogen.alles zoo zwak. zoo slap, zoo ziek, het is niet te zeggen. Het zijn geen menschen meer, het zijn levende lijken... Het lijkt wel of al de narigheid en beroerdigheid van heel de wereld zich ophoopt in dit eene zeezieke lichaam. Alles walgt en draait hen voor de oogen en die voortdurende neiging tot braken be neemt hen alle moed. Er zijn er bij, die men zoo zou kunnen oppakken en in zee gooien, zonder dat ze een woord tegen zouden zeggen of mis schien zouden ze nog even zachtjes fluisteren dank je wel Ziet hier of daar, geliefde tante, wat zeeziekte in 't kort is Als U ^t nu nog niet snapt, dan begrijp ik 't ook niet Tegen een uur of zes. half zeven klonk er door het storm-lawaai heen plotseling een groote bel, we schrok ken even... maar toen herinnerden wij ons ineens, dat het etenstijd was! Wie zou er nu ook aan eten ge dacht hebben? Op een boot gaat echter alles, zelfs in de storm, zijn gewone gangetje. We gingen aan tafel zitten, d.w.z. van de meer dan 200 tweede klas-passagiers hadden er slechts een goede twintig de moed dit te doen I De overigen wilden liever niet bediend worden, maar speelden liever zelf kelner voor de visscheD... Over die bewuste maaltijd, zou ik LI alleen al drie brieven kunnen schiijven, b.v. onder de grootsche titel van „Een Diner in een draai molen." Maar, tantelief, het wordt tijd, dat ik in Brazilië aankom Ik wil U dus alleen nog maar even zeggen, dat toen ik bij dit bewust dinée mijn derde lepel soep juist heel voorzichtig tusschen mijn eerwaardige lippen wilde duwen, dat toen juist Mathijs tot woning gekregen. Wij moeten toch op bewoner en woning terugkomen, maar een zaak zij gezegd, dat Pater Lam bertus het allernoodzakelijkst huiswerk liet verrichten door een werkvrouw, die eveneens in de Gubbelstraat woonde op een dak kamertje. Het goede mensch was al op jaren, maar telken morgen ver zorgde zij het kleine huishouden van den ouden pater, die voor het overige voor zich zeiven zorgde, behalve dat hij het eten kreeg uit een gaarkeuken en dal was min netjes maar de bruine kon het anders ook niet trekken. Genoemde huisdraak de tam ste onder het geslacht der draken en ook het minst gevaarlijk, ging nooit. dan gromm nd, brommend en zich krommend, de versleten treden op om water naar boven ie brengen, hetgeen de pater aan- leiding gaf, om van len hemel en den engen weg te spreken en dien men met overgeving in Gods wil moest maken, dat dan wel eens van den half omgekeerden draak, die hijgend en zuchtend naar boven klauterde, van terzij de beantwoord werd met: »ouwe gek van een pater, het zou wel wat van den hemel zijn hier en van een weg naar den hemel, als alle menschen hier langs naar den hemel moesten, zouden er veel kreupelen in den hemel zijn, want het is de allerbeste gelegen heid om hier armen en beenen te breken en dan spreekt hij nog van den hemel, mooi ding En met verdere alleenspraken trouw den tijd kortend, voerde de oude Trui hoven de noodige bezig heden uit en zorgde voor de noo dige zindelijkheid en het aller noodigst poetsen. Maar wij moeten spoedig terug komen uit die hemelschegewesten en beschouwingen naar de Gub belstraat, voor bet huis aan den linkerkant, de residentie van Pater Lambertus. Op een tamelijk stormachtigen avond stond voor dat huis op de tweede trede want er waren twee treden aan dat huis eene vrouwelijke gestalte met twee kleine kindereu, diezich aanhaar rokken vastk lamp ten en iels op den arm onder een grooten om slagdoek dat ze tegen zich aan drukte Zij belde. Stil Servaasstil Frensken stilOom is nog niet naar bed Ik zie nog licht. Wacht maar. ik zal eens bellen, en zij trok nog eens aan een ijzeren schakel met koperen knop. In de kamer waar bover. licht scheen, kwam beweging. Het raam werd geopend en een sneeuwwit hoofd door een zwart kapje be dekt, werd zichtbaar in het half geopende venster. Wie is daar? Wat is er? Doe maar open, Eerwaarde,

Peel en Maas | 1931 | | pagina 5