Tweed© Blad van „FEIL SN MAAS'9
üit Venray's verleden
Io twee werelddeelen
Schouw der waterlossingen.
FEUILLETON
Brievenaan tantejet.
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1931
Tweeden Vijftigste Jaargang No. 36
Burgemeester en Wethouders van Venray brengen bij deze ter kennis van
belanghebbenden, dat wegens den hoogen waterstand voor de tweede maal
schouw zal worden gevoerd over de volgende waterlossingen op achter elk
harer vermelde tijdstippenLegger A. ILÜLT.'
9. Weverslosche beek. met zijtakken, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm
15. Weverslosche beek, vierde ziitak, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm
16. Weverslosche beek, verlengde, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm
17. Ie zijtak Oostrumsche beek, op 18 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm
20. Ysselsteynsche waterlossing, op 17 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm
Legger B.
2. Oostrumsche beek, op 18 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm.
3. Loobeeksche beek, op 19 Sept. van 7 uur vm tot 7 uur nm.
3a. Loobeeksche beek, nieuw gedeelte, op 19 Sept. van 7 uurvm tot 7 uur nm.
6. Waterlossing Oostrumsch Veen met zijtak, op 18 Sept. van 7 nur vm.
tot 7 uur nm.
De eventueel noodige herschouw zal geschieden voor de overtredingen
geconstateerd op 17, 18 en 19 Sept., op 6 Oct. daaraanvolgende.
En zal deze op de gebruikelijke plaats aan het Raadhuis worden aange
plakt en aangekondigd in het Weekblad „Peel en Maas" te Venray.
Venray 29 Aug. 1931. Burgemeester en Wethouders voornoemd
O. VAN DE LOO.
Aangeplakt op de gebruikelijke De Secretaris,
plaats aan het Raadhuis te Venray VAN HAAREN.
op 29 Aug. 1931.
De Hoofdagent van Politie,
tevens onbezoldigd Rijksveldwachter,
L. H. JANSSEN.
Wacht U voor Patershond
Daar we zelf de aandacht geves
tigd hebben op Venraysche spook
geschiedenissen, willen we er daar
ook eens 'n paar van vertellen op
de manier zooals ze ons bekend zijn.
Voor deze keer dan de meer be
kende geschiedenis van „Patershond".
Deze hond was zoo zwart als
pek en zoo groot als een kalf. Bij
nacht en ontij vooral, zag men hem
plotseling opduiken en kwam hij
voor je staan met re od-gloeiende
oogen als vuisten en een zware
rammelende ketting om den hals.
Wat kon dit anders zijn dan de
baarlijke duivel 1
De duivel, die volgens het volks
geloof, hier heerschend was en de
bevolking kwam schrik aaDjagen in
den tijd sinds 1802, toen gedurende
de Fransche overheersching, of nog
erger, onder de regeering van koning
Willem I, de paters te Venray ver
drukt werden, zoodat er van 1822
1844 hier zelfs geen enkele Francis
caan meer woonde.
In dien tijd huisde de duivel in
honclengstalte geregeld in het oude,
leege klooster, doch verscheen ook
op allerlei vreemde plaatsen in den
omtrek.
Het wordt verhaald van iemand,
die op de Steeg te Leunen woonde
en 's avonds laat van de Hey kwam,
dat hij onderweg over de hond te
prakki?zeeren liep. Grad was beestig
sterk en ging voor niemand op de
loop. Op de hoogte van de Ossen-
kamp gekomen, dacht hij zoo bij zich
zelfik wou die patershond toch
wel eens zien, van mijn part dat hij
nu dadelijk kwam. En hij had 't nog
niet gedacht, of de hond kwam plots
uit de „graaf"' gesprongen in al zijn
zwarte, ruige verschrikkelijkheid,
terwijl hij zijn lange, witte tanden
liet zien. Grad was niet bang, wou
niet bang zijn, maar hij kneep zijn
billen toch samen en maakte passen
als 'n grenadier.
De hond liep rammelend achter
hem de heele wegGrad hoorde zijn
ronkend gesnuif,., voelde bijwijlen z'n
heete adem. Tot thuis bracht paters
hond hem weg, doch kwaad deed
hij niet. Grad hield die avond z'n
mond wel over 't avontuur, doch
zijn vrouw vroeg of hij in de graaf
geloopen was.
'n Andere boer. Klaas, vertelt van
zijn angst, toen hij eens met Dorus,
iemand uit de buurt, had afgesproken
samen naar de Peel turf te gaan
steken, 't Was 'n Meimorgen om 'n
uur of vier, dat Klaas buiten stapte
om z'n buurman „aan te gaan" zoo n
6.
Hij hoorde niet dat de oude
pater een teeken had gegeven,
en dat de buren wegslopen, met
een blik op hem, dat de oude
meid de kinderen wegleidde.
Een ernstige stem deed hem
schrikken en opzien.
Harry, sprak die stem, en
een hand wees op de doode,
Harry, dat is uw werk. Gij
hebt uw arme vrouw vermoord,
gij alleen, dat is uw schuld. God
moge het u vergeven, zooals zij
u vergeven heeft, Trouwer hart,
zuiverder liefde zult gij nooit meer
vinden, een ongelukkiger vrouw
ook wel niet. Het hart breekt bij
dat lijk, de oude priester snikte
voor het eerst, en uwe kinde
ren, uwe arme kinderen.
Hij kon niet meer.
Harry 1 zoo kunt gij toch
niet zijn. Ach, ik bid u, maak
goed aan uw kinderen, wat gij
misdaan hebt aan hun moeder.
Het is uw plicht, uw heilige, dure
plicht!
Meer kon de grijsaard niet uit
brengen.
En hij, hij wilde tegenspreken,
maar het wilde er niet goed
voorjaarsnanacht a's de natte ne /cl
nog over de lichtgroene velden en
weien ligt, en wanneer 'n mensch
kan huiveren van de kilte bij 't
buitenkomen. Klaas liep door de
achterdeur 't huis uit door de huis
wei, dan over 't paadje langs Kersten-
pasch en kon dan door buurmans
wei bij deze vlak op de „miste"
uitkomen. Toen hij echter nog op 'n
paar passen afstand was van het
„varen" van Dorus z'n wei dreigde
hem 't hart stil te staan van schrik
en hield hij pas en adem in daar
zat vlak vóór hem bij 't varen, de
geduchte patershond op z'n achter
werk. Gloeiend gluurde hij de arme
Klaas aan, die met verstijfde beenen
in z'n klompen vaststak, zonder van
de plaats te kunnea. De hond maakte
echter niet 't micste geluid en scheen
ook geen kwade bedoelingen te heb
ben. Toen dat zoo eenicre oogen-
blikken geduurd had en Klaas wat
van de eerste schrik bekomen was,
ging ineeas het varen vanzelf open
en ofschoon Klaas anders misschien
teruggeloopen was, vond hij 't nu
toch mannelijker en wellicht ook
raadzamer om maar door te stappen.
De „turfspaai" beschermend voor
zich, hoorbaar klappertandend en de
wijdopengespalkte oogen voortdurend
op 't monster gericht, schuifelde hij.
meerendeels dwars, door 't varen
heen. 't Gevaar voorbij zijnde wist
hij niet, hoe hard genoeg te hollen
om bij Dorus te komen. Diens fiks
hond sprong keffend en grommend
op hem toe, niet begrijpend wat die
vroege herrie beteekende. 'n Dreu
nend „hierrr verd..." van Dorus was
noodig om hem van Klaas z'n broeks
pijpen af te houden. Buiten adem en
nog levend en bleek vertelde deze
z'n wedervaren. Dorus lachte half
spottend en schudde Klaas koffie in...
maar ze hebben allebei gewacht tot
't licht werd eer ze naar de Peel
gingen.
Tegenwoordig ziet men niets meer
van patershond, ouden van dagen
slechts kunnen 't u nog vertellen.
Hoe 't komt dat zijn rijk thans
uit is Och, toen de goede paters
weer naar Venray terug konden
komen, moest de duivel gauw genoeg
de wijk nemen; en de paters hebben,
door hun krachtig gebed, de gevreesde
hond in de „paterskoel" gebid.
Laten de kleine jongens nog maar
oppassen, wanneer ze daar te dicht
aan de waterkant speleD.
W. J.
MIJNHARDT's
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
Kiespijn-Tabletten 60 ct
Laxeer-Tabletten 60 ct
Zenuw-Tabletten 75 ct
Maag-Tabletten 75 ct
uit, verontschuldigen kon hij
zich niet, brutaal worden wilde
hij wel, wat had die oude monnik
met hem te doen, hij behoefde
zich immers niets van hem te
laten zeggen, hij zou hem!
Maar het was sterker dan hij
meende.
De open oogen van dat lijk
strak op hem gericht, die hem
overal schenen te volgen, en die
hij te vergeefs zocht te ontwijken,
schenen hem meer te verwijten
dan die oude priester.
Hij zweeg.
De priester zegende nog ten
laatste het lijk en verwijderde
zich langzaam.
Nog klonken de zware schreden
op de trap, nog galmde het
naar boven.
Arme kinderenAch, Eer
waarde Ach I arme kinderen
arme kinderen 1
Of hij was de kamer uit en
sloot ze met een slag achter zich
dicht.
Hij stond op den gang, schudde
het hoofd en wierp het achterover,
kneep de lippen dicht opeen, en
maakte een zwaai met de handen.
Het is uit! Daar geef ik niets
om, niets, om alles niets!
Het werd stil in huis.
Boven lag het lijk en er ston
den twee lichten bij, een krusifiks
op een klein witgedekte tafel, met
een glas met wijwater en een groen
takje.
En de lichten zag men schijnen
FIRMA VAN DEN MUNCKHOF
naar Nederweert
A. M. A. Muis, z.b., n. Zevenaar
J. M. M. Lemmens en gezin, gros
sier, naar Nijmegen Marienburgpl. 81
R. G. M. Greefkens, z.b., naar
Ginneken, Valkeniersl. 72a
F. P. J. Greefkens, id., n. Slenaken
H. C. L. Janssen, id., n. Hilversum
J. J. Maassen, id., naar Bergen (L.)
Well.
Ingekomen en vertrokken
personen
van 21 tot 28 Aug.
INGEKOMEN
J. J. M. Schoeler, z.b., Oostrum
D lb van Heerlen
H. J. H. Poels, id., Stationsweg
43 van Voorhout
P. J. Kessels, slagersleering, Hen-
seniusstraat 16 van Meerlo
J. Koendèrs, dienstknecht. Lull
C 2 van Meerlo
A. A. M. H. Hendrikx. verpleeg
ster. St. Annalaan 5 van Venlo
C. J. M. Wierts, idem, idem, van
Nijmegen
C. A. v. d. Zanden, idem, idem.
van Helmond
A. Splinter, idem, idem, van Mij
drecht.
N. v. Tilburg en gezin, landbou
wer, Zwart Water N 16 van Zee
land
R. W. Gerrits, dienstbode, Smak-
terweg 7 van Maashees
M. W. Katers, id.. Oostrum D 56
van Deurne
J. H. M. van Arensbergen, kloos
terzuster, Overloonschi weg 2 van
Tegelen
A. P. de Vries, Pater, Leunsche
weg 1 van Maastricht
E. Holleman, z.b., Bindstraat 10
van Renkum
J. A. J. Bierboom, broeder, Stations
weg 32 van Mortsel
P. J. Vullings, verpleger, id., van
Ottersum
H. J. M. Leygraaf, broeder, id.,
van Noordwijkerhout
H. Bogmans, id., id., van id.
H. W. Smits, id., id., van id.
VERTROKKEN:
J. P. van Ratingen, onderwijzeres,
naar Helden, Beringen 154;
L. M. H. Gelissen, slager, naar
Blerick, Spoorstraat 8
A. M. F. Paulissen, broeder, naar
Mortsel (B.)
P. Mt gens, id„ naar Noordwijker
hout
A. G. Stappers, dienstbode, naar
Maashees, Overloon A 57
A. van Cuyk, verpleger, naar
Boxmeer, Carmelietenstr. 38
P. Ars, idem, naar Vierlingsbeek
B 184.
J. G. Smits, Pater, naar Weert
H. M. Timmermans, broeder, naar
Poewakersta, Java
L. A. Cortenbach, verpleger, naar
Neer, Dorpstraat
J. M. M. Th. Verbeek, LI. bosch-
wachter, naar Bergen D 70
M. J. Boinck, (wed. H. J. Bloemers)
naar Kerkrade, Terwinselen
M. G. Verhaeg. z.b., naar Wau-
bach, Lauradorp, Hoogstraat 19
S. J. H. Breukel. id., van Slenaken
M. Wieter, kloosterzuster, naar
Blerick
L. P. Janssen, bakker, naar Horst,
B 308
A. M. M. Volleberg, dienstbode,
naar Breda, Nieuwstraat 61
A. F. Jacobs, z.b., naar Utrecht,
Pieter Breughelstraat 8
M. J. Geurtjens, dienstbode, naar
Rheden, Velp
F. H. van Halteren, kleermaker,
's avonds door de afgelaten gor
dijnen.
En Harry ging rond als met een
bedroefd gezicht, een masker.
Lang had hij naar dat uur ver
zucht, maar hij liet niets blijken.
Z'jn brave vrouw had steeds
gezwegen en langzaam had zij
zich gschikt in Gods H. Wil, zich
met den dood vertrouwd gemaakt
hem begroet als een verlosser
alleen de kinderen, dit was
haar eenige zorg, maar dan
blikte zij tot God op in haar gebed
vertrouwde ze aan den Vader der
weezen.
En Hij zou ze niet verlaten.
Het fatsoen werd bij alles be
waard.
De begrafenis was volgens den
stand, en netjes, liep ook stich
tend en ordelijk af.
Dat moet men meester Dorrens
laten, zei men op de Kleine gracht
rondom, hij laat nu niets man-
keeren, en voor zija vrouw is
hem nieU te veel, al scheen hij
vroeger ook wat onverschillig.
En de koster der Mathiaskerk
sprak ook ten zijnen voordeele,
en dat men ook zoo licht alles
overdrijft, en dat de menschen al
wat zeggen moeten, en dat drie
kwart gewoonlijk leugens zijn, en
en dat men zoo maar niet moet
oordeelen, en zoo meer
En, een koster is als een halve
geestelijke en zijn woord heeft
gewicht en geeft soms den door-
Reis-, Missie- en andere
herinneringen.
Storm op zee.
X.
Vreedzame Tante
Oome Ko moest niets van storm
hebben, tante. Het is dus maar goed,
dat hij deze brief niet te lezen krijgt
en op 't oogenblik zacht sluimerend
ih de schoot van Vader Abraham,
daar rustig de Opstanding van alle
Ooms en Tantes zit af te wachten.
D'r gaat niets boven de huiselijke
vrede, was zijn geliefkoosde lijf
spreuk. Hij moest z'n eigen soms wel
ec eens een beetje inhouden, zei bij,
maar enfin, tante, dat moeten we
allemaal wel er eens.
Het stond dan als een paal boven
water, het zou gaan stormenDe
steward (boot-kelner) had "t gezegd
de kok kon 't zien aan 't vuur, de
slager aan 't vleesch, de badmeester
aan de kleur van het water, de
gouvernante van juffrouw die en die
aan de lucht, enz... de passagiers
hadden het van de matrozen, de
matrozen hadden het van de stui r
lui en de stuurlui hadden 't van de
kapitein zelf gehoord. Heel het schip
met man en muis was het er dus
roerend over eens storm moest en
zou er komen En ik zou wel eens
willen weten of de winden dien
middag zoo brutaal hadden durven
zijn om niet te stormen.
Groote vreugde bij de „helden",
die vonden, dat loo'n stormpje op
zee wel verdraaid interessant moest
zijn angst en bijna wanhoop io de
oogen der bangen en zeezieken, die
juist weer een beetje waren opge
knapt...
Het was dan ongeveer vier uur in
den namiddag van de zcoveelste dag
van de zooveelste maand van het
zooveelste jaar na Christus, daar
ergens hoog boven in het ruwe
Noorden... Drukkende, spannende
stilte in de luchtangstige, benau
wende kalmte over de eindelooze
wateren. De voorteekenen werden
steeds duidelijker. Een orkaan ging
er losbarsten, geweldig, verschrikke
lijk, ontzettend.... de voorspelling zou
uitkomen.
De luchten werden grauwer en
grauwer, donkerder en donkerder
vaal geel in de verte, somber dreigend
dichtbij... De wolken pakten zich
samen en werden als een scherm van
ijzer en staal, dat heel de aarde met
eeuwige duisternis dreigde te bedek
ken... Als één groote zwarte vlek la$
het water daar beneden onheilspel
lend staken de witte schuim-kopjes
af tegen die donkere zwartheid...
Den passagiers, zelfs den heldeu,
werd het benauwd om 't hart. Som-
m'gen staarden naa^ boven, anderen
naar beneden, allen zwegen onder
de druk van de Majesteit dier som
bere dreigingen. Zoowel de meest
onschuldige ziel als de zwartste zon
daar of zondares moet toen wel een
oogenblik het hoofd gebogen hebben
en in het harte hebben beleden
„Groot zijt Gij. O God".
In angstige spanning wachten allen
de dingen af, die komen zouden. We
waren niet meer dan kie ne mieren
in een notendop op de groote zee
In de verte flitste reeds een blik
semschicht, de wateren begonnen zich
te roeren, het schip te wankelen,
steeds grooter werden de golven, de
eerste druppels vielen, korte hevige
rukwinden volgden elkaar snel op,
diepe duisternis plotseling rondom de
boot, op de schuimende, kokende en
ziedende zee... De passagiers vluch
ten naar binnen in de hel verlichte
salons en cabines om weer groot te
lijken in die kleine ruimten... En dan
opeens, nog tamelijk onverwacht,
daar brak en barstte de orkaan los
en uiteen met een woede en triom-
feerend geweld, gelijk aan de woede
en het geweld, waarmede de hel zou
uiteen barsten, indien er iemand aan
hare poorten verscheen om den ver
doemden aan te kondigen, dat zij
overwonnen hadden, dat hun lijden
had opgehouden, dat nu voortaan zij
mochten heerschen, vertrappen en
vernietigen.
Felle bliksemflitsen scheurden de
wolken aan flarden, de donders rol
den, de regens kletterden neer, de
winden loeiden en stormden, huizen
hoog sloegen op de golven en het
schip slingerde en steigerde als een
dol geworden paard door machtige
handen in toom gehouden. De laatste
passagiers deden nog wanhopige
p-gingen, klemden zich met alle
kracht vast aan de ijzeren borstwering
om dit indrukwekkend schouwspel,
zoo angstig en toch zoo schoon, nog
een tijdje gade te slaan. Maar zelfs
de moedigste moest het ten slott;
opgeven en eenige minuten later was
er geen passagier meer buiten aan
boord. Allen hadden een veilig
onderkomen gezocht in de romp van
het fiere, bruischende en brieschende,
rusteloos stampende ros.
De overgang, tante, bij zoo'n ge
weldige storm van buiten naar binnen
op de boot, is de meest verrassende
en komieke, die er bestaat. Het is
ongeveer zooiets als wanneer men
b.v. op een koude, gure Kermisavond
bij een neerplassende regen,, welke
je door merg en been dringt en je
gezicht rood striemt... plotseling een
gezellig verlichte stoom-carousel bin
nenstapt.
Niet alleen bekruipt je dan dat
zelfde in-zalige gevoel van wacce ge
zelligheid, maar daarenboven draait
de heele boel juist als in een carou
sel.
Toen wij tenminste na eenige ver-
geefsche pogingen eindelijk goed en
wel binnen waren, vonden we het
niet alleen gezellig, maar bovendien
draaide en zwenkte de heele rata
plan zoo onmogelijk mogelijk. Het
plafond draaide, de vloer draaide, de
trappe draaiden, de stoelen draaiden,
de tafels draaiden, de kelners draaiden,
de zeezieken draaiden van binnen en
van buiten enz. enz. Al wat niet
vast stond als een paal, rolde, hol-
derdebolderde, knikkerde over de
grond, zelfs de piano moest er aan
gelooven. Het was, tante, alsof we
in een carousel, luchtschommel, tobo*
gan en cake-walk tegelijk zaten.
En onderwijl kreunde en kermde
en kraakte de boot als een afgedankte
Turksche draaimolen. Maar, hij gaf
de strij 1 niet op. Hoe de golven,
stormen, regens en winden het ook
beukten, zijn stalen wanden bleven
onkwetsbaar het schip bleef over
winnaar. Somtijds 4u*kte het gevaar
lijk de diepte in, scheen zijn onder
gang nabij, maar dezelfde krachten,
die het neerdrukten, neerpersten en
ueerzogen, waren ook weer gedwon
gen hun slachtoffer omhoog te stuwen
en het op hun weerspannige ruggen
verder te dragen. Tjok, bom, bom
tjok, bom, bom... klonk de zware,
taa e slag van de schroef... langzaam,
voet voor voet gleed het machtige
vaartuig vcort, uren lang kamptnd
tegen zijn schijnbaar veel sterker
vijanden.
De niet zee-zieken, natuurlijk de
helden van den dag, deden hun best
ergens een vaste zetel of veilige
Maar Maijken wist het beter.
Maijken zeide dikwijls: Arme
vrouw, arme moeder, arme kin
deren En ik zeg dat ik gelijk
heb.
En zij had gelijk, lie"e lezers,
en ons volgend hoofdstuk zal
heeten
ARME KINDEREN
Het regent, Is duister en tamelijk
laat in den avond.
Sinds den dood van Anneken
zijn er zoo wat een maand of drie
verloopen.
In de Gubbelstraat lag het huis
je van Pater Lambertus. Het had
beneden maar een deur, e-n
gangetje en een kamertje meteen
raam, terwijl het naar achteren,
door een groote keuken met een
groot glazen onderslag, nog toe
gang gaf tot een groot vertrek,
waardoor men op een klein plaatsje
kwam, dat steenweg geheeten werd
waarschijnlijk omdat 't met stee-
nen geplaveid was en een engen
weg voorstelde, - waar men wel
niet langs in den hemel kon ko
men, maar een trap bereiken kon
die onder een afdak naar boven
ging en op twee vertrekken uit
kwam, hoven gelegen, en die
tegen de twea anderen aanleunden,
waarvan er een op straat uitkwam,
en waar men langs een smal
trapje komen kon.
Dat huisje had pater Lambertus
van do kerkfabriek van Sinte
plaats ,te bemachtigen in de zoete
noop voorloopig niet tegen de grond
te rollen. Zij lachten en praten en
hadden vooral veel schik in de acro
batische toeren van een of andere
kelner of behulpzame hand, die
Iaveerend door het schip ergens een
kopje koffie ging brengen.
De zeezieken... ja, tante, wie zal
zeggen wat de zeezieken in die
oogenblikken denken of doen Zee
zieken zijn in die benauwende uren
de meest ongelukkige menschen van
de wereld. Als U vroeger wel er
eens, met verlof, met uw verkeerde
been uit bed stapte, dan zei U wel
eens tegen Oom Koman, schei uit
met je gezeur, ik word er zeeziek
van. Maar, heusch, tantelief, U hebt
nooit goed geweten welk een ver
schrikkelijk woord u toen hebt uit
gesproken. Menige martelaar zou
misschien nu niet in 't hoogste der
hemelen de eeuwige loftrompet steken
over Gods heerlijkheden, indien ze
hem hier op aarde in plaats van met
een kogel, strop of in stukjes snijden,
met „zeeziekte" hadden bedreigd.
Zoo'n zeezieke moet je genoord,
gezien, doorvoeld hebben. Gelukkig-
lijk, tante, heeft de Heere mij van
die gruwel en geesel der zeëen ge
vrijwaard, ofschoon ik er nu achteraf
wel een beetje spijt van heb. want
dan had ik U nu beter kunnen ver
tellen wat het eigenlijk is. Maar ik
heb ze gezien en dat is al genoeg
Heeren en damesjonge heeren en
jonge dames, allen lagen of zaten als
ten doode gedoemd... De één zat
rechtop, de ander zat half-liggend,
een derde lag met armen en beenen
wijduit, een vierde kromp ineen, een
vijfde had het te warm en lag half
ontbloot, een zesde had 't te koud
en lag in een wollen deken gedraaid
enz. enz. allen met het hoofd een
weinig overhellend op zij over de
rand van stoel, bank of bed. En dan
die gezichten, dat gelaat, het is niet
onder woorden te brengen, zoo
tlaek, zoo bleek, en dan die lichameD,
die armen en beenen, dat zieke moede
hoofd, die droeve oogen.alles zoo
zwak. zoo slap, zoo ziek, het is niet
te zeggen.
Het zijn geen menschen meer, het
zijn levende lijken... Het lijkt wel of
al de narigheid en beroerdigheid van
heel de wereld zich ophoopt in dit
eene zeezieke lichaam. Alles walgt
en draait hen voor de oogen en die
voortdurende neiging tot braken be
neemt hen alle moed. Er zijn er bij,
die men zoo zou kunnen oppakken
en in zee gooien, zonder dat ze een
woord tegen zouden zeggen of mis
schien zouden ze nog even zachtjes
fluisteren dank je wel
Ziet hier of daar, geliefde tante,
wat zeeziekte in 't kort is Als U
^t nu nog niet snapt, dan begrijp ik
't ook niet
Tegen een uur of zes. half zeven
klonk er door het storm-lawaai heen
plotseling een groote bel, we schrok
ken even... maar toen herinnerden
wij ons ineens, dat het etenstijd was!
Wie zou er nu ook aan eten ge
dacht hebben? Op een boot gaat
echter alles, zelfs in de storm, zijn
gewone gangetje. We gingen aan
tafel zitten, d.w.z. van de meer dan
200 tweede klas-passagiers hadden
er slechts een goede twintig de moed
dit te doen I De overigen wilden
liever niet bediend worden, maar
speelden liever zelf kelner voor de
visscheD...
Over die bewuste maaltijd, zou ik
LI alleen al drie brieven kunnen
schiijven, b.v. onder de grootsche
titel van „Een Diner in een draai
molen." Maar, tantelief, het wordt
tijd, dat ik in Brazilië aankom Ik
wil U dus alleen nog maar even
zeggen, dat toen ik bij dit bewust
dinée mijn derde lepel soep juist heel
voorzichtig tusschen mijn eerwaardige
lippen wilde duwen, dat toen juist
Mathijs tot woning gekregen.
Wij moeten toch op bewoner en
woning terugkomen, maar een
zaak zij gezegd, dat Pater Lam
bertus het allernoodzakelijkst
huiswerk liet verrichten door een
werkvrouw, die eveneens in de
Gubbelstraat woonde op een dak
kamertje.
Het goede mensch was al op
jaren, maar telken morgen ver
zorgde zij het kleine huishouden
van den ouden pater, die voor het
overige voor zich zeiven zorgde,
behalve dat hij het eten kreeg uit
een gaarkeuken en dal was min
netjes maar de bruine kon het
anders ook niet trekken.
Genoemde huisdraak de tam
ste onder het geslacht der draken
en ook het minst gevaarlijk, ging
nooit. dan gromm nd, brommend
en zich krommend, de versleten
treden op om water naar boven
ie brengen, hetgeen de pater aan-
leiding gaf, om van len hemel
en den engen weg te spreken en
dien men met overgeving in Gods
wil moest maken, dat dan wel
eens van den half omgekeerden
draak, die hijgend en zuchtend
naar boven klauterde, van terzij
de beantwoord werd met: »ouwe
gek van een pater, het zou wel
wat van den hemel zijn hier en
van een weg naar den hemel,
als alle menschen hier langs naar
den hemel moesten, zouden er
veel kreupelen in den hemel zijn,
want het is de allerbeste gelegen
heid om hier armen en beenen te
breken en dan spreekt hij nog
van den hemel, mooi ding
En met verdere alleenspraken
trouw den tijd kortend, voerde de
oude Trui hoven de noodige bezig
heden uit en zorgde voor de noo
dige zindelijkheid en het aller
noodigst poetsen.
Maar wij moeten spoedig terug
komen uit die hemelschegewesten
en beschouwingen naar de Gub
belstraat, voor bet huis aan den
linkerkant, de residentie van Pater
Lambertus.
Op een tamelijk stormachtigen
avond stond voor dat huis op de
tweede trede want er waren
twee treden aan dat huis eene
vrouwelijke gestalte met twee
kleine kindereu, diezich aanhaar
rokken vastk lamp ten en iels op
den arm onder een grooten om
slagdoek dat ze tegen zich aan
drukte
Zij belde.
Stil Servaasstil Frensken
stilOom is nog niet naar bed
Ik zie nog licht. Wacht maar.
ik zal eens bellen, en zij trok
nog eens aan een ijzeren schakel
met koperen knop.
In de kamer waar bover. licht
scheen, kwam beweging. Het raam
werd geopend en een sneeuwwit
hoofd door een zwart kapje be
dekt, werd zichtbaar in het half
geopende venster.
Wie is daar? Wat is er?
Doe maar open, Eerwaarde,